direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - 1
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402

Artikel 3 Agrarisch - 1

 

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het agrarisch gebruik;

b.    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;

c.    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf al dan niet in combinatie met detail­handel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde planten, struiken, bomen en andere benodigdheden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;

d.    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;

e.    de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;

f.     de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling”;

g.    het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;

h.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappe­lijke, geomorfologische en cultuurhis­torische waarden;

i.      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de historische buitenplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - historische buitenplaats”;

j.      een minicamping, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”;

k.    een schaapskooi ten behoeve van het houden van een schaapskudde, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi”;

 

en mede bestemd voor:

l.      het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “geluidzone - spoor”;

m.   het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege luchtvaartverkeer, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “luchtvaartverkeerzone”;

n.    het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;

o.    het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Veiligheidszone - lpg”;

p.    de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

q.    het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - straalpad”;

 

met daaraan ondergeschikt:

r.     het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;

s.     doeleinden van agrarisch natuurbeheer;

t.      cultuurgrond;

u.    openbare nutsvoorzieningen;

v.    extensief dagrecreatief medegebruik;

w.   wegen en paden;

x.    beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;

y.    terreinen voor evenementen;

 

met de daarbijbehorende:

z.     bedrijfsgebouwen en overkappingen;

aa.  bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfs­woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige be­drijfsmatige activiteit;

bb.  veldschuren, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;

cc.  bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    er zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;

b.    de gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel;

c.    er zullen, behoudens de bestaande, geen kassen en toren­silo’s worden gebouwd;

d.    per gebied, dat is voorzien van een bouwperceel, mogen binnen een bouwvlak uitsluitend gebouwen en over­kappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agra­risch bedrijf worden gebouwd;

e.    de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten be­hoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal, voor bedrijven met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” ge­legen binnen het gebied dat tevens is voorzien van de aanduiding “reconstructiewetzone - extensiveringsgebied”, ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte bedragen, zoals weergegeven in bijlage 1;

f.     indien er sprake is van een productiegerichte paardenhouderij mag een rijhal worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;

g.    indien twee of meer bouwvlakken aan elkaar grenzen zal de af­stand van de gebouwen en overkappingen tot de aan elkaar grenzende bouwgrenzen ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt;

h.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwper­ceel bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”;

i.      de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfs­woning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;

j.      de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal vol­doen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn ge­steld:

 

Functie van een bouwwerk

Maximale opper­vlakte/inhoud

Goothoogte in m

Dakhelling in °

Hoogte in m

 

per ge­bouw of overkap­ping

geza­menlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw, waaronder een overkapping

-#

-

6,00

18

60

12,00

Bedrijfswoning

750 m³*

-

3,50*

30*

60*

9,00*

Aan- en uitbou­wen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswo­ning

-

100 m²

3,50

-

60

-**

Tunnelkassen en blaastunnels

-

-

-

-

-

1,50

Veldschuur

bestaand

-

bestaand

be­staand

be­staand

-

Schaapskooi

-

-

3,50

18

60

12,00

#             bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:

-       500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappe­lijk inpassingsplan;

-       2.000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrich­tingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande be­bouwing.

*              tenzij de bestaande maatvoering in geval van bewoning van een boerderijpand met een woongedeelte en een deel meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van het boerderijpand inclusief de deel ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen, waarbij de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste 750 m³ zal be­dra­gen, tenzij de bestaande inhoud van het woongedeelte meer bedraagt, in welk geval de inhoud van het woongedeelte binnen het boerderijpand ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen.

**            de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.

3. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    silo’s, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd bin­nen het bouwperceel, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - mestbassin”, in welke geval een mestbassin buiten het bouwperceel mag worden gebouwd;

b.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;

d.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.

 

3. 3.       Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder b en toestaan dat gebouwen, waaronder overkappingen, gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    deze ontheffing niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ en/of ‘Waarde - Essen’;

2.    de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 25,00 m zal bedragen en het bebouwde oppervlak niet meer dan 1,5 hectare zal bedragen;

3.    het verzoek om ontheffing vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebou­wingsbeeld, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder c en toestaan dat er kassen wor­den gebouwd, mits:

1.    de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwper­ceel ten hoogste 500 m² zal bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, in welk geval de ge­zamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;

2.    de goot- en bouwhoogte van de kassen respectievelijk ten hoogste 4,00 m en 10,00 m zal bedragen;

3.    deze ontheffingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van boomkwekerijactiviteiten;

4.    deze ontheffing niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Es­sen’ of ‘Waarde - Archeologie 2’;

5.    bij de situering van de kassen rekening wordt gehouden met een goede landschappelijke inpassing, zodanig dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de land­schappelijke waarden;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder e en toestaan dat de gezamen­lijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen wordt ver­groot tot ten hoogste 110% van de gezamenlijke oppervlakte, zoals weer­gegeven in bijlage 1, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie bij een gelijkblijvende productieomvang en bij een gelijkblijvend aantal dieren;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gron­den;

 

d.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder i en toestaan dat, daar waar geen sprake is van een bestaande afwijkende situatie of een bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg, een bedrijfsgebouw, een overkapping, een aan- of uitbouw of een bijgebouw op een afstand van minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan mag worden ge­bouwd, mits:

-       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gron­den;

 

e.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder j en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 1.000 m³, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;

2.    de vergroting noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er een bedrijfsomvang aanwe­zig is van minimaal 1,5 VAK in verband met de duurzaam­heid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    er niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;

5.    tevens de ontheffing in lid 3.5. onder d wordt toegepast;

 

f.     het bepaalde in lid 3.2.1. onder j en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het woongedeelte inclusief de deel met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw woongedeelte wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:

1.    het nieuwe woongedeelte wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;

2.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

g.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder j en toestaan dat de inhoud van een woongedeelte binnen een boerderijpand wordt vergroot, mits:

1.    de inhoud van het woongedeelte ten hoogste de inhoud van het boerderijpand inclusief de deel zal bedragen;

2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

h.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder j en toestaan dat bedrijfsgebou­wen worden gebouwd in de vorm van serrestal­len of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebou­wen, mits:

1.    het bouwperceel niet is gelegen op gronden gelegen binnen de grenzen van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

2.    er ten behoeve van de situering van de stal in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige land­schappelijke inpassing, een erfinrichtingsplan wordt opge­steld;

3.    voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Serrestallen in Noordoost Twente, maatwerk binnen heldere grenzen”, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebou­wingsbeeld, de natuurlijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

i.      het bepaalde in lid 3.2.2. onder a en toestaan dat kuilvoerplaten en naar de aard daarmee gelijk te stellen platen ten behoeve van opslagdoeleinden tot ten hoogste 50 m buiten het bouwperceel worden gebouwd, mits:

1.    de oppervlakte van een plaat, inclusief op­staande randen, ten hoogste 300 m² zal bedragen;

2.    de hoogte van de opstaande randen van een plaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

3.    tevens de in lid 3.5. onder c genoemde ontheffing wordt toegepast dan wel is verleend;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gron­den.

 

3. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;

c.    het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische pro­ducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);

d.    het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voorzover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het ver­lengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een be­drijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswo­ning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsge­bouw;

e.    het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;

f.     het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra­risch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;

g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf”;

h.    het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;

i.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de­tailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:

-       vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de ver­koopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;

-       in diervoeders, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - diervoeders”;

j.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:

1.    een minicamping ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, in welk geval in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 15 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

2.    waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;

k.    het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:

1.    het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² be­draagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden de­tailhandel;

l.      het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;

m.   het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boom­teelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;

n.    het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:

1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwper­ceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;

2.    de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de contai­nerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;

o.    het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;

p.    het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van het aantal veeplaatsen op een agrarisch bedrijf, voordat is aangetoond dat voor het bouwen geen Natuurbeschermingswetvergunning is vereist, dan wel dat is aangetoond dat voor het bouwen een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend;

q.    het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;

r.     het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling” ten behoeve van een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies anders dan in de bestaande omvang.

3. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 3.1. en 3.4. onder a en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien er sprake is van één van de volgende wijzen van mestver­gisting:

-       het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-sub­straten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;

-       het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het be­drijf behorende gronden gebruikt,

mits:

1.    de gronden zijn voorzien van een bouwper­ceel;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten be­hoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)­pro­ductvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;

4.    de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;

5.    de hoogte van een mest- en/of organische (bij)product­ver­gistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;

6.    er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 3.1. en 3.4. onder b en j en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een onder­geschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

1.    de gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwper­ceel. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouw­gronden worden gebruikt;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    niet meer dan 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de onderge­schikte tweede tak of de deeltijdfunctie;

4.    er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;

5.    alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toe­gelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de ver­keersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 3.4. onder c en toestaan dat gronden en bouw­werken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;

1.    dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodza­kelijk is;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistori­sche waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmoge­lijk­heden van de aangrenzende gronden;

 

d.    het bepaalde in lid 3.4. onder h en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;

2.    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens de ontheffing in lid 3.3. onder d is toegepast) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;

3.    er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;

4.    er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks­­­mogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

e.    het bepaalde in lid 3.4. onder j en toestaan dat ter plaatse van een minicamping, voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”, het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen wordt vergroot tot ten hoogste 25 kampeermiddelen, mits:

1.    er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf met een omvang van tenminste 0,25 volwaardige arbeidskracht;

2.    de standplaatsen op dan wel direct aangrenzend aan het bestaande kampeerterrein worden ingericht;

3.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

4.    het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;

5.    de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf agrarische percelen en woonhuizen worden gesitueerd;

6.    de standplaatsen op een afstand van ten hoogste 100 m van in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen en mestopslag worden gesitueerd;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

 

f.     het bepaalde in lid 3.4. onder n en toestaan dat de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwe­kerijbedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare met de daarbij behorende paden en verhardingen, waarbij tevens een pomphuisje mag worden geplaatst en een waterbassin mag worden aangelegd, mits:

1.    de gronden direct zijn gelegen op of nabij het betreffende bouwperceel van het betreffende boom­kwekerijbedrijf;

2.    de oppervlakte van het pomphuisje niet meer bedraagt dan 25 m² en de hoogte niet meer bedraagt dan 5,00 m;

3.    de hoogte van een waterbassin niet meer bedraagt dan 3,00 m;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aan­grenzende gronden;

 

g.    het bepaalde in lid 3.4. onder o en toestaan dat gronden, voorzover gele­gen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

2.    er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);

3.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

4.    de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m be­dragen;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3. 6.       Aanlegvergunningen

3. 6. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergun­ning), buiten de aangeduide bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.    het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtge­was, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;

b.    het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;

c.    het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;

d.    het afgraven en/of ophogen van gronden;

e.    het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere water­gangen en/of -partijen;

f.     het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;

g.    het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenhe­den en het aanbrengen van andere opper­vlaktever­har­dingen, met uitzondering van:

1.    het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en

2.    het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;

h.    het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.

3. 6. 2. Het in lid 3.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

b.    het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld. Deze uitzondering is niet van toepassing op gronden voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan;

d.    betrekking hebben op gronden die zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - historische buitenplaats”;

e.    dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’.

3. 6. 3.  De in lid 3.6.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfo­logische, cultuurhistorische en archeologische waarden.

De in lid 3.6.1. onder a en e, voorzover het betreft het dempen, genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke struc­tuur niet onevenredig wordt geschaad.

3. 7.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

 

Vergroten bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

a.    aan een bouwperceel voor grondgebonden agrarische bedrij­ven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwper­ceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1.    de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, tenzij:

-       de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, in welk geval de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,50 hectare;

-       de vergroting plaats heeft op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

2.    er zicht is op een langdurige vergroting van de productieom­vang als gevolg van schaalvergroting of ex­tensive­ring/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

3.    er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

4.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

5.    er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebou­wings­beeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;

7.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Vergroten bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf

b.    aan een bouwperceel voor gemengde agrarische bedrijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” of "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grond­gebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijzi­ging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1.    de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak binnen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen en beide bouwvlakken zullen worden verbon­den door middel van een koppelteken om aan te geven dat er sprake is van één agrarisch bedrijf, waarbij de vergroting niet plaats mag vinden op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

2.    er zicht is op een langdurige vergroting van de productieom­vang als gevolg van schaalvergroting of ex­tensi­vering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de nood­zake­lijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

3.    er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

4.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

5.    er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebou­wings­beeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;

7.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Vergroten bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

c.    aan een bouwperceel voor niet-grondgebonden agrarische be­drijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouw­vlak en het al dan niet tevens aanduiden met “specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie”, mits:

1.    deze wijziging niet wordt toegepast voor bouwpercelen die gelegen zijn binnen de grenzen van het gebied dat is voorzien van de aanduiding “reconstructiewetzone - extensiveringsgebied” en voorzover het een sterlocatie betreft de wijziging eveneens niet toegepast wordt binnen de grenzen van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

2.    de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,50 hectare, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied” of “specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie”, in welke geval het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare;

3.    er zicht is op een langdurige vergroting van de productieom­vang als gevolg van schaalvergroting of ex­ten­si­ve­ring/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond, waarbij, indien er sprake is van een sterlocatie, binnen 12 jaar na toekenning van de sterlocatie minimaal een om­vang gerealiseerd moet worden van 175 nge;

4.    er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

5.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

6.    er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebou­wings­beeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;

8.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Verwijderen aanduiding sterlocatie

d.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie” wordt verwijderd, mits:

-       er niet langer zicht is op de realisatie van een bedrijfsom­vang van minimaal 175 nge;

 

Wijziging situering bouwperceel

e.    een aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende op­pervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1.    er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;

2.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebou­wingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;

 

Nieuw bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

f.     de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt aangebracht, mits:

1.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”, “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerij­bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het bestaande agrarisch bedrijf op het bouwperceel zijn beëin­digd, dan wel vestiging op een bestaand bouwperceel niet mogelijk is, in welk geval een nieuw bouwperceel wordt gelegd;

2.    deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Ecologie’, ‘Waarde - Essen’, ‘Waarde - Archeologie 2’;

3.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

4.    er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op lan­gere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;

5.    de omvang van het bouwvlak maximaal 2,50 hectare zal be­dragen;

6.    de mest-, natuur- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk ma­ken;

7.    er geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

9.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Nieuw bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf

g.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf” wordt aangebracht, mits:

1.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het be­staande agrarisch bedrijf op het bouwperceel zijn beëin­digd;

2.    deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Ecologie’, ‘Waarde - Essen’ , ‘Waarde - Archeologie 2’;

3.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

4.    er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op lan­gere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;

5.    de omvang van het bouwvlak maximaal 1,50 hectare zal be­dragen;

6.    de mest-, natuur- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk ma­ken;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

8.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Tweede bedrijfswoning

h.    de gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”, mits:

1.    deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen uitgesloten - tweede bedrijfswoning”;

2.    de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het con­stante toezicht op het agrarisch bedrijf en er een bedrijfs­omvang aanwezig is voor twee volwaardige arbeidskrachten in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

3.    er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de land­schaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelings­plan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

4.    de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouw­vlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

6.    er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;

7.    de agrarische beoordelingscommissie om advies wordt gevraagd;

 

      Veldschuren

i.      de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” wordt verwijderd, mits:

-       de veldschuur ter plaatse is afgebroken en verwijderd;

 

      Boom- en sierteelt

j.      de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt” wordt aangebracht, mits:

-       deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, in­dien het bestaande gebruik van een perceel of van per­celen voor boom- en sierteelt wordt beëindigd binnen een aaneengesloten gebied waar boom- en sierteelt niet zijn toegestaan, teneinde de gebieden geheel aan­eengesloten vrij te maken van de landschappelijk onge­wenste boom- en sierteelt;

 

Wijziging naar bos of natuur binnen EHS

k.    de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming ‘Bos en natuur’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    deze wijziging uitsluitend wordt toegepast op gronden gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

3.    de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven;

5.    de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Wijziging naar bos of natuur buiten EHS

l.      de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming ‘Bos en natuur’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 5 en 45 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;

3.    de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

5.    de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;

6.    de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;

7.    de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daad­werkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewe­zen;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Functiewijziging agrarisch bouwperceel naar wonen

m.   de bestemming ‘Agrarisch 1’, uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkhe­den van de aangrenzende gronden;

 

Wijziging Rood voor Rood-Regeling

n.    de bestemming ‘Agrarisch - 1’, uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van compensatie, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied”;

3.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

5.    voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dinkelland, 1e tranche”, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting;

6.    er middels een ruimtelijk kwaliteitsplan sprake is van een verbe­tering van de ruimtelijke kwaliteit, de landschappelijke waarde en de mili­eukwaliteit;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waar­­den, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Vergroten bestemmingsvlakken wonen

o.    de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming ‘Wonen’ ten behoeve van het vergroten van bestem­mingsvlakken, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;


Verplaatsen bestemmingsvlakken met de bestemming “Bedrijf”

p.    de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming “Agrarisch - 1”;

3.    de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Functieverandering bouwpercelen naar niet-agrarische be­drijvigheid

q.    de bestemming ‘Agrarisch - 1’ uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de be­stemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied”;

3.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”, “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

5.    de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voorma­lige agrarisch gebruikte gebouwen die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.