direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Casterhoven, Deelplan A, fase 2 en 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, fase 2 en 4" van de gemeente Neder-Betuwe.

1.1 Aanleiding en doel

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Dit structuurplan beschrijft een uitbreidingswijk met een oppervlakte van 30,6 hectare aan de zuidzijde van de kern Kesteren. De wijk moet onder meer ruimte bieden aan circa 667 woningen en circa 20.000 m² bedrijvigheid. De uitbreidingswijk heeft de naam Casterhoven gekregen.

Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging van de uitbreidingswijk weer. Tevens is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE LIGGING UITBREIDINGSWIJK CASTERHOVEN EN PLANGEBIED

Oorspronkelijk zou de bouw van de wijk in twee grote fasen plaatsvinden: Deelplan A ten oosten van de Hoofdstraat en Deelplan B ten westen daarvan. Mede als gevolg van de economische veranderingen sinds 2008 is er later voor gekozen de wijk in kleinere fasen uit te werken en te ontwikkelen, waardoor ingespeeld kan worden op de veranderende woningmarkt en het risico voor de ontwikkelende partijen beperkt is.

In de afgelopen jaren zijn de volgende bestemmingsplannen reeds vastgesteld:

  • bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1" op 12 april 2012;
  • bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1c" op 18 september 2014;
  • bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 2" op 17 september 2015;
  • bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a" eveneens op 17 september 2015.

De verkoop van de daarin opgenomen 282 woningen/woonkavels loopt dusdanig voorspoedig, dat besloten is een volgende fase te gaan ontwikkelen.

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan voor:

  • 1. de bouw van woningen langs de zuidrand van fase 2;
  • 2. de bouw van woningen binnen fase 4.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

De afbeelding in paragraaf 1.1 geeft de topografische ligging van het plangebied weer. Onderstaande afbeelding bevat de kadastrale situatie. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 24.300 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan "Witte vlekken"

Ter plaatse van delen van fase 4 en de delen waar de afronding van fase 2 plaatsvindt vigeert het bestemmingsplan "Witte vlekken", vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 2013. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding, waarin de thans niet meer geldende delen met lichtere kleuren zijn weergegeven. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "WITTE VLEKKEN"

Voor een groot deel van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is onder meer grondgebonden agrarische productie toegestaan. Agrarische bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Binnen onderhavig plangebied liggen geen bouwvlakken.

Ter plaatse van de bestaande waterlopen geldt de bestemming 'Water', waarbinnen onder meer waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan zijn.

Voor het westelijke deel van het plangebied (fase 4) geldt voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hierbinnen is een archeologisch onderzoek verplicht bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 500 m². Het oostelijke deel van het plangebied (fase 2) heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', met een onderzoeksplicht vanaf 2000 m². In paragraaf 5.2.1 is opgenomen hoe met het aspect archeologie is omgegaan.

Voorts geldt binnen delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', die het onderhoud van de betreffende waterlopen veiligstelt.

1.3.2 Bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a"

Ter plaatse van delen van fase 4 vigeert het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a", vastgesteld door de gemeenteraad op 17 september 2015. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "CASTERHOVEN, DEELPLAN A, FASE 4A"

Het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 4a" omvat de bouw van twee keer vier grondgebonden woningen en een ontsluitingsweg vanaf de Hoofdstraat.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Achtereenvolgens geschiedenis, wijdere omgeving en directe omgeving en plangebied.

2.1 Geschiedenis

Het landschap van de Betuwe is gevormd door de rivieren. Na de laatste ijstijd ongeveer tienduizend jaar geleden werden de toenmalige Rijn en Maas door de ontstane stuwwallen gedwongen in westelijke richting te stromen. Door het afzetten van grotere bestanddelen, zoals grof zand en grind werden aan beide zijden van de rivieren oeverwallen gevormd. Verder van de rivier af konden de lichtere (klei)deeltjes bezinken, waardoor komgebieden ontstonden.

De geschiedenis van de mens in het rivierenland gaat terug tot in de 14e eeuw. Toen vond de eerste bedijking van de rivieren plaats en werden parallel daaraan wegen aangelegd. De hoger gelegen oeverwallen bleken geschikt voor het bouwen van woningen, maar ook voor de landbouw. Van oudsher ontwikkelde zich hier de laanboomteelt en de teelt van hard en zacht fruit. In tegenstelling tot de oeverwallen vond in de kommen oorspronkelijk geen bebouwing plaats. De kommen bestaan nog steeds overwegend uit grasland en worden gebruikt voor weidebouw en de melkveehouderij.

De kern Kesteren is eveneens ontstaan op een oeverwal en heeft zich voornamelijk in westelijke richting ontwikkeld. Eerst in de vorm van lintbebouwing en in de 20e eeuw werden de tussenliggende ruimten ingevuld.

2.2 Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0005.jpg"

WIJDERE OMGEVING

Zoals uit de vorige paragraaf al volgt wordt de karakteristiek van het landschap bepaald door de lijnstructuren in de oostwestrichting. Het betreffen de grote structuren van de rivieren Rijn en Waal, de spoorlijn Tiel-Arnhem en later de autosnelweg A15, waarlangs nog weer later de Betuwespoorlijn is aangelegd.

De provinciale weg N233 en de Hoofdstraat vormen de belangrijkste noordzuidstructuren.

De spoorlijn Tiel-Arnhem is tot voor kort de zuidelijke barrière van de kern Kesteren geweest. De uitbreidingswijk Casterhoven vormt de eerste planmatige ontwikkeling ten zuiden daarvan.

2.3 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0006.jpg"

DIRECTE OMGEVING

Het plangebied van Casterhoven, Deelplan A ligt grotendeels op een oeverwal. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Tiel-Arnhem. Aan de westzijde vormt de Hoofdstraat de begrenzing en het historische lint Broekdijk, met vrij intensieve bebouwing, vormt de zuidelijke begrenzing. Aan de oostzijde van het deelplan ligt het bedrijventerrein Broekdijk. Het gebied is hiermee tamelijk ingesloten.

Het gebied van Deelplan A heeft in de oorspronkelijke situatie hoofdzakelijk een agrarische functie, meestal in de vorm van fruitteelt en boomkwekerijen. De bebouwing ten behoeve van deze agrarische functie is gesitueerd langs de Hoofdstraat en de Broekdijk. Met het oog op de ontwikkeling van Casterhoven zijn de agrarische bedrijven aan de noordzijde van de Broekdijk inmiddels beëindigd en hebben de bedrijfswoningen de functie van burgerwoning gekregen.
Langs de Hoofdstraat en Broekdijk liggen voorts nog enkele tuincentra, een dierenspeciaalzaak en een restaurant.
Het bedrijventerrein Broekdijk betreft een kleinschalig bedrijventerrein met bedrijven tot en met milieucategorie 2.

Het noordwestelijke deel van Deelplan A wordt thans ontwikkeld. Het betreft de eerste fase van de ontwikkeling van de uitbreidingswijk Casterhoven met circa 200 grondgebonden woningen.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan voor fase 2 en 4 is volledig onbebouwd en voornamelijk in agrarisch gebruik. De maaiveldhoogten binnen het plangebied variëren van 6,15 tot 6,60 meter boven NAP.

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. Daartoe wordt eerst een algemene beschrijving van het gehele deelproject Casterhoven Deelplan A gegeven. Vervolgens worden beknopt de reeds in ontwikkeling zijnde fasen toegelicht, waarna de in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen aan bod komen.

3.1 Beschrijving Casterhoven, Deelplan A

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld (zie paragraaf 4.4.2 en bijlage 1). Dit Structuurplan dient als grondslag voor het stedenbouwkundig plan Casterhoven Deelplan A en voor de vertaling hiervan in de hierop volgende bestemmingsplannen, waaronder voorliggend bestemmingsplan.

3.1.1 Woningbouwprogramma Casterhoven, Deelplan A

Ten tijde van de vaststelling van de Structuurplan Casterhoven in het voorjaar van 2008 is een voorlopig woningbouwprogramma opgesteld, met maximaal 667 woningen, waarvan maximaal 407 woningen In Deelplan A. Het woningbouwprogramma bestaat uit verscheidene woningsegmenten.

3.1.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

In het Structuurplan Casterhoven is een stedenbouwkundige hoofdstructuur opgenomen. Deze is weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0007.jpg"

HOOFDSTRUCTUUR CASTERHOVEN ZOALS OPGENOMEN IN STRUCTUURPLAN CASTERHOVEN

Ruimtelijke opbouw

Met het doel een zowel afwisselende als samenhangende woonwijk te krijgen is het gebied in zones verdeeld. De zones zijn gerelateerd aan de hoofdstructuur en krijgen elk een eigen uitstraling. Onderstaande afbeelding geeft de zones weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0008.jpg"

ZONERING CASTERHOVEN

Hierna vindt een omschrijving per zone plaats.

De randen
Aan de randen (Broekdijk en Hoofdstraat) krijgt de aansluiting van Casterhoven op de omgeving vorm. Het beeld van de Broekdijk wordt bepaald door vrijstaande bebouwing op grote percelen. Het beeld van de Hoofdstraat is hiermee vergelijkbaar, de percelen zijn echter minder groot in omvang. De spoorzone vormt door de spoorlijn en de watergang een barrière, met name aan de oostzijde heeft de spoorzone een sterk groen karakter met hoog opgaand groen.

De singels
De in het stedenbouwkundig plan opgenomen singels maken de onderliggende landschapsstructuur in de woonbuurt duidelijk herkenbaar. De singel aan de westzijde van deelplan A is een bestaande A-watergang die verbreed wordt. De overige singels zijn nieuw. Door de zichtlijnen over de singels ontstaan visuele relaties met het landschap en het bestaande dorp. De singels bieden een bijzondere woonkwaliteit, daarnaast hebben de singels ook een belangrijke functie voor de waterberging en de verkeersontsluiting.

De lanen
De diagonale lanenstructuur onderscheidt zich van de noordzuidgerichte singelstructuur. De lanen en de singels vormen gelijkwaardige, maar door de oriëntatie ook duidelijk verschillende elementen van de hoofdstructuur. Deze lanen zorgen voor samenhang binnen de buurt en verbinden de deelplannen A en B van Casterhoven met elkaar. Daarnaast hebben de lanen een belangrijke verkeerskundige functie: als hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer.

De knopen
Op de snijpunten en uiteinden van de lanen en singels zijn de knopen in de hoofdstructuur gesitueerd. De knopen bieden plaats aan de maatschappelijke voorzieningen, bebouwingsaccenten en de belangrijkste openbare ruimtes.

De spoorzone
De spoorzone verbindt Casterhoven ruimtelijk met de bestaande kern Kesteren. Daarnaast biedt de spoorzone ruimte aan een doorgaande fietsroute. Casterhoven moet zich expliciet aan de spoorzone presenteren. Aan de noordzijde grenst de woningbouw aan de grote waterpartij langs het spoor. Ten zuiden van de woningbouw is de doorgaande fietsroute geprojecteerd tussen de uitbreidingswijk Casterhoven en het station. De fietsroute vormt de zuidelijke grens van de spoorzone.

Functionele opbouw
Het grootste deel van Casterhoven krijgt een woonfunctie. Uitgangspunt hierbij is een breed aanbod van woningtypes en financieringscategorieën. Het grootste deel van de woningen zal uit grondgebonden woningen bestaan.
Casterhoven zal voorts ruimte bieden aan (maatschappelijke) voorzieningen.
In het zuidwestelijke deel van Casterhoven is een kleinschalig bedrijventerrein voorzien. Dit moet het een hoogwaardige uitstraling krijgen.

3.1.3 Beeldkwaliteiten

In het Structuurplan Casterhoven zijn beeldkwaliteiten in hoofdlijnen opgenomen. Daarnaast is op 21 november 2011 het beeldkwaliteitplan "Casterhoven deelplan A Beeldkwaliteit op hoofdlijnen" vastgesteld (zie bijlage 3). Doelstelling van de beeldkwaliteit op hoofdlijnen is het realiseren van een samenhangend beeld van de bebouwing en de openbare ruimte. Het laatstgenoemde document is een aanvulling van onderdelen van de beeldkwaliteitparagraaf in het Structuurplan.

In de beeldkwaliteitplannen is opgenomen dat de uitbreidingswijk Casterhoven een herkenbaar dorpsbeeld moet opleveren, voortbouwend op de bouwtraditie in Kesteren. Het geheel van openbare ruimten, erfinrichting en gebouwen moet hiertoe leiden.

Per in voorliggend bestemmingsplan voorkomende zone zijn (samengevat) de volgende beeldkwaliteiten voorgeschreven:

De lanen

De openbare ruimte in de lanen is formeel ingericht, een brede rijbaan met een parkeerstrook en een groene berm met een enkele bomenrij aan één zijde en aan de andere zijde een wadi.

Het statige en formele beeld van de lanen wordt versterkt door de bebouwing. De bebouwing langs de lanen bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. De woningen met diepe voortuinen worden in een continue rooilijn gesitueerd. Langs de lanen is een formele en gebouwde erfafscheiding het uitgangspunt.

De bouwhoogte en kapvorm dragen bij aan het statige beeld van de lanen: de dominante bouwhoogte is twee lagen met een kap. Als kapvorm wordt gekozen voor een zadelkap. De dakhelling is steil. De nokrichting van de kap is gevarieerd, zowel evenwijdig als haaks op de richting van de Laan. Er mag sprake zijn van een 'overhoekse' positionering.

De singels

De openbare ruimte in de singels krijgt een informeel en groen karakter. Het beeld wordt vooral bepaald door de groene taluds en de brede waterpartij. De verharding in het profiel is compact: de rijbaan en het trottoir zijn niet breder dan strikt noodzakelijk. De parkeervakken worden aan de zijde van het talud gesitueerd, wanneer de parkeervakken niet nodig zijn kan hier de groene berm verbreed worden. In het talud of de berm worden streekeigen bomen solitair of groepsgewijs gesitueerd.

De bebouwing langs de singels is informeler dan langs de lanen. De bebouwing bestaat uit vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en korte en langere blokken met rijwoningen. De woningen worden in een gevarieerde rooilijn gesitueerd. Een informele en groene erfafscheiding is het uitgangspunt. De bouwhoogte varieert tussen één en twee lagen met een kap. De dominante kapvorm is een zadelkap. De nokrichting van de kappen is evenwijdig aan de richting van de singel. Als uitgangspunt geldt een flauwe dakhelling.

De woonvelden
Bij de openbare ruimte in de woonstraten wordt een onderscheid gemaakt in de noord-zuid en oost-west georiënteerde woonstraten. Om de noord-zuid structuur van Casterhoven te versterken zijn de noord-zuid woonstraten ruimer opgezet dan de oost-west woonstraten.

In de woonvelden is een sterke samenhang per ruimtelijke eenheid (woningen grenzend aan eenzelfde straat of hof) het uitgangspunt. Binnen de woonvelden bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit korte en langere blokken met rijwoningen en patiowoningen en in mindere mate uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen.

De voorgevelrooilijn van de woningen is hoofdzakelijk noord-zuid gericht. Een informele en groene erfafscheiding is het uitgangspunt.

De bouwhoogte varieert tussen één en twee lagen met een kap. De dominante kapvorm is een zadelkap. De nokrichting is noord-zuid. Als uitgangspunt geldt een flauwe kaphelling.

De spoorzone

In de spoorzone is een specifieke verkaveling en woningtypologie voorzien. De belangrijkste karakteristiek in deze zone is de gelijkmatige afwisseling op structuurniveau van bebouwingsclusters en grotere groene open ruimtes tussen de fietsroute en het water. De bebouwing in de spoorzone moet een duidelijk front vormen aan zowel de zijde van de fietsroute als aan de zijde van het spoor, de bebouwing is alzijdig georiënteerd. Tussen de bebouwing door is sprake van een sterke zichtrelatie tussen de fietsroute en de spoorzone.

Openbare ruimte

Alle woningen moeten een duidelijke relatie met de openbare ruimte hebben. Grote blinde gevelvlakken grenzend aan de openbare ruimte moeten vermeden worden. Woningen die aan twee zijden aan de openbare ruimte grenzen (zoals hoekwoningen) hebben een sterke tweezijdige oriëntatie. Kopgevels zijn in dat geval voorzien van bijvoorbeeld de woningentree, raamopeningen en/of erkers.

3.1.4 Verkeer en parkeren
3.1.4.1 Verkeer

Algemeen

Adviesbureau Megaborn heeft een ontsluitingsadvies opgesteld voor Deelplan A, inclusief een verkeersontsluitingsplan: rapport "Kesteren-zuid C.V. Advies ontsluiting Casterhoven fase 1 t/m 4" (21 oktober 2008, nr. DCo0801). De verkeersontsluiting van de nieuwe woonwijk zal verlopen via twee aansluitingen op de Hoofdstraat en de Broekdijk. De ambitie is om voor het langzaam verkeer aanvullend op de hoofdverkeerstructuur en de interne verkeersstructuur, een verbinding langs de noordrand van het plangebied te realiseren. Deze sluit aan de ene zijde aan op de Hoofdstraat en aan de andere zijde op de Stationsstraat.

Ontsluitingsadvies
Het genoemde ontsluitingsadvies heeft als doel te komen tot een optimale vormgeving van de ontsluiting vanuit de aspecten doorstroming, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening en kosten.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • De Broekdijk wordt een 50 km/uur-weg binnen de bebouwde kom.
  • Deelplan A wordt op de Hoofdstraat ontsloten met een gelijkwaardige kruising. Dit is onderdeel van het toekomstige 30 km/uur-regime Kesteren.
  • De ontsluiting op de Broekdijk dient zoveel als mogelijk binnen de beschikbare ruimte van het plan te worden opgelost.
  • De Broekdijk dient zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van verticale snelheidsremmers in verband met aanwezigheid van zwaar vrachtverkeer op deze weg en ontsluitingsfunctie van de weg.
  • De gemeente Neder-Betuwe wenst op termijn aan de noordzijde van de Broekdijk een eenzijdig tweerichtingenfietspad aan te leggen. Dit wordt meegenomen in het ontwerp stedenbouwkundig plan.
  • In het kader van de meest optimale kruispuntvorm wordt ook een oplossing meegenomen, waarbij ruimtelijke inpasbaarheid niet meespeelt.
  • De verwachte toename van het verkeer op Hoofdstraat en Broekdijk is 2% per jaar.

Uit het advies blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van heel Deelplan 4 (circa 400 woningen) circa 3000 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Circa 40% zal rechtstreeks op de Hoofdstraat worden afgewikkeld. Nagenoeg al het overige verkeer volgt de route Broekdijk-Hoofdstraat en een klein gedeelte gaat via de Broekdijk naar het oosten.
Deze aantallen zijn in het gemeentelijke verkeersmodel opgenomen. Daaruit volgt dat de toename van het verkeer als gevolg van de uitbreidingswijk niet tot verkeersproblemen zal leiden.

Conclusie

De hiervoor genoemde uitgangspunten geven een globaal beeld van de beoogde verkeerssituatie binnen Casterhoven deelplan A. Voorliggend bestemmingsplan vormt hiervan een onderdeel. Een deel van de hoofdontsluitingsstructuur wordt deze fase gerealiseerd. De uitgangspunten zullen worden meegenomen in de verdere (civieltechnische) detaillering van het stedenbouwkundig plan.

3.1.4.2 Parkeren

Inrichting openbare ruimte

In het structuurplan Casterhoven wordt de ambitie voor de inrichting van de openbare ruimte beschreven. De openbare ruimte in Casterhoven moet het karakter van een groen ingerichte verblijfsruimte krijgen. Over de verdere detaillering van de stedenbouwkundige inrichting zijn afspraken gemaakt tussen de ontwikkelaar en de gemeente.

Het streven is de hoeveelheid verharding voor parkeren in het straatbeeld zo veel mogelijk te beperken. Om dit te bereiken zijn de verscheidene parkeeroplossingen voorzien. De parkeervoorzieningen voor rijwoningen worden zoveel mogelijk geclusterd. De parkeervoorzieningen voor gestapelde woningen worden ook geclusterd in kleinschalige parkeerterreintjes of worden (half) verdiept onder het woongebouw gesitueerd. Op enkele strategische plekken binnen het plan zijn parkeerplaatsen op de rijbaan geprojecteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het verkeer zo min mogelijk wordt gehinderd.

Parkeerbalans Casterhoven deelplan A

Op 26 februari 2013 heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota bevat naast parkeernormen ook een handleiding voor het berekenen van de parkeercapaciteit (onder meer rekenfactoren parkeren eigen terrein).

De te hanteren normen luiden:

  • Rijwoningen: 2,4 parkeerplaats per woning;
  • Twee-onder-een-kap-woningen: 2,6 parkeerplaats per woning;
  • Vrijstaande woningen: 2,7 parkeerplaats per woning.

3.2 Planbeschrijving reeds in ontwikkeling zijnde fasen

Deelplan A wordt gefaseerd uitgevoerd. Fase 1ab is al grotendeels afgerond en fase 1c is in uitvoering. Voor fase 2 is al wel een bestemmingsplanprocedure doorlopen en vindt thans de verkoop plaats alvorens gestart wordt met het bouwen.

De thans vigerende bestemmingsplannen voor de fase 1ab, 1c, 2 en 4a voorzien gezamenlijk in maximaal 287 woningen. Bijlage 2 bevat een gedetailleerd overzicht van het aantal en type woningen per fase.

3.3 Planbeschrijving voorgestane ontwikkelingen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de volgende ontwikkelingen:

  • 1. de bouw van woningen langs de zuidrand van fase 2;
  • 2. de bouw van woningen binnen fase 4.
3.3.1 Woningbouwprogramma

Het economische verval dat in 2008 intrad heeft geleid tot een verandering van de woningmarkt. De na het verval ontstane nieuwe economische realiteit heeft geleid tot nieuwe inzichten als het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen. Waar voorheen sprake was van een aanbodgestuurde markt (de gerealiseerde woningen werden relatief eenvoudig verkocht, ongeacht het segment), is er thans meer sprake van een vraaggestuurde markt waarbij gebouwd wordt voor de daadwerkelijke behoefte.

Algemene trend is dat er thans meer behoefte is aan woningen in het goedkope en middeldure segment, en minder aan woningen in het dure segment; dit geldt ook voor Neder-Betuwe. Voorts is er in de gemeente Neder-Betuwe ook geen behoefte gebleken aan appartementen. Het in 2008 vastgestelde woningbouwprogramma wordt daarom steeds bijgesteld. Dit heeft zijn weerslag gekregen in de woningbouwprogramma's voor de reeds in uitvoering zijnde fasen en wordt voortgezet in voorliggend bestemmingsplan.

Voorliggend plan maakt de bouw van per saldo maximaal 52 woningen mogelijk (zie bijlage 2).

3.3.2 Stedenbouwkundig plan

In deze paragraaf wordt uitsluitend het stedenbouwkundig plan voor fase 4 beschreven.

Het plangebied voor fase 4 omvat het zuidwestelijke deel van Deelplan A, met delen van de lanen- en singelstructuur en enkele woonvelden. Langs de Hoofdstraat en Broekdijk is tevens sprake van randen.

Net als bij de eerdere fasen is ervoor gekozen voorafgaand aan het bestemmingsplan geen uitgewerkt stedenbouwkundig plan op te stellen. Om zo flexibel mogelijk te kunnen inspelen op de woningmarkt zal een en ander later worden uitgewerkt. Daarbij zal het beeldkwaliteitplan een uitgangspunt zijn.

De hoofdstructuur bestaande uit het openbare gebied van de lanen en de singels (voor zover binnen het plangebied gelegen) zijn in de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', en 'Water' en 'Groen' vervat. De overige delen krijgen de bestemming 'Woongebied', waarbinnen naast de feitelijke woonpercelen tevens de wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen en water zijn toegestaan.

Voor de nieuwe woningen in de randen langs Hoofdstraat en Broekdijk is het wenselijk stedenbouwkundig meer in te kaderen. Voorts is het wenselijk om ter plaatse van de knoop aan de noordoostzijde van fase 2 een hoogteaccent toe te staan. Dit heeft aanleiding gegeven tot het opnemen van gevellijnen en specifieke goot- en bouwhoogten op deze locaties.

Met het doel zeker te stellen dat er sprake gaat zijn van een kwalitatief hoogwaardig woongebied, is in de planregels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat burgemeester en wethouders een inrichtingsplan goedkeuren, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend wordt.

Voorliggend plan vormt de afronding van Deelplan A voor wat betreft de verkeersstructuur en de woningbouwlocaties. Voor de nabijgelegen knoop is nog geen bestemming gemaakt.

3.3.3 Beeldkwaliteiten

In paragraaf 3.1.3 zijn de beeldkwaliteiten op hoofdlijnen beschreven. Een deel van de beeldkwaliteiten kan in de planregels van het bestemmingsplan worden 'doorvertaald'. Het betreft:

  • de lanen:
    • 1. woningtype: hoofdzakelijk vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen
    • 2. situering: onder een hoek ten opzichte van de laan
    • 3. aantal bouwlagen en kapvorm: twee bouwlagen met zadeldak
  • de singels:
    • 1. woningtype: vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen
    • 2. situering: evenwijdig aan de singel
    • 3. aantal bouwlagen en kapvorm: één of twee bouwlagen met zadeldak
  • de woonvelden:
    • 1. woningtype: hoofdzakelijk rijwoningen en patiowoningen, in mindere mate vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen
    • 2. aantal bouwlagen en kapvorm: één of twee bouwlagen met zadeldak of andere kapvorm

Aanvulling beeldkwaliteitplan
Het beeldkwaliteitplan "Casterhoven deelplan A Beeldkwaliteit op hoofdlijnen" biedt onvoldoende handvatten voor de welstandsbeoordeling voor de woningen in de zone 'randen'. Om hierin te voorzien is een aanvulling op het beeldkwaliteitplan gemaakt: "Addendum Beeldkwaliteitplan Casterhoven 2011, Casterhoven Deelplan A - randen". Deze aanvulling is als bijlage 4 bij voorliggend bestemmingsplan bijgevoegd.

De stedenbouwkundige elementen van de aanvulling van het beeldkwaliteitplan zijn overgenomen in de planregels. Om de beeldbeschrijvende elementen van de aanvulling een verplichte leidraad te kunnen laten zijn voor de welstandstoetsing, wordt wordt het stuk afzonderlijk vastgesteld door de gemeenteraad conform artikel 12a van de Woningwet. Het beeldkwaliteitplan betreft daarmee een bindende aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota.

3.3.4 Verkeer en parkeren

Ook de inrichting van de openbare ruimte zal nader worden uitgewerkt in het nog op te stellen stedenbouwkundig plan. Daarbij worden de uitgangspunten in het Structuurplan en de voor deze fase relevante delen van het ontsluitingsadvies (zie paragraaf 3.1.4) meegenomen.

De hoofdstructuur van lanen en singels is in de planregels en op de verbeelding opgenomen. Ook de fietsroute aan de zuidzijde van de spoorzone is opgenomen.

Parkeren
Voor het project gelden de parkeernormen als genoemd in paragraaf 3.1.4.2.

Toetsing van het stedenbouwkundig ontwerp aan de normen vindt plaats bij de beoordeling van het stedenbouwkundig plan door het college van burgemeester en wethouders, zoals opgenomen in de voorwaardelijke verplichting in artikel 15.

3.4 Duurzaamheid

3.4.1 Inleiding

Het begrip duurzaamheid is een containerbegrip. De basis van het begrip duurzaamheid is in 1987 gelegd in het VN-rapport "Our common future" van de commissie Brundlandt. In 1998 zijn de begrippen People, Planet en Profit hieraan toegevoegd, waarmee verwezen wordt naar de sociaal-culturele, de natuurlijk-ecologische en de economische aspecten. Een ontwikkeling is duurzaam wanneer de drie P's in balans zijn.

3.4.2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

In het voorgaande is, zonder dat expliciet te noemen, al aandacht besteed aan de begrippen People en Profit. Het woningbouwprogramma is/wordt namelijk afgestemd op de daadwerkelijke behoefte. Er wordt niet gebouwd voor leegstand, maar er is nu al zicht op toekomstige bewoning. Dit heeft tevens een positief effect op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Ten behoeve van het begrip Planet heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Duurzaamheid vastgesteld (2010). Hierin zijn intenties opgenomen tot duurzaamheid in de gemeentelijke bouwprojecten en bestaande gebouwen. Tevens is een werkwijze opgenomen waarop de gemeente het duurzaam bouwen door derden stimuleert. Een mogelijkheid daarbij is het voorschrijven van strengere energieprestatienormen (EPC) dan het Bouwbesluit oplegt. Daarvoor zal de gemeente al in een vroeg stadium in overleg treden met ontwikkelaars. Hedentendage is het niet de vraag óf sprake is van duurzaam bouwen, maar op welke wijze het duurzaam bouwen wordt ingevuld, de mogelijkheden die de ontwikkelingslocatie biedt meenemende.

De bouw van de uitbreidingswijk Casterhoven vindt plaats in nauw overleg tussen gemeente en ontwikkelaar. Het aspect Duurzaam bouwen staat hierbij op de agenda.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

4.1.1.1 Nationale belangen

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR. De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Onderhavig plangebied ligt derhalve niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

4.1.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder van duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

ad 1.   De regionale en lokale behoefte is aangetoond in het regionale en gemeentelijke woonbeleid, zie paragrafen 4.3.1 en 4.4.3. De behoefte voor de de kern Kesteren bedraagt 475 woningen in de periode 2016-2021.  
ad 2.   De gemeente Neder-Betuwe beschikt over enkele inbreidingslocaties. Op basis van de thans bekende projecten voorzien deze inbreidingslocaties in een toename van 200 woningen. Daarmee wordt het benodigde woningaantal niet bereikt en is uitbreiding noodzakelijk. Het project Casterhoven vormt een van de uitbreidingslocaties in de gemeente.  
ad 3.   In paragraaf 4.4.4 is een beschrijving opgenomen van de ontsluitingsmogelijkheden van de gehele uitbreidingswijk voor auto, fiets en trein. Daaruit volgt dat de wijk voor alle drie de vervoermiddelen, en daarmee multimodaal, goed ontsloten is.  

Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.1.3 Conclusie

Het plan is niet in strijd met het beleid in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze nota heeft de status van structuurvisie. In de Omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Adequaat beheer van bestaande en nieuwe woongebieden op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking (kwalitatief en kwantitatief) vergt een goede kwaliteit.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.

De in voorliggend plan opgenomen woningen voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Aan het totaalplan Casterhoven ligt een zorgvuldig afwegings- en ontwerpproces ten grondslag, waarbij locatiekeuze, vormgeving alsmede watersysteem zijn meegenomen.

Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maken.

In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".

Op dit moment werkt de regio Rivierenland, waar Neder-Betuwe deel van uitmaakt, aan het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren/actueel houden van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst die jaarlijks wordt geactualiseerd.

Toetsing van projecten
Alle projecten worden getoetst op drie punten:

  • I. Planstatus
    Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.
    Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt 'rood'.

  • II. Urgentie
    Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.
    Voor de ontwikkeling van het plan Casterhoven betreft de herstructurering van een gebied waar diverse functies (agrarische bedrijven; verspreide bewoning) aanwezig waren. Hiervan is een deel reeds gerealiseerd.

    Hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.

  • III. Woonmilieu, prijs en woningtype
    In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.
    Dit past binnen het aantal opgevoerde woningen in woonagenda voor Casterhoven en hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.

Indeling projecten
Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.

  • 1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
    Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorggerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2.
  • 2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
    De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving.

    Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.
  • 3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)
    Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.

De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland. De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Op planstatus, urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed. Het gaat feitelijk om een kwantitatieve en kwalitatieve aanpassing van een geldend bestemmingsplan.

Conclusie
Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en past hiermee in regionale afspraken.

4.3.2 Overig regionaal beleid

Het overige regionale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2015

Op 4 juni 2015 is de Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 vastgesteld. Doel van de structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie. Het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0009.jpg"

UITSNEDE KAART STRUCTUURVISIE NEDER-BETUWE 2010-2020

Het bestaand stedelijk gebied van de kern Kesteren is met een grijze arcering aangegeven. Het plangebied is onderdeel van de zone 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' ten zuiden van de bestaande kern.

De gemeente Neder-Betuwe bouwt voor de eigen woningbehoefte. Algemeen uitgangspunt daarbij is 'inbreiding gaat voor uitbreiding'.

Het aantal inbreidingslocaties in de kern Kesteren biedt op korte termijn onvoldoende ruimte om in de benodigde woningaantallen te voorzien. Een uitbreiding van de kern is noodzakelijk. De uitbreidingswijk Casterhoven voorziet hierin.

Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Neder-Betuwe 2015.

4.4.2 Structuurplan Casterhoven

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Het structuurplan legt in hoofdlijnen de planopzet van de gehele uitbreidingswijk Casterhoven vast, en geeft kaders en ambities voor de ontwikkeling daarvan. Het betreft een structuurplan conform artikel 7 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Sinds de invoering van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het structuurplan de status van structuurvisie als genoemd in artikel 2.1 Wro.

Het Structuurplan Casterhoven is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In deze paragraaf volgt een beschrijving van de structuurvisie op hoofdlijnen.

Casterhoven moet een herkenbaar en dorps onderdeel van het bestaande dorp worden. De landelijke en dorpse identiteit van de wijk zal tot uitdrukking komen in de verkaveling, inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de bebouwing. In paragraaf 3.1 is een beschrijving van de hoofdopzet opgenomen.

Onderhavig plangebied bevat een deel van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van lanen en singels en daarnaast woonvelden. De overige delen van de hoofdstructuur, alsmede de maatschappelijke voorzieningen en de overige woonvelden zijn reeds uitgewerkt in afzonderlijke bestemmingsplannen of worden in latere fasen uitgewerkt.

Het plan betreft een nadere uitwerking van het Structuurplan Casterhoven.

4.4.3 Woonbeleid
4.4.3.1 Woonvisie 2016-2021

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie 2016-2021. De gemeente streeft naar een versterking en verbetering van het woonklimaat, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. De woonvisie is gebaseerd op het regionale woningbehoefteonderzoek uit 2015.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten opgenomen:

  • Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
    De bevolkingssamenstelling van Neder-Betuwe verandert, waarbij de vergrijzing zich voortzet maar rond 2035 op een hoogtepunt komt. Dat betekent dat woningen op korte en middellange termijn voor meerdere doelgroepen aantrekkelijk moeten zijn. Een gevarieerde woningvoorraad (differentiatie huur/koop, woningtype en prijsklasse) dragen hieraan bij. Starters en senioren zijn specifieke doelgroepen die nadere ondersteuning vragen.
  • Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
    Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. De gemeente streeft ernaar om de komende tijd voldoende woningen toe te voegen om in de lokale woningbehoefte te voorzien. Volgens het streefprogramma van de Woonvisie worden in de periode 2015-2025 in de gemeente Neder-Betuwe ruim 745 woningen gebouwd, waarvan 460 in de kern Kesteren. Het plan Casterhoven voorziet in een groot deel van deze woningen.
  • Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen
    Elke kern moet de mogelijkheid behouden om woningen aan de voorraad toe te voegen als hier voldoende behoefte aan is. Het aandeel van de kern Kesteren in het totale woningbouwprogramma is groter dan de andere kernen. Het plan Casterhoven is de grootste uitleglocatie.
  • Verder verduurzamen van de woningvoorraad
    In de komende jaren wordt verder gegaan met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van woningen. De gemeente levert een inspanning om meer bewustwording over het belang van een duurzame woning te creëren. Onder dit item hoort ook de zorgcomponent.
  • Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
    De gemeente vindt dat er voldoende betaalbare woningen moeten zijn voor kwetsbare doelgroepen, die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Het gaat hier onder meer om huishoudens met een laag inkomen.

De uitbreidingswijk Casterhoven is expliciet genoemd in de woonvisie. Het plan past daarmee in de Woonvisie 2016-2021.

4.4.3.2 Woningmarktmonitor

Al enkele malen is geconstateerd dat de woningmarkt grillig is. Het bezitten van steeds actuele cijfers hieromtrent is derhalve gewenst. Tezamen met de gemeente Buren heeft Neder-Betuwe een woningmarktmonitor opgezet. De meest recente verslaglegging dateert van 2015.

Uit de monitor volgt dat in de jaren 2010-2015 een toename met 420 woningen heeft plaatsgevonden. De woningbouw ligt hiermee in lijn met de verwachtingen. De realisatie van de uitbreidingswijk Casterhoven heeft hier een belangrijke bijdrage aan geleverd.

4.4.3.3 Conclusie woonbeleid

Sinds de intreding van de recessie in 2008 is sprake van een grillige woningmarkt. In het verleden gemaakte prognoses zijn vaak niet meer bruikbaar en het is moeilijk om toekomstvoorspellingen te doen. De wisselende getallen in de provinciale en gemeentelijke beleidsnota's onderstrepen dit. Periodieke monitoring van de woningmarkt geeft desondanks voldoende inzicht om de noodzaak van de uitbreidingswijk Casterhoven en in het bijzonder de in het plangebied opgenomen plandelen te onderbouwen. Door een flexibel bestemmingsplan op te stellen kan gedurende het ontwikkelingsproces blijvend worden ingespeeld op de woningmarkt.

4.4.4 Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan

Het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) geeft het gemeentelijke verkeersbeleid weer tot 2020 en vormt daarmee het kader voor de te realiseren maatregelen en vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer.

In deze paragraaf worden de voor de gehele uitbreidingswijk Casterhoven relevante delen uit het NBVVP beschreven.

  • Autoverkeer:
    • 1. De Hoofdstraat en de Broekdijk krijgen de functie van gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom.
    • 2. De Hoofdstraat verbindt de wijk met de provinciale weg N233 en de autosnelweg A15 op kleine afstand aan de zuidzijde, en het centrum van de kern Kesteren aan de noordzijde.
  • Fietsverkeer:
    • 1. De Hoofdstraat en de Broekdijk zijn opgenomen in het regionale fietsroutenetwerk. De Hoofdstraat heeft tevens de functie van recreatieve fietsroute.
    • 2. Via de Broekdijk is het treinstation van Kesteren bereikbaar.
    • 3. De Hoofdstraat draagt zorg voor de verbinding met het centrum van de kern.
  • Openbaar vervoer:
    • 1. Kesteren ligt aan de regionale spoorlijn Tiel-Arnhem. Op korte afstand ten noordoosten van de uitbreidingswijk ligt het treinstation.
    • 2. Er loopt een buslijn over de Hoofdstraat. Van en naar het treinstation lopen meerdere (buurt)buslijnen naar de omliggende kernen.

Geconcludeerd wordt dat de uitbreidingswijk Casterhoven voor de drie vervoersmiddelen goed ontsloten is.

4.4.5 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan. Het sectorale beleid komt aan de orde in hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

In het recente verleden zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. "Verkennend milieukundig bodemonderzoek, plangebied 'Kesteren-Zuid'", rapportnummer: UDM 07-04-0257, 24 oktober 2008 (bijlage 5);
  • 2. "Nader milieukundig onderzoek inzake OCB's op het oostelijke deel van het plangebied Casterhoven", rapportnummer: UDM\08-04-0278/NO, 2 maart 2009 (bijlagen 6 en 7);
  • 3. "Verkennend bodemonderzoek Plangebied Casterhoven, fase 2 te Kesteren", rapportnummer 161321, 21 oktober 2016 (bijlage 8).

Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken binnen het plangebied, waarbij per locatie het meest recente onderzoek is genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0010.jpg"

LOCATIES BODEMONDERZOEK

Plandeel fase 2
Het onder 3 genoemde onderzoek omvat het plandeel dat binnen fase 2 valt. Uit het onderzoek volgt dat er geen bezwaren zijn voor de ontwikkeling van de locatie. De bodem is voldoende schoon.

Plandeel fase 4
Dit plandeel ligt deels in het gebied dat in 2008 en 2009 onderzocht is (genummerd 1 en 2). Ter plaatse is een lichte bodemverontreiniging aangetroffen, die geen belemmering vormt voor woningbouw.

De percelen aan de zuidwestzijde van dit plandeel zijn nog niet onderzocht. Deze percelen zijn thans bebouwd en in gebruik voor bedrijfsactiviteiten. De ontwikkelaar heeft een koopovereenkomst gesloten met de huidige eigenaar. Overdracht van de gronden moet nog plaatsvinden. Afgesproken is dat de huidige eigenaar deze percelen met een geschikte milieuhygiënische bodemkwaliteit zal leveren. Er is hiermee geen risico voor het project.

In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen ter plaatse van plandeel fase 4 zal een recent verkennend bodemonderzoek worden overgelegd.

De uitvoerbaarheid van het plan is in voldoende mate aangetoond.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen planologische belemmering voor het plan. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen ter plaatse van plandeel fase 4 wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving

Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen. Een nadere toetsing van de invloed van het plan op de omgeving is niet nodig.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Het plan voorziet in nieuwe, milieugevoelige objecten in de vorm van woningen. Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving (zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen), de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot de bestemming 'Woongebied' binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richt-
afstand  
werkelijke afstand  
Broekdijk 31a:
tuincentrum  
4752   2   30 m   55 m  
Broekdijk 37:
dierenspeciaalzaak 1)  
4752   2   30 m   130 m  
Broekdijk 40c-40f:
bedrijventerrein Broekdijk  
n.v.t.   2   30 m   75 m  
Hoofdstraat 70:
tuincentrum  
4752   2   30 m   35 m 2)  
Ommestraat 2-4:
restaurant  
561   1   10 m   14 m 2)  
1)   Een dierenspeciaalzaak is niet afzonderlijk genoemd in de VNG-handreiking. De ruimtelijke impact van dit bedrijf is vergelijkbaar met die van een tuincentrum.  
2)   Dit betreft de werkelijke afstand van het bedrijf tot de op de verbeelding aangeduide gevellijn, waar de dichtstbijzijnde woning achter moet worden gebouwd.  

De nieuwe woningen liggen buiten de richtafstanden de omliggende bedrijven. Er is geen nader onderzoek nodig. Er kan worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

5.1.3.2 Analyse

Het plan voor de totale uitbreidingswijk Casterhoven omvat circa 670 nieuwe woningen, een sportcomplex, een school en een bedrijventerrein. Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Per fase wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. In deze paragraaf vindt een beoordeling plaats van alle nieuwe woningen binnen deelplan A. De overige functies binnen dit deelplan worden te zijner tijd afzonderlijk beoordeeld. Voorliggend bestemmingsplan voor fase 2 en 4 bevat uitsluitend woningen.

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid zijn de volgende risicobronnen relevant:

  • bedrijven of inrichtingen waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen.

Hoewel de beoordeling van resten van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog feitelijk niet onder het begrip externe veiligheid valt, is dit toch in deze paragraaf opgenomen omdat het wel een veiligheidsrisico betreft.

5.1.3.2.1 Bedrijven met gevaarlijke stoffen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. In de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid is opgenomen dat nieuwe risicovolle activiteiten niet worden toegestaan binnen een woongebied, waarbij een uitzondering kan worden gemaakt voor de vestiging van een gasdrukmeet- en regelstation, mits de relevante veiligheidsafstand hiervan niet over een bouwvlak voor een (beperkt) kwetsbaar object komt te liggen.

Beoordeling
Uit de provinciale risicokaart, informatie over relevante risicobronnen en actuele luchtfoto's blijken er geen bestemmingen voor (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, zoals het LPG-tankstation en het Brzo-bedrijf ten noorden van het plangebied;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen

Het plan omvat voorts geen nieuwvestiging van Bevi-activiteiten en vuurwerkverkooppunten. Conform de planregels is de vestiging van inrichtingen of voorzieningen met veiligheidsrisico's zelfs uitgesloten.

5.1.3.2.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) het relevante toetsingskader.

Uit de gemeentelijke signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de autosnelweg A15 en Betuwespoorlijn. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (200 meter zones).

AFSTANDEN PLAATSGEBONDEN RISICO EN GROEPSRISICO PER TRANSPORTROUTE

transportroute   afstanden obv Bevt   werkelijke  
  PR 10-6/jr   GR invloed   afstand  
- autosnelweg A15   30 m   880 m   ca 800 m  
- Betuwespoorlijn   30 m   4000 m   ca 700 m  

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Overeenkomstig het gestelde in artikel 9 van het Bevt wordt de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om hierover een advies uit te brengen. Hieronder is ingegaan op de genoemde aspecten.

Het plan omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen, gemeten 355 meter vanaf de A15 en 460 meter vanaf de Betuwespoorlijn. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en/of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuw te realiseren gebouwen voldoen aan deze voorwaarden.
5.1.3.2.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding.

5.1.3.2.4 Explosieven

Een bijzonder onderwerp voor wat betreft 'externe veiligheid' vormen explosieven, aangezien mogelijk sprake is van de aanwezigheid in de bodem binnen het gehele gemeentelijke grondgebied van resten van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.

In het kader van het bestemmingsplan voor Deelplan A heeft ECG uit Wijchen een detectieonderzoek verricht. Vervolgens zijn de verdachte locaties gecontroleerd ontgraven. Het onderzoeksgebied is daarmee 'vrijgegeven', hetgeen betekent dat er geen gevaar meer is voor het aantreffen van explosieven.
Het vrijgegeven onderzoeksgebied omvat echter niet het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voorafgaand aan enige vorm van werkzaamheden in de bodem moeten de nog niet onderzochte gebieden beoordeeld worden.

De mogelijke aanwezigheid van explosieven en de noodzaak tot het ruimen daarvan vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1.3.3 Conclusie

In de planregels is geborgd dat risicovolle activiteiten niet zijn toegelaten. Daarnaast is het aspect externe veiligheid alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over A15 en Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een detectieonderzoek verricht, gevolgd door een eventuele ruiming, op die locaties die nog niet zijn vrijgegeven.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De Roever Milieuadviezen uit Schijndel heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting van de omliggende veehouderijen op het plangebied: rapport "Rapport Geur, Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing Casterhoven fase 1c, 2a en 2b te Kesteren" (23 december 2013, nr. 20131186/C01/RK). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 9.

De Roever constateert dat de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden buiten worst-case geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat, dat is vastgelegd in de gemeentelijke Verordening wet geurhinder en veehouderij. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.

De Roever constateert voorts dat er zeker geen sprake is van een belemmering voor de veehouderijen, omdat de te realiseren woningen buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van omliggende veehouderijen worden geprojecteerd.

De Roever concludeert dat de geurhinder van veehouderijen geen knelpunt vormt voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing in het kader van dit aspect is derhalve aan de orde.

Verkeerslawaai
DPA Cauberg-Huygen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende gevelbelasting op de geprojecteerde woningen in de deelgebieden van fase 2, 3 en 4: rapport "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer, Casterhoven fase 2 en fase 3" (9 september 2016, nr. 01745-15454-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.
DPA Cauberg-Huygen concludeert het volgende:

  • Als gevolg van het wegverkeer op de Hoofdstraat en de Broekdijk wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) voor enkele geprojecteerde woningen overschreden, maar blijft de gevelbelasting onder de maximaal te ontheffen waarden.
    Ter plaatse van de overige geprojecteerde woningen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
  • Ten gevolge van het spoorweglawaai wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden.

Ten behoeve van de bouwaanvraag dient voor de nieuw te bouwen woning te worden aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies van de nieuw te bouwen woningen, voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is in dit kader geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.

Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Het uitgangspunt is dat voldaan moet worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht en daarmee aan de grenswaarden voldoen. Woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 woningen en minimaal één ontsluitingsweg behoren hiertoe.
Het totale plan Casterhoven bevat circa 670 woningen en behoort daarmee tot genoemde categorie. Zowel het totale plan Casterhoven als de thans voorliggende fasen 2 en 4 dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht en voldoen daarmee aan de Wet milieubeheer hieromtrent.

Het plangebied ligt in een omgeving met een autosnelweg [A15] en een autoweg [N233]. De afstand van het plangebied tot deze wegen is relatief groot: circa 1000 meter respectievelijk circa 650 meter. Aan de hand van een monitoringstool (NSL-monitoringstool) kan de luchtkwaliteit in de omgeving van deze wegen worden bepaald. Daaruit volgt dat de concentratie van de stoffen PM10 en NO2 nabij beide wegen al ruimschoots onder de grenswaarden blijft. Dat betekent dat de luchtkwaliteit binnen het plangebied ook voldoende goed is. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage
5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn. In dit kader is het volledige plan Casterhoven beoordeeld.

5.1.7.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Aan de hand van de onderstaande toetsingscriteria (conform bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn) vindt hiervan een motivering plaats:

  • 1. Kenmerken van het project
    • a. De uitbreidingswijk Casterhoven omvat in totaal de nieuwbouw van circa 670 woningen en circa 20.000 m² bedrijvigheid. De oppervlakte van de uitbreidingswijk bedraagt circa 30,6 hectare. Het project blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling van de activiteit D11.2, namelijk 2000 woningen, 200.000 m² bedrijvigheid en een gebiedsoppervlakte 100 hectare.
    • b. Het project staat op zichzelf. Er zijn geen andere, bijzondere projecten binnen een straal van twee kilometer aan de orde.
    • c. Het doel van het project is het voorzien in voldoende woningen voor de eigen bevolking. Er is daarmee sprake van een maatschappelijk belang.
    • d. Binnen het plangebied liggen geen bijzondere waarden.
  • 2. Plaats van het project
    • a. De uitbreidingswijk Casterhoven wordt gerealiseerd op een oeverwal aan de zuidzijde van de bestaande kern Kesteren.
    • b. Voor de externe ontsluiting van de wijk kan de bestaande hoofdinfrastructuur (wegen en spoorwegen) worden gebruikt. Het plan omvat uitsluitend erftoegangswegen.
    • c. In de omgeving staan woningen en enkele bedrijven. Het project is niet van milieutechnische invloed hierop.
    • d. In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, waterwingebieden, of landschappelijk of archeologisch waardevolle gebieden.
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect
    De potentiële effecten van het project zijn te onderscheiden in tijdelijke en blijvende effecten:
    • a. De tijdelijke effecten betreffen de hinder als gevolg van het bouwen c.q aanleggen van de uitbreidingswijk en blijft beperkt tot de feitelijke bouwperiode.
      De activiteiten met tijdelijke effecten bestaan uit transportbewegingen en het feitelijke bouwen van gebouwen en aanleggen van wegen, groen en water.
    • b. De blijvende effecten betreffen het nieuwe gebruik van de gronden. Onbebouwde agrarische gronden worden omgezet in een woonwijk. Het leefgebied van algemeen voorkomende soorten zal worden verkleind, maar er blijft voldoende areaal over voor hervestiging van deze soorten.
      Het toevoegen van woningen en andere functies leidt tot meer verkeersbewegingen. Uit het onderzoeksrapport in paragraaf 5.1.5 volgt dat de toename van de geluidsbelasting op bestaande geluidgevoelige functies toelaatbaar is.
      Uit paragraaf 5.1 is voorts gebleken dat het project geen significante milieueffecten op de omgeving tot gevolg heeft.
5.1.7.3 Conclusie

Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Gemeentelijk archeologisch beleid
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De gemeente Neder-Betuwe heeft haar archeologische beleid uitgewerkt in een archeologische beleidskaart, waarvan hieronder een uitsnede is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0011.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART GEMEENTE NEDER-BETUWE

Voor het plangebied geldt deels een hoge en deels een middelmatige archeologische verwachting. Voor beide gebieden geldt dat wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 500 m² (bij hoog) c.q. 2000 m² (bij middelmatig) dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan. Bij fruitteeltbedrijven en laanboomkwekerijen zijn dagelijkse bedrijfswerkzaamheden, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen van archeologisch onderzoek vrijgesteld.

Onderhavig plan omvat ruim meer dan 500 m² bebouwing binnen de zone met hoge verwachtingswaarde en meer dan 2000 m² bebouwing binnen de zone met een middelmatige verwachtingswaarde. Om die reden is conform het gemeentelijke beleid archeologisch onderzoek benodigd.

Archeologische onderzoeken

Voor de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Om inzicht te krijgen in het enigszins versnipperde beeld dat de afzonderlijke archeologische onderzoeken opleveren heeft Terra Archeologie uit Culemborg een quickscan ingericht. Dit is opgenomen in de als bijlage 11 bijgevoegde notitie. De archeologische onderzoeksrapporten waarnaar in de notitie wordt verwezen zijn opgenomen als bijlage 12.

Verwerking in het bestemmingsplan
Behoudens het perceel gelegen achter de woning Hoofdstraat 99 en de waterloop in het zuidelijke deel van fase 4, is het gehele plangebied in voldoende mate onderzocht en zijn geen archeologische waarden meer de te verwachten. Er is dan ook geen aanleiding hiervoor regels op te nemen in voorliggend bestemmingsplan.

Ter plaatse van de nog niet onderzochte delen geldt een archeologische dubbelbestemming, zoals opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart. Op deze locaties is een archeologische dubbelbestemming gelegd, die archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 500 m² én dieper dan 30 centimeter in plandeel fase 4 respectievelijk 2000 m² én dieper dan 30 centimeter in plandeel fase 2.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de historisch-landschappelijke kenmerken. Het plangebied is daarop binnen een middelhoge historische geografische waardering opgenomen.

In het omgevingsvisie wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.

Kenmerkend voor het landschap in en om Kesteren is nog steeds de sterke oost-westoriëntatie. Deze oriëntatie wordt benadrukt door de loop van de Rijn, de Waal en de Linge, de oeverwallen en dijken langs deze rivieren, het bebouwingspatroon en de langgerekte kommen. Binnen het stramien van de oost-westlijnen is het landschap met sloten, boomgaarden, akkers en weilanden verkaveld in noord-zuidrichting.

Deze opbouw is ook in het plangebied zelf herkenbaar. In noord-zuidrichting zijn de sloten en langwerpige percelen met boomgaarden en weilanden dominant.

In het ontwerp voor Casterhoven zijn de historische landschappelijke karakteristieken geïntegreerd. De singels, het stratenpatroon in de woonvelden en de nieuwe gebouwen zijn overwegend in de noord-zuidrichting georiënteerd. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen vloeit voort uit de historische structuur en draagt bij aan het behoud daarvan. Bovendien wordt het typerende bebouwingslint aan de Broekdijk gehandhaafd.

5.2.2.3 Conclusie

Het plan respecteert de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. De aanwezige waarden zijn betrokken in het stedenbouwkundig ontwerp. Hiermee zijn belangrijke historische gegevenheden geïntegreerd in de planvorming.

5.2.3 Flora en fauna
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.

Aanvullend op deze wetgeving zijn er regels met betrekking tot de inrichting van de ecologische hoofdstructuur. Voor een bestemmingsplan moet onderzocht worden of de voorgenomen bestemmingen realiseerbaar zijn, c.q. of er een vergunning en ontheffing nodig en mogelijk is. In dit hoofdstuk wordt het uitgevoerde onderzoek en de consequenties hiervan beschreven. Voor details van het onderzoek wordt verwezen naar de betreffende rapporten in bijlage 14.

5.2.3.2 Analyse

Landschap
In het gebied is een transformatie gaande van agrarisch landschap naar stedelijk gebied. Onderhavig plangebied heeft thans nog overwegend agrarisch gebruik. Binnen het gebied liggen enkele sloten en staan enkele rijen populieren. Aan de zuidzijde ligt een fruitboomgaard. Langs de wegen langs het plangebied staan woningen en boerderijen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: ecologische hoofdstructuur).

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moeten de effecten beoordeeld worden; de zogenoemde 'externe werking'. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op ongeveer twee kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken dat uit meerdere deelgebieden bestaat: ten zuiden zijn het de uiterwaarden van de Waal en ten noorden de uiterwaarden van de Neder-Rijn. Verder naar het noorden liggen nog de gebieden Binnenveld en Veluwe.

Middels de Aerius Calculator is de stikstofdepositie op genoemde Natura 2000-gebieden als gevolg van alle woningen binnen Deelplan A berekend. De resultaten zijn opgenomen als bijlage 13. Hieruit volgt dat de stikstofdepositie op die natuurgebieden minder dan 1 mol per hectare per jaar bedraagt en daarmee onder de norm blijft. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden. Er is geen nader onderzoek of ontheffing nodig.

Beschermde soorten
Voor gebied Casterhoven deelplan A zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten binnen en aansluitend op het plangebied. Alle onderzoeken zijn gebundeld in één afsluitend flora- en faunarapport. Dit rapport is als bijlage 14 bijgevoegd.

Kleine modderkruiper
De kleine modderkruiper is een vis die wordt aangetroffen in sloten, beken, rivierarmen en meren. Stilstaande en langzaam stromende wateren vormen de ideale biotopen. De kleine modderkruiper is aangetroffen in de sloot langs de spoorberm. Als uitgangspunt is echter aangenomen dat deze vis in principe in alle waterpartijen kan voorkomen binnen het plangebied. Met de werkzaamheden aan de sloten en met de herinrichting zal daarom rekening gehouden worden met deze beschermde soort.

Gewone dwergvleermuis

De gewone dwergvleermuis is een vleermuis die verblijfplaatsen zoekt in gebouwen, meestal in woningen. De gewone dwergvleermuis heeft vaste verblijfplaatsen (zomerkolonie) direct ten oosten en ten zuiden van Casterhoven deelplan A. De gewone dwergvleermuis is daarom voornamelijk jagend waargenomen langs de randen van Casterhoven deelplan A. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat er in de populieren langs het spoor een paarterritorium is. Aangezien de rij populieren gekapt zal worden is het noodzakelijk een alternatieve locatie te ontwikkelen waar de gewone dwergvleermuis een paarterritorium kan bezetten.

In de nieuwbouwwoningen worden verblijfplaatsen voor vleermuizen opgenomen. Op die manier worden de mogelijkheden voor vleermuizen verbeterd. Deze ruimten zijn eveneens geschikt als paarlocatie. Omdat de bomen eerder gekapt moeten worden dan dat de woningen gereed zijn worden tijdelijk enkele vleermuiskasten opgehangen in een boom die voorlopig wel blijft staan.

Ruige dwergvleermuis

De ruige dwergvleermuis is meer opportunistisch in het zoeken van verblijfplaatsen, er zijn verblijfplaatsen op tal van plekken bekend. In Nederland zijn echter zeer zelden kraamkolonies gevonden.

In de populieren aan de noordrand van het plangebied zijn roepende mannetjes gehoord wat op de aanwezigheid van paarterritoria wijst. Net als voor de gewone dwergvleermuis zal een alternatieve locatie ontwikkeld worden die als paarterritorium kan functioneren.

Rosse vleermuis

De rosse vleermuis is een boombewonende soort die veel in parken en bossen wordt aangetroffen.

De rosse vleermuis is in zuidelijke richting overvliegend waargenomen. De dieren jaagden eveneens enige tijd boven het plangebied. De ontwikkeling van Casterhoven deelplan A heeft geen enkel effect op het voorkomen van deze vleermuizen.

Conclusie onderzoek

Uit de diverse onderzoeken is gebleken dat voor één soort een ontheffing kan worden aangevraagd en dat voor diverse andere soorten een mitigatieplan dient te worden opgesteld. Het mitigatieplan is opgesteld en is opgenomen in het voornoemde rapport van het natuuronderzoek. Het mitigatieplan is voorgelegd aan de Dienst Regelingen. Deze heeft inmiddels op basis hiervan een ‘positieve afwijzing’ afgegeven (d.d. 28 juli 2011, kenmerk FF/75C/2011/0191.toek.sh), zodat er geen belemmeringen zijn op het gebied van de natuurwetgeving met betrekking tot onderhavig plan.

5.2.3.3 Conclusie

Gesteld kan worden dat het aspect flora en fauna voldoende is onderzocht. Met de ontheffing en het mitigatieplan zijn er geen belemmeringen meer voor onderhavig bestemmingsplan. De positieve afwijzing door de Dienst Regelingen is inmiddels afgegeven, waarmee het mitigatieplan voor wat betreft de vleermuis ook is goedgekeurd.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf betreft een beschrijving van zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Omgevingsvisie Gelderland
    Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland (zie ook paragraaf 4.2.1. "De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. [...] Bij nieuwe ontwikkelingen wil de provincie dat de functies zo goed mogelijk zijn afgestemd op de "natuurlijke alliantie" tussen water, bodem en groen. Dat stelt de maakbaarheid van het water- en bodemsysteem minder op de proef. In een gebiedsgerichte benadering kunnen functiecombinaties vroegtijdig in beeld komen en kunnen vergelijkbare problemen uit verschillende sectoren in één keer worden opgelost."
5.3.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
    In dit plan is beschreven wat het waterschap wil bereiken en op welke manier. De aspecten van het beheer van waterkeringen, het watersysteem en de afvalwaterketen zijn in dit plan geïntegreerd.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen. In deze watertoets wordt hieraan op de volgende wijze invulling gegeven.
    • 1. Waterneutraal inrichten.
    • 2. Schoon inrichten.
    • 3. Veilig inrichten.
    • 4. Bijzondere wateren en voorzieningen.
5.3.3 Waterhuishoudkundige situatie plangebied
5.3.3.1 Algemeen

Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.

Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater. Alleen het vuile afvalwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het afgekoppelde hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonodig na een zuiveringsstap (bodempassage of infiltratie). Infiltratie van hemelwater in de bodem is ter plaatse van het plangebied gezien de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Voorliggend plan biedt voldoende aankoppelpunten voor de afvloeiing van schoon hemelwater. Met name de noordzuidgeprojecteerde watergang speelt hierbij een belangrijke rol.

5.3.3.2 Geohydrologisch advies en zettingsadvies

Ten behoeve van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A is een geotechnisch en hydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15). In het rapport wordt voor het plangebied en de beoogde woningbouwplannen een een geohydrologisch advies en een zettingsadvies ten behoeve van het bouw- en woonrijpmaken van Casterhoven deelplan A gedaan. Het rapport bevat onder meer een beschrijving van de bodemgesteldheid en de geohydrologische gesteldheid, een geotechnische analyse en advies en aanbevelingen met betrekking tot het bouwrijpmaken.

Het terrein dient bouwrijp te worden gemaakt voor de nieuwbouw van woningen en de aanleg van wegen, parkeerstroken en groenstroken ten behoeve van een te realiseren woonwijk. De adviezen voor het bouwrijp maken hebben betrekking op het ophogen van het gebied van circa 0,5 m à 0,8 meter voor een peil van circa 7,0 m +NAP. Het huidige maaiveld bevindt zich nu overwegend tussen 6,5 en 6,2 m +NAP. Een gemiddeld grondwaterpeil van 5,5 m +NAP is aangehouden in de berekeningen. Verder wordt vooralsnog uitgegaan van een voorbelastingstijd van 6 maanden.

5.3.4 Waterparagraaf
5.3.4.1 Hydrologie

In de planvorming van Casterhoven deelplan A is rekening gehouden met extra water. Dit water wordt direct aan het systeem gekoppeld, zonder (debietregulerend) kunstwerk ertussen. Door Waterschap Rivierenland is uitgezocht wat het effect is op het huidige A-watergangen stelsel en welke maatregelen eventueel nodig zijn om negatieve effecten te compenseren.

Werkwijze

Om het effect van Casterhoven deelplan A te kunnen berekenen is de volgende werkwijze toegepast. Het duflowmodel gemaakt voor het waterplan van de gemeente Neder-Betuwe is als uitgangspunt genomen. Voor de huidige situatie is de T=10+10% stedelijke regenduurlijn bui doorgerekend en zijn het maximale peil en het maximaal optredende debiet als resultaat bekeken. Vooral het maximaal optredende peil is belangrijk.

Resultaat

In onderstaande tabel zijn de maximale peilen weergegeven voor een aantal situaties. Dit zijn:

  • huidige situatie, waarbij de sifon onder de Hoofdstraat is dichtgezet;
  • Casterhoven deelplan A, met een dichte sifon en stuw van 0,47 meter erachter;
  • Casterhoven deelplan A, met een open sifon en stuw van 0,47 meter erachter;
  • Casterhoven deelplan A, met een open sifon en een brede stuw (10 meter) erachter.

Alle stuwen in het model staan ingesteld op 5 cm onder zomerpeil.

situatie   maatregel   maximum peil  
  sifon   stuw   CH-oost   CH-west  
huidige situatie   dicht   0,47   6,06   5,50  
Casterhoven deelplan A   dicht   0,47   6,05   5,53  
Casterhoven deelplan A   open   0,47   5,99   5,60  
Casterhoven deelplan A   open   10   5,97   5,62  

De aanleg van Casterhoven deelplan A heeft aan de oostzijde geen invloed op het berekende maximale peil. Aan de westzijde is een verhoging van enkele centimeters berekend. Op het moment dat de sifon weer gaat functioneren, neemt het peil in het oostelijk deel verder af. In het westelijk deel stijgt het peil. Deze peilstijging is niet alleen in Casterhoven deelplan A zelf, ook het benedenstrooms gelegen gebied heeft een 5 cm hoger peil gekregen. De peilstijging ligt nog wel onder de norm van 30 cm (zomerpeil is 5,55, dus mag tot 5,85 stijgen). Wellicht valt hier met sturing van de stuw en nog wat aan te doen. Het peil in Casterhoven deelplan B zou namelijk nog wel hoger mogen stijgen in verband met ophoging maaiveld. Als je minder over de stuw uit laat uitstromen, is de peilstijging benedenstrooms ook minder. De stuw zou je debietregulerend kunnen maken, omdat alleen Casterhoven deelplan B vóór de stuw ligt.

Debiet

De debieten veranderen in het hele systeem. Door de aanleg van meer verhard oppervlak is er snellere afstroming. Hierdoor komt het piekdebiet in Casterhoven deelplan A eerder en draaien stromingsrichtingen in sommige gevallen (tijdelijk) om. Een ander effect is dat het peil langer hoog blijft. Het duurt ongeveer 7 uur langer voor het peilgebied weer op peil is. Dit is logisch omdat er meer water tot afstroming komt, en het duurt dus ook weer langer tot dit weggestroomd is.

5.3.4.2 Waterbalans

Voor Casterhoven deelplan A is een waterbalans opgesteld in navolgende tabel zijn de resultaten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhoven24-vst1_0012.jpg"

5.3.5 Overleg met Waterbeheerder

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. Met het waterschap is uitgebreid vooroverleg gevoerd in het kader van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A als geheel. De resultaten van dit overleg met betrekking tot de waterhuishouding zijn weergegeven onder paragraaf 5.3.4. Ook de beheersmatige aspecten zijn besproken.

Verder zijn aan de orde geweest:

  • 1. De aanleg van een viertal zogenaamde 'vuiltrekplekken', deze zullen bij de nadere detaillering van het plan, in overleg met het waterschap, worden ingepast.
  • 2. Groenvoorzieningen langs de watergangen, deze zullen in overleg met het waterschap zo worden ingericht dat doelmatig onderhoud van de watergangen mogelijk is.
  • 3. Onderhoudbaarheid van het zuidelijk deel van A-watergang 0011-020, deze watergang zal aan de westzijde toegankelijk blijven vanaf het nieuwe bestemmingsplan.
  • 4. Watergang langs de Broekdijk ter plaatse van de toegangsweg naar Casterhoven, bij de detaillering van de aansluiting van de toegangsweg op de Broekdijk zal rekening worden gehouden met deze watergang.
  • 5. Doorvaarbaarheid van de bruggen over de watergangen, voor de watergangen waar varend onderhoud zal worden gepleegd worden de bruggen doorvaarbaar.
  • 6. De onderhoudsstrook aan de noordzijde van de spoorsloot, hiervan zal de toegankelijkheid vanaf zowel de oost- als de westzijde worden geregeld via de Zwarteweg.
  • 7. Het oostelijke talud van de oostelijke noord-zuid gerichte watergang kan niet helemaal tot boven aan toe met varend materieel worden gemaaid, hierbij zal met de inrichting rekening worden gehouden c.q. de kopers van de aanliggende percelen zullen hiervan op de hoogte worden gesteld.
5.3.6 Conclusie

In het kader van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A is de toekomstige waterhuishoudkundige situatie ontworpen en intensief besproken met het waterschap. Met onderhavig bestemmingsplan worden fasen 2 en 4 tot ontwikkeling gebracht conform de voorliggende stedenbouwkundige plannen. Gesteld kan dus worden dat inzake onderhavig bestemmingsplan het aspect water voldoende aandacht heeft gehad en dat de watertoets heeft plaatsgevonden. Er is geen aanvullend separaat advies van het waterschap benodigd voor deze fase.

Hieraan kan ten slotte worden toegevoegd dat de verbeelding op grond van het meest recent overeengekomen waterhuishoudkundige ontwerp tot stand is gekomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Het plan dat in voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, maakt deel uit van de exploitatie van de woonwijk Casterhoven Deelplan A. Voor deze gehele wijk is een exploitatieopzet gemaakt.

6.2 Casterhoven Deelplan A

De wijk Casterhoven Deelplan A is een uitwerking van het in maart 2008 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurplan Casterhoven. De gemeente heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met twee marktpartijen. Daarin is vastgelegd dat de grondexploitatie zal worden uitgevoerd door een CV/BV. De bedrijfsvoering van de CV/BV vindt plaats aan de hand van een meer dan sluitende grondexploitatie. Daarmee is veilig gesteld dat het grondexploitatierisico voor de gemeente Neder-Betuwe uiterst beperkt is. Het opstalrisico komt voor rekening van de opstalontwikkelaars.

6.3 Exploitatieplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente in de gelegenheid om, indien het gemeentelijk kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, een exploitatieplan vast te stellen. Dit moet tegelijk met het bestemmingsplan gebeuren. Middels het exploitatieplan kan de gemeente kosten verhalen, maar is het ook mogelijk om locatie-eisen te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de fasering, de woningtypologieën en het bouw- en woonrijp maken. Het exploitatieplan is vooral van toepassing in gevallen waarbij de gemeente nog niet alle gronden in eigendom heeft en (nog) niet met alle eigenaren een overeenkomst heeft gesloten.

Alle gronden binnen onderhavig plangebied zijn momenteel reeds in bezit van de gemeente. Om deze reden is voor deze fase geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)
In deze bestemming is het 'structuurgroen' opgenomen, de belangrijkste groenvoorzieningen in het plan, die deel uitmaken van de hoofdstructuur van de wijk. Binnen de groenbestemming zijn ook onder meer water, voetpaden, hondenuitlaatplaatsen, speelvoorzieningen e.d. toegestaan. Inritten zijn alleen toegestaan als deze noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van een woonperceel. Voorts zijn evenementen onder voorwaarden mogelijk.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Alleen de hoofdontsluitingsstructuur is in deze bestemming opgenomen. Deze sluit aan op dezelfde bestemming in het bestemmingsplan voor fase 1. De woonstraten zijn in de bestemming 'Woongebied' vervat.

Water (artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de waterpartij aan de noordzijde. Hier zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding, beeldende kunstwerken en vijvers toegestaan.

Woongebied (artikel 6)
De nieuwe woonbuurten met bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluiting, parkeervoorzieningen en buurtgroen zijn in deze bestemming opgenomen. Gekozen is voor een flexibele regeling, waarbij de exacte ligging van de woonstraten, de oppervlakte van de percelen en de vormgeving van de openbare ruimte vrij is. Beeldbepalende onderdelen die volgen uit de zonering van het beeldkwaliteitplan, zijn wel vastgelegd.
Aan het toegestane aantal woningen is een maximum verbonden. Hiervoor zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - maximum aantal wooneenheden fase 2/4' opgenomen, waarbij de aantallen in de planregels (artikel 6.2.1) zijn vermeld. Privaatrechtelijke afspraken met enkele grondeigenaren hebben aanleiding gegeven de woningaantallen op enkele locaties nog specifiek aan te duiden middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' (eveneens artikel 6.2.1).
De bouwmogelijkheden voor hoofd- en bijgebouwen zijn gerelateerd aan de ligging van de woonstraten. Hierdoor is sprake van zogenoemde 'fictieve bouwvlakken'.

Waarde - Archeologie 4 (artikel 7) en
Waarde - Archeologie 5 (artikel 8)
Ter bescherming van mogelijk in het gebied voorkomende archeologische waarden is ter plaatse van de nog niet onderzochte gebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Waterstaat - Waterlopen (artikel 9)
Om de A-watergangen binnen en buiten het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' gelegd op de waterloop inclusief de beschermingszone van 4 meter aan weerszijden van deze watergang.

De regeling in deze dubbelbestemming houdt in essentie in dat het behoud van de waterloop voorop staat. Er zijn alleen kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Alleen via afwijking kan ten behoeve van de onderliggende bestemming worden gebouwd. Een omgevingsvergunningplicht ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is niet opgenomen, omdat de Keur van het waterschap al voldoende bescherming biedt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 10)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 11)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 12)
Met het doel de instandhouding van parkeerplaatsen te verzekeren is in dit artikel hieromtrent een gebruiksbepaling opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 13)
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen, alsmede de mogelijkheid van het toestaan van evenementen. Tevens zijn de voorwaarden voor het afwijken opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 14)

Voorliggend bestemmingsplan betreft een globaal bestemmingsplan. Nadere detaillering in een inrichtingsplan kan aanleiding zijn bestemmingsgrenzen te verleggen. Dit artikel bevat een wijzigingsbevoegdheid daartoe.

Overige regels (artikel 15)

Dit artikel bevat een voorwaardelijke verplichting betreffende het goedkeuren van een inrichtingsplan voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het inrichtingsplan moet tevens in parkeerplaatsen conform de in dit artikel opgenomen normen voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 16)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.

Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.

Slotregel (artikel 17)

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan