Buitengebied Kesteren
Status: | Geconsolideerde versie |
Identificatie: | NL.IMRO.1740.bpKEbuitengebied-onh3 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;
watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
extensief dagrecreatief medegebruik;
ter plaatse van de aanduiding “water” uitsluitend water ten dienste van de waterbeheersing.
12.1.2 Landschappelijke en natuurwaarden
Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in
deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:
grondgebruik: een gebruik als bos- en natuurgebied met een extensief beheer en/of een gebruik als natuurgebied met een extensief beheer;
opgaande beplanting: bos, met als meest kenmerkende boomsoorten elzen, eiken, essen en iepen;
bebouwing: het ontbreken van bebouwing;
flora: opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing en/of water-, moeras- en rietvegetaties;
fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplantingen (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën;
waterhuishouding: open water en moeras.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
molens ten behoeve van de waterhuishouding;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
maximaal 16 schuilhutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding '' specifieke bouwaanduiding - schuilhutten''.
12.2.2 Molens
Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub a bedoelde molens mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.
12.2.4 Schuilhutten
Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub c bedoelde schuilhutten mag de
oppervlakte niet meer bedragen dan 9 m2 en de bouwhoogte niet meer
bedragen dan 2,25 m.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Algemeen
Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer;
het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
12.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist
Het in lid 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:
werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
12.3.3 Verlenen omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 12.3.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.