direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Agro de Arend, Pijenkampseveldweg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Gemeente Neder-Betuwe ontwikkelt het Agro Business Centre (Hierna ABC) in het gebied aan de Dodewaardsestraat te Opheusden. Op het ABC kunnen zich bedrijven vestigen die direct aan de laanboomteelt gerelateerde activiteiten uitvoeren. Het bedrijf Agro 'De Arend' is voornemens zich te vestigen op het ABC terrein. Agro 'De Arend' is toeleverancier en kennispartner voor de boomkwekerij, fruitteelt, tuinbouw, hoveniers, overheid en particulieren in binnen- en buitenland. Het gaat om een gehele verplaatsing van het bedrijf, dat nu aan de Tielsestraat 95 in Kesteren is gevestigd. De realisatie van het bedrijfspand voor Agro 'De Arend' is strijdig met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Neder-Betuwe heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het initiatief, omdat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals onder andere verwoord in de structuurvisie voor het ABC terrein. Hierbij moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft als doel het planologisch kader vast te leggen, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om het bedrijf te kunnen realiseren

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pijenkampseveldweg ten zuiden van de kern Opheusden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0001.png"

Luchtfoto met globale ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld", vastgesteld op 30 mei 2013. Het perceel aan de Pijenkampseveldweg heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - 2", de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" en deels de dubbelbestemming "Leiding - Riool". Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - 2" is grondgebonden agrarische productie, teelt en het weiden van dieren toegestaan. Binnen de bestemming "Leiding - Riool" mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de bestemming gebouwd worden. Tevens geldt voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'. Binnen dit gebied mogen geen woningen worden gebouwd. Deels geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg', waarbinnen geen bouwwerken mogen worden gebouwd. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, het plangebied is met rood aangegeven. Inmiddels is ten oosten van het plangebied het bestemmingsplan 'Infrastructuur ABC' vastgesteld, dat tevens op navolgende afbeelding te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld"

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Pijenkampseveldweg op het ABC terrein ten zuiden van Opheusden en wordt omringd door sloten. In het noorden, westen en zuiden liggen agrarische percelen. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. Ter plaatse van de blauwe aanwijzer is een rotonde gerealiseerd waardoor er een extra verbinding tussen de Pijenkampseveldweg en de Dodewaardsestraat is. Direct ten zuiden van deze nieuwe weg (de Bomenlaan) is op het moment het bedrijf Damcon in aanbouw. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als laanboomkwekerij en is onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0003.png" Luchtfoto huidige situatie (schematisch weergegeven deel is in aanleg)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0004.jpg"

Huidige situatie vanaf de Pijenkampseveldweg

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om in het plangebied een vestiging van het bedrijf Agro 'De Arend' te realiseren. De activiteiten van het bedrijf zullen bestaan uit het opslaan, laden en lossen en toeleveren/afhalen van producten voor boomteeltbedrijven. Opslag beslaat circa 12.000 m² en er is circa 600 m² nodig ten behoeve van het afhalen van producten. Daarnaast wordt er circa 1.700 m² voor kantoor ingericht.

De bebouwing bevindt zich op een langgerekt kavel. Om de verschillende onderdelen binnen de bedrijfsvoering te benadrukken is het gebouw gefragmenteerd in verschillende volumes.

Het voorste volume is gericht op de kruising van twee wegen. Op de begane grond is de afhaal van goederen gepositioneerd. Daarboven bevinden zich de twee bouwlagen met kantoren. Om een semi-transparante uitstraling te creëren is er gebruik gemaakt van lamellen met een hout uitstraling die tevens dienen als zonwering. De hout uitstraling is een indirecte link naar het 'groene' karakter van de materialen die zij verhandelen voor de kwekerij. Het overige deel van het gebouw wordt uitgevoerd in een industriële gevelbeplating in zilvergrijs en antraciet voorzien van een betonnen plint.

In het aangrenzende volume worden de materialen opgeslagen en afgehaald. De routing op het terrein en binnen het gebouw is geënt op een probleemloze verkeersstroom. Achter deze hal bevindt zich een overkapping waar goederen worden overgeslagen. Tevens wordt hier de achterste hal voor opslag van stokken bevoorraad.

De twee hallen hebben beide een andere uitstraling gekregen. Toch zijn beide hallen 'familie' van elkaar door het gebruik van vergelijkbare materialen, die op verschillende manieren zijn toegepast. De hoogte van de hal wordt 'gebroken' door een uitkragende rand. Bij de achterste hal is de rand van lamellen met een houtuitstraling die gedeeltelijk doorloopt naar de plint van het gebouw. Door dit vlak wordt het eenvoudige volume onderbroken en krijgt het meer diepte/ reliëf. Bij de voorste hal is de rand van het zelfde materiaal als bij de kantoren toegepast. Bij de overkapping wordt de constructie ingezet als fraai esthetisch element dat de industriële functie weergeeft.

De bebouwing heeft een maximale hoogte van 14 meter met een plat dak. Op het dak worden zonnepanelen gerealiseerd.

Het omliggende terrein wordt grotendeels verhard. De oppervlakte van de omringende watergang blijft gelijk en de bebouwing wordt op minimaal 1 meter van de watergangen gerealiseerd. Het terrein wordt ontsloten via de bestaande inrit aan de Pijenkampseveldweg. Aan de zijde van de Pijenkampseveldweg en tussen de twee bouwvolumes in worden in totaal 45 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast, zoals op navolgende afbeelding te zien is. Het landschappelijke inpassingsplan is tevens met legenda opgenomen in bijlage 1.

De beplanting rond de nieuwbouw van Agro de Arend, past bij een gebouw met een agrarisch gerelateerde functie. Er is gekozen voor een functionele beplanting, die de architectuur van het gebouw ondersteund, maar die tegelijkertijd een verzachtende werking naar de omgeving heeft. De gevel van het gebouw is gevarieerd qua materiaalkeuze en indeling. De beplanting speelt daar op in.

Langs het gebouw wordt een rij met Rode Beuk (Fagus sylvatica Purpurea) geplant, waarbij de bomen vrij dicht op elkaar staan. De hoeken van het gebouw worden vrij gelaten van beplanting, net als de delen waar de gevel met houten lamellen is bekleed. De Beuken blijven in de toekomst als losstaande zuilen zichtbaar. De maximale hoogte wordt tot 2 meter onder de dakrand van het gebouw. De Rode Beuken vormen op deze manier een verzachting het gebouw, zonder dit te willen verstoppen.

Ter hoogte van de overkapping komt een rij bomen van een afwijkende boomsoort: Gewone Esdoorn (Acer Platanoides). Deze bomen zullen in de normale vorm kunnen uitgroeien.

Voor de omkadering van de parkeerplaats en ter hoogte van de overkapping worden Ligusterhagen gebruikt met een hoogte van ca. 1,5 m. Liguster (Ligustrum vulgare) is een sterke haagvorm, die past bij het stoere uiterlijk en de functie van het gebouw.

De parkeerplaatsen voor vrachtwagens en tractoren worden door een struweelhaag uit het zicht gehaald.

Naast de kantine zal een eenvoudige siertuin worden gerealiseerd. Een Moeraseik (Quercus palustis) vormt daarin een markant middelpunt.

De doorsnedes behorende bij de landschappelijke inpassing zijn opgenomen in bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0005.png"

Uitsnede landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0006.png"

3d impressie toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een aan de boomteelt gelieerd bedrijf en past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

In de marktanalyse Agro Business Centre Opheusden (Stec Groep) is de behoefte in kaart gebracht voor bestaande keten- en gelieerde bedrijven en voor nieuwe bedrijvigheid. Navolgend worden de hoofdpunten uit deze analyse beschreven.

Bestaande bedrijven

  • Op basis van de uitgevoerde analyses en gesprekken is een ruimtebehoefte binnen de planperiode voor het ABC van ca. 6 tot 7 hectare vanuit bestaande keten- en gelieerde bedrijven mogelijk. De exacte omvang is afhankelijk van de mate waarin ABC voordelen biedt voor bedrijven en samenwerking.
  • ABC zal niet concurreren met bestaande bedrijventerreinen om twee redenen, omdat (1) verplaatsende bedrijven overwegend in het buitengebied zijn gevestigd en (2) bedrijven de clustervoordelen op andere locaties niet kunnen invullen.

Nieuwe bedrijven

  • De (kweek)bedrijven in de sector opereren van oudsher nog individualistisch: samenwerking is vooralsnog beperkt, maar komt steeds meer van de grond. Dat vertaalt zich op dit moment echter voornamelijk in gezamenlijke investeringen in kennis, innovatie en een online (handels)platform, niet zozeer in fysiek-ruimtelijke initiatieven, zoals gezamenlijk transport, gezamenlijke opslag of een gedeeld handelshuis. De verwachting is dat dit de komende jaren, mede onder druk van de markt, wel toe gaat nemen.
  • Ambitie is om samenwerking onder andere vorm te geven in transport en opslag: goederen van verschillende kwekers naar dezelfde eindbestemming worden gecentraliseerd in één centraal op- en overslagpunt, vanwaar de goederen efficiënt worden getransporteerd. Dat levert bovendien een kostenbesparing op voor het cluster.
  • Op dit moment is het ontwikkelen van het Laanboomgebouw (0,75 ha) en een gezamenlijk koelhuis (1 ha) het meest concreet. Andere reële mogelijke ruimtevragers voor ABC zijn bijvoorbeeld (1) een fysieke beursruimte, (2) een testruimte, waar innovatie met (bijvoorbeeld) de WUR kan worden georganiseerd, (3) een bedrijfsverzamelgebouw, (4) een onderwijsruimte en (5) een installatie voor biovergisting.
  • Gezien de (langzaam) toenemende samenwerking en afhankelijk van de omvang van gedeelde faciliteiten, wordt een reële behoefte naar ABC vanuit dit segment van ca. 3 tot 4 hectare tot 2025 verwacht.

De totale behoefte vanuit bestaande en nieuwe bedrijven wordt op basis van het bovenstaande ingeschat op ca. 9 ha tot 11 ha. Er wordt ontwikkeld volgens het model van organische groei, waarbij geen grote eenheden bouwrijp worden gemaakt, maar (vraaggestuurd) perceel voor perceel wordt ontwikkeld. In voorliggend plan wordt het perceel en de omliggende infrastructuur geschikt gemaakt voor ontwikkeling van het bedrijf Agro 'De Arend'. Op basis van de rapportage van de STEC groep is de ontwikkeling van het ABC onder verwijzing aan het regionale aanbod en de (regionale) behoefte opgenomen in het vastgestelde Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Rivierenland (juli 2016).

Hiermee is aangetoond dat er zowel vanuit de regio als vanuit een concreet bedrijf (Agro 'De Arend') behoefte is aan de ontwikkeling van het plangebied.

De planlocatie is gelegen in het buitengebied tussen de kernen Dodewaard en Opheusden, in het hart van het gebied voor de laanboomteelt dat zich uitstrekt binnen de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en Overbetuwe.

Rondom de Betuwelijn en de A15 is naar verloop van tijd steeds meer sprake van verstedelijking. Er zijn reeds een aantal omgevingsvergunningen verstrekt op het ABC voor de vestiging van andere bedrijven.

Daarnaast is het oprichten van een cluster van in totaal 30 hectare (ABC) niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. Verplaatsende bedrijven bevinden zich momenteel verspreid over het buitengebied, waar de clustervoordelen van het ABC niet behaald kunnen worden. De locaties bieden onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden om door te groeien of tot een clustering van laanboomteelt gelieerde bedrijven te komen.

In verband met de toenemende verstedelijking in de omgeving van de planlocatie en de gunstige bereikbaarheid wordt deze locatie als meest geschikte alternatief beschouwd om tot een cluster van bedrijven in deze sector te komen.

Op basis van voorgaande alinea's kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het betreffende bedrijfsperceel past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Over het ABC -terrein is opgenomen dat de gemeente Neder-Betuwe samen met de sector de haalbaarheid onderzoekt van een projectvestiging in Opheusden en omgeving van bedrijven en voorzieningen die van cruciaal belang zijn voor de boomteeltbedrijven, zoals agro-logistieke bedrijven en voorzieningen. De provincie ondersteunt dit initiatief en wil daarmee bevorderen dat er ruimte geboden wordt voor de logistiek van de sector ten behoeve van efficiënt en duurzaam transport. In de structuurvisie bedrijventerreinen wordt aangegeven dat specifieke bedrijfssectoren zoals agroproductie een bijzondere ontwikkeling doormaken en een passende plek nodig hebben. De provincie wil er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd. In deze structuurvisie zijn geen specifieke locaties aangeduid voor agroproductieparken.

Per regio kan een locatie gezocht worden voor een agroproductiepark. Een agroproductiepark wordt gezien als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoog dynamische agrarische functies. Het tweede doel van de clustering is om transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren en de ketensamenwerking te versterken op het punt van kennis en economie. In de Omgevingsvisie staat dat de provincie ter versterking van de tuinbouwclusters enige ruimte biedt voor gesegmenteerde agro gelieerde bedrijfsterreinen. ABC Opheusden wordt als belangrijk voor de sector benoemd. Agrobusiness wordt als een van de pijlers in de Regio Rivierenland gezien.

Planspecifiek 

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het past daarmee binnen het provinciale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

3.2.2 Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland

In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2016) is aangegeven dat de laanboomteelt in de gemeenten Neder-Betuwe en Buren (en buiten de regio gemeente Overbetuwe) een prominente plaats inneemt op economisch en sociaal vlak. Om het laanboomcluster te versterken, wordt beoogd om het ABC Opheusden te ontwikkelen. Doelgroep van het ABC zijn aan de boomteelt gerelateerde bedrijven, niet de kwekerijen zelf. Het gaat om de eerste schil rondom de kernactiviteit van het laanboomteeltcluster. 'Reguliere' bedrijvigheid zal niet kunnen vestigen op het ABC. Bovendien worden geïnteresseerde bedrijven kwalitatief beoordeeld op hun link met het laanboomcluster. Daarmee wordt het profiel van het ABC geborgd en voorkomen dat ABC gaat concurreren met 'reguliere' bedrijventerreinen in de regio (of daarbuiten). De ruimtebehoefte is dus aanvullend ten opzichte van de bestaande prognose. Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein.

Planspecifiek 

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het bedrijf past binnen het profiel van het ABC en draagt bij aan de versterking van het laanboomcluster. Het past daarmee binnen het regionale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0007.png"

Bron: Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

Planspecifiek 

Uit de structuurvisiekaart voor het ABC-terrein is te zien dat de beoogde ontwikkeling is gelegen binnen gebied 2: overig ABC. Binnen dit gebied dient ingegaan te worden op 3 aspecten: functies, ontsluiting en ruimtelijke kwaliteit.

Agro 'De Arend' is een toeleverancier van producten voor boomteeltbedrijven en past daarmee binnen het op het ABC terrein toegestane bedrijfstype van toelevering (mechanisatie, grondstoffen en gewasbescherming).

Het perceel wordt in aansluiting op de vereisten uit de structuurvisie niet direct op de Dodewaardsestraat ontsloten, maar via de Pijenkampseveldweg richting de nieuwe rotonde in de Dodewaardsestraat. Er komt geen uitrit aan de Dodewaardsestraat.

Het overig ABC terrein waarbinnen het plangebied ligt is te kenmerken als representatief bedrijventerrein. Hier geldt een hoog ambitieniveau voor de gebouwen en openbare ruimte. De gevels zullen deels uit natuurlijke materialen bestaan, waarmee wordt aangesloten bij het parkachtige karakter van het ABC-terrein. De nieuwe ten zuiden gelegen weg krijgt aan beide zijden een bomenrij. Hiermee wordt aangesloten bij de doelen wat betreft ruimtelijke kwaliteit.

De ontwikkeling past bij de doelen zoals gesteld in de Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden.

Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden

Om de ruimtelijke kwaliteit bij de bedrijfsontwikkelingen op de particuliere kavels in goede banen te leiden is het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden op 26 september 2017 vastgesteld door het college van B&W. Het geldt als toetsingskader voor initiatieven en als welstandskader voor de omgevingsvergunning. Er wordt gestreefd naar een specifieke uitstraling, die in het bijzonder vanaf de gebiedsentree en de Bomenlaan beleefbaar is. De specifieke uitstraling komt tot stand in de inrichting van openbaar en privé terrein, maar ook in de architectuur van gebouwen. Het rasterpatroon, dat voortkomt uit de oorspronkelijke agrarische verkaveling van het gebied, vormt de basis voor wegen, sloten, kavelgrenzen, lanen en bouwvolumes. De voorkant van de kavel wordt georiënteerd op de interne ontsluitingsweg. In de representatieve zone langs de Dodewaardsestraat zijn de bedrijfsvestigingen alzijdig representatief.

Planspecifiek

De bebouwing sluit met zijn eigentijdse, duurzame uitstraling aan bij de gewenste uitstraling. De sobere, rechthoekige volumes van de bebouwing en de platte daken passen bij de gewenste eenvoudige hoofdvormen. De bebouwing is met de representatieve zijde georiënteerd op de Pijenkampseveldweg in het oosten. Het landschappelijk inpassingsplan (zoals toegelicht in paragraaf 2.2) laat zien dat de terreininrichting aansluit bij het streefbeeld voor ruimtelijke kwaliteit. Dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn en dat er op een andere locatie voldoende watercompensatie plaatsvindt wordt toegelicht in paragraaf 4.5 respectievelijk paragraaf 4.2. Ook met de duurzaamheidsaspecten wordt rekening gehouden. Er wordt daarmee aangesloten bij het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.


Planspecifiek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik. Hierin is geconcludeerd dat er slechts licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied is daarmee voldoende vastgesteld. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 3. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Op het gebied van bodem is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het bedrijf ligt binnen de "geluidszone - spoor". Binnen deze zone mogen geen woningen worden gebouwd. Het voorliggend initiatief betreft realisatie van een bedrijf zonder bedrijfswoning. Dit zijn geen geluidgevoelige objecten die worden beschermd conform artikel 1 Wgh. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van weg- en spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk.

Op de geluidsproductie van het bedrijf en eventuele gevolgen voor de omgeving wordt ingegaan in paragraaf 4.1.4.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 734597 (aan de A15 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   26,6 µg/m3   20,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In paragraaf 4.5 is aangegeven dat het totaal aantal verkeersbewegingen in de gemeente Neder-Betuwe enigszins afneemt door de verplaatsing van het bedrijf. Voor de volledigheid is de NIBM tool ingevuld, waarmee de bijdrage van het initiatief aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse wordt berekend. Met deze ontwikkeling worden circa 40 verkeersbewegingen van vrachtauto's en circa 270 verkeersbewegingen van auto's per dag aan het gebied toegevoegd. Bijgevoegd de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van dit plan op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0008.png"

Uit voorgaande berekening komt naar voren dat deze toename onder de gestelde 3% norm van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 blijft, er is sprake van een relatief klein project. Dit project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

In de structuurvisie ABC is aangegeven dat de toelaatbare milieucategorie van bedrijven in principe wordt bepaald op basis van een hoge ambitie voor beeldkwaliteit en gepaste afstanden tot gevoelige functies zoals woningen. Er dient sprake te zijn van een verantwoorde milieusituatie. De hoofdactiviteiten die plaatsvinden in het nieuwe bedrijf zijn het toeleveren en opslaan van producten voor boomteeltbedrijven. Op basis van de bijlage 1 'richtafstanden' van de VNG publicatie kan het bedrijf geschaard worden onder een 'Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders' met een milieucategorie 3.1. De grootste richtafstand is 50 meter voor het aspect geluid. Binnen deze afstand zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Hiermee blijft er sprake van een goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van het initiatief.

Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De gemeente Neder-Betuwe heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. De gemeenteraad heeft een geurverordening vastgesteld op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaststelling van de geurverordening is onderbouwd in de herziening van de Gebiedsvisie, behorende bij de geurverordening N-B 2011, vastgesteld 15 september 2011.

In de gebiedsvisie zijn kaarten opgenomen met achtergrondbelasting, waarbij rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen van de veehouderijen. Uit deze kaart (maximale geursituatie) is af te leiden dat ter plaatse van het plangebied de leefsituatie 'goed' is. De veehouderijen liggen op een ruime afstand. Met het plan worden geen nieuwe geurgevoelige functies toegestaan. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Ook worden er geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door het initiatief.

Ten aanzien van het aspect geur is het plan uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Gemeentelijk beleid

De gemeente Neder-Betuwe heeft op 4 juni 2015 de beleidsnotitie 'Externe veiligheid' vastgesteld. Voor voorliggend initiatief zijn de volgende ambities relevant:

  • Bijzonder kwetsbare objecten worden niet toegelaten binnen de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute);
  • In landelijk gebied wordt de nieuwvestiging van een Bevi-inrichting of daarmee vergelijkbaar bedrijf in beginsel niet toegelaten.

Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting in een agrarisch gebied. Tevens betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. Ten aanzien van de toetsing van het initiatief aan de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute) wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Risicokaart

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldweg3-bsl1_0009.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied omcirkeld

In navolgende alinea's wordt ingegaan op de risico's voor het nieuwe bedrijfspand.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Transport buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van circa 90 m. Deze doorkruist de Pijenkampseveldweg. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 PR-contour en het invloedsgebied van deze leiding. Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, naar verwachting niet met meer dan tien procent zal toenemen is een nadere afweging niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico van de Betuweroute (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Door de ligging van het plangebied binnen de 200 meter zone van de Betuweroute is tevens artikel 8 van het Bevt van belang. Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, naar verwachting niet met meer dan tien procent zal toenemen, hoeft nu niet te worden ingegaan op de elementen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 8 Bevt.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Zodra dat advies is ontvangen, wordt het in deze paragraaf verwerkt. Relevant voor de verantwoording is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Daarnaast wordt in de voorwaarden van de omgevingsvergunning de vestiging van bijzonder kwetsbare objecten uitgesloten. Nadere eisen in het kader van het aspect externe veiligheid zijn dan ook niet noodzakelijk. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.2 Watertoets

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


Waterbeleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) van Waterschap Rivierenland heeft als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om de lange termijn doelen te bereiken voor waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap. Het WBP beschrijft wat het waterschap in de planperiode 2016-2021 willen bereiken en hoe ze dat willen doen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied is de Watertoets een belangrijk instrument. De watertoets blijft een belangrijk instrument om bij ruimtelijke ontwikkelingen de belangen van goed waterbeheer mee te wegen. Er mag in de toekomst geen nieuwe overlast (door bijvoorbeeld toename van verharding) ontstaan.

Bij de watertoets hebben we ook oog voor drinkwater, grondwater en beleving van water.

De watertoets is ook een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de voorliggende waterparagraaf worden de resultaten van de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg te zijner tijd opgenomen.

Waterplan Neder-Betuwe

De gemeente beschikt over het Waterplan Neder-Betuwe 2014- 2018. Dit beleidsplan geldt voor alle gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Het waterplan heeft geen directe planologische doorwerking. De waterdoelstellingen dienen een belangrijke rol te spelen in de toekomstige ruimtelijke afwegingen: het waterplan is een belangrijke bouwsteen voor het tot stand komen van een gezond watersysteem in de toekomst. In het waterplan is een cluster van maatregelen opgenomen dat bepaald is aan de hand van de bevindingen uit een analyse. In dit “uitvoeringsplan” zijn alle opgestelde maatregelen ingepland. Geen van de genoemde maatregelen hebben een directe invloed op de gronden binnen het voorliggende (bestemmings)plangebied.

Gemeentelijk Rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018 van de gemeente Neder-Betuwe is verwoord hoe de gemeente invulling geeft aan zorgtaken rondom afval-, hemel- en grondwater. Dit plan hangt sterk samen met het Waterplan Neder-Betuwe. Bijzonder is de vernieuwde zorgplicht voor hemelwater. Sinds 2005 wordt al aan de basisinspanning voldaan. Voor nieuwbouwprojecten is 100% afkoppeling voorgeschreven, waarbij vuil en schoon water wordt gescheiden. Ten aanzien van grondwater wil de gemeente allereerst zo veel mogelijk inzicht verkrijgen, gelet op het complexe stelsel met sterke fluctuaties door rivierwaterstanden in verschillende seizoenen. Voor het plangebied betekent dit dat het afvalwater op het bestaande gemengde rioleringsstelsel moet worden gebracht. De kosten voor de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel komen voor rekening van de ontwikkelaar. Het hemelwater dient apart te worden opgevangen en te worden hergebruikt, gebufferd of geïnfiltreerd.

Planspecifiek

Het plangebied wordt omringd door een B-watergang. Deze zal qua oppervlakte gelijk blijven. Gebouwen worden op minimaal 1 meter van de watergang gebouwd. Er liggen binnen het plangebied twee persleidingen, nabij en parallel aan de Pijenkampseveldweg. Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met deze leidingen.

Watercompensatie

Voor de berekening van te toename van het verhard oppervlak wordt uitgegaan van het worst-case scenario dat het gehele plangebied verhard wordt. Dit levert een toename van verharding van 17.580 m² op. De eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied van het waterschap Rivierenland kan niet worden toegepast, omdat ontwikkelingen op het ABC terrein gezien worden als deeluitbreiding van een groter planologisch geheel waarvoor reeds vrijstelling is verleend. Dit zorgt ervoor dat de overige 17.580 m² moet worden gecompenseerd.

De maximale afvoer van water uit het plangebied mag niet meer zijn dan 1,5 l/s/ha (landelijke

afvoernorm). Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Er wordt gerekend met een ontwerpbui T=10+10% neerslag; vuistregel hierbij is 436 m³ berging per hectare verhard oppervlak.

De vereiste compensatie wordt aan de hand van de vuistregels berekend. Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m3). De berekening is dan als volgt:

Bij T=10+10% neerslag:

Benodigde compensatie = (Toename verhard opp. - vrijstelling) / 10.000 * 436

Dit resulteert in een benodigde compensatie van 17.580 / 10.000 * 436 = 766,5 m3

Er moeten voorzieningen worden getroffen om de benodigde compensatie te realiseren. Bij berging op het oppervlaktewater, mag gerekend worden met 30 cm berging capaciteit. Op basis van de benodigde capaciteit is extra oppervlaktewater van 2.555 m² noodzakelijk. Daarnaast wordt er in het plangebied een watergang gedempt met een oppervlakte van 305 m², die tevens gecompenseerd dient te worden. Het totaal aan benodigd extra oppervlaktewater komt daarmee op 2.860 m². Op het perceel kadastraal bekend als gemeente Dodewaard, sectie C, nr. 1183 wordt deze hoeveelheid oppervlaktewater gerealiseerd door een nieuwe voorziening voor waterberging aan te leggen. Er wordt een minimale afstand van 5 meter van de bestaande omliggende watergangen aangehouden. In bijlage 4 is een tekening opgenomen van de toekomstige waterberging op dit perceel. Daarmee is bepaald waar de compensatie van de verhardingstoename zal plaatsvinden en is aangetoond dat er voldoende ruimte is om de benodigde compensatie te realiseren. De vorm en invulling van de voorziening worden in de toekomst nog nader bepaald in samenwerking met de gemeente.

Omgang persleidingen

Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich twee persleidingen. Ter hoogte van de leidingen is de een parkeervoorziening voor vrachtwagens en tractoren voorzien omzoomd door een struweelhaag. Bij het ontwerp en materiaal keuze wordt rekening gehouden het goed functioneren en bereikbaarheid van de leidingen. Door middel van geotechnische (zettings)berekeningen wordt, bij de aanvraag voor een watervergunning, aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden bij de leiding. Bij de soortkeuze voor de struweelhaag is rekening gehouden dat er geen diepwortelende beplanting wordt aangelegd ter hoogte van de leidingen. De geplande moeraseik wordt buiten de zone van de persleidingen geplaatst.

Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor dit initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2016 ligt het plangebied in een zone met een hoge trefkans, waar bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek verplicht is. Dit is het geval, waardoor archeologisch vooronderzoek verplicht is. Het rapport van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Het onderzoek heeft geresulteerd in het bijstellen van de archeologische waarde van het plangebied naar een lage verwachting. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Het advies is om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.

4.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 1,3 km afstand van het plangebied. Om te berekenen wat de gevolgen van de ontwikkeling zijn wat betreft van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening uitgevoerd, met als uitgangspunten volledige bebouwing van het plangebied en de verkeersbewegingen die zijn opgenomen in paragraaf 4.5. Voor de verdeling van het verkeer is ervan uitgegaan dat al het vrachtverkeer en 75% van het lichte verkeer via de A15 rijdt en dat het overige lichte verkeer via Opheusden rijdt. Er is uitgegaan van 1.700 m² kantoor. De heftrucks die worden gebruikt bij de opslag zijn elektrisch en zorgen daarmee niet voor emissies. De zonnepanelen die op het dak worden gerealiseerd zijn niet in de berekening meegenomen. Uit de berekening blijkt dat voor geen van de omliggende Natura 2000-gebieden de drempelwaarde wordt overschreden. De AERIUS-berekening is opgenomen in bijlage 7.

Soortenbescherming

In het plangebied en de directe omgeving daarvan komen beschermde soorten voor, waaronder de rugstreeppad, steenmarter, vleermuizen en algemene broedvogels, zoogdieren, amfibieën en vissen. De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden echter niet tot aantasting van deze soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De rugstreeppad kan de locatie bevolken gedurende de grond- en bouwwerkzaamheden. Voor algemene broedvogels vormen bomen, struiken en de oeverzones geschikte nestlocaties. Tijdens de uitvoering dient met deze soorten rekening te worden gehouden, wat onder andere betekent dat de werkzaamheden in bepaalde periodes niet uitgevoerd kunnen worden. Om verstoring van beschermde soorten en overtreding van het bepaalde in de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen bij de uitvoering de volgende maatregelen getroffen te worden:

  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts, geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Het terrein wordt ongeschikt gehouden voor rugstreeppadden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
  • Wanneer sloten gedempt worden, de dempingswerkzaamheden van de sloten in een richting uitvoeren richting de sloten waarmee de te dempen sloten in verbinding staan of richting open water. Daar waar de te dempen sloten niet in verbinding staan met andere sloten worden de aanwezige vissen en amfibieen voorafgaand aan de dempingswerkzaamheden weggevangen en overgeplaatst naar water buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Dempingswerkzaamheden dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd buiten de kwetsbare perioden van vissen. Dergelijke perioden betreffen de voortplanting en in mindere mate de overwintering. Hiervoor dient buiten de periode maart t/m juli gewerkt te worden en mogen de werkzaamheden niet worden uitgevoerd boven een temperatuur van 25¢XC en niet bij vorst of (gedeeltelijke) bevriezing van het wateroppervlak.

Wanneer bovenstaande maatregelen in acht worden genomen bij de uitvoering is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van flora en fauna.

4.5 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van het bedrijf Agro 'De Arend' naar een andere locatie in de gemeente Neder-Betuwe. Het aantal verkeersbewegingen in Neder-Betuwe neemt daardoor niet toe. Het neemt zelfs enigszins af omdat het bedrijf nu meerdere locatie bevat en transport- en verkeersbewegingen tussen de locaties in de toekomstige situatie niet meer nodig zijn. Ook ligt het nieuwe bedrijfspand dichter bij de snelweg, waardoor de transporten korter zijn.

Het plangebied wordt ter plaatse van de bestaande inrit aan de Pijenkampseveldweg ontsloten. Het aantal verkeersbewegingen over de Pijenkampseveldweg neemt toe door de verplaatsing van het bedrijf. Aan de hand van de ervaring met het bedrijf aan de Tielsestraat heeft de initiatiefnemer aangegeven welke verkeersbewegingen er vanwege de toekomstige bedrijfsvoering aan de Pijenkampseveldweg verwacht worden. Voor het leveren en wegbrengen van producten vinden circa 40 verkeersbewegingen van vrachtauto's per dag plaats. Er vinden op een drukke dag circa 220 verkeersbewegingen per dag door klanten plaats en circa 50 door werknemers. In totaal worden er dus circa 40 verkeersbewegingen van vrachtauto's en circa 270 verkeersbewegingen van auto's per dag aan het gebied toegevoegd. De Pijenkampseveldweg kan de toename qua capaciteit goed aan.

De Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (11 mei 2017) is van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies. Voor een arbeidsextensief/bezoekers extensief bedrijf zoals de toekomstige vestiging van Agro 'De Arend' met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² geldt geen vaste norm maar maatwerk. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de feitelijke parkeerbehoefte van de huidige vestiging van het bedrijf aan de Tielsestraat en een aantal kleine opslaglocaties. Gezamenlijk is er sprake van 10.000 m² bvo en worden er maximaal 20 auto's gelijktijdig geparkeerd. Per 100 m² bvo zijn er 0,2 parkeerplaatsen. Door dit als parkeernorm te gebruiken komt er een reële parkeerbehoefte voor de nieuwe locatie naar voren, namelijk 28 parkeerplaatsen. Er worden in het plangebied 45 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd voor klanten en werknemers. Daarnaast is er aan de voorzijde ruimte voor 10 tot 15 tractoren met aanhangers van klanten. Voor het afhalen van goederen wordt gebruik gemaakt van de parkeerruimte voor tractoren en het vrachtwagenparkeren op het overdekte binnenterrein. De aanwezige presentatieruimte zal gebruikt worden buiten openingstijden. Dan kan het gehele voorterrein als parkeerplaats gebruikt worden. Bovendien kunnen daarvoor de extra parkeerplaatsen (ten opzichte van de parkeerbehoefte) worden gebruikt. Met deze parkeergelegenheden wordt aan de parkeerbehoefte voldaan. Aangezien er een treinstation en bushalte op loopafstand aanwezig zijn kunnen werknemers tevens gebruik maken van het openbaar vervoer.

Op het gebied van verkeer en parkeren is het initiatief uitvoerbaar.

4.6 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn. Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek (Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe, AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Conclusie van het onderzoek is dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.

Planspecifiek

Het plangebied is verdacht op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Uit het gemeente dekkend vooronderzoek is gebleken dat er in het plangebied een verhoogd risico is op het aantreffen van conventionele explosieven of restanten ervan.

Voor er gestart wordt met het uitvoeren van bodemingrepen/grondroeringen op de locatie, zal degene die daadwerkelijk werkzaamheden in de bodem verricht een Proces Verbaal van Oplevering (PVvO) moeten kunnen overleggen die strekt tot de einddiepte van de geplande werkzaamheden. Degene die de werkzaamheden in de bodem verricht, moet daarbij in het kader van de arbowetgeving rekening houden met het vóórkomen van explosieven en de uitkomsten van het PVvO. Welke maatregelen men op basis hiervan treft, is conform de Arbowetgeving aan degene die de werkzaamheden in de bodem verricht.

Een eerste non-realtime detectieonderzoek heeft reeds plaatsgevonden op een gedeelte van het terrein, omdat het gehele terrein door de aanwezigheid van bomen nog niet onderzocht kon worden. De daaruit komende verdachte locaties worden samen met de verdachte objecten uit de eerste detectie benaderd en verwijdert. Het deel waar de persleiding ligt wordt gecontroleerd ontgraven tot de vereiste diepte in overleg met de leidingbeheerder. Het resultaat van de werkzaamheden wordt in één PVvO opgelevert aan het bevoegd gezag.

Geconcludeerd wordt dat het aspect explosieven de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst. De gemeente legt de omliggende infrastructuur aan.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

4.8 Juridische planbeschrijving

Binnen het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen en het gebruik wordt een aantal aspecten voorwaardelijk bepaald. Het nieuwe bedrijfspand kan niet worden gebruikt;

  • wanneer niet voldaan wordt aan de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe' (11 mei 2017);
  • wanneer de watercompensatie zoals opgenomen in bijlage 4 niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Deze ruimtelijke onderbouwing is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die eind 2014 de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.

Overleg

Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie. Dit daar de provincie al bekend is met deze opgave (zie mede daartoe ook hoofdstuk 3). De ruimtelijke onderbouwing is in een vroeg stadium wel aan het waterschap verstuurd voor een reactie, opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in het plan en de ruimtelijke onderbouwing.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp van 25 oktober 2018 tot en met 5 december 2018 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. De afweging van de zienswijze heeft geleid tot een gewijzigd inzicht ten aanzien van de besluitvorming van de vergunning. Een inhoudelijke beoordeling van de zienwijze is opgenomen in de Nota van Zienswijzen, die als bijlage IV is opgenomen in het vaststellingsbesluit.