direct naar inhoud van Artikel 13 Wonen - 1
Plan: Bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpbedrijventerrein-vst1

Artikel 13 Wonen - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, toegangspaden en verhardingen en overeenkomstig de in 13.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

13.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 13.1.1:

a Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • 2. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • 3. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
  • 5. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
b Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis is uitsluitend toegestaan na verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in 13.5.1.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de gronden binnen deze bestemming zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.

13.2.2 Situering gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" als de aanduiding "bijgebouwen" toegestaan.
13.2.3 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd in de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;
  • b. het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in het bouwvlak, met de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” is aangegeven;
  • d. voor de bouwwijze van woningen geldt het volgende:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • e. de breedte van de voorgevel mag niet meer bedragen dan 12 m.
13.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. voor de bebouwde oppervlakte ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel geldt het volgende:
    • 1. indien de oppervlakte van het bouwperceel minder bedraagt dan 200 m2, dan bedraagt de bebouwde oppervlakte maximaal 60 m2;
    • 2. indien de oppervlakte van het bouwperceel minimaal 200 m2 bedraagt, maar minder dan 1000 m2, dan bedraagt de bebouwde oppervlakte maximaal 90 m2;
    • 3. indien de oppervlakte van het bouwperceel 1000 m2 bedraagt of meer, dan bedraagt de bebouwde oppervlakte maximaal 120 m2;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" dat maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat, indien de aanduiding "bijgebouwen" vóór de voorgevel is gesitueerd, de bebouwde oppervlakte ter plaatse van deze aanduiding, niet meetelt bij de bebouwde oppervlakte zoals genoemd onder a;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m. Indien het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap, mag de goothoogte niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, maar nooit meer bedragen dan 5 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. voor de aan- en uitbouwen en overkappingen die worden gesitueerd op de gronden buiten de aanduiding "bouwvlak" en "bijgebouwen" gelden de volgende aanvullende bepalingen:
    • 1. de diepte bedraagt niet meer dan 1,5 m;
    • 2. de breedte bedraagt niet meer dan 50% van de breedte van de voorgevel, met dien verstande dat dit nooit meer bedraagt dan 4 m;
    • 3. indien een aan- of uitbouw of een overkapping in de zijtuin wordt gesitueerd, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m;
    • 4. de afstand tot het openbare gebied bedraagt minimaal 3 m.
13.2.5 Ondergrondse gebouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding bouwvlak en de aanduiding "bijgebouwen";
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in niet meer dan één bouwlaag ondergronds.
13.2.6 Carports

Voor carports gelden de volgende bepalingen, maar uitsluitend voor zover deze carports worden gesitueerd buiten het "bouwvlak" en buiten de aanduiding "bijgebouwen":

  • a. de carport wordt op minimaal 1 m achter de voorgevel gesitueerd;
  • b. de hoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de oppervlakte bedraagt per carport niet meer dan 20 m2;
  • d. er is maximaal één carport toegestaan in het gebied buiten "bouwvlak" en buiten de aanduiding "bijgebouwen".
13.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen en carports, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het gebied, gelegen buiten de aanduiding "bouwvlak" en buiten de aanduiding "bijgebouwen" niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat pergola's zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen de overige gronden mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - loopbrug" is een loopbrug toegestaan met een hoogte die niet minder mag bedragen dan 3,5 m en niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • f. voor zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. zwembaden zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
    • 2. de hoogte bedraagt niet meer dan 1,20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
13.2.8 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die zijn of kunnen worden gebouwd krachtens een voor het tijdstip van ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan aangevraagde bouwvergunning ingevolge artikel 40 Woningwet of krachtens een voor dat tijdstip gedaan verzoek om instemming met een melding ingevolge (het inmiddels vervallen) artikel 42 Woningwet het volgende:

  • a. indien en voorzover de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
13.2.9 Bouwvlakoverschrijding ondergeschikte bouwdelen

Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits het bouwdeel ondergeschikt is en het een overschrijding betreft van maximaal 0,5 m.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijking situering carport

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.6 onder a, teneinde een carport op een kortere afstand achter de voorgevel of vóór de voorgevel te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. indien al een carport in de directe omgeving aanwezig is, wordt bij voorkeur een gelijke situering aangehouden, tenzij één van onderstaande voorwaarden aanleiding vormt voor een andere situering;
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • c. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • d. er vindt geen aantasting plaats van de verkeersveiligheid.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Afwijking publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.4.1 onder b, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. afwijken ten behoeve van detailhandel is toegestaan;
  • f. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Wijziging bouwwijze

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde een andere bouwwijze toe te staan dan de bestaande, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen blijft gelijk, met dien verstande dat splitsing van een woning is toegestaan, waarbij maximaal 1 woning mag worden toegevoegd;
  • b. de te realiseren woning(en) dient/dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;
  • c. daar waar verandering van bouwwijze bestaat uit splitsing van een woning, bedraagt de inhoud van beide woningen minimaal 450 m3;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • f. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan ;
  • h. uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is.
13.6.2 Wijziging situering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde het bouwvlak op een andere plaats op het bouwperceel te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maatvoeringseisen en bouwwijze mogen niet worden veranderd;
  • b. het aantal woningen per bouwperceel blijft gelijk;
  • c. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  • g. uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is.
13.6.3 Wijziging nieuwe woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde één nieuwe woning extra toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woning mag in de bouwwijze vrijstaand worden gerealiseerd of de bouwwijze van een aanwezige woning veranderen, zolang niet meer dan één extra woning wordt mogelijk gemaakt;
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt, bij een vrijstaande woning aan twee zijden en bij twee aaneengebouwde woningen aan één zijde, niet minder dan 3 m;
  • c. de maatvoering sluit aan op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
  • d. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • e. uit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren voor vestiging van de woning;
  • f. de woning vormt geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving;
  • g. ten behoeve van het bepaalde onder e en.f geldt in ieder geval het volgende:
    • 1. voldaan wordt aan de normen die gesteld zijn bij of krachtens de Wet geurhinder en veehouderij;
    • 2. de situering vindt plaats op een afstand van minimaal 50 m ten opzichte van fruitboomgaarden;
    • 3. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en/of railverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een reeds verkregen hogere grenswaarde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 4. uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • i. bij uitbreidingen van het verharde oppervlak, dienen compenserende maatregelen getroffen te worden om een hydrologisch neutrale situatie te behouden; conform de uitgangspunten hydrologisch neutraal bouwen;
  • j. op de kaart worden de aanduidingen “bouwvlak", “bijgebouwen” en de specifieke bouwaanduiding om de bouwwijze te typeren opgenomen;
  • k. de woning dient direct vanaf de openbare weg ontsloten te worden en dient zich op diezelfde openbare weg te oriënteren.
  • l. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens dient tenminste 8 m te bedragen.
  • m. de bepalingen in Wonen - 1 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de breedte van het perceel ter hoogte van de voorgevel 30 m of meer bedraagt, dan zijn de bepalingen in Wonen - 2 van overeenkomstige toepassing.
13.6.4 Wijziging grotere goot- en bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, deze bestemming te wijzigen teneinde een grotere goot- en/of bouwhoogte toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.