direct naar inhoud van Artikel 8 Bedrijf
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402

Artikel 8 Bedrijf

 

8. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.    bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven, welke per adres zijn genoemd in bijlage 4, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

b.    een verkooppunt van motorbrandstoffen, al dan niet met lpg, indien de gronden zijn voorzien van de aanduidingen “ver­kooppunt van motorbrandstoffen met lpg” of “verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg”;

c.    bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfs­woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige be­drijfsmatige activiteit;

d.    een verkooppunt van diesel ten behoeve van vrachtwagens, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt van diesel”;

e.    een afleverzuil voor lpg, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg”;

f.     de opslag van lpg, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg”;

g.    een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;

h.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de historische buitenplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - historische buitenplaats”;

 

en mede bestemd voor:

i.      het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “geluidzone - spoor”;

j.      het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Veiligheidszone - lpg”;

k.    de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

l.      wegen en paden;

m.   water;

 

met de daarbijbehorende:

n.    tuinen, erven en terreinen;

o.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8. 2.       Bouwregels

8. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 8.1. onder a t/m c ge­noemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkap­pingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing”;

b.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste het aantal bedragen, zoals weergegeven in bijlage 4;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaron­der overkappingen, zal ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte bedragen, zoals die is weergegeven in kolom 4 in bijlage 4;

d.    de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfs­woning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;

e.    de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

 

Functie van een bouwwerk

Maximale

opper­vlakte/inhoud

Goothoogte in m

Dakhelling in °

Hoogte in m

 

per

gebouw of overkapping

gezamenlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw, waaronder een overkapping

-#

-

      6,00

18

60

12,00+

Bedrijfswoning

750 m³*

-

3,50*

30*

60*

9,00*

Aan- en uit­bouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij de bedrijfs­wo­ning

-

100 m²

3,50

-

60

-**

#             bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:

-       500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappe­lijk inpassingsplan;

-       2.000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrich­tingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande be­bouwing;

 

+             tenzij de bestaande hoogte meer bedraagt, in welk geval de hoogte ten hoogste de bestaande hoogte zal bedragen;

*              tenzij de bestaande maatvoering meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen;

**            de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.

8. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) of de bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal be­dragen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

8. 3.       Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan de in lid 8.1. onder a, in combinatie met bijlage 4, genoemde bedrijven;

b.    het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:

1.    het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² be­draagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden de­tailhandel;

c.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;

d.    het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één bedrijfswo­ning;

e.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

f.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel dan wel detailhandel in motorbrandstoffen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “ver­koop­punt van motorbrandstoffen met lpg” of “ver­koop­punt van motorbrandstoffen zonder lpg” of detailhandel in diesel, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - ver­koop­punt van diesel”;

g.    het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;

h.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een afleverzuil voor LPG, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg”;

i.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag van LPG, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg”;

j.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een vulpunt voor LPG, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “vulpunt lpg”.

8. 4.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 8.3. onder c en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;

2.    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;

3.    er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;

4.    er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks­­­mogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.    het bepaalde in lid 8.3. onder f en toestaan dat gronden, voorzover gele­gen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

2.    er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);

3.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

4.    de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m be­dragen;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

8. 5.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

 

a.    de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 8.1. onder a genoemde bedrijven, mits:

1.    het geen detailhandelsbedrijven, geluid­zonerings­plich­tige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

2.    de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehand­haafd;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaron­der overkappingen, per bestemmingsvlak wordt ver­groot tot ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte, zoals weergegeven in kolom 5 in bijlage 4, mits:

1.    de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de landschappelijke waar­den, de waarde van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

c.    de bestemming ‘Bedrijf’ wordt, behoudens de gronden waar op basis van bijlage 4 geen bedrijfswoning aanwezig is, gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de waarde van historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkhe­den van de aangrenzende gronden.