26.2 Bouwregels
26.2.1 algemeen gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
-
a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwvlak bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarvoor geldt dat maximaal dat aangegeven maximum aantal hoofdgebouwen mag worden gebouwd;
-
c. van een bouwperceel mag niet meer dan 80% worden bebouwd.
26.2.2 hoofdgebouwen
Voor de bouw van hoofdgebouwen geldt dat:
-
a. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouw- en goothoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedragen;
-
b. in aanvulling en afwijking op het bepaalde in lid 26.2.2 onder a genoemde geldt dat de goot- en bouwhoogte voor 50% van het hoofdgebouw maximaal 8 m mag bedragen;
-
c. de voorgevel van de hoofdgebouwen en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen dient in of maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens te worden gebouwd;
-
d. de afstand tussen de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw en daarvan onderdeel uitmakende aan- of uitbouwen bedraagt niet meer dan 18 m.
26.2.3 bijgebouwen
Voor de bouw van bijgebouwen geldt dat:
-
a. deze bouwwerken niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van het bestaande bouwwerk tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw in acht mag worden genomen, indien deze afstand minder dan 3 m bedraagt;
-
b. de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
-
c. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen, dan wel een groter oppervlak tot maximaal 10% van het bouwperceel of het oppervlak van de bestaande bijgebouwen als dat groter is.
26.2.4 overkappingen
Voor de bouw van overkappingen geldt dat:
-
a. deze bouwwerken niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, met dien verstande dat plat afgedekte overkappingen op niet minder dan 0 m achter de voorgevel mogen worden gebouwd;
-
b. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
-
c. de oppervlakte niet meer dan 25 m² mag bedragen.
26.2.5 uitbouw, zoals een erker, toegangspartij, luifel of balkon
In afwijking van het gestelde onder 26.2.1 mag een uitbouw aan het hoofdgebouw, zoals een erker, toegangspartij, luifel of balkon ook buiten het bouwvlak worden gebouwd tot maximaal 1,5 m daarbuiten, met dien verstande dat:
-
a. de afstand van enig deel van de uitbouw ten minste 2,5 m uit de perceelgrens bedraagt;
-
b. de hoogte niet meer mag zijn dan 25 cm boven de eerste verdiepingsvloer.
In afwijking van het gestelde onder 26.2.2 mogen aan- en uitbouwen ook dichter op de zijdelingse perceelgrens en achterbouwperceelgrens worden gebouwd onder de voorwaarden dat deze aan- en uitbouwen dan worden gezien als bijgebouw en dienen te voldoen aan het gestelde onder 26.2.1.
26.2.6 bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat voor hoeksituaties gericht op de openbare weg of openbaar groen geldt dat in het verlengde van de achtergevel van de woning de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt;
-
b. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
26.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
-
1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
-
2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
-
3. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens.