direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Pijenkampse Veldweg ong., Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Gemeente Neder-Betuwe is voornemens om het Agro Business Centre (Hierna ABC) te ontwikkelen in een gebied aan de Dodewaardsestraat te Opheusen. Op het ABC kunnen zich bedrijven vestigen die direct aan de laanboomteelt gerelateerde activiteiten uitvoeren. Een belangrijke stap in de ontwikkeling hiertoe is gezet met de verkoop van de eerste 8.500 m2 aan gronden door de gemeente aan het bedrijf Damcon. Dit bedrijf, dat nu nog gevestigd is in het centrum van Opheusden, vervaardigt en verhandelt machines voor de boomkwekerij. Het bedrijf wil graag verplaatsen naar het ABC-terrein.

De realisatie van bedrijfspanden op het ABC-terrein strijdig is met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Neder-Betuwe heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het initiatief, omdat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals onder andere verwoordt in de structuurvisie voor het ABC terrein. Hierbij moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft als doel het planologisch kader vast te leggen, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om op deze locatie het bedrijf te kunnen realiseren.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Opheusden. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0001.png"

1.3 Aanpak

Om vergunning te kunnen verlenen voor realisatie van het nieuwe bedrijf is het nodig om een procedure te voeren om af te wijken van de geldende bestemming. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° de mogelijkheid een zogenaamd projectafwijkingsbesluit te nemen voor projecten die weliswaar strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan, maar niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing.

De afwijkingsprocedure vindt plaats in twee stappen. Voor de eerste fase is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld die onderdeel is van een projectafwijkingsbesluit. Hierin is een nadere motivatie opgenomen voor de kaders/uitgangspunten van de ontwikkeling (1e fase bouwplan) en de planologische afwijking voor het gebruik van de gronden en de toegestane bouwmassa. Het definitieve bouwplan (de detaillering) zal op een later moment getoetst worden in stap 2.

In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend aan het initiatief en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Onder andere de nieuwe functies en de landschappelijk inpassing zijn hier in verwoordt.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" vastgesteld op 30 mei 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2', Groen' en 'Water'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4' en 'Waterstaat – Beheerszone watergang'. Daarnaast zijn er nog regelingen opgenomen welke verband houden met het spoor en de weg.

Het geldend bestemmingsplan laat met recht of via wijzigingsbevoegdheid realisatie van het initiatief niet toe. Om op deze locatie het bedrijf te kunnen realiseren is daarom voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld die onderdeel vormt van een projectafwijkingsbesluit.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" opgenomen ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0002.png"

Uitsnede vigerende plankaart "Buitengebied Dodewaard en Echteld" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving. Hoofdstuk 4 omvat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 is het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). Het Bro beschrijft wat stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;

2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Planspecifiek

Gebiedsbericht

De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een aan de boomteelt gelieerd bedrijf en past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het voorgenomen programma en nieuwbouw sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder

voor duurzame verstedelijking':

    • 1. In augustus 2011 is er door het bureau DHV een businesscase ABC opgesteld, om een actueel beeld te krijgen van de marktomstandigheden en ontwikkelmogelijkheden van het ABC. In het kader van de opgestelde business case is er een rondetafelgesprek met ondernemers uit de sector gehouden en er zijn interviews gevoerd met diverse stakeholders. De informatie hieruit vormt mede basis voor de structuurvisie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2011) is aangegeven dat opvang van agro-gelieerde bedrijvigheid, glastuinbouw en paddenstoelenteelt binnen de Greenpoort Gelderland (voorheen Betuwse Bloem) wordt opgepakt. Het ABC in Opheusden wordt specifiek benoemd als locatie, waarbij wordt aangegeven dat deze voor een specifieke doelgroep wordt ontwikkeld als hieraan behoefte is. Binnen de regio is besloten dat het ABC in Opheusden als agroterrein en niet als regulier bedrijventerrein gezien moet worden. Vanuit het RPB volgt dat er een (regionale) behoefte is aan dit terrein.
    • 2. Een dergelijke functie vraagt naast een redelijk groot bouwvolume ook om mogelijkheden voor een goede ontsluiting. Daarnaast moet de functie zelf passen binnen de omgeving. Dit past minder goed binnen de kernen (zoals in de huidige situatie). De locatie op het ABC-terrein is hiervoor wel geschikt. Het gebied is onderdeel van het stedelijk gebied. Het initiatief kan gerealiseerd worden op het nieuwe bedrijventerrein. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande locaties te benutten voor stedelijke ontwikkeling op een locatie die ook goed geschikt is voor de beoogde functies.
    • 3. Het derde punt van de 'ladder' is niet van toepassing, aangezien het plangebied onderdeel is van het stedelijk gebied.

Het ABC-terrein, en daarmee de realisatie van het nieuwe bedrijf welke via voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt mogelijk gemaakt, past binnen het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal- en regionaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Algemeen beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening van Gelderland. Deze visie en verordening zijn recent vastgesteld (9 juli 2014).

Over het ABC -terrein is opgenomen dat de gemeente Neder-Betuwe samen met de sector de haalbaarheid onderzoekt van een projectvestiging in Opheusden en omgeving van bedrijven en voorzieningen die van cruciaal belang zijn voor de boomteeltbedrijven, zoals agro-logistieke bedrijven en voorzieningen. De provincie ondersteunt dit initiatief en wil daarmee bevorderen dat er ruimte geboden wordt voor de logistiek van de sector ten behoeve van efficiënt en duurzaam transport. In de structuurvisie bedrijventerreinen wordt aangegeven dat specifieke bedrijfssectoren zoals agroproductie een bijzondere ontwikkeling doormaken en een passende plek nodig hebben. De provincie wil er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd. In deze structuurvisie zijn geen specifieke locaties aangeduid voor agroproductieparken.

Per regio kan een locatie gezocht worden voor een agroproductiepark. Een agroproductiepark wordt gezien als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoogdynamische agrarische functies. Het tweede doel van de clustering is om transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren en de ketensamenwerking te versterken op het punt van kennis en economie. In de Omgevingsvisie staat dat de provincie ter versterking van de tuinbouwclusters enige ruimte biedt voor gesegmenteerde agro gelieerde bedrijfsterreinen. ABC Opheusden wordt als belangrijk voor de sector benoemd. Agrobusiness wordt als een van de pijlers in de Regio Rivierenland gezien.

Planspecifiek

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het past daarmee binnen het provinciale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland

Algemeen beleid

In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2011) is aangegeven dat opvang van agro-gelieerde bedrijvigheid, glastuinbouw en paddenstoelenteelt binnen de Greenpoort Gelderland (voorheen Betuwse Bloem) wordt opgepakt. Het ABC in Opheusden wordt specifiek benoemd als locatie, waarbij wordt aangegeven dat deze voor een specifieke doelgroep wordt ontwikkeld als hieraan behoefte is. Binnen de regio is besloten dat het ABC in Opheusden als agroterrein en niet als regulier bedrijventerrein gezien moet worden. Daarmee valt het ABC buiten de reguliere programmering, waardoor de beoogde ontwikkeling van het ABC Opheusden in principe (planologisch) plaats kan vinden.

Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein.

Planspecifiek

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het past daarmee binnen het regionale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.

Planspecifiek

Onderstaande afbeelding komt uit de Structuurvisie voor het ABC-terrein. De beoogde ontwikkeling is gelegen ten noorden van punt '1'. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een bedrijf gelieerd aan de laanboomsector. Dit draagt bij aan de realisatie van het Agro Business Centre en past daarmee in de gemeentelijk beleid zoals verwoord in structuurvisie ABC.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0003.png"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie ABC Opheusden

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

3.1 Milieu

3.1.1 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Het voorliggend initiatief betreft realisatie van een boomteelt gelieerd bedrijf. Dit is geen geluidgevoelige object dat wordt beschermd conform artikel 1 Wgh. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van weg- en spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk.

Het bedrijf ligt niet binnen een geluidsgezoneerd bedrijventerrein.

Op de geluidsproductie van het bedrijf en eventuele gevolgen voor de omgeving wordt ingegaan in paragraaf 3.1.5 'Bedrijven en milieuzonering'.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

3.1.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 woningen of 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantooroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarden. Op een gemiddelde werkdag bezoeken circa 8 vrachtwagens, 10 bestelwagens en 12 trekkers / auto's met aanhangwagens het bedrijf (opgave Damcon). Daarnaast komen er (een beperkt aantal) personenauto's.

Daarbij is er sprake van een verplaatsing van een bestaand bedrijf. Door het verplaatsen van het bedrijf uit de kom zal de luchtkwaliteit voor woningen in de kom verbeteren, door het verdwijnen van verkeersbewegingen van vrachtverkeer bestemd voor het bedrijf. Dit project draagt in 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast wordt, vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, de huidige luchtkwaliteit ter plaatse bekeken door middel van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit metingen van het rekenpunt 701312 (ter hoogte van A15) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3)   30,4 µg/m3   23,5 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

3.1.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het ruimtelijk beleid beleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.

Toetsingskaders vanuit wet- en regelgeving zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Planspecifiek

Gemeentelijk beleid

De gemeente Neder-Betuwe heeft op 4 juni 2015 de beleidsnotitie 'Externe veiligheid' vastgesteld. Voor voorliggend initiatief zijn de volgende ambities relevant:

  • Bijzonder kwetsbare objecten worden niet toegelaten binnen de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute);
  • In landelijk gebied wordt de nieuwvestiging van een Bevi-inrichting of daarmee vergelijkbaar bedrijf in beginsel niet toegelaten.

Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting in een agrarisch gebied. Tevens betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. Ten aanzien van de toetsing van het initiatief aan de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute) wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Risocokaart.nl

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0004.jpg"

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Transport buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van ruim 160 m. Deze doorkruist de Pijenkampse Veldweg. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied van deze leiding.

Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute(s), waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een basisnetafstand, een plasbrandaandachtsgebied en deels (voor de A15) buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), maar nog wel binnen de 200 meter zone van de Betuweroute.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Door de ligging van het plangebied binnen de 200 meter zone van de Betuweroute is tevens artikel 8 van het Bevt van belang. Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, naar verwachting niet met meer dan tien procent zal toenemen, hoeft nu niet te worden ingegaan op de elementen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 8 Bevt.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 16 november 2015 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval 

Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

3.1.4 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor het plangebied en directe omgeving zijn verschillende verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd: bijlage 1 'Verkennend Bodemonderzoeken Pijenkampse Veldweg', bijlage 2 'Verkennend bodemonderzoek, toekomstige bedrijfslocatie' en bijlage 3 'Verkennend bodemonderzoek Waterbodem Pijenkampse Veldweg'.

Voor het grootste deel van de nieuwe locatie bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de realisatie van het nieuwe bedrijf. Het westelijk deel van de gronden waarop het bedrijf zich zal vestigen bestaat in de huidige situatie uit watergangen en verharding. In de waterbodem van de watergangen en een deel van de fundering onder de verharding bevinden zich verontreinigingen. Deze verontreinigingen worden in het kader van de geplande aanpassing van de infrastructuur verwijderd/gesaneerd. Het bestemmingsplan dat toeziet op de aanpassing van de infrastructuur is onherroepelijk. De middelen voor de sanering zijn beschikbaar. De aanleg van de infrastructuur inclusief de bodemsanering wordt op korte termijn uitgevoerd.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

3.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de structuurvisie ABC is aangegeven dat:

de toelaatbare milieucategorie van bedrijven in principe wordt bepaald op basis van een hoge ambitie voor beeldkwaliteit en gepaste afstanden tot gevoelige functies zoals woningen. Er dient sprake te zijn van een verantwoorde milieusituatie.

De hoofdactiviteiten die plaatsvinden in het nieuwe bedrijf zijn het vervaardigen, repareren en in- en verkopen van boomkwekerijmachines. Op basis van de bijlage 1 'richtafstanden' van de VNG publicatie kan het bedrijf geschaard worden onder een 'Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie' (< 2000 m2) met een milieucategorie 3.2. Voor de aspecten geur, stof en geluid gelden richtafstanden van respectievelijk 30, 30 en 100 m. Binnen deze richtafstanden zijn geen gevoelige objecten gelegen. De dichtsbijzijnde burgerwoningen zijn op een afstand van circa 200 m gelegen.

Daarnaast is bij het voorliggende initiatief sprake van een verplaatsing van het bedrijf vanuit de bebouwde kom naar het bedrijventerrein. Binnen de bebouwde kom lagen er woningen op korte afstand. Dit betekent dat het bedrijf reeds in de huidige situatie aan de (milieu)eisen moest voldoen om een acceptabel woon- en leefklimaat voor de gevoelige functies (woningen) in de omgeving te kunnen waarborgen. De milieuhindercontouren van het bedrijf waren derhalve al klein. Dit zal in de nieuwe situatie op een bedrijventerrein ook het geval zijn. De activiteiten worden immers niet anders. De hindercirkels zijn dus beperkter dan de hiervoor genoemde richtafstanden uit de VNG publicatie.

Geconcludeerd kan worden dat voor het te ontwikkelen bedrijf sprake is van een goede leefomgeving. Tevens worden de omliggende bedrijven niet (extra) in hun bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van het initiatief.

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

3.1.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0005.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De gemeente Neder-Betuwe heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. De gemeenteraad heeft een geurverordening vastgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaststelling van de geurverordening is onderbouwd in de herziening van de Gebiedsvisie, behorende bij de geurverordening N-B 2011, vastgesteld 15 september 2011.

In de gebiedsvisie zijn kaarten opgenomen met achtergrondbelasting, waarbij rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen van de veehouderijen. Uit deze kaart (maximale geursituatie) is af te leiden dat ter plaatse van het plangebied de leefsituatie 'goed' is. De veehouderijen zitten op een ruime afstand (meer dan 650 m). Met het plan worden geen nieuwe geurgevoelige functies toegestaan. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Ook worden er (door de ruime afstand tot het bedrijf) geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door het initiatief.

Ten aanzien van het aspect geur is het plan uitvoerbaar.

3.2 Watertoets

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2010-2015

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterplan Neder-Betuwe

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt. Het waterplan geeft hierdoor een samenhang aan andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, zoals het baggerplan, waterhuishoudingsplannen, rioleringsplannen en afkoppelplannen. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en uitgangspunten voor milieu- en RO-plannen binnen de gemeente.

Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming als een mede ordenende factor worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Op deze manier wordt vroegtijdig zicht verkregen op de gevolgen voor het watersysteem en de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder is het nodig dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal worden aangelegd. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat een voornemen geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:

  • 1. De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie;
  • 2. De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • 3. De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren;
  • 4. De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  • 5. Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Voor het bestemmingsplan infrastructuur ABC is de 'Rapportage ontsluiting en water' opgesteld. In het bestemmingsplan en de rapportage is de toekomstige waterstructuur uitvoerig beschreven en is aangetoond dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Het waterschap heeft in het kader van dat plan geconcludeerd dat er op een goede wijze rekening is gehouden met de gestelde eisen. Dit betekent dat de aan het voorliggende plangebied grenzende waterinfrastructuur op orde is. Onderdeel van het plan voor de infrastructuur en openbaar gebied ABC is het realiseren van een waterbergingsgebied aan de oostzijde van de Dodewaardesestraat. Hier wordt een waterpartij van enkele duizenden vierkante meters gerealiseerd. Deze waterpartij dient mede ter compensatie van verharding van de ten westen van de Dodewaardsestraat gelegen percelen in het kader van de ontwikkeling van het ABC. Het plangebied bevindt zich net als het openbaar gebied en de te realiseren waterberging aan de oostzijde van de Dodewaardsestraat in het peilgebied met een winterpeil van 5,55 m. De toename aan verharding binnen het plangebied is dus in het waterbergingsgebied te compenseren. Het bestemmingsplan dat ziet op de aanpassing van de infrastructuur inclusief de realisatie van de waterpartij is onherroepelijk, de middelen zijn beschikbaar, de aanleg ervan wordt op korte termijn uitgevoerd.

De afvoer van het peilgebied waarbinnen het plangebied is gelegen is gericht naar de Linge. Dat betekent dat het overtollige water in noordelijke richting wordt afgevoerd.

Voor het voorliggende initiatief is onder andere van belang dat het waterschapsbeleid aangeeft dat bij ruimtelijke plannen waarbij meer dan 500 m2 aan verharding wordt toegevoegd maatregelen nodig zijn met betrekking tot het bergen van water.

Overeenkomstig het waterschapsbeleid dient er een berging te worden gerealiseerd ter grootte van 436 m3/ha. Voor een perceel van 1000 m2 dat voor 80% verhard wordt betekent dit dat er 34,88 m3 aan berging gerealiseerd dient te worden. Bij waterberging kan worden gedacht aan een wadi, een sloot/greppel of een waterpartij. In dat geval kan gerekend worden met een waterbergende hoogte van 0,3 meter, hetgeen betekent dat er een wateroppervlak benodigd is van 116 m2. Dit is nog exclusief de taluds.

In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Aan de oostzijde, langs de Dodewaardsestraat is een B-watergang gelegen. In de nieuwe situatie zal maximaal 6.400 m2 worden verhard. Dit betreft het plangebied exclusief de gronden met halfverharding en groen. De B-watergang wordt aangepast, de wateroppervlakte zal per saldo niet verminderen. Het exacte ontwerp van de watergang binnen het plangebied wordt in het kader van de omgevingsvergunning (bouwdeel) en aan te vragen watervergunning nader uitgewerkt. In het kader van de watervergunning zal ook een exacte waterbalans (te verharden vierkante meters en te realiseren vierkante meters in het waterbergingsgebied) worden opgesteld. De toename verharding komt boven de 500 m2 grens uit. Alle vierkante meters hierboven moeten worden gecompenseerd. De waterberging zal aan de overzijde van Dodewaardsestraat in het waterbergingsgebied plaats vinden. Op basis van de invulling van het plangebied met verharding is een bergingcapaciteit van circa 325 m3 noodzakelijk. Dit vertaalt zich via een waterbergende hoogte van 0,3 meter in een benodigde wateroppervlakte van ruim 1.000 m2. Deze bergingcapaciteit kan ruimschoots worden ingevuld in het waterbergingsgebied.

Er wordt voor het ABC een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangebracht. Het hemelwater vanaf de dakoppervlakken wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater langs de Dodewaardsestraat. Het hemelwater vanaf het verharde buitenterrein wordt via het verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd. Op de locatie zal een wasplaats worden gerealiseerd. De wasplaats wordt uitgevoerd met een olie-slibafscheider.

Tot slot zijn er geen beschermingswaardige watergebieden aanwezig. Het bovenstaande wordt bevestigd bij het invullen van de digitale watertoets via dewatertoets.nl. Hiermee is het waterschap ook op de hoogte gesteld van het voorgenomen initiatief.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten)

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Planspecifiek

Archeologie

Uit de gemeente Archeologische beleidskaart, zie hieronder, blijkt dat het plangebied een terrein met een hoge archeologische verwachting is (categorie 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0006.png"

Uitsnede gemeentelijke Archeologische beleidskaart

Gronden met een archeologische verwachtingswaarde '6' dienen te worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische relicten wanneer er een bodemingreep plaats vindt dieper dan 30 cm onder maaiveld en die groter is dan 500 m2.

Planspecifiek

Gelet op de hoge verwachtingswaarde is voor dit plan is archeologisch onderzoek verricht (zie: bijlage 4 'Archeologisch onderzoek'). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat diverse waarnemingen bekend zijn in de omgeving. Daarom is een vervolgonderzoek uitgevoerd bestaande uit boringen.

Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat In het plangebied enkel komafzettingen aangetroffen. Deze hebben een lage verwachting. Nader onderzoek wordt hier niet aanbevolen. Resten uit het Neolithicum, Romeinse tijd en Middeleeuwen zijn niet waargenomen tijdens de booronderzoeken.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0007.png"

Cultuurhistorie

In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

3.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de effecten van dit plan op ecologische aspecten te onderzoeken is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is in de bijlage opgenomen (zie bijlage 5 'Ecologisch onderzoek'). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in het plangebied de rugstreeppad en beschermde vissoorten leven. Vervolgens is een Activiteitenplan (zie bijlage 6 'Activiteitenplan F&F ABC Opheusden') opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze er met deze dieren wordt omgegaan, zodanig dat er aan de Flora- en faunawet wordt voldaan. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Op basis van de beide onderzoeken wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is.

3.5 Leidingen

Het plangebied ligt circa 125 meter ten zuiden van een hoogspanningsverbinding. Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van ruim 160 m. Deze doorkruist de Pijenkampse Veldweg. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour (zie ook paragraaf 3.1.3 'externe veiligheid'). Dichter bij het plangebied zijn geen noemenswaardige leidingen aanwezig. Doordat de aanwezige leidingen op ruime afstand zijn gelegen beïnvloeden deze de uitvoerbaarheid van het plan niet. De bebouwing zal worden aangesloten op gas, water en elektriciteit. Hierbij worden geen belemmeringen verwacht.

3.6 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

De Dodewaardsestraat is in de wegencategorisering een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een snelheidsregime van 80 km/uur. Het tracé van de nieuwe rondweg is tussen de Dodewaardsestraat en de Hamsestraat (en dus aan de noordgrens van het plangebied) gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime van 50 km/uur.

De ontsluiting voor bezoekers (autoverkeer) van het bedrijf vindt plaats aan de noordzijde van het terrein via een inrit vanaf de nieuwe ontsluitingsweg van het ABC. De ontsluiting voor het vrachtverkeer vindt plaats aan de westzijde van het perceel via de Pijenkampse Veldweg.

Op een gemiddelde werkdag bezoeken circa 8 vrachtwagens, 10 bestelwagens en 12 trekkers / auto's met aanhangwagens het bedrijf (opgave Damcon). Daarnaast komen er (een beperkt aantal) personenauto's. Dergelijke beperkte aantallen verkeersbewegingen zijn op een verantwoorde wijze af te wikkelen via de aan te leggen structuur van de nieuwe rondweg en de Pijenkampse Veldweg. Door het verplaatsen van het bedrijf uit het centrum van Opheusden zal de situatie aldaar verbeteren, door het verdwijnen van verkeersbewegingen met name van zwaar verkeer bestemd voor het bedrijf.

Parkeren van bezoekers en werknemers dient plaats te vinden op eigen terrein. Op basis van de parkeernormen, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen (2013), zijn er circa 75 parkeerplaatsen benodigd. Hierbij wordt uitgegaan van een werkplaats / bezoekersextensief bedrijf met een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo bedrijfsbebouwing. Er wordt circa 3.000 m2 bvo bedrijfsbebouwing gerealiseerd. Een dergelijk groot aantal parkeerplaatsen leidt in deze situatie echter tot een onevenredig beslag op de ruimte. De reële parkeerbehoefte van het bedrijf is een stuk lager dan de norm. Op de huidige locatie van Damcon is circa 2.000 m2 bedrijfsbebouwing aanwezig. Er zijn circa 12 parkeerplaatsen. Dit geeft een aantal van circa 0,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. In de praktijk is er geen sprake van parkeerproblemen. In de nieuwe situatie worden circa 30 parkeerplaatsen gerealiseerd, dus 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Dit is in onderhavige situatie voldoende.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

4.1 Karakteristiek van de omgeving

Opheusden is van oorsprong een rivierdorp. De Nederijn heeft dan ook een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het gebied. De regio heeft een vruchtbaar landschap door de twee grote rivieren (Nederrijn en Waal) die door het gebied stromen. Hierdoor heeft het landschap voornamelijk een agrarische functie waar met name kwekerijen gevestigd zijn.

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Opheusden, tussen de Dodewaardsestraat en Pijenkampse Veldweg. De Dodewaardsestraat is de verbindingsweg tussen Opheusden en Dodewaard. De weg loopt over de Betuweroute en de Rijksweg A15. De weg is de zuidelijke ontsluitingsweg van Opheusden. Het overgrote deel van gronden in de omgeving wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische functie, veelal boomteelt en grasland. Verder ligt in de omgeving van het plangebied een gronddepot.

Het zuidelijk buitengebied van Opheusden bestaat voornamelijk uit grote kavels. De kavels liggen evenwijdig of haaks op de Linge. Het gebied wordt doorsneden door de spoorlijn Elst - Geldermalsen. Aan de zuidkant liggen de Betuweroute en de Rijksweg A15. De percelen in het gebied worden ontsloten via de Parallelweg.

4.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de wegen Dodewaardsestraat, Pijenkampse Veldweg en de nieuwe ontsluitingsweg van het ABC-terrein. Langs de wegen liggen enkele watergangen. De Dodewaardsestraat is ingericht als ontsluitingsweg. De Pijenkampse Veldweg is een landelijke weg. Verder bestaat het plangebied op dit moment uit agrarische gronden. Deze zijn in gebruik als grasland. Ten noorden van het plangebied ligt een drietal woningen tussen de Parallelweg en het spoor. Onderstaand enkele foto's van (de directe omgeving van) het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0009.png"

Foto's huidige situatie plangebied en omgeving. (bron: Buro SRO)

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voorliggend initiatief maakt de nieuwbouw van bedrijfsbebouwing van het bedrijf Damcon mogelijk aan de Pijenkampse Veldweg. Op dit moment is er nog geen definitief bouwplan van de nieuwe bedrijfspanden gereed. In de volgende paragraaf is daarom een korte omschrijving van het nieuwe initiatief opgenomen.

In paragraaf 3.3 'Uitgangspunten' zijn de stedebouwkundige context alsmede de specifieke stedebouwkundige uitgangspunten voor het initiatief omschreven. Deze uitgangspunten vormen het kader en de vereisten voor het definitieve bouwplan en de erfinrichting. De uitgangspunten komen voort uit de stedenbouwkundige context, het beleid van de gemeente (o.a. structuurvisie ABC) en de initiatiefnemer. De uitgangspunten voor het initiatief zijn bekend het bestuur van de gemeente (college en raad). Voorliggend plan past binnen de Structuurvisie ABC. Tevens is het bestemmingsplan voor de ontsluitingswegen van het ABC inmiddels onherroepelijk.

5.2 Planbeschrijving

Momenteel is het bedrijf Damcon nog gevestigd in de kern van Opheusden. Op hoofdlijnen bestaan de activiteiten bij het bedrijf uit het vervaardigen, repareren en in- en verkopen van boomkwekerijmachines. Om deze activiteiten beter te kunnen ontplooien en om eventuele hinder naar de directe omgeving tegen te gaan is het gewenst het bedrijf te verplaatsen naar het ABC.

De specifieke activiteiten welke op de nieuwe locatie plaats zullen vinden zijn:

  • Reparatie en onderhoud van motorvoertuigen en landbouwwerktuigen
  • Metaalbewerking
  • Samenvoegen van metalen door lassen
  • Ontvetten en lakken van materialen
  • Opslag van goederen
  • Assemblage van machines
  • Verkoop van tuin en park machines c.q. onderdelen aan particulieren als ondergeschikte activiteit
  • Administratie

Hiervoor zullen op het perceel verschillende nieuwe bedrijfsgebouwen opgericht worden. De bebouwing zal gelegen zijn binnen het bouwvlak zoals opgenomen op bijgaande tekening. Deze gebouwen worden onderverdeeld in bedrijfshallen en een kantoorgedeelte. Deze bedrijfsbebouwing krijgt een representatieve uitstraling aan de kant van de Dodewaardsestraat en de nieuwe ontsluitingsweg van het ABC. De goothoogte van de bedrijfsgebouwen zal maximaal 8 meter bedragen. De nokhoogte maximaal 10 meter.

De ontsluiting voor bezoekers (autoverkeer) vindt plaats aan de noordzijde van het terrein via een inrit vanaf de nieuwe ontsluitingsweg van het ABC. De ontsluiting voor het vrachtverkeer vindt plaats aan de westzijde van het perceel via de Pijenkampse Veldweg. Parkeren van bezoekers en werknemers vindt plaats op eigen terrein.

Eventuele buitenopslag (b.v. milieucontainer 6 x 2.5 meter. Machines die tijdelijk gestald worden voor of na reparatie) worden opgeslagen aan de achterzijde van het perceel, niet zijnde de representatieve kant.

De bedrijfsbebouwing wordt landschappelijk ingepast aan de noord- en westzijde van het perceel door middel van de aan te planten bomen en haag langs de nieuwe ontsluitingsweg en Pijenkampse Veldweg. Aan de oostzijde(langs de Dodewaardsestraat) zal een deel van het perceel onverhard/onbebouwd blijven.

5.3 Kader en ruimtelijke uitgangspunten

Stedebouwkundige context

Het plangebied is beleidsmatig onderdeel van het nieuwe Agro Business Centre Opheusden. Het ABC is geen regulier bedrijventerrein zoals op meerdere plekken binnen de gemeente te vinden zijn. Er is plaats voor aan de laanboomteelt gelieerde bedrijven. Hierdoor zal het gebied zich qua functie en uitstraling onderscheiden ten opzichte van een regulier bedrijventerrein. Het ABC vormt een groene / parkachtige ontwikkeling. De representatieve zone van het ABC langs de Dodewaardsestraat is het 'visitekaartje'. Hier geldt een zeer hoog ambitieniveau voor de gebouwen, openbare ruimte en functies. Het overige gebied van het ABC is te kenmerken als representatief bedrijventerrein. Hier geldt een hoog ambitieniveau voor de gebouwen en openbare ruimte.

Stedebouwkundige uitgangspunten

Voor de nieuwe inrichting en bebouwing is een aantal functionele en ruimtelijke uitgangspunten opgesteld. Deze dienen als kader voor de verdere invulling van het terrein en verschijningsvorm van de bebouwing. Het zijn stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten en uitgangspunten voor de erfinrichting en buitenruimte. Deze zijn hieronder beschreven en waar noodzakelijk verbeeld op een tekening (zie hieronder).

Functioneel

De specifieke activiteiten die plaatsvinden mogen gaan vinden op het bedrijf zijn:

  • Reparatie en onderhoud van motorvoertuigen en landbouwwerktuigen.
  • Metaalbewerking.
  • Samenvoegen van metalen door lassen.
  • Ontvetten en lakken van materialen.
  • Opslag van goederen.
  • Assemblage van machines.
  • Verkoop van tuin en park machines c.q. onderdelen aan particulieren als ondergeschikte activiteit.
  • Bijbehorende voorzieningen zoals kantoor (verkoop en administratie).

Stedenbouw en architectuur

  • De nieuwe bedrijfsbebouwing moet komen te liggen binnen het bouwvlak zoals opgenomen op bijgevoegde afbeelding.
  • De nieuwe bebouwing langs de Dodewaardsestraat en nieuwe ontsluitingsweg ligt in een representatieve zone. Langs deze laatste weg loopt de representatieve zone naar het westen af. Voor de uitstraling van de nieuwbouw aan de representatieve zone langs de Dodewaardsestraat geldt een zeer hoog ambitieniveau voor de gebouwen.
  • De maximale goothoogte bedraagt 8 m.
  • De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

Erfinrichting

  • De randen van het perceel aan de west- en noordzijde worden voorzien van een groene haag en laanbomen. De groene haag moet ten minste 1 m hoog zijn.
  • Aan de oostzijde van het perceel (de representatieve zijde) blijft een deel van het perceel onbebouwd. Dit terreindeel heeft een landschappelijke open inrichting aan oostzijde en naar de westzijde toe dichter, zodat alleen een schemering van een gebouw / terrein nog zichtbaar is. In dit terrein mag ook een 'setting' staan van ter plaatse gemaakte producten.
  • Er mogen maximaal 2 inritten op het perceel komen.
  • De hoofdontsluiting voor bezoekers (autoverkeer) vindt plaats aan de noordzijde van het terrein via een inrit vanaf de nieuwe ontsluitingsweg van het ABC. Deze hoofdontsluiting is geen inrit voor vrachtverkeer. De inrit moet minimaal 20 meter uit kruising gesitueerd zijn i.v.m. opstelruimte voor afslaand verkeer.
  • De ontsluiting voor het vrachtverkeer vindt plaats aan de westzijde van het perceel via de Pijenkampse Veldweg.
  • Voor de bebouwing mag geen buitenopslag aanwezig zijn.
  • Het perceel biedt genoeg ruimte om te voorzien in parkeren op eigen grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0011.png"

Afbeelding kader en uitgangspunten

Voorbenoemde kaders en uitgangspunten hebben geresulteerd in een inrichtingsschets van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1_0013.png"

Afbeelding inrichtingsschets augustus 2015

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Kostenverhaal 

De gemeente Neder-Betuwe heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer afspraken gemaakt betreffende de plankosten en eventuele planschade. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de eigendomssituatie behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. Damcon koopt de gronden die nodig zijn voor de bedrijfsvestiging van de gemeente. De plankosten zijn onderdeel van de koopsom. Hierdoor is een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Overleg en zienswijzen

7.1 Procedure algemeen

Bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een projectafwijkingsbesluit dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het projectafwijkingsbesluit ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

7.2 Overleg

Deze ruimtelijke onderbouwing is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die recent de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.

Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie. Dit daar de provincie al bekend is met deze opgave (zie mede daartoe ook hoofdstuk 4). Het waterschap is op de hoogte van dit plan gesteld.

7.3 Verslag zienswijzen

De ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 21 oktober 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn gedurende de termijn geen zienswijzen ingediend. .