direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnekamp-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2012003012-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Aan de zuidzijde van Olst ligt de woonwijk Zonnekamp-West. De wijk is sinds 2001 een uitbreidingslocatie van Olst en is nog niet geheel ontwikkeld. Zonnekamp-West ligt aan de Rijksstraatweg en wordt ontsloten door de Kneu (ontsluitingsweg Olst-Zuid).

Dit bestemmingsplan regelt de actualisatie van het bestemmingsplan "Zonnekamp-West 2001". Het bestemmingsplan uit 2001 maakte de bouw van de wijk mogelijk. Inmiddels is het bestemmingsplan aan een actualisatie toe. In deze actualisatie wordt naast het opstellen van een actuele regeling voor de bestaande woningen een regeling opgenomen voor een aantal nu nog onbebouwde kavels. Op een deel van deze kavels bestaat het voornemen dat een groep particulieren een woongroep gaat realiseren. In plaats van de oorspronkelijk geplande zes vrijstaande woningen bestaat nu het plan om vier blokken van drie woningen te realiseren.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat gelegen is aan de zuidwestkant van Olst. Het plangebied wordt begrensd door de Rijksstraatweg (de IJsseldijk), de Kneu, de Schamhartstraat en de Torenvalk. Op de hierna volgende luchtfoto is de globale ligging van het plangebied weergegeven (bron: Google Earth). In Bijlage 1 is een kaart met de exacte begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2012003012-0301_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het geldende bestemmingsplan "Zonnekamp 2001", dat door het voorliggende bestemmingsplan komt te vervallen.

1.4 Voorliggend bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op het consolideren van de bestaande situatie met een flexibele planregeling. Daarnaast wordt vanuit een gewijzigde behoefte aan woningen de woningtypologie plaatselijk aangepast ten behoeve van de vestiging van een woongroep. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Zonnekamp-West" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.1773.BP2012003012-0301);
  • regels;
  • toelichting.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Olst-Wijhe is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op één van de nationale ruimtelijke belangen.

2.3 Provinciaal beleid Overijssel

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

De provincie definieert ruimtelijke kwaliteit als: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is". Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit benaderen via de gebiedskenmerkencatalogus. In de catalogus gaan ze uit van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop inspelen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

De Provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Door ontwikkeling conform de gebiedskenmerkencatalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt. Dat geldt in bijzonder voor de stads- en dorpsrandgebieden.

Het voorliggende bestemmingsplan legt, met uitzondering van de mogelijkheid tot vestiging van een woongroep, uitsluitend de bestaande situatie vast.

Gebiedskenmerken

In de gebiedskenmerkencatalogus wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en worden de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

Ontwikkelingsperspectief

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief "dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus met een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus" en is daarbinnen nader aangeduid als geplande woonwijk. De actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die ‘overal’ zouden kunnen liggen) verschuift. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

Het realiseren van ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De gebiedskenmerken die van provinciaal belang zijn, vormen hierbij het uitgangspunt.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

De natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag oeverwallen. De Overijsselse rivieren, zoals de IJssel, zijn grote beeldbepalende regionale structuren die hun eigen landschap hebben gevormd. Het landschap van de rivieren kent diverse samenhangende onderdelen, ieder met eigen kwaliteiten. Eén van die onderdelen zijn de oeverwallen: de hogere gronden nabij de rivier met een natuurlijke variatie van bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.

Het plangebied is inmiddels ingericht als een woonwijk.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder de oeverwallen. Het huidige rivierengebied is ontstaan na bedijking van de rivieren en bestaat uit het winterbed met uiterwaarden, de dijk en oeverwal en de komgronden. In het winterbed staat de dynamiek en doorstroming van de rivier centraal. De dijk vormt de scherpe grens tussen het domein van de rivier en de omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element. De oeverwallen kennen een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven zijn dragers van de kwaliteit. De kommen hebben een open karakter en een lage ligging.

Het plangebied is inmiddels ingericht als een woonwijk.

De stedelijke laag

In de stedelijke laag is het voorliggende plangebied aangewezen als geplande woonwijk. De woonwijk is inmiddels voor een groot deel gerealiseerd. Er staat een mix aan verschillende woningtypen.

De lust en leisure laag

In de lust en leisure laag is het grootste deel van het plangebied aangeduid als stads- en dorpsfront. De waarden en de ambities voor de fronten zijn: de fronten maken stad of dorp vanuit de omgeving zichtbaar als eenheid en voorkant. Karakteristieke gebouwen en monumenten, veelal met cultuurhistorische en architectonische waarden, fungeren als eyecatcher. Vanuit stad of dorp gezien zijn het mooie weides, ruimtes of waterlopen.

Conclusie: 

Het plangebied is in de Omgevingsvisie aangewezen als een toekomstige woonwijk. Inmiddels is de woonwijk grotendeels gerealiseerd. Hierbij is gebruik gemaakt van een beeldkwaliteitplan. Omdat het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande situatie en een bouwplan voor een nog te realiseren woongroep vastlegt, is er geen sprake van strijdigheid met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

Tegelijk met de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juli 2009 ook de

Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk is en dat dubbelingen met andere regelgeving ongewenst zijn. De Omgevingsverordening is een juridische vertaling van het beleid dat is opgenomen in de Omgevingsvisie. In de verordening zijn die onderwerpen opgenomen die hiervoor zijn aangedragen in het realisatieschema. Voor de wijze van regeling is uitgegaan van het beleid zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. In het kader van het voor dit bestemmingsplan relevante provinciale beleid wordt alleen het onderdeel 'waterveiligheid'' van de Omgevingsverordening benoemd.

Gebieden met risico op overstroming zijn gebieden in lage delen van Overijssel die geheel of gedeeltelijk omgeven zijn door primaire waterkeringen en waar het risico bestaat dat bij een doorbraak het gebied snel en diep dan wel minder snel en ondiep onderloopt. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

Het plangebied is gelegen binnen dijkringgebied 53. Conform Artikel 2.14.3: 'Gebieden met risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden)' geldt dat

  • 1. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen 9: Vollenhove, 52: Oost-Veluwe, 53: Salland (wettelijk vastgelegde dijkringgebieden) en als zodanig op kaart Waterveiligheid nr. 09295054 zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
  • 2. De toelichting bij bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:
    • a. de risico's bij overstroming;
    • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Deze overstromingsparagraaf is opgenomen in paragraaf 3.9.

Conclusie: Dit bestemmingsplan betrekking heeft op de actualisatie van een bestemmingsplan voor een bestaande woonwijk. De provinciale omgevingsverordening stelt geen eisen aan actualisaties van bestemmingsplannen voor bestaand stedelijk gebied.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

De structuurvisie "Olst Wijhe" is op 22 juni 2009 door de raad vastgesteld en bestaat uit de toekomstvisie Olst-Wijhe “Versterken van een dijk van een gemeente” en een realisatiehoofdstuk “Marsroute naar het wenkend perspectief”.

De toekomstvisie Olst-Wijhe ‘Versterken van een dijk van een gemeente’ is een document waarin een samenhangend ontwikkelbeeld voor de hele gemeente in 2020 wordt weergegeven. De visie start met een beschrijving van het gewenste profiel van Olst-Wijhe in de toekomst, het wenkend perspectief. Vervolgens wordt de ontwikkelrichting per sector beschreven. Samen leidt dit tot een integraal structuurbeeld dat voor verschillende zones in de gemeente is uitgewerkt in een ontwikkelstrategie.

De toekomstvisie bevat geen uitgewerkt en concreet programma voor de komende jaren, maar wel de contouren hiervoor. Over wonen in de gemeente is de volgende ambitie geformuleerd: "de inwoners van de gemeente moeten ook in de toekomst prettig kunnen wonen in woningen die aansluiten op hun behoefte. Dit betekent dat de toekomstvisie in eerste instantie aansluiting zoekt bij de demografische ontwikkelingen in de gemeente: bouwen voor de eigen behoefte". Door woningen te bouwen wordt het draagvlak voor de lokale voorzieningen versterkt. Daarnaast heeft de gemeente de ambitie om te voorzien in bovenlokale behoefte en wonen als middel van landschappelijke versterking.

In de actualisatie van de structuurvisie (2011) wordt Zonnekamp-West niet specifiek genoemd. Het woningbouwprogramma is naar beneden bijgesteld. Woningbouw voor de lokale behoefte wordt in principe gerealiseerd in of nabij de kernen Olst en Wijhe en de overige kleine kernen. De additionele woningbouwopgave (voor zover nog van toepassing) wordt geconcentreerd in Olst en Wijhe. Hierdoor is het effect van de nieuwbouw op het behoud van de voorzieningen het grootst.

Conclusie: dit bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Het mogelijk maken van een woongroep past in het beleid van de gemeente om in de bestaande kernen te bouwen ter versterking van het draagvlak.

2.4.2 Welstandsnota

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwrecht. Bouwvergunningen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid in de vorm van een welstandsnota opgesteld.

Ook de gemeente Olst-Wijhe heeft een Welstandsnota (2004). Voor het voorliggende plangebied is in 2001 een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De daarin geformuleerde criteria zijn nog van toepassing het plangebied.

In 2013 heeft de vereniging Vriendenerf het initiatief genomen om aan de zuidzijde van het plangebied (aan de Ringmus) een aantal woningen te bouwen. De positie en het aantal wijken af van het vigerende plan. Het plan bestaat om vier blokjes van 3 woningen en één vrijstaande gemeenschappelijke ruimte te realiseren, in een strakke en sobere architectuur, met een maximale bouwhoogte van 8 m. De oorspronkelijke gedachte was hier 6 woningen te bouwen met een bouwhoogte van maximaal 10 m. Het beeldkwaliteitsplan is hierop aangepast.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied. Vervolgens wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

3.2 Beschrijving bestaande situatie

De wijk is ingedeeld in zes duidelijk van elkaar te onderscheiden woonblokken. In de wijk staat een mix van vrijstaande woningen (circa de helft van de woningen), halfvrijstaande woningen (circa een kwart van de woningen) en rijenwoningen (circa een kwart van de woningen). Naast een mix van typen woningen verschillen de woningen ook qua bouwstijl en goothoogtes. De bouwstijl varieert van boerderijwoningen tot modern vormgegeven woningen. Een deel van de woningen heeft een kantoor aan huis (aan huis verbonden beroep). Aan de Ringmus is een kinderdagverblijf gevestigd.

Aan de zijde van de Rijksstraatweg (IJsseldijk) is een brede groenstrook met een aantal speelvoorzieningen aangelegd. Aan de noordzijde van de wijk ligt de kinderboerderij. In de wijk zelf zijn een aantal groenstroken en watergangen aangelegd.

De ontsluitingsweg de Kneu vormt een hele duidelijke grens tussen het dorp en het buitengebied.

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.

In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. Het betreft hier vaker woonhuizen of stadsdelen.

De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet. De bodem is immers al geroerd bij de aanleg van de woonwijk, de zuidelijke ontsluitingsweg en de groen- en watervoorzieningen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen extra ontwikkelingen mogelijk. Om die reden is archeologisch onderzoek achterwege gebleven.

3.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied en/of EHS-gebied, maar grenst wel aan het Natura2000 gebied de IJssel. Het plangebied is een woonwijk die, op een paar kavels na, inmiddels bebouwd is. De nieuwe woningen tasten de habitats en soorten in de IJssel en de uiterwaarden niet aan. De IJsseldijk fungeert als een duidelijke buffer. Daarnaast komen in het plangebied geen habitattypen voor die geschikt zijn voor de beschermde soorten.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt slechts een beperkte aanpassing van de bouwmogelijkheid mogelijk (vestiging woongroep). De nog te realiseren woningen worden gerealiseerd op een grasstrook. In de grasstrook zijn geen geschikte habitats voor onder andere vogels, vleermuizen en zoogdieren te verwachten. Het is een kaal gebied zonder bomen of bouwwerken die geschikt kunnen zijn als verblijf- of voortplantingsplaats voor dieren. De flora bestaat uit algemene soorten als paardenbloemen en madeliefjes. Daarom zijn geen significante gevolgen voor soorten te verwachten.

Naast het aanwijzen van gebieden zijn ook aangewezen dier- en plantensoorten beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Ook hierbij geldt dat, omdat het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, geen ontheffing op basis van deze wet is vereist.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In dit beheergerichte bestemmingsplan wordt de vigerende bestemming niet gewijzigd. Wél wordt de mogelijkheid geboden voor andere woontypologie voor de vestiging van woongroepen in het plangebied. In 2001 is voor het vigerende bestemmingsplan akoestisch onderzoek uitgevoerd vanwege de ligging aan de Rijksstraatweg. Voor de Rijksstraatweg en de Zuidelijke Randweg (de Kneu) is in het vigerende bestemmingsplan rekening gehouden met een geluidscontour van respectievelijk 145 en 37 m uit de as van de weg. Deze contouren zijn nu ook weer opgenomen op de verbeelding. De mogelijkheden voor de vestiging van de woongroep liggen ruim buiten de geluidscontour.

Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone voor spoorwegen.

3.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Er zijn binnen het bestemmingsplangebied geen gevallen van bodemverontreiniging bekend. In 2001 is een verkennend bodemonderzoek voor de nieuw te realiseren woonwijk Zonnekamp-West uitgevoerd. Uit dat onderzoek zijn geen belemmeringen voor het realiseren van een woonwijk naar voren gekomen. In de tussenliggende periode hebben zich in het plangebied geen wezenlijke veranderingen voorgedaan. Er worden geen nieuwe functies toegevoegd aan het gebied.

3.7 Water

Dit bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, er wordt geen extra bouwmogelijkheden aan het plan toegevoegd. De woonwijk is enkele jaren geleden gerealiseerd. Bij het ontwerp van de wijk is rekening gehouden met het aspect water. Er heeft destijds een bodem- en wateronderzoek plaatsgevonden. In de wijk is waterberging aangelegd om het extra verhard oppervlak te compenseren. Daarnaast is er niet gebouwd in de beschermingszone van de dijk.

Voor dit bestemmingsplan is wel een watertoets uitgevoerd. Deze watertoets heeft alleen betrekking op de nieuwe woningen die worden gerealiseerd op de momenteel nog vrije kavels.

3.7.1 Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt in het kader van de vooroverlegprocedure een wateradvies aangevraagd bij waterschap Groot-Salland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

3.7.2 Watertoetsproces

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden 11 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het bouwplan betreft een wijziging ten opzichte van het nu nog geldende bestemmingsplan. In dat bestemmingsplan waren zes vrijstaande woningen toegestaan. Het nieuwe plan gaat uit van elf woningen. Het nieuwe plan gaat uit van kleinere woningen, de toename van het verhard oppervlak in de vorm van gebouwen en erfverharding is daaarom beperkt (gemiddeld 200 m2 voor een vrijstaande woning, 150 m2 voor een blokwoning). In vergelijking met het geldende bestemmingsplan neemt het verhard oppervlak met niet meer dan 1.500 m2 toe. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.

Beschermingszone dijk

Het plangebied ligt buiten de beschermingszone van een waterkering (de IJsseldijk/Rijksstraatweg) die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Binnen deze beschermingszone vinden naar aanleiding van dit bestemmingsplan geen werkzaamheden plaats. De beschermingszone van de waterkering ligt wel in het plangebied is op de plankaart opgenomen als dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Het plangebied ligt in het dijkringgebied Salland. Voor dit gebied geldt dat er een kans bestaat dat het eens in de 1250 jaar overstroomt. De overstromingsrisicoparagraaf is opgenomen in paragraaf 3.9 Externe veiligheid.

Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want er is bij de start van de ontwikkeling van dit woongebied een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Omdat in het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande functies in het stedelijk gebied worden vastgelegd en er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden mogelijk gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Net als bij inrichtingen gelden voor het bepalen van de externe veiligheidssituatie het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De wegen, spoorlijnen en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en waarbij een plaatsgebonden risico en/of groepsrisico aanwezig is, zijn opgenomen in de Risicoatlassen (2002/2003). Voor vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen zijn in 2006-2007 nieuwe tellingen verricht. Ook deze informatie is gebruikt bij het onderzoek. Daarnaast is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen van toepassing en zijn de Basisnetten Weg, Spoor en Water opgesteld.

Wegen

Binnen de gemeente is een routering voor gevaarlijke stoffen. De N348 bij Wesepe is als enige weg in de gemeente aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Deze weg ligt op zeer grote afstand van het plangebied. Voor alle overige incidentele transporten van routeringsplichtige gevaarlijke stoffen over andere wegen in de gemeente, is een ontheffing van de routering nodig.

Ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg N337. Deze weg is meegenomen in de risicoatlas, maar bij de nieuwste tellingen in 2006-2007 buiten beschouwing gelaten. Uit de risicoatlas blijkt dat over de weg in 2002 maximaal 2.500 gevaarlijke transporten per jaar plaatsvinden. Op basis daarvan is het plaatsgebonden risico (PR10-8) gesteld op 200 m vanaf de N337. De nieuw te realiseren woningen liggen buiten deze contour op meer dan 210 m vanaf de N337. Ook blijkt uit berekeningen dat er geen sprake is van groepsrisico.

Nader onderzoek naar routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het kader van het voorliggende bestemmingsplan is dan ook niet nodig.

Spoor

Aan de oostzijde van het plan ligt de spoorlijn Zwolle - Deventer. Uit de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, waarin het Basisnet Spoor is verwerkt, blijkt dat alleen vervoer van zeer brandbare vloeistoffen, categorie C3, zal plaatsvinden op het traject Zwolle - Deventer. De hoeveelheid hiervan bedraagt 500 ketelwagenequivalenten.

In een quickscan die is uitgevoerd voor het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost" is vervolgens aan de hand van berekeningen naar voren gekomen dat er geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig is en ook geen noemenswaardig groepsrisico. Omdat Zonnekamp-West verder van het spoor ligt dan Zonnekamp-Oost kan geconcludeerd worden dat er in Zonnekamp-West ook geen sprake kan zijn van een risicocontour voor wat betreft het groepsrisico. Nader onderzoek naar deze route voor vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de al gerealiseerde woonwijk is dan ook niet nodig.

Vaarwegen

De dichtstbijzijnde afstand van woningen in het plangebied tot de IJssel is circa 500 m. Over de IJssel vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De IJssel maakt onderdeel uit van het Basisnet Water. Het Basisnet Water kent een onderverdeling in 'rode' en 'zwarte' vaarwegen. Op zowel rode als zwarte vaarwegen worden veel brandbare vloeistoffen getransporteerd. Op zwarte vaarwegen wordt alleen gebruik gemaakt van binnenvaartschepen en op de rode vaarwegen bovendien van zeeschepen. De IJssel is een 'zwarte' vaarweg.

Op basis van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen hoeven geen plaatsgebonden risico berekeningen plaats te vinden voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water. De plaatsgebonden risico contouren zijn voor deze vaarwegen vastgesteld als lijnen die vrijwel overeenkomen met de rand van de vaarweg. Dat zijn bij vrijstromende rivieren de oeverlijnen. De rand van de vaarweg ligt buiten het plangebied.

Bij groepsrisicoberekeningen voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water moet op basis van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebruik worden gemaakt van de gegevens in een tabel in de bijlage van de circulaire. In deze tabel zijn voor de IJssel (Geldersche IJssel in de tabel) geen aantallen opgenomen die in een groepsrisicoberekening moeten worden meegenomen. Een groepsrisicoberekening is daarom niet noodzakelijk.

Naast het plaatsgebonden risico en het groepsrisco, kent het Basisnet Water nog het plasbrandaandachtsgebied. Buiten de oeverlijnen geldt 25 m voor een plasbrandaandachtsgebied. Het gebied tussen de winterdijken is bij vrijstromende rivieren eveneens plasbrandaandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2012003012-0301_0002.jpg"

Afbeelding: Schema plasbrandaandachtsgebied

In het plangebied liggen geen gebouwen of bestemmingen waar gebouwen kunnen worden gerealiseerd binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Geconcludeerd mag worden dat deze vaarweg in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen belemmeringen voor het plangebied oplevert. Nader onderzoek naar deze vaarweg is dan ook niet nodig.

Overstromingsrisico

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico’s toe. Op de nieuwe waterkaart zijn daarom zogenaamde dijkringgebieden vastgelegd. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De wettelijke norm voor een dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. Zonnekamp-West ligt binnen het dijkringgebied Salland. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als gevolg van de ligging in de lage delen van Overijssel en de ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel.

De gevolgen van een overstroming worden bepaald door inzichtelijk te maken wat de maximale waterdiepte is tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied ligt in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt. De maximale waterdiepte tijdens een overstroming is voor het plangebied in de huidige situatie ingeschat op 0,2 tot 0,8 m overstromingsdiepte (water boven maaiveld).

Het plangebied is voor het overgrote deel al gerealiseerd. Het is daarom van belang dat wordt nagedacht over voorzieningen die de risico’s kunnen beperken. Daarbij gaat het voor een deel om bewustwording. Voor Zonnekamp-West worden geen andere maatregelen voorgesteld, dan tot dusver gebruikelijk, mede in verband met de aansluiting van de wijk op de omgeving. Het gebied is goed ontsloten. Bovendien is hoog water en een overstroming van de IJssel naar alle redelijkheid goed te voorspellen en kan er tijdig geëvacueerd worden.

Overige aspecten

Het plangebied ligt volgens de risicokaart in een gebied dat bij een dijkdoorbraak overstroomt. Omdat hier sprake is van bestaand stedelijk gebied is er geen sprake van een toename van het risico.

3.10 Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het actualiseren van het vigerende bestemmingsplan Zonnekamp-West 2001". In deze actualisering wordt een actuele juridisch planologische regeling opgenomen voor de bestaande woningen en nog te realiseren woningen. Uitgangspunt hierbij is dat de bestaande rechten zoveel mogelijk worden gerespecteerd.

In de achterliggende jaren is het plangebied grotendeels bebouwd. Op enkele plaatsen is nog een kavel voor een vrijstaande of halfvrijstaande woning beschikbaar. Zo ook aan de zuidrand van het plangebied waar de mogelijkheid bestond om 6 vrijstaande woningen te realiseren in een traditionele setting: bebouwing gericht op de straat met voor- en achtertuinen. De vigerende bouwvoorschriften geven aan dat het mogelijk is hier bebouwing ter realiseren met een goothoogte van 6 m en een nokhoogte van 10 m. Het bebouwde oppervlakte per kavel is circa 225 m2, exclusief de afwijkingsbevoegdheid van 10% (gezamenlijk ruim 1400 m2).

Voor deze locatie is er een groep particulieren die bebouwing ten behoeve van een woongroep wil realiseren. Het betreft een viertal bouwblokken van maximaal 3 woningen aaneen met een maximale bouwhoogte van 8 m. De positionering van deze bebouwing is afgeleid van duurzaam bouwen en inrichting van de omgeving, waarbij de bouwblokken niet strak langs de Ringmus komen te staan in een natuurlijke, groene tuinaanleg.

De totale oppervlakte aan bebouwing ( woningen, gemeenschappelijke ruimte en bijgebouwen) is hierbij in de regels begrensd op 1.320 m2. Met het realiseren van dit initiatief wordt er geen afbreuk gedaan aan de oorspronkelijk ruime opzet van dit woongebied.

4.2 Beeldkwaliteitsplan

Het Beeldkwaliteitplan Zonnekamp 2001 is inmiddels 12 jaar geleden opgesteld als richtlijn voor de architectuur. Het plan vormt tevens het welstandsbeleid voor de beoordeling van plannen. Het bestemmingsplan Zonnekamp 2001 is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Voor de beoogde ontwikkeling aan de zuidzijde van het plangebied is het ruimtelijke kader nader bezien.

In feite kan voor de zuidelijke begrenzing van het plan hetzelfde worden gezegd als voor de westelijke rand. Ook deze rand met bebouwing is goed zichtbaar vanaf het zuidelijk gelegen open landschap, waardoor ook deze bebouwingsrand zeer beeldbepalend is in de omgeving. Voor deze rand wordt voorgesteld om de woonbebouwing thematisch nadrukkelijk te doen afwijken van de westelijke rand. Daardoor ontstaat een variatie in architectuur, die de drager voor het woonconcept (diverstiteit in woonvelden) van het gehele plan Zonnekamp is.

Voor deze rand, die vrij ontwikkeld zal worden, dient de meer moderne villa ( duurzame, ecologische bouwstijl) als leidraad voor de architectuurkeuze. Verder zijn er voorwaarden gesteld voor onder meer betreft de kap en kleurgebruik.

Het aangepast Beelkwaiteitsplan is als Bijlage 2.bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

De planregels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

In een concrete situatie kan het voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom is soms de mogelijkheid opgenomen om van bepaalde regels af te wijken. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De bij dit plan behorende planregels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de plankaart gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit regels omtrent nadere eisen, afwijkmogelijkheden en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

Hoofdstuk 3 bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in dit hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 bevat het in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven overgangsrecht.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Groen

Het begrip 'groenvoorzieningen' mag ruim worden uitgelegd. Het kan zowel gras als hoogopgaande beplanting betreffen. In de groenvoorzieningen mogen voet- en fietspaden worden aangelegd en waterhuishoudkundige voorzieningen, welk begrip ook ruim mag worden uitgelegd. Straatmeubilair is apart genoemd voor de duidelijkheid. Openbare nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan. Uiteraard betreft het alleen openbare nutsvoorzieningen die passen binnen een groenbestemming, zoals kabels en leidingen en andere voorzieningen ten behoeve van huisaansluitingen.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden dienen in beginsel onbebouwd te blijven. Ze zijn apart bestemd om aan te geven dat bijgebouwen hier niet zijn toegestaan. Wel is een afwijkingsregeling opgenomen voor erkers, luifels en ingangspartijen.

Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemmingen kennen nagenoeg dezelfde regeling. Ze verschillen alleen in functie: 'Verkeer - Verblijfsgebied' betreft wegen met een ontsluitingsfunctie voor de in het gebied gelegen woningen. 'Verkeer' betreft wegen met een doorgaande functie.

Wonen

De gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen. Op de verbeelding is aangegeven of het vrijstaande, twee-aaneen of aaneengebouwde (rijenwoningen) betreft. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag het aantal woningen per aanduidingsvlak niet meer dan het bestaande aantal bedragen (of niet meer dan 1, voor de gevallen waarin nog geen woning is gerealiseerd). Voor de overige bouwvlakken is het aantal begrensd door het toegelaten type in relatie tot de omvang van het bouwvlak en de voorgeschreven minimale breedte van 5 m. Feitelijk komt dat neer op het bestaande aantal woningen.

De woningen mogen worden gebruikt voor aan-huis-verbonden-beroepen/bedrijven en bed & breakfast. Bij onduidelijkheid over deze regeling wordt hij uitgelegd zoals hij ook wordt uitgelegd in andere plannen waarin deze regeling is opgenomen.

Dat laatste geldt ook voor de bijgebouwenregeling.

5.3 Nadere toelichting op de algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een verbod om grond of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend voor het toegestane gebruik. Gebruik dat niet past in de bestemmingsomschrijving is in beginsel strijdig met de bestemming. Voor een aantal gebruiksvormen is expliciet aangegeven of het strijdig gebruik of toegestaan gebruik betreft.

Algemene aanduidingsregels

Voor de geluidszone langs de weg (zie 3.5 Geluid) en de vrijwaringszone langs de dijk (artikel 2.11.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) zijn gebiedsaanduidingen opgenomen met regels die aangeven ter bescherming van welk belang de aanduiding is opgenomen.

Algemene afwijkregels

Hier is een aantal standaardafwijkregels opgenomen ten behoeve van de flexibiliteit.

Algemene procedureregels

De Wro schrijft voor dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen (artikel 3.6 lid 4 Wro). Hiertoe is een procedurebepaling opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het voorliggende bestemmingsplan is een overwegend consoliderend bestemmingsplan is. Slechts op een klein deel van het plangebied is een ontwikkeling gepland. Hiervoor zal de gemeente Olst-Wijhe met de initiatiefnemer (Vereniging Vriendenerf) een anterieure overeenkomst sluiten. Voor dit gedeelte is de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd'.

Voor het overige brengt dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Zonnekamp-West" is aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden.

De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in Bijlage 3 opgenomen. Tevens is vermeld of de overlegreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

maart 2014.