Plan: | Broekdijk 9, Kesteren - Kalkestraat 46, Dodewaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.wpKEbroekdijk9-vst1 |
Op het perceel Kalkestraat 46 in Dodewaard was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf is inmiddels gestopt met de bedrijfsvoering. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige bedrijfsbebouwing te slopen en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere (burger)woning. Het gemeentelijk VAB-beleid bevat een wijzigingsbevoegdheid die bij het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voorziet in het verkrijgen van het bouwrecht voor één nieuwe woning. Dit plan maakt deze nieuwe woning mogelijk aan de Broekdijk 9 te Kesteren.
De beoogde ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In voorliggend wijzigingsplan (vorm van bestemmingsplan) wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Beide deelgebieden liggen in het buitengebied. Het deelgebied waar de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, is gelegen aan de Kalkestraat 46 ten zuidwesten van de kern Dodewaard. Het deelgebied waar de nieuwe woning wordt gebouwd ligt ten zuidoosten van de kern Kesteren. De navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Afbeelding 1.1: globale ligging locaties plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hieronder worden per deellocatie de geldende bestemmingen beschreven.
Kalkestraat 46, Dodewaard
Ter plaatse van deze locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', vastgesteld op 30 mei 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden -1' met een groot bouwvlak. Een groot deel van de locatie heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en een klein noordelijk deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (deze zijn intussen met het parapluplan Archeologie herzien). Langs de zuidelijke rand ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het bestemmingsplan op deze locatie weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan locatie Kalkestraat 46, Dodewaard (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Broekdijk 9, Kesteren
Ter plaatse van deze locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren', vastgesteld op 8 april 2014. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Het gehele plangebied heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (deze is intussen met het parapluplan Archeologie herzien). Langs de noordgrens ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het bestemmingsplan op deze locatie weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan locatie Broekdijk 9, Kesteren (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het plangebied gelden tevens de volgende bestemmingsplannen:
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Ter plaatse van de gronden waarop de nieuwe woning is gepland, gelden de regels van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden -1'. Binnen deze bestemming is het realiseren van een woning niet toegestaan. Met een wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'VAB-beleid' is een functiewijziging naar wonen mogelijk na de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen met inachtneming van een aantal voorwaarden. Hieronder is het gehele artikel opgenomen en wordt vervolgens toegelicht hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 3.5 Functiewijziging naar wonen (na sloop) van voormalige bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van een woning of woningen in geval van sloop van alle voormalige bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, buitengebied gebonden bedrijf, niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of niet-agrarisch bedrijf, in het geval sprake is van de aanwezigheid van (voormalige) bedrijfsgebouwen, indien en voor zover:
Ad.
Het wijzigingsplan (vorm van bestemmingsplan) bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied ligt aan de Kalkestraat 46 in Dodewaard en aan de Broekdijk in Kesteren. Beide locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Hieronder wordt per locatie de bestaande situatie nader beschreven.
Locatie Kalkestraat 46, Dodewaard
Aan de Kalkestraat 46 in Dodewaard was voorheen een agrarisch bedrijf actief. Op het perceel staat een bedrijfswoning bestaande uit twee bouwdelen verbonden met een ondergeschikt bouwdeel, waar de entree van de woning zit. Verder staan er op het perceel meerdere voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Rondom de locatie liggen voornamelijk agrarische gronden en woningen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van de locatie aan de Kalkestraat 46 in Dodewaard.
Luchtfoto deelgebied Kalkestraat 46, Dodewaard (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Locatie Broekdijk 9, Kesteren
De locatie is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Kesteren. Het plangebied betreft nu een grasveld naast de bestaande woning aan de Broekdijk 9. Rondom de locatie liggen voornamelijk agrarische gronden en enkele woningen. Ten westen van de locatie ligt de woonwijk Casterhoven. Ten noorden van de locatie ligt bedrijventerrein 't Panhuis. De locatie is hiermee dicht tegen de kern Kesteren gelegen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van de locatie aan de Broekdijk 9 in Kesteren.
Luchtfoto deelgebied Broekdijk 9, Kesteren (bron: PDOK)
In de toekomstige situatie wordt in totaal circa 1.250 m² agrarische bedrijfsbebouwing aan de Kalkestraat 46 gesloopt. De bestaande voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. De bestaande beplantingen rondom de woningen wordt aangevuld. De woning behoudt de bestaande inrit aan de Kalkestraat aan de westzijde van het perceel. Bij de woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie aan de Kalkestraat 46. Het gehele schetsontwerp inclusief legenda is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels. Hierop zijn ook de te slopen bedrijfsbebouwing opgenomen. Op deze locatie ontstaat door de sanering en de landschappelijke inpassing een grote landschappelijke kwaliteitswinst.
Impressie toekomstige situatie Kalkestraat 46, Dodewaard
In ruil voor de sloop van de agrarische bebouwing aan de Kalkestraat 46 wil de initiatiefnemer op het perceel Broekdijk 9 een nieuwe vrijstaande woning realiseren ten oosten van de bestaande woning. De voorgevel van de nieuwe woning ligt achter de voorgevel van de veldschuur op het oostelijk gelegen perceel. De woning wordt met een eigen inrit ontsloten via de Broekdijk. Bij de woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Het geheel wordt landschappelijk ingepast en aangevuld met beplanting. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie aan de Broekdijk 9 in Kesteren.
Impressie toekomstige situatie Broekdijk 9, Kesteren (bron: Huibers bureau voor architectuur)
Impressie toekomstige situatie Broekdijk 9, Kesteren (bron: Huibers bureau voor architectuur)
Voor de nieuwe woning wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving op gebied van oriëntatie, massa en schaal. De (uitsluitend vrijstaande) woningen in de directe omgeving zijn allemaal straatgericht en hebben een langgevel of een kopgevel aan de straatzijde. De woningen bestaan veelal uit 1 of 1,5 bouwlaag met een kap (incidenteel 2 bouwlagen met kap). In de architectonische uitwerking is dit verwerkt tot een bouwmassa met over het algemeen een lage goot en slechts één bouwdeel een hogere goothoogte. Om het individuele karakter van de nieuw te bouwen woning te accentueren dient deze ook straatgericht te zijn. Zowel een langgevel als een kopgevel is mogelijk. De woning zal in massa afgestemd worden op de bebouwing in de omgeving. Gezien de karakteristieken van de omgeving heeft een zadelkap of schildkap daarbij de voorkeur, met eventueel ondergeschikt een verbijzondering in het dak zoals de impressie laat zien. Bijgebouwen blijven ondergeschikt aan het hoofdgebouw, en staan minimaal 1,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning. Qua kleur en materiaalkeuze kan voornamelijk gewerkt worden met baksteen en/of stucwerk en het dak met een antracietkleurige pannen- of leiendak. Bovenstaande beelden vormen de basis voor de beeldkwaliteit van de nieuwe woning.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het realiseren van één nieuwe woning in ruil voor de sloop van circa 1.250 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Er vindt hiermee een afname van bebouwd oppervlak plaats. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsvisie en -verordening van toepassing:
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid stelt regels voor de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
Overig gebied glastuinbouw, verbod hervestiging, nieuwvestiging, uibreiding
Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd.
Nieuwvestiging en hervestiging in gebieden die zijn aangeduid als overige zone, is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Romeinse Limes
Voor de gebieden in de Limes-zone zijn regels opgesteld die het werelderfgoed duurzaam beschermen. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. Er zijn in het plangebied geen bouwwerken of landschapselementen aanwezig die hiernaar verwijzen.
Regels water en milieu: intrekgebieden
De planlocatie ligt binnen een door de provincie aangewezen 'intrekgebied'. Bestemmingsplannen die ingaan op ontwikkelingen binnen dit gebied, dienen geen bestemmingen op te nemen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt zulke bestemmingen niet mogelijk.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Hoewel het voorliggende bestemmingsplan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.
Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.
Vrijkomende agrarische bebouwing
Indien de agrarische bedrijfsvoering op een perceel wordt stopgezet, dan wil de gemeente ruimte bieden om
gebruik te maken van haar VAB-beleid. Via het VAB-beleid worden mogelijkheden geboden voor hergebruik van bestaande bebouwing of nieuwbouw in samenhang met sloop van agrarische opstallen en het versterken van de landschappelijke inpassing. Dit beleid wordt nader toegelicht in paragaaf 3.3.2.
Planspecifiek
De onderstaande afbeeldingen tonen een uitsnede van de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 voor beide locaties van het plangebied. Het plangebied is aangeduid als 'teeltrijke oeverwallen' (groene kleur) en 'ontwikkeling laanboomteelt' (groene strepen). Met voorliggend plan worden agrarische opstallen gesloopt en hiervoor in de plaats één nieuwe woning gerealiseerd. Dit leidt tot een versterking van de landschappelijke kwaliteit ter plaatse van de Kalkestraat en niet tot een aantasting aan de Broekdijk. Het initiatief past daarmee binnen de Structuurvisie.
Uitsnede Structuurvisiekaart locatie Broekdijk 9, Kesteren
Uitsnede Structuurvisiekaart locatie Kalkestraat 46, Dodewaard
Het gemeentelijk VAB-beleid is opgenomen in de 'Beleidsnotitie hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing Neder-Betuwe 2016'. De beleidsnotitie is opgesteld om de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te behouden en te vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken. De beleidsnotitie richt zich op:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijf naar wonen. Er wordt circa 1.250 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere (burger)woning. Het VAB-beleid voorziet bij het slopen van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het verkrijgen van het bouwrecht voor één nieuwe woning. Dit plan maakt deze nieuwe woning mogelijk aan de Broekdijk 9 te Kesteren. Het initiatief sluit bij uitstek aan bij het gemeentelijk VAB-beleid.
In de Woonvisie (vastgesteld op 1 februari 2016) is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. De visie geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Doel is om het woonklimaat de komende jaren verder te versterken en te verbeteren, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het mogelijk maken van één nieuwe woning. Deze toename is zodanig beperkt dat dit geen wezenlijke gevolgen heeft op de woningbouwontwikkeling in de gemeente. Het plan past binnen de Woonvisie.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende 10 jaar wil begeleiden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Daarnaast gaat de visie in op de mogelijkheden om het landschap te beleven.
Planspecifiek
In het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied op de 'boomteeltrijke oeverwallen'. Hier wordt een beeld nagestreefd van een informeel landschap met grillige bebouwings- en verkavelingspatronen. Dit informele beeld wordt bevorderd door de aanwezigheid van relatief veel beplanting langs de wegen en op de erven en overhoekjes. Ook de grote afwisseling in grondgebruik draagt bij aan de kleinschaligheid. Tegelijk wordt ernaar gestreefd om het unieke zicht over het karakteristieke rivierengebied open te houden, door het vrij te houden van hoog opgaande elementen. Beide locaties uit voorliggend plan worden landschappelijk ingepast en aangevuld met beplanting. Bij de locatie Kalkestraat 46 wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor openheid ontstaat en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Het plan sluit hiermee aan bij het LOP. Locatie Broekdijk is gelegen op een bestaande woonkavel, waar momenteel geen noemenswaardige landschapselementen aanwezig zijn en waarbij de nieuwbouw weinig effect op het landschap heeft.
Het wijzigingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Door de verwijdering van het agrarische bouwvlak aan de Kalkestraat 46 neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar dit deelgebied af. De bestaande (bedrijfs)woning blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Kalkestraat. De nieuwe woning aan de Broekdijk 9 wordt met een eigen inrit ontsloten via de Broekdijk. De Broekdijk en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de beperkte verkeerstoename van één woning op te vangen.
De Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (11 mei 2017) en het 'Parapluplan Parkeren' (26 april 2018) zijn van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik geregeld. De parkeernormen zijn gebaseerd op de Nota Parkernormen Neder-Betuwe. De gemeente heeft de parkeernormen ontleend aan de landelijke kencijfers van CROW. Voor een vrijstaande woning buiten de bebouwde kom geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning. Bij allebei de woningen uit voorliggend plan is voldoende ruimte om drie auto's op eigen terrein te parkeren (zie de afbeeldingen in paragraaf 2.2).
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Broekdijk 9. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. Op basis van de resultaten kan de hypothese 'onverdacht' worden aanvaard. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik wonen met tuin. Ook voor de locatie Kalkestraat 46 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de toplaag van de vaste bodem licht verontreinigd is met zware metalen, OCB en/of PAK. In de ondergrond is een zeer licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde gehaltes aan barium en koper. De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag dat geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. Bovendien betreft het hier een bestaande woning. De aangetroffen verontreinigingen vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
De bedrijfswoning aan de Kalkestraat 46 die naar een burgerwoning wordt omgezet is een bestaand geluidgevoelig object. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
In het kader van het realiseren van de nieuwe woning aan de Broekdijk 9 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Hierin wordt geconcludeerd dat op de gevels van de nieuwe woning de geluidbelasting van wegverkeerslawaai van de Broekdijk ten hoogste 51 dB bedraagt. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt ten hoogste 3 dB. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt wel voldaan. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Spoorstraat en van het railverkeerslawaai voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Er is gekeken of er bron of overdrachtsmaatregelen kunnen worden genomen, maar deze blijken stedenbouwkundig niet wenselijk of financieel onuitvoerbaar. Voor de nieuwe woning zal een hogere waarden procedure worden doorlopen. Het ontwerpbesluit hogere waarden zal tegelijk met voorliggend ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Kalkestraat 46, Dodewaard
In de omgeving van de Kalkestraat 46 bevinden zich voornamelijk de functies wonen en agrarisch. Ten westen van de locatie is een boomkwekerij gevestigd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.13 Spuitzonering.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen andere bedrijven of functies. Er zal in de woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden met het initiatief geen bedrijven en functies belemmerd in hun bedrijfsvoering. De bedrijven dienen immers ook al met de bestaande woning rekening te houden.
Broekdijk 9, Kesteren
Rondom de locatie aan de Broekdijk 9 bevinden zich voornamelijk de functies wonen en agrarische gronden. Ten westen van de locatie ligt op circa 100 meter afstand een bedrijventerrein waar bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. Ten noorden ligt op circa 100 meter afstand een bedrijventerrein waar bedrijven tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan. In beide gevallen wordt aan de richtafstanden in bovenstaande tabel voldaan. Geconcludeerd kan worden dat in de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven en functies belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het realiseren van twee nieuwe woningen met dit plan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Tevens worden met het plan de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Kalkestraat 46 definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. In de toekomstige situatie zullen er minder verkeersbewegingen/activiteiten zijn ten opzichte van de huidige situatie.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
Aan de hand van afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties voor het peiljaar 2020 bekeken. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
De gemeente Neder-Betuwe heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. De gemeenteraad heeft een geurverordening vastgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaststelling van de geurverordening is onderbouwd in de herziening van de Gebiedsvisie, behorende bij de geurverordening N-B 2011, vastgesteld 15 september 2011.
In de geurverordening en bijbehorende gebiedsvisie is besloten om voor het buitengebied de normen zoals deze gesteld worden in de Wgv aan te houden. Dit houd in dat de geurbelasting maximaal 8 ouE/m2 mag bedragen, wat inhoud dat geurgevoelige objecten niet binnen 50 m van een veehouderij gerealiseerd mogen worden.
Kalkestraat 46, Dodewaard
Er bevinden zich geen intensieve veehouderijen met een geurcontour in de omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde veehouderij bij deze locatie is een melkveehouderij aan Kalkestraat 65a, met vaste afstandsdieren. Dit bedrijf ligt op circa 90 meter afstand van de locatie. Het initiatief valt niet binnen de vaste richtafstand van 50 meter t.o.v. een extensief agrarisch bedrijf en is evenmin gelegen binnen een geurcontour vanuit een intensieve veehouderij.
Broekdijk 9, Kesteren
In de omgeving van de locatie Broekdijk 9 bevinden zich geen veehouderijen. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor het plan. Ook worden er geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door het initiatief.
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect geur.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Op de risicokaart is te zien dat er zich in de directe nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen bevinden. Wel is de ligging van transportroutes van belang. Ten zuiden van de locatie Broekdijk 9 liggen op circa 1 kilometer afstand de A15 en Betuweroute. Ten noorden van de locatie Kalkestraat 46 liggen deze transportroutes op circa 1,8 kilomer afstand. Hier is reeds een bedrijfswoning aanwezig die wordt omgezet naar een burgerwoning.
De A15 en de Betuweroute zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De plaatsgebonden risicocontour van de A15 en de spoorlijn geldt voor 30 meter rond deze infrastructuur, waarmee geconcludeerd wordt dat het plangebied op een ruimschoots afdoende afstand is gelegen. Een nadere verantwoording naar het plaatsgebonden risico kan hierdoor achterwege blijven.
Groepsrisico
Het plangebied ligt op circa 1 en 1,8 kilometer van de Betuweroute en daarmee wel binnen het invloedsgebied (of de 1% letaliteitsafstand). Het plangebied ligt echter ruimschoots buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone). Hierdoor kan volstaan worden met een standaard verantwoording (bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid), zodat dit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling. Op grond van het Bevt is een GR-berekening en uitgebreide verantwoording alleen nodig bij ruimtelijke plannen binnen 200 m vanaf de buitenrand van een transportroute, waarbij het GR groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde én de toename groter is dan 10% dan wel de oriëntatiewaarde wordt overschreden. In dit geval is er van beide situaties geen sprake van.
Beperkte verantwoording
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan
Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. De bekostiging van het gemeentelijke deel van de wateropgave is opgenomen in de kostendekking GRP.
Belangrijke aanleiding voor het losknippen van de watertaak uit het GRP in een apart plan was de destijds grote opgave op het gebied van waterberging, het benodigde specialisme en de genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een gemeentelijk waterspecialist begeleid de uitvoering van de watertaken. Op dit moment zijn veel van de gestelde doelen bereikt of verkeren in een afrondende fase. De nog uit te voeren waterbergingsopgave is kleiner en duidelijk. Het waterplan maakt daarom weer geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023.
Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 4. Uit de digitale watertoets blijkt dat er binnen het plangebied aan de Broekdijk 9 geen watergangen of beschermingszones van watergangen liggen. Het verhard oppervlak neemt door de realisatie van de nieuwe woning op de locatie Broekdijk beperkt toe. Deze toename blijft onder de grens van 1.500 m² die het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Compensatie van een toename aan verhard oppervlak is daarmee niet aan de orde. De sloop van de bedrijfsbebouwing aan de Kalkestraat 46 met een oppervlakte van circa 1.250 m2 zorgt voor een forse afname van de verharding. Het plan draagt daarmee positief bij aan de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
Hierin wordt geconcludeerd dat de planlocaties geen essentiële betekenis hebben voor beschermde soorten. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig. Tijdens de werkzaamheden dient de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht te worden genomen.
De planlocaties maken geen deel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in de omgeving van de Kalkestraat 46 is Rijntakken op circa 420 meter afstand. Voor de locatie Broekdijk 9 is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ook Rijntakken op circa 1,6 kilometer afstand. Gelet op de aard van de werkzaamheden op beide locaties en de beoogde situatie (sloop bedrijfsbebouwing, beïndiging bedrijfsactiviteiten en realiseren 1 nieuwe woning, gasloos gebouwd) en de afstanden tot de beschermde gebieden is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Het optreden van significante negatieve effecten kan worden uitgesloten.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' (2018) is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld.
Kalkestraat 46, Dodewaard
Het zuidelijk deel van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bij 'Waarde - Archeologie 2' geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Op het perceel Kalkestraat 46 wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Hierbij vinden geen bodemingrepen plaats, waardoor een archeologisch onderzoek niet nodig is. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden wordt in voorliggend plan de dubbelbestemminge 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen.
Broekdijk 9, Kesteren
De gehele planlocatie heeft in het 'Parapluplan Archeologie' geen archeologische dubbelbestemming. Daarom is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Binnen de plangrenzen van het voorliggende plan zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waardevolle bebouwing of structuren aanwezig.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen grote buisleidingen of hoogspanningsverbindingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Voor de ontwikkeling zullen middels een Klic-melding eventueel aanwezige leidingen in beeld worden gebracht en eventueel worden verlegd. Dit heeft echter geen invloed op de uitvoerbaarheid van het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect leidingen.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Voorliggend plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Sinds 1 januari 2017 is het grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 35 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten westen van de locatie aan de Kalkestraat 46 is een boomkwekerij gevestigd. Hier wordt de voormalige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. De situatie verandert hier niet.
Op de locatie aan de Broekdijk 9 zijn binnen een afstand van 50 meter geen boomkwekerijen aanwezig. Het aspect spuitzonering vormt zodoende geen belemmering voor dit plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect spuitzonering.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillinghinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
De planlocatie aan de Broekdijk 9 ligt op circa 72 meter vanaf een doorgaande spoorlijn. Trillingshinder is daardoor op voorhand niet uit te sluiten. Om te bepalen of er onevenredige trillingshinder op zal treden, is een quickscan trillingen spoorweg uitgevoerd. De notitie is opgenomen in bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat het aspect trillingen geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. De aandachtspunten worden meegenomen in de fase van de omgevingsvergunning.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect trillingen.
Het bestemmingsplan/wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Agrarisch met waarden - 1
Dit plan regelt dat het bestaande bouwvlak aan de Kalkestraat 46 komt te vervallen.
Wonen
Ten behoeve van het omzetten van de bedrijfswoning naar een reguliere woning aan de Kalkestraat 46 in Dodewaard en ten behoeve van het realiseren van de nieuwe woning aan de Broekdijk 9 in Kesteren. Door middel van het opnemen van een bouwvlak is de situering van de nieuwe woning bepaald. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Ten behoeve van het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang'
Mede bestemd voor bescherming, beheer en verbetering van watergangen en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Ter plaatse van het perceel geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen bouwwerken worden opgericht.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Overige regels
In deze bepaling is opgenomen dat het initiatief dient te voldoen aan de gestelde parkeernormen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen (mei 2017).
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer stelt de naaste buren van de voorgenomen plannen op de hoogte.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gebracht van het plan. Omdat voorliggend wijzigingsplan een dermate kleinschalige ontwikkeling betreft die geen provinciale belangen raakt, wordt het plan niet aan de provincie toegezonden. Op het ontwerp wijzigingsplan behouden zij de mogelijkheid tot het geven van zienswijzen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Aangezien er sprake is van een wijzigingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid welke reeds bekend is, is het plan direct als ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd. De directe buren zijn geïnformeerd over de plannen.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 25 maart 2021 tot en met 6 mei 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend door Prorail met betrekking tot trillingen door spoorverkeer. Naar aanleiding daarvan is een trillingsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6) en is paragraaf 4.14 over trillingshinder toegevoegd aan de toelichting van dit plan. Verder zijn er geen zienswijzen ingediend.
Binnen acht weken na de termijn van terinzagelegging moet het college beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.