Plan: | Zonnepark Echteld Spoorstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.pbECspoorstraat4-bsl1 |
Vattenfall heeft het voornemen om op een locatie aan de Spoorstraat in het buitengebied van Echteld aan de westzijde van provinciale weg N323 een zonnepark te realiseren. Het zonnepark heeft een netto oppervlakte van circa 8 hectare en bruto 12 hectare.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' is de realisatie van het zonnepark niet mogelijk. Om het initiatief mogelijk te kunnen maken is er een omgevingsvergunning noodzakelijk. De voorliggende rapportage voorziet in de ruimtelijke onderbouwing als onderdeel van de omgevingsvergunning om het project mogelijk te kunnen maken.
Het plangebied is gelegen op een locatie aan de westzijde van provinciale weg N323 in het buitengebied van Echteld. De locatie ligt ten zuiden van rijksweg A15 en nabij het bestaande windpark Echteld (ten oosten langs de A15).
Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van de locatie weer. De locatie ligt ten westen van provinciale weg N323 en ten noorden van de Spoorstraat en de spoorlijn Tiel - Kesteren.
Overzichtskaart plangebied op luchtfoto, bron: ESRI maps
In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het project beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn. Hoofdstuk 5 bevat de onderbouwing van de maatschappelijke haalbaarheid van het project.
De locatie valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe op 30 mei 2013. De gronden van de locatie zijn bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast gelden voor het noordelijke deel de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - spoor' en 'vrijwaringszone - weg'.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor de locatie weer.
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld (locatie rood omlijnd), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De locatie valt tevens onder het bestemmingsplan Parapluregeling Archeologie', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe op 27 september 2018. De gronden van de locatie zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'.
Voorgenomen initiatief voor een zonnepark past niet in het vigerende bestemmingsplan. Door middel van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht waarom een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk is.
De beoogde locatie ligt in de oksel van Brenksestraat/provinciale weg N323/ Spoorstraat. In de huidige situatie worden de gronden gebruikt voor agrarische doeleinden.
Op onderstaande afbeelding is de luchtfoto voor de locatie weergegeven. De percelen zijn kadastraal bekend gemeente Neder-Betuwe, sectie I nummer 383, 384 en 814 alsmede sectie H nummer 352. Langs de Brenksestraat, de Spoorstraat staan bomenrijen en op het talud van de Prins Willem Alexanderweg (N323) opgaande beplanting. Aan de zuidzijde van de locatie ligt een spoorlijn (de Betuweroute ligt noordelijk van de A15).
Luchtfoto locatie B (rood omlijnd), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Foto locatie B, bron: Google Streetview
Initiatiefnemer is voornemens een zonnepark te realiseren. Het zonnepark heeft een netto oppervlakte van circa 8 hectare. Het zonnepark levert een totaal vermogen van 7 MWp.
De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 8 februari 2018 de Klimaatnota 2018-2023 vastgesteld. Hierin worden, namens de gemeente, de randvoorwaarden gegeven voor de ontwikkeling van zonneparken (zie 3.3.1 Klimaatnota Neder-Betuwe 2018-2023). Een goede landschappelijke inpassing van het zonnepark is een van de gestelde voorwaarden.
Voor de inpassing van het zonnepark is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, zie Bijlage 2. Hierbij is gebruik gemaakt van de bestaande landschappelijke elementen en zijn nieuwe landschapselementen en natuurzones toegevoegd.
Bij het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In het landschappelijk inpassingsplan zijn de volgende bouwstenen opgenomen:
Voor een optimale opbrengst en opbrengstverdeling over de dag zijn de zonnepanelen zuid georiënteerd. Er liggen 3 panelen boven elkaar, op frames die per zijde op een staander rusten.
De onderkant van de panelen ligt op 0.8 meter hoogte, de bovenkant op 2 meter. De hoek waarin de panelen staan is 17 graden. De panelen worden op hoogte geplaatst zodat (extensieve) begrazing door schapen mogelijk wordt. Tussen twee zuid-opstellingen is 2,35 meter ruimte. Deze ruimte is voldoende voor lichttoetreding op het kruidenrijk grasland (biodiversiteit) en om onderhoud te kunnen plegen tussen de zonnepanelen. Rondom het zonneveld komt een schouwstrook van 4 meter voor onderhoud.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan.
Voor de opwekking van duurzame energie (met uitzondering van windenergie) is dit vanaf 50 Megawatt (Elektriciteitswet 1998, art. 9b)
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonnepark met de opbrengst van een gezamenlijk vermogen van 7 MWh/j. Daarmee is het een installatie van rijksbelang. Het Rijk heeft haar bevoegdheid overgedragen aan gemeenten. De gemeente Neder-Betuwe is daarmee bevoegd gezag geworden.
Het project levert een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.
De Structuurvisie Buisleidingen is een nadere uitwerking van het nationale belang zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die de Rijksoverheid heeft uitgebracht in het kader van de actualisatie decentralisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Daarin is bepaald dat het netwerk aan buisleidingen essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen is. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen zal nog toenemen. Het Rijk kiest in verband met het vergroten van de concurrentiekracht voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Borgen van ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen is daarvoor een belangrijke randvoorwaarde. De nationale belangen die het Rijk in die Structuurvisie vastlegt, worden gerealiseerd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende project.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178). De strekking van de regeling, het tegengaan van leegstand, speelt dan ook geen rol. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
In juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het Klimaatakkoord is een onderdeel van het Nederlandse klimaatbeleid en bouwt voort op het Energieakkoord. Het is een overeenkomst tussen veel organisaties en bedrijven in Nederland om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Het doel is om de CO2-uitstoot in 2030 met 49% verminderen. Het begrenzen van de klimaatverandering vraagt, op weg naar 2050, een CO2-vrij elektriciteitssysteem. Deze transitie is onderdeel van de omslag naar een circulaire, CO2-vrije economie en samenleving. Er worden onder andere kansen verzilverd voor meer productie van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. De ambitie voor de meer grootschalige (> 15 kW) elektriciteitsproductie op land bedraagt tenminste 35 TWh productie in 2030. Daarbij wordt gewerkt met een techniek-neutrale opgave. De realisatie van een zonnepark levert een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om de CO2-uitstoot te verminderen.
Het beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. Omgevingsvisie Gelderland is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 9 juli 2014 (daarna meerdere keren aangepast en geactualiseerd). De geconsolideerde versie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De provincie Gelderland wil samen met andere overheden, organisaties en particulieren werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Gezamenlijk zijn deze partijen gekomen tot een aantal maatschappelijke opgaven. In de omgevingsvisie worden het speelveld en de spelregels beschreven.
Vanuit twee hoofddoelen wil de provincie Gelderland bijdragen aan de geschetste maatschappelijke opgaven:
De provincie en haar partners streven naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:
Het plangebied is gelegen in de zone 'Grote zonneparken mogelijk', zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gelderland, geconsolideerd vastgesteld 1 januari 2018 (plangebied rood omlijnd)
De gebiedskwaliteiten vormen geen obstakel voor de ontwikkeling van grote zonneparken (>2 ha). De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan. De rol van de provincie bij de ontwikkeling van de zonneparken is inspirerend en verbindend.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een zonnepark en past binnen het beleid uit de omgevingsvisie. De locatie van het zonnepark is geschikt volgens de omgevingsvisie. Daarmee past het initiatief in de omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld (daarna meerdere keren aangepast en geactualiseerd). De omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de omgevingsverordening worden geen kaders of randvoorwaarden benoemd in relatie tot de winning van zonne-energie. Het initiatief past in de omgevingsverordening.
De blauwdruk voor Duurzame Energie is door de gemeenteraad vastgelegd in de Klimaatnota Neder-Betuwe 2018-2023. De urgentie van het Klimaatprobleem wordt breed onderkend in de gemeente. Kort gezegd zet Neder-Betuwe in op 2050 Klimaatneutraal met als tussenstappen doelstellingen voor 2020 (16% duurzaam) en 2030 (20%).
De gemeente constateert in de Klimaatnota dat met de huidige ontwikkelingen van zonne-energie op daken en energiebesparing de doelstellingen niet worden gehaald maar alleen als er ook ruimte wordt geboden voor grotere projecten.
Belangrijke voorwaarde bij de realisatie van zonne- en windenergieprojecten is participatie ofwel deelname door bewoners en bedrijven. Hierbij denkt de gemeente aan investeringen of aandelen in dergelijke projecten. Het streven is een minimale betrokkenheid van 50% in zowel de ontwikkeling en/of uitwerking als de exploitatie van deze projecten.
Voor de periode 2018-2020 zet de gemeente primair in op enkele zonne-velden die redelijk snel kunnen worden geplaatst zodat de doelstelling kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat de gemeente onder andere planologisch de ruimte gaat bieden voor realisatie van enkele 'middelgrote' zonne-velden.
Het voorliggend initiatief betreft de realisatie van een zonnepark grenzend aan en is geïsoleerd gelegen tussen de A15, de afslag naar de N323 en de spoorlijn Tiel – Arnhem. Op de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn de geomorfologische kenmerken van het plangebied opgenomen. De locatie ligt binnen het rivierlandschap van Rijn en Maas en wordt gekenmerkt door oeverafzettingen van fossiele holocene meandergordel. De locatie ligt nabij het bestaande windpark Echteld en is niet gelegen in komgronden. Het zonnepark heeft een netto oppervlakte van circa 8 hectare en is voorzien van een goede landschappelijke inpassing, zie paragraaf 2.3.1.
Voorliggende initiatief sluit aan bij de Klimaatnota en daarbij bij aan de daarin opgenomen doelstellingen van de gemeente Neder-Betuwe.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
In 2016 is het gemeentelijke archeologiebeleid van Neder-Betuwe geactualiseerd. De Nota Archeologiebeleid 2016 en de daarbij behorende archeologische beleidskaart - die de basis vormt voor het gemeentelijke archeologiebeleid - zijn op 14 april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe.
Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. De dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' betreft gronden met een hoge archeologische trefkans. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Voor het plangebied geldt dat het bouwen van bouwwerken is toegestaan voor zover het bodemingrepen betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld. Voor voorliggend initiatief worden uitsluitend beperkte bodemingrepen uitgevoerd. De zonnepanelen worden op niet gefundeerde palen geplaatst. Overige onderdelen van een zonnepark, zoals laag- en middenspanningskabels en trafostations zullen allen dieper geplaatst worden dan 30 cm onder maaiveld.
Vanwege de hoge archeologische verwachtingwaarde is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In volledigheid na te lezen in Bijlage 1. In het rapport wordt als volgt geconcludeerd en geadviseerd:
Het bureauonderzoek concludeert dat er zich in het plangebied mogelijk archeologische waarden kunnen bevinden. Vanwege de ligging van het plangebied op de stroomrug welke gevormd is tijden de actieve fase van de meandergordel/stroomgordel van Echteld, wordt geconcludeerd dat het plangebied een hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische waarden daterend vanaf de (Late-)IJzertijd.
Om deze reden is er een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Ondanks de hoge archeologische verwachting is bij (slechts) enkele boringen in de huidige bouw voor antropogeen materiaal aangetroffen, welke tevens merendeels van recente tot subrecente ouderdom is. Gezien het historisch gebruik van het plangebied gaat het zeer waarschijnlijk om materiaal dat door agrarische activiteiten op het land terecht is gekomen (te denken valt aan ploegen en het uitrijden van mest met zware landbouwmachines, waarmee antropogene resten/afvalresten vanuit het boerenerf worden meegevoerd). Deze fragmenten worden dan ook niet gezien als archeologisch relevant.
Op basis van het vrijwel ontbreken van archeologisch relevante indicatoren wordt geconcludeerd dat
er geen aanleiding meer is om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats te vermoeden. De
gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek,
wordt door het booronderzoek merendeels bevestigd voor wat betreft de landschappelijke ligging/paleogeografische ontwikkeling van het plangebied, echter niet voor wat betreft de hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten daterend uit de perioden vanaf de IJzertijd. Deze verwachting kan dan ook worden bijgesteld naar geen verwachting daar waar bodemverstorende ingrepen van significante omvang zijn gepland binnen het plangebied.
Conclusie
De regioarcheoloog Rivierenland heeft namens bevoegd gezag gemeente Neder-Betuwe het onderzoeksrapport getoetst. Op grond van het ontbreken van aanwezigheid van archeologische indicatoren is het niet noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren. Binnen de begrenzing van die delen van het totale plangebied waar bodemverstorende ingrepen van significante omvang worden uitgevoerd, zijn geen duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een of meerdere archeologische vindplaatsen. Het plangebied is daarmee vrijgesteld van vervolgonderzoek voor de geplande ingrepen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering. De meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten (art. 5.10 Erfgoedwet) blijft evenwel van kracht. De melding wordt uit naam van Minister OCW gedaan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Gemeente Neder-Betuwe wordt direct door de melder in kennis gesteld.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente zijn behoudenswaardige cultuurhistorische objecten aangeduid. De provincie Gelderland beschikt over de cultuurhistorische waardenkaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie'. Het plangebied ligt binnen het rivierlandschap van Rijn en Maas en wordt gekenmerkt door (oeverafzettingen van) (fossiele) holocene meandergordel. Op genoemde kaarten komen in het plangebied geen cultuurhistorische objecten voor.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Voor de ontwikkeling van het zonnepark worden middenspanningsleidingen toegevoegd en zullen enkele transformatorstations gerealiseerd worden. Dit zorgt voor een kleine roering van de bodem.
Onderzoek
In het kader van de bodem is er een vooronderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat ten tijde van de aanwezigheid van een fruitboomgaard op de locatie er mogelijk gespoten is met bestrijdingsmiddelen. Dit kan geleid hebben tot vervuiling van de bodem. De ontwikkeling van een zonnepark is echter niet aan te merken als een gevoelige functie, omdat er geen verblijf van personen plaatsvindt. Tevens is een zonnepark geen bodembelastende functie. Daarnaast zal door de voorgenomen ontwikkeling geen grond uit het plangebied worden afgevoerd. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is, gelet op de aard van het initiatief, niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In het geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.
Het beoogde plangebied ligt deels ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor'. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' geen woningen mogen worden gebouwd. Een zonneveld is geen woning en/of ander geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.
Een zonneveld wordt aangemerkt als een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit. Er moet derhalve worden voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.
Op 27 augustus 2019 is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 3. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels, en toepassing van de Gedragscode Wet Natuurbescherming Voor Waterschappen bij het verbreden van sloten, is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarmee niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid (Omgevingsverordening Gelderland, geconsolideerd december 2018). Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Stikstof
In het kader van de aanleg van het zonnepark is een AERIUS-berekening uitgevoerd. In deze berekening is onderzocht of de aanleg van het zonnepark gevolgen heeft voor stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.
De volledige AERIUS-berekening is te vinden in Bijlage 4. In de berekening is rekening gehouden met machines van ten minste stageklasse 4. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescher-ming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorgenomen ontwikkeling wordt geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden.
De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. inkoopstations, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Op basis van vermogen worden deze in de VNG-brochure ingedeeld. Voor een veld van 8 ha zal het vermogen niet boven de 100 MVA komen. Derhalve wordt gerekend met een richtafstand van 50 m (SBI-35 nr. C2). De inkoopstations worden aan de noordzijde van de plangebieden gesitueerd, op grote afstand van gevoelige functies.
Omvormers kunnen op zonnige dagen een licht zoemend geluid maken, maar dit is op een afstand van 30m niet meer hoorbaar. Op grond van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Op 11 december 2018 is voor de planlocaties de digitale watertoets uitgevoerd, zie Bijlage 6. Op basis van deze toets volgt de normale watertoetsprocedure. Er zal overleg plaats vinden met Waterschap Rivierenland. De overlegresultaten worden in deze paragraaf verwerkt.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het landelijk gebied in zeer beperkte mate toe. Er hoeft geen extra waterberging gerealiseerd te worden.
Watergangen
De locatie grenst niet aan watergangen met een beschermingszone.
Voor de locatie is een KLIC-melding gedaan voor kabels en leidingen. Daaruit is gebleken dat er in het plangebied geen kabels en leidingen zijn gelegen en dus geen belemmering geven voor de gewenste ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en veiligheid dienen alle risico's van de voorgenomen werkzaamheden vooraf in kaart gebracht te worden. Hierbij moeten de voorkomende risico's zoveel mogelijk worden ingeperkt. Het is niet bekend of er op het plangebied conventionele explosieven (CE) aanwezig zijn. Wanneer er CE aanwezig zijn in het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid op ene ongecontroleerde detonatie tijdens de werkzaamheden.
Onderzoek
Er is een bureauonderzoek naar conventionele explosieven (CE) uitgevoerd, zie Bijlage 5.
Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat een gedeelte van het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt het verdachte gebied horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:
Conclusie
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat de westzijde van het onderzoeksgebied deelsverdacht is van CE uit de Tweede Wereldoorlog. Het overige gebied is onverdacht van CE.
Ter plaatse van de verdachte locaties zal explosievenopsporing ingezet worden waar ook daadwerkelijk bodemingrepen plaatsvinden. Voor het overige gebied wordt er gewerkt aan de hand van het Protocol toevalsvondsten.
Toetsingskader en afweging
Als gevolg van reflectie van het zonlicht op de zonnepanelen, zou het zonnepark van invloed kunnen zijn op het auto-, trein- en vliegverkeer en op omliggende woningen. De meeste inkomende zonnestralen, die op zonnepanelen terecht komen worden geabsorbeerd en omgezet in elektriciteit. Omdat de bovenste laag van de panelen van glas zijn gemaakt, zal een deel (<5%) van het zonlicht echter ook worden gereflecteerd. Deze schittering op omliggende objecten is het grootst wanneer de zon haaks op de opstelrichting van de panelen staat. Het licht dat op een zonnepaneel valt, wordt in één specifieke richting weerkaatst omdat een zonnepaneel een glad oppervlak heeft. Dit reduceert de aantal invalshoeken waarbij overlast ervaren kan worden van het licht.
De zonnepanelen krijgen een zuidopstelling, waardoor de achterzijden van de panelen naar de A15 gericht zijn. In het plangebied is voorzien in een struweelhaag aan de noordzijde en plukken struweel in tussenstroken. Gezien deze afscherming en het feit dat een zonnepaneel niet meer reflecteert dan oppervlaktewater (dat gelegen is nabij vele functies in Nederland), kan aangenomen worden dat het plaatsen van het zonnepark geen noemenswaardig effect heeft op het wegverkeer en op omliggende woningen.
Voor de spoorlijn Tiel- Kesteren zou op bepaalde momenten sprake kunnen zijn van lichtreflectie. Dit wordt ondervangen door de aanleg van natuurlijke (dwars)zones met plukken struweel die de mogelijke reflectie afschermen. De tijd van blootstelling aan reflectie voor de treinmachinist is daardoor kort en gecombineerd met het feit dat er geen overgangen zijn, lijken mitigerende maatregelen niet noodzakelijk. De aanliggende woningen hebben niet met lichtreflectie te maken door bestaande en nieuwe omringende aanplant van groen bij de locatie.
Conclusie
Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor het project.
Toetsingskader en afweging
Zonnepanelen genereren een zogenoemde DC spanning. Door middel van een omvormer wordt de DC spanning omgezet in een AC spanning. Deze AC-spanning wordt terug geleverd aan het elektriciteitsnet via een transformatorstation. Hierin wordt spanning omhoog getransformeerd. De zonnepanelen zelf generen geen interferentie. De frequentie van de AC- spanning is veel lager dan de frequenties waarop communicatie- en navigatieapparatuur werkt. Mogelijke elektromagnetische interferentie kan worden veroorzaakt door de omvormers. Deze omvormers gebruiken vaak schakelende circuits. Deze circuits kunnen hoogfrequente storing veroorzaken direct via straling uit de omvormer en indirect via de kabel van de AC-uitgangsspanning maar ook via de kabel van de DC ingangsspanning. Deze omvormers moeten voldoen aan de eisen van de Europese EMC Richtlijn. Deze richtlijn stelt eisen aan het niveau van deze stoorsignalen. Voor de omvormers van zonnepanelen is er geen specifieke productnorm. Daarom moeten de omvormers voldoen aan de generieke normen van de EMC richtlijn voor een huishoudelijke of industriële omgeving. De omvormers die voor de zonneweiden gebruikt gaan worden moeten voldoen aan de algemene emissie-eisen. Dit betekent dat zowel de emissie op de AC-uitgang als op de DC-ingang gemeten is en getoetst aan de geldende limieten. De niveaus van de mogelijke stoorsignalen zijn zodanig laag dat niet te verwachten valt dat hierdoor storing wordt veroorzaakt op de communicatie- en navigatiesystemen van treinverkeer of andere voertuigen. Algemene apparatuur van treinen voldoet ook aan de eisen van de Europese EMC Richtlijn en hiervan is geen significante interferentie op communicatie- of navigatiesystemen bekend. Door het voldoen aan de EMC normen en doordat de kabels ingegraven zijn wordt de kans op het optreden van interferentie als laag geschat.
Tevens is in het kader van de spoorlijn Tiel - Elst een onderzoek naar elektromagnetische straling uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt dat de aanleg van het zonnepark kan voldoen aan de gestelden eisen van ProRail Richtlijn RLN00398: 'Beleid elektromagnetische beïnvloeding van hoogspanningsverbindingen op de hoofdspoorweginfrastructuur'. Wel dient er aan enkele randvoorwaarden voldaan te worden welke in dit onderzoek en de richtlijn van ProRail zijn opgenomen.
Conclusie
Het aspect stralingshinder vormt geen belemmering voor het project.
Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:
Voorgenomen initiatief betreft de realisatie van een zonnepark. Een zonnepark is geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object. Voorgenomen ontwikkeling hoeft niet nader te worden getoetst aan externe veiligheid.
Op basis van risicokaart.nl wordt tevens vastgesteld dat er geen risicocontouren van installaties of leidingen in het gebied reiken. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd), bron: www.risicokaart.nl
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Op 14 augustus 2019 heeft de ABRvS een uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2019:2770) over de m.e.r.-plicht van zonneparken. Hieruit is gekomen dat een zonnepark niet beschouwd wordt als een landinrichtingsproject (categorie D9), een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2) of een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (categorie D22.1). Hieruit volgt dat een zonnepark niet in categorie C of D valt en dus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Conclusie
Het plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het project samenhangen.
Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.
Voor de initiatiefnemer is het project financieel haalbaar omdat voor de exploitatie van het zonnepark door de Nederlandse overheid SDE-beschikkingen worden afgegeven. Dit is een exploitatie subsidie die de onrendabele top van zonneparken wegneemt.
Overleg
Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro wordt over een project overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het project in het geding zijn.
Participatie
De initatiefnemer heeft het participatieproces samen met de Gemeente Neder-Betuwe vorm gegeven. Dat betekent dat samen is bekeken welke belanghebbenden (omwonenden, verenigingen & coöperaties, scholen en maatschappelijke organisaties) betrokken worden, op welk moment en in wat voor vorm.
De direct omwonenden van de locatie hebben een brief (juni 2019) ontvangen over het onderzoek naar de mogelijke ontwikkeling van een zonnepark. in de brief is aangegeven dat de initiatiefnemer graag een afspraak wil maken om persoonlijk langs te komen om kennis te maken, omwonenden te informeren en te betrekken bij de plannen. Er is hierop geen enkele reactie ontvangen. Daaruit is de voorzichtige conclusie getrokken dat de komst van een zonnepark op deze locatie nauwelijks een thema is in de omgeving of dat er weinig behoefte aan nadere toelichting over de plannen bestaat.
Ook heeft op 18 februari 2020 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden, waar omwonenden en geïnteresseerden kennis hebben kunnen nemen van het voorgenomen plan. Indien wenselijk konden de omwonenden suggesties doen ter verbetering van het plan.
De inwonders van Echteld kunnen deelnemen in het park via 'Vrienden van zonnepark Echteld'. De initiatiefnemer stelt 50% van de opgewekte stroom van de zonneparken beschikbaar. Daarmee wordt invulling gegeven aan de participatierichtlijn uit het klimaatakkoord.
Tevens zijn drie omliggende bedrijven benaderd, waarvan twee bedrijven positief zijn over de komst van een zonnepark. Er wordt samen met deze bedrijven onderzocht hoe zij kunnen profiteren van de komst van het zonnepark, bijvoorbeeld door afname van groene stroom, korting op zonnepanelen en het delen van de kosten voor glasvezelkabels. Het derde bedrijf heeft niet gereageerd.
In deze ruimtelijke onderbouwing en landschappelijke inpassingen zijn de uitkomsten uit dit proces verwerkt.
Daarnaast heeft de regiekamer het plan getoetst en heeft afstemming plaatsgevonden met de omgevingsdienst en gemeente.
Terinzagelegging
Het Wabo projectbesluit heeft voor een ieder voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.