direct naar inhoud van Artikel 17 Woongebied
Plan: Delden-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.SDxACxDldnoord-VS10

Artikel 17 Woongebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. bedrijven zoals vermeld in de categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijven', alsmede bestaande bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • g. bestaande detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • h. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • i. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • j. loodgietersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loodgietersbedrijf';

met dien verstande dat:

  • onder wonen de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mede is begrepen;
  • ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' maatschappelijke voorzieningen op de begane grond (of daaronder) van gebouwen zijn toegestaan;
  • de bedrijfsvloeroppervlakte ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf', 'detailhandel', 'dienstverlening' en 'kantoor' niet mag worden vergroot;
  • onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
  • seksinrichtingen, het bewonen van vrijstaande gebouwen (niet zijnde woningen) en het gebruik van de garageboxen voor handelsdoeleinden en reparatiebedrijven niet in de bestemming zijn begrepen.
17.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de voorgevel van de woning in de bouwstrook, met dien verstande dat:
      • bergingen en garageboxen met een maximale bouwhoogte van 3 m of met een hellend dakvlak tot 4 m, ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage';
      • bestaande bergingen voor de voorgevel mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, mits dit gebeurt in dezelfde stijl als omliggende bebouwing en de bouw- en goothoogte hiervan niet worden vergroot;
      • ondergrondse (delen van) gebouwen tot een bouwdiepte van 4 m gerekend ten opzichte van het maaiveld, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    • 2. het aantal woningen per erf bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
    • 3. per erf gelden de volgende regels:
      • de goot- en bouwhoogten bedragen niet meer dan ter plaatse is aangeduid, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogten indien deze meer bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek - beeldbepalend' en 'karakteristiek - structuurbepalend' artikel 22.2 van toepasssing is;
      • in een (deel van een) bouwvlak waar ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een maximum bebouwingspercentage is aangegeven, dient dat bebouwingspercentage van het erf in acht te worden genomen, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    • 4. in afwijking van het gestelde sub a, onder 3 geldt dat op een afstand van minder dan 3 m van de zijdelingse perceelgrens het bouwen van gebouwen is toegestaan, mits:
      • de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan op het achtererf is toegestaan;
      • de afstand tot de voorgevelbouwgrens ten minste 2,5 m bedraagt, dan wel de afstand van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt;
      • het bovengenoemde niet geldt voor de aangebouwde zijden van de tot twee aaneen gebouwde woningen en aaneengesloten woningen;
    • 5. in afwijking van het bepaalde sub a, onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
      • geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 25% van de breedte van de erker;
      • geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
      • geen grotere breedte mag hebben dan 60% van de voorgevelbreedte van het gebouw waartoe hij behoort;
      • niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van het gebouw tot de aan de weg gelegen bouwperceelgrens minder dan 3,5 m bedraagt.
  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen ten behoeve van het wonen dienen uitsluitend te worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 2. per erf mag maximaal één vlaggenmast worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m;
    • 3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2,2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.

17.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2, sub a, onder 3 voor een gedeeltelijk platte afdekking, dan wel een andere dakhelling.

Bij de toepassing van deze bevoegdheid dienen de effecten op het woongenot van aangrenzende percelen bij de beoordeling te worden betrokken. Bij de toepassing van deze bevoegdheid dienen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan te worden betrokken.