direct naar inhoud van Artikel 19 Woongebied - 1
Plan: Markelo-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.KNxMKLxACTxMaWest-VS10

Artikel 19 Woongebied - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • onder wonen de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mede is begrepen;
  • onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
  • seksinrichtingen, het bewonen van vrijstaande gebouwen (niet zijnde woningen) en het gebruik van de garageboxen voor handelsdoeleinden en reparatiebedrijven niet in de bestemming zijn begrepen.
19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
    • 3. per erf gelden de volgende regels:
      • ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', worden de woningen vrijstaand gebouwd;
      • ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van de woningen in de aangeduide 'gevellijn' te worden gebouwd;
      • de goot- en bouwhoogten bedragen niet meer dan ter plaatse is aangeduid;
      • in een (deel van een) bouwvlak waar ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een maximum bebouwingspercentage is aangegeven, dient dat bebouwingspercentage van het erf in acht te worden genomen, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m²;
      • de dakhelling bedraagt niet meer, dan wel niet minder dan ter plaatse is aangeduid, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' de woningen worden afgedekt met een lessenaarskap waarvan de dakhelling niet minder bedraagt dan 5% en niet meer bedraagt dan 35%;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bedraagt de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens niet minder dan 3 m;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' bedraagt de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens niet minder dan 1,5 m;
    • 4. in afwijking van het gestelde onder a, sub 3, 3e bullet geldt dat op een afstand van minder dan 3 m van de zijdelingse bouwperceelgrens het bouwen van gebouwen is toegestaan, mits:
      • de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan op het achtererf is toegestaan;
      • de afstand tot de voorgevelbouwgrens ten minste 2,5 m bedraagt, dan wel de afstand van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt;
    • 5. het bepaalde onder 4 geldt niet voor de aangebouwde zijden van de tot twee aaneen gebouwde woningen en de aaneengesloten woningen;
    • 6. in afwijking van het bepaalde in sub a, onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
      • geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 25% van de breedte van de erker;
      • geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
      • geen grotere breedte mag hebben dan 60% van de voorgevelbreedte van het gebouw waartoe hij behoort;
      • niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van het gebouw tot de aan de weg gelegen bouwperceelgrens minder dan 3,5 m bedraagt.
  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. overkappingen ten behoeve van het wonen dienen uitsluitend te worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 2. per erf mag maximaal één vlaggenmast worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m;
    • 3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2,2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van verkeers en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 3, 5e bullet, voor een gehele of gedeeltelijk platte afdekking, dan wel een andere dakhelling.

Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid dienen de effecten op het woongenot van aangrenzende percelen bij de beoordeling te worden betrokken. Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid dienen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan te worden betrokken.