direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde
Plan: Wonen Rijssen, Oosterhof en Verenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPRW2012000-0401

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en het herstel van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, tot uitdrukking komend in het aanwezige relief, de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
  • c. het weiden van vee;
  • d. akkerbouw;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • g. gebouwen ten dienste van de bestemming die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  • h. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  • i. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden

met bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat een paardrijbak niet is toegestaan.

5.2 Bouwregels

Op de verbeelding voor Agrarisch met waarden - Met grote landschappelijk waarde aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met een omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogtes:
    • 1. perceel- en erfafscheidingen 1,25 m;
    • 2. overige bouwwerken geen gebouw zijnde, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan 3 m.
  • b. lichtmasten en teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan, met dien verstande dat wijnstokken ten behoeve van druiventeelt wel zijn toegestaan;
  • c. kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken moeten aansluitend aan de agrarische bebouwing en binnen een zone van 50 m vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak gerealiseerd worden, met dien verstande dat voldoende afstand tot omliggende hindergevoelige objecten in acht wordt genomen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de landschappelijke inpassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  • a. 5.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    • 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Bedrijf, of een veldschuur;
    • 2. uitsluitend is één paardrijbak per (bedrijfs)woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
    • 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    • 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    • 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 6. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    • 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.
5.4.1 Afwegingskader

Een in 5.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor:

  • a. standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. dagrecreatie;
  • c. stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • d. doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • e. een crossterrein of het beoefenen van de modelvliegsport of ander geluidsoverlastveroorzakende activiteiten.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 5.1: ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;

5.6.1 Afwegingskader

Een in 5.6 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied worden aangemerkt.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 5.1, onevenredig worden aangetast, om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en egaliseren van gronden, het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • e. het verwijderen van bos, houtwallen en struwelen;
  • f. het aanbrengen van boven- en onderbrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
5.7.2 Uitzondering op verbod

Het in 5.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. krachtens een subsidiestelsel ten behoeve van natuurontwikkeling worden uitgevoerd.
5.7.3 Toelaatbaarheid werken of werkzaamheden

De werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die betrekking hebben op cultuurhistorische waarden, zijn slechts toelaatbaar, als uit een advies van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed danwel de gemeentelijke monumentencommissie blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.