Plan: | Goor - Oost 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.GoorOost2015-VS10 |
Voor het oostelijk deel van de kern Goor gelden momenteel de bestemmingsplannen 't Gijmink, Kloosterlaan, Gondalaan - Oude Haaksbergerweg en Heeckeren. Deze plannen kennen enkele herzieningen. Een aantal van deze plannen is aan een verplichte herziening toe ingevolge de actualisatieplicht uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gezien de leeftijd (2004-2005). Twee plannen zijn echter vrij recentelijk vastgesteld (zie paragraaf 1.3).
De gemeente Hof van Twente wenst echter om voor heel Goor - Oost een integraal bestemmingsplan te maken met een eenduidige regeling dat voldoet aan de meest recente eisen uit de wetgeving (RO Standaarden 2012) en het meest recente Handboek bestemmingsplannen (2014). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied van het bestemmingsplan wordt begrensd door de spoorlijn Zutphen-Hengelo aan de zuidzijde en de Bolscherbeek aan de noordkant. Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door het bedrijventerrein Boven Regge en de Hengevelderstraat. Aan de oostkant wordt het plan begrensd door het landelijk gebied.
Een globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: Globale begrenzing plangebied Goor - Oost (bron: Google Maps)
Met het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende bestemmingsplannen (met inbegrip van de daaropvolgende partiële herzieningen) herzien:
Voorts geldt voor het gebied het bestemmingsplan Reparatieregeling II - Archeologie, vastgesteld op 8 februari 2011.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7.
De stad Goor is ontstaan uit twee kleine kernen in de vroege Middeleeuwen, op de plaats waar de belangrijke weg van Deventer naar Duitsland via een verhoogde weg (Bandijk) het dal van het riviertje de Regge, waarover scheepvaart mogelijk was, passeerde. Hier verrees ook de parochiekerk. Goor kreeg in 1263 stadsrechten. De oudste kern was een omgrachte lintbebouwing langs de Kerkstraat. Een tweede kern, 't Schild, werd aan het eind van de dertiende eeuw ongeveer 500 m in noordelijke richting gesticht, voor de poort van de mogelijk twaalfde eeuwse burcht Goor. Door een plan matige ophoging ontstond een ovaal plateau (Voor, Midden, Achter en Molenstraat), dat wel een gracht maar geen muur kende. In 1581 werd Goor door Staatse troepen belegerd, waarbij het stadje en de kerk veel schade leden.
De aanleg van de spoorlijn Zutphen-Enschede, de spoorlijn Hellendoorn-Neede en in mindere mate het graven van het Twentekanaal hebben de ontwikkeling van de textielindustrie gestimuleerd. Tot het begin van de twintigste eeuw bleef Goor een kleine stad met een slingerende lint bebouwing (Kerkstraat - Grotestraat - Hengevelderstraat) en twee kernen (zie historische kaart van circa 1850).
Figuur 2: Historische kaart (circa 1850)
Vanaf 1900 breidde Goor zich voornamelijk in noordelijke en zuidelijke richting uit (zie historische kaart van circa 1900. Het centrum van Goor werd in de Tweede Wereldoorlog deels verwoest. Een deel van het centrum (Sterbuurt) van Goor kent daardoor voornamelijk naoorlogse bebouwing.
Figuur 3: Historische kaart (circa 1900)
Het plangebied Goor-Oost kan worden opgedeeld in 4 deelgebieden:
In figuur 4 is het plangebied en de betreffende deelgebieden weergegeven.
Figuur 4: Begrenzing plangebied en deelgebieden
Gebied 1: Heeckeren
De wijk Heeckeren is vanaf 1980 als uitbreiding van Goor in ontwikkeling gebracht. Het woongebied ligt aan de noordoostrand van Goor. Het gebied wordt aan de oostzijde begrensd door het buitengebied, aan de noordzijde door het bedrijventerrein Zenkeldamshoek, aan de westzijde door het bedrijventerrein De Spechthorst en aan de zuidzijde door een sportcomplex en het voormalige klooster 'Huize Heeckeren'.
De naam van de wijk is ontleend aan de voormalige havezate Heeckeren die ten zuiden van het plangebied ligt. De voormalige havezate in zijn huidige vorm is een gepleisterd landhuis.
Gebied 2: Kloosterlaan
De wijk Kloosterlaan ligt ten noordoosten van het centrum van Goor en sluit aan op de woonwijken' t Gijmink en Heeckeren. Het gebied wordt begrensd door respectievelijk de Korte Dijk, de Mossendamsweg, het buitengebied (oostelijke planbegrenzing), de Lintelerweg , de Deldensestraat, de Hengevelderstraat en de Molenstraat.
Gebied 3: t Gijmink
't Gijmink Is een naoorlogse woonwijk In de kern Goor. De wijk is gelegen aan de zuidoostrand van Goor en wordt globaal begrensd door de Deldensestraat (aan de noordzijde), de Iependijk aan de westzijde en de Oude Haaksbergerweg aan de zuidzijde. Aan de oostzijde grenst de wijk aan bouwland en loopt de Rondweg (N347).
Gebied 4. Gondalaan
Het gebied rond de Gondalaan wordt begrensd door de spoorlijn Hengelo-Zutphen en aan de westzijde door de Iependijk.
't Gijmink
Een deel van de woonwijk was tot een jaar of tien geleden sterk verouderd. Toen is besloten tot een grootschalige herstructurering van deze wijk. Door sloop en nieuwbouw van de huurwoningen (circa 50% van de totale woningvoorraad van de wijk en voornamelijk geconcentreerd in het hart van de wijk) is een meer gedifferentieerde opbouw van de wijk ontstaan. De wijk wordt in tweeën gedeeld door de Lindelaan. De bebouwing van de buurt ten westen van de Lindelaan dateert over het algemeen uit de periode 1900-1930. Deze buurt kent een qua schaal en diversiteit redelijk gevarieerde bebouwing. Het gebied ten oosten van de Lindelaan stamt uit de jaren vijftig. Deze buurt biedt een veel eenvormiger en doelmatiger aanblik, die past bij de tijd waarin deze Is opgericht.
Karakteristiek voor de opbouw van het plangebied is het stratenpatroon. Het westelijke deel van de wijk maakt deel uit van een gebied met lange, lichtgebogen straten die vanuit het centrum van Goor uitwaaieren naar de Iependijk. Het oostelijk deel van de wijk Is veel planmatiger van opzet. De wijk staat vla de Deldensestraat en de Haaksbergerweg In verbinding met de N346/N347, die Goor verbindt met de omliggende kernen en die tevens de aansluiting vormt op de noordelijk van Goor gelegen snelweg Al. 't Gijmink ligt op circa 600 meter van het NS-station. Over de Haaksbergerweg en de Iependijk loopt een busroute van en naar het NS-station. Verder zijn er twee bushaltes aan de rand van de wijk.
De wijk heeft voornamelijk een woonfunctie. In en rond 't Gijmink is een aantal bedrijven en andere functies aanwezig. De bedrijven die zich in de wijk zelf bevinden, bevinden zich allen aan de rand van de wijk. Verder bevinden zich er een aantal horecabedrijven, waaronder een café, restaurants en een cafetaria. Aan de Iependijk en de Lindelaan zijn een aantal winkels aanwezig.
Kloosterlaan
De woningbouw in de wijk KIoosterlaan is onderverdeeld in drie gebieden die in verschillende tijdsperioden zijn ontwikkeld. Langs de Kloosterlaan is vanaf 1960 woningbouw ontwikkeld, overwegend bestaand. uit rijenwoningen met langs de Kloosterlaan enkele vrijstaande woningen. In het noordwesten van de wijk is vanaf 1980 een woonbuurt ontwikkeld met een grote verscheidenheid aan vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Deze buurt wordt ontsloten door de smalle woonstraat Binnenhagen. In het oostelijke deel van de wijk is vanaf 1990 woningbouw gerealiseerd in de vorm van dubbele woningen die bestaan uit één bouwlaag met kap. Deze buurt wordt ontsloten door de Van Hoevellstraat, die met een lus eenmaal aansluiting heeft op de Borghoeksweg. De woningbouw langs de noordkant van de Deldensestraat en de oostkant van de Molenstraat dateert grotendeels van voor 1960 en is ook in dit plan opgenomen. De woningbouwlocatie ter plaatse van de hoek Korte Dijk-Kloosterlaan maakt ook deel uit van het gebied.
In het plangebied bevinden zich enkele bedrijven, een winkel in de vorm van een rijwielzaak en een restaurant. Qua bedrijven betreft het onder andere een garagebedrijf en een aantal aannemers- en bouwbedrijven. Ook zijn verschillende functies aanwezig op het gebied van zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, zoals een school, het Rode Kruisgebouw, en een aantal kantoorpanden.
Heeckeren
De woonwijk Heeckeren heeft overwegend een woonfunctie. Verder ligt er in het plangebied een complex met tennisvelden en een bijbehorende tennishal dat ruimtelijk een geheel vormt met het sportveldencomplex ten zuiden van het gebied. In dit gebied zijn verder geen voorzieningen en bedrijven aanwezig. Rondom de wijk ligt veel groen dat in gebruik is als weiland, bosgebied of speelterrein. Veel van de hoofdwegen hebben aan weerszijden laanbeplanting die de wijk een groene uitstraling geven.
De hoofdontsluiting van het plangebied wordt gevormd door de Van Heeckerenweg. Het plangebied wordt doorkruist door de Mossendamseweg, welke in werkelijkheid een fietspad is. De opzet van de wijk is typerend voor de jaren tachtig. De woonstraten worden gekenmerkt door veel bochten. Het parkeren vindt zowel op eigen terrein plaats als in het openbare gebied. Bijna alle woonstraten komen uit op de van Heeckerenweg. Deze wijkontsluitingsweg sluit aan op de Enterseweg die de woonwijk met het centrum van Goor verbindt.
In de wijk ligt ook een aantal vrijliggende fietspaden, onder andere langs de van Heeckerenweg. Verder maakt de Mossendamseweg die het plangebied in noord-zuid richting doorsnijdt deel uit van een belangrijke voet-/fietsroute.
De woonwijk heeft een ruim opgezet karakter. Zowel vrijstaande woningen als twee-onder-één-kap woningen kenmerken het gebied. De vrijstaande woningen aan de Buitenhagen ten zuiden van de Van Heeckerenweg zijn als eerste gebouwd en worden gekenmerkt door het feit dat zij zijn voorzien van ruime kavels. De woningbouw ten noorden van de Van Heeckerenweg kenmerkt zich door kleinere kavels en meer twee-onder-één-kap woningen. Grotendeels gaat het om woningen met twee bouwlagen en een kap. In de wijk bevindt zich, ter hoogte van de entree naar de tennishal/-banen, een appartementencomplex. Tevens bevindt zich in het zuidoostelijk deel van de woonwijk een standplaats voor een woonwagen.
Gondalaan
Het gebied rond de Gondalaan wordt gekenmerkt door haar groene uitstraling. Groengebieden, onder andere langs het spoor, zijn ingericht met voetpaden. Verder kent het een aantal speelplekken van redelijke omvang voor kinderen. Ook liggen er nog enkele kleine percelen in het plangebied met een agrarisch karakter. Prominent aanwezig in het gebied is de Braakmolen, zijnde een rijksmonument (zie paragraaf 4.3).
Figuur 5: De Braakmolen
Rondom de molen staat een aantal grote vrijstaande villa's. Het gebied doet landelijk aan vanwege de groenstructuur. Voor de molen bevindt zich het klompenmuseum. Het plangebied kent verder voornamelijk rijenwoningen en twee-onder-één-kapwoningen. Ook bevindt zich in het gebied ten oosten van de Gondalaan woonbebouwing bestaande uit boven- en benedenwoningen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke druk te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het bestaande gemengde stelsel en dat er zoveel mogelijk aanleg van hemelwaterafvoer plaatsvind voor zowel bestaande bebouwing als nieuwbouw.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030.
De ambitie van de provincie ten aanzien van de woonomgeving, is het realiseren van aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. Om dit te bereiken wordt ingezet op maatwerk. Het is de bedoeling om daarbij vooral ook de uitersten (kleinschalige extensieve milieus en aan de andere kant hoogstedelijke compacte mixmilieus) te bedienen.
Bij het realiseren van de woningbouwopgave wil de provincie de ruimte zuinig en zorgvuldig benutten. Dit betekent dat voor woningbouw de zogeheten SER-ladder wordt gehanteerd. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving, kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Het plangebied ligt in de stedelijke omgeving. Met de stedelijke omgeving worden de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. In de stedelijke omgeving wordt onder andere ingezet op dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met provinciale belangen, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel.
Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (herzien op 12-09-2013) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. Voor nieuwbouw van woningen is het van belang dat deze worden afgestemd op een gemeentelijke woonvisie.
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Gelet op het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie in de vorm van een nieuw integraal bestemmingsplan kan worden gesteld dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten c.q. kenmerken van het gebied. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt.
In 2010 heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor hun grondgebied vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is om de grote lijnen van de gemeente te schetsen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks? Daarnaast geeft de toekomstvisie een mogelijk toekomstperspectief, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. De politiek en de burgers zullen de toekomstvisie een verdere concrete invulling geven. Dit kan in de komende jaren gestalte krijgen door de visie te gebruiken als toetsingskader voor sectorale beleidsontwikkeling (beleidsplannen) en meerjarige planvorming (programmabegrotingen).
In 2009 heeft de gemeente Hof van Twente de woonvisie "Groeien in kwaliteit" voor de periode 2009- 2013 vastgesteld. In november 2012 is de "Oplegnotitie 2009-2013" vastgesteld. Deze notitie vormt een aanvulling op voornoemde woonvisie.
De gemeente staat voor een grote opgave. Er is een einde gekomen aan een periode van geleidelijke bevolkingsgroei. De bevolkingsdaling is ingezet. De komende jaren zal de bevolking verder vergrijzen. De gemeente wil een zo goed mogelijk woonklimaat bieden aan de inwoners. De woonvisie vormt de basis om samen met andere partijen op de woningmarkt te zorgen dat ook in de toekomst alle inwoners van de Hof van Twente naar wens kunnen blijven wonen. Concreet wordt ingezet op het bouwen voor de eigen woningbouwbehoefte. De bijlage bij de woonvisie bevat een dynamisch woningbouwprogramma dat per kern en per project inzicht geeft in het aantal de bouwen woningen en de daarbij behorende fasering. Daardoor wordt duidelijk wanneer woningen worden gebouwd.
Voor Goor was de woningbouwbehoefte van 2008 tot en met 2013 op 140 woningen geraamd. Dit aantal is echter niet relevant voor Goor-Oost, omdat de woningaantallen die hier ontwikkeld kunnen worden zijn gebaseerd op het eerder beleid (2003). Bovendien is er alleen sprake geweest van herstructurering waar per saldo het aantal woningen in de gehele wijk 't Gijmink waar deze herstructurering heeft plaatsgevonden, is afgenomen. Het plangebied biedt in het kader van deze herstructurering nu nog ruimte voor de realisering van circa 160 woningen.
Uiteraard is er binnen de grenzen van het bestemmingsplan ook ruimte voor een gewenste kwaliteitsverbetering.
In de Welstandsnota (2012) geeft de gemeente de criteria voor de welstandstoets. De gemeente bestaat uit meerdere landschapstypen en een zestal kernen waarbinnen onderling verschillende gebieden waarneembaar zijn. De landschapstypen en de verschillende gebieden binnen de kernen vormen de basis voor een per deelgebied verschillend welstandbeleid.
Er zijn acht deelgebieden voor de kernen onderscheiden, namelijk Historische centra, Nieuwe centra, Linten 'aan de weg', Linten 'los op de kavel', Linten 'oud en nieuw', Buurten, Industrie en Bedrijfsterrein. In het gebied Goor-Oost komt een aantal van deze deelgebieden voor. Afhankelijk van de locatie in de kern dient voor het betreffende deelgebied te worden getoetst aan de criteria die betrekking hebben op plaatsing, hoofdvorm, gevel, detaillering en erf.
De IBV is geschreven naar aanleiding van de behoefte aan een integrale visie op het beheer en onderhoud van de openbare ruimte in de gemeente Hof van Twente. De behoefte wordt gevoeld aan meer duidelijkheid en samenhang tussen de verschillende elementen in de openbare ruimte en versterking van het beheer van de openbare ruimte. Het gaat hierbij om meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van de openbare ruimte op het gebied van beheer en onderhoud en hoe de verschillende benaderingen van kwaliteit (technische benadering en beleving van bewoners) zich tot elkaar verhouden en hoe deze verschillende kwaliteitscriteria zich verhouden tot de financiële middelen die nodig zijn om de openbare ruimte op een vastgestelde kwaliteit te kunnen onderhouden. De IBV geeft inzicht in deze samenhang.
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren. Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald. Relevante doelstellingen zijn de volgende:
Met deze doelstellingen wordt bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen in het plangebied rekening gehouden. Verder gelden voor het vrachtwagenverkeer van en naar bedrijventerreinen de specifieke doelstelling dat de bereikbaarheid van bedrijventerreinen gewaarborgd moet blijven en, waar mogelijk en noodzakelijk, worden verbeterd. Het gaat daarbij om een goede directe ontsluiting van verkeer en vrachtverkeer naar het hoofdwegennet, zodat dit (vracht)verkeer niet (meer) door de woonwijken rijdt als het daar niet thuis hoort. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg.
Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits “vasthouden - bergen - afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits “schoonhouden - scheiden - schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits “vasthouden-bergen-afvoeren” de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het “watertoets proces”. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.
Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW-lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde “factsheets”, wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slechts gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen.
De ambitie van de gemeente is om de bodemverontreiniging te voorkomen en de goede kwaliteit van de bodem te behouden. De gemeente wil bodemaspecten tijdig meenemen in de planvorming. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik. De gemeente heeft haar beleid voor de toetsing van ruimtelijke plannen en bouwaanvragen vastgelegd in de Beleidsnota bodemonderzoek. De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingsgevallen die risico's opleveren voor mens en milieu, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de aanwezigheid van asbest in bodem. Er wordt bij de uitvoering van bodemonderzoek uitgegaan van de landelijk geldende onderzoeknormen. In paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit.
Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten).
Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden:
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht. In paragraaf 4.2 wordt hierop ingegaan.
Het gemeentelijke groenstructuurplan bevat een lange termijn visie op de inrichting en het beheer van het groen in de openbare ruimte. Groene elementen in de openbare ruimte hebben veelal een onderlinge samenhang en vormen zo een groenstructuur. Deze structuur hangt nauw samen met de stedenbouwkundige en ruimtelijke opbouw van een stad of dorp. Vaak is de aanwezigheid van groen gekoppeld aan rode functies (gebouwen) doordat het deze aankleedt of accent geeft. De relatie tussen groen en rood is dan ook een belangrijk aspect binnen een Groenstructuurplan.
Binnen de groenstructuur speelt de bomenstructuur een overheersende rol. Bomen zijn door hun ruimtelijke werking de meest beeldbepalende groenelementen en daarom sterk sfeerbepalend. Om die reden heeft de gemeente ook een aparte Bomenverordening waarin voorgeschreven wordt hoe moet worden omgegaan met het 'Bewaren van houtopstanden'. Verder zijn ook vakbeplantingen, gazons en waterelementen van betekenis binnen de groenstructuur. Een belangrijke opgave van het Groenstructuurplan is om alle groene en blauwe onderdelen te integreren tot een samenhangend geheel dat op basis van één visie wordt beheerd en ontwikkeld.
Er is een lijst met monumentale bomen in Hof van Twente vastgesteld. De status van een monumentale boom is sterk en is vastgelegd in de Bomenverordening. Voor een monumentale boom wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven. De bomenlijst is dynamisch. Nieuwe bomen en boomgroepen kunnen aan de lijst toegevoegd worden en ook kunnen houtopstanden eraf worden gehaald. De lijst bestaat uit ongeveer 320 monumentale houtopstanden. Ten behoeve van deskundige advisering omtrent de monumentale bomen heeft het college een Bomencommissie aangesteld. In de toelichting op de Bomenverordening wordt een bepaalde wijze van bestemmen van de monumentale bomen voorgeschreven.
Binnen of direct nabij het plangebied komen verspreid een aantal bomen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling is opgenomen (zie paragraaf 5.2 onder 'Waarde - Boom').
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 – 2015 "Veiligheid zonder absolute zekerheid". Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
Het gemeentelijk milieubeleidsplan schetst de kaders, de hoofdlijnen en de richting van het te voeren samenhangend beleid voor diverse milieuthema's, de aanpak van doelgroepen en de samenhang met het economisch-ruimtelijk beleid. De beleidsnota kent een visie deel tot 2020 en ambities tot 2015. Centraal staat het streven naar milieuduurzaamheid. Dit vindt plaats doordat milieuaspecten en -normen vroegtijdig in de voorbereiding van besluitvorming worden mee- en afgewogen met het oog op ontwikkeling en behoud van een goed woon- en leefklimaat.
De Nota gemeentelijk geluidbeleid 2013 - 2020 bevat voor 7 verschillende gebiedstypen beleid met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. De geluidnota bevat ook beleid voor onder andere cumulatie en compensatie van geluid. Het beleid is gericht op behoud van stilte waar het stil is. Dit geldt voor zowel het buitengebied als voor de kern. Waar van nature al meer geluid is, bijvoorbeeld door verkeer op drukke doorgangswegen, is de gemeentelijke ambitie minder hoog.
Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord deels in het Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid (MUD) en deels in het Milieubeleidsplan. Opwekking van duurzame energie is een speerpunt. Bij planontwikkeling is het uitgangspunt dat mogelijkheden voor duurzame energieopwekking op gebouwen worden toegestaan.
Gelet op het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie in de vorm van een nieuw integraal bestemmingsplan kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Gezien het feit dat er hoofdzakelijk sprake is van een conserverend plan met enkel invullocaties in bestaand stedelijk gebied, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan geen significante gevolgen heeft voor de natuurwaarden in het plangebied en de directe omgeving.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
In het kader van de te realiseren ontwikkellocaties die in de woonwijk 't Gijmink liggen, is in 2005 een quickscan en een natuurtoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de ontwikkellocaties uitvoerbaar zijn en er geen significante effecten voor de flora en fauna optreden. Dit bestemmingsplan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet.
Een deel van deze woningbouw is inmiddels gerealiseerd, een aantal locaties zijn nog beschikbaar voor woningbouw. In zijn totaliteit gaat het om circa 163 woningen.
Uiteraard is de zorgplicht van kracht. Door werkzaamheden zoals het slopen van gebouwen en het verwijderen van bomen uit te voeren buiten het broedseizoen, kan verstoring van vogels worden voorkomen. Verder is het bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden van belang dat deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Bij sloop van woningen in het kader van herstructurering is de aanwezigheid van vleermuizen van belang. Voor werkzaamheden die nadelige effecten hebben op de vleermuizenpopulatie in het gebied is een ontheffing noodzakelijk. Overigens hebben de herstructureringsplannen van 't Gijmink voorzien in de handhaving van bestaande laanbeplanting, waardoor er geen sprake is (geweest) van aantasting van vliegroutes van vleermuizen.
Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de “Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)” van toepassing. De Wamz maakt formeel gezien onderdeel uit van de Monumentenwet 1988 (Mw). De kern van de Wamz is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.
Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Mw hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
De gemeente Hof van Twente heeft ten behoeve van archeologiebeleid een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld.
Op een tweetal plekken in het gebied is sprake van zogenaamde historische kernen, zijnde gebieden waar, na archeologische rijksmonumenten, het striktste regime geldt voor bodemingrepen. Dit houdt in dat voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak beslaan dan 50 m² en die dieper gaan dan 40 cm, een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden.
Verder valt een deel van het plangebied voor een deel in archeologisch gebied met een hoge verwachting en deels met een middelhoge verwachting. Voor deze waarderingen geldt dat bij bodemverstoring van respectievelijk meer dan 2.500 m2 en 5.000 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek nodig is. Gelet op het feit dat het gaat om een gebied dat nagenoeg is ontwikkeld, liggen nieuwe ontwikkelingen van deze omvang niet in de rede. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dus niet te verwachten. Wel is dit archeologiebeleid als aandachtspunt vertaald in het bestemmingsplan door middel van het opnemen van een drietal archeologiebestemmingen (zie paragraaf 5.2 onder 'Archeologie').
Vanuit het aspect archeologie bestaan er zeer waarschijnlijk geen belemmeringen voor het plan. Indien er onverhoopt toch ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met het archeologische beleid, dan biedt het bestemmingsplan een beschermende regeling. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat indien bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, op grond van artikel 53 Mw een meldingsplicht.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In paragraaf 2.1 is de geschiedenis met daarbij de cultuurhistorische opbouw van Goor beschreven. Voor wat betreft het behoud van deze cultuurhistorische waarden in het bestemming kan worden gesteld dat het onderhavige bestemmingsplan een gedetailleerd karakter kent. Alle functies zijn vrij specifiek bestemd. De wegen-, water en groenstructuur, alsmede de bebouwingsstructuur, is vastgelegd door middel van eigen bestemmingen. Hiermee worden de cultuurhistorische structuren afdoende beschermd. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Het plangebied kent een drietal rijksmonumenten.
Een van deze monumenten betreft de eerder genoemde Braakmolen die op deze locatie in 1856 is gebouwd en in het plan is aangeduid als 'karakteristiek'. In 1842 vraagt de bakker en de winkelier Hendrikus van Buren een vergunning om in Goor een wind-korenmolen te mogen bouwen. De molen wordt gebouwd aan de nieuwe kiezelweg Goor-Zutphen, de huidige Diepenheimseweg. Op 3 oktober 1846 wordt de molen en het molenaarshuis verkocht aan gebroeders De Jong, molenaarsknechten uit Zwolle. In 1856 wordt door gebroeders De Jong gevraagd om op de Braak (vandaar de naam Braakmolen) een nieuwe molen te mogen bouwen. De molen aan de Diepenheimseweg wordt afgebroken en de romp wordt gebruikt voor de bouw van de nieuwe molen. De Braak lag aan de rand van Goor.
Verder is het Huis Heeckeren (aan de Korte Dijk) een rijksmonument. In 1412 werd dit huis voor het eerst genoemd. Het huis werd ook wel het 'huys te Goor' genoemd in vroeger tijden. Eigenaar toentertijd was Wolter van Coevorden, zijn familie bleef in het bezit van het huis tot in het midden van de 16e eeuw. In 1584 is het huis afgebrand. Later is het diverse malen herbouwd en veranderd. Een oude gevelsteen in de noordwestmuur vermeldt het jaartal 1596 en duidt waarschijnlijk op een herbouw. Tegenwoordig is het huis geheel gepleisterd.
Ook is de Joodse begraafplaats een rijksmonument, deze bestaat al sinds 1720. De dodenakker bevindt zich achter Molenstraat 12-14, de toegang is aan een zijstraatje waar de Molenstraat overgaat in de Hengevelderweg.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
Waterinfiltratie of -retentie
Het plangebied is wat betreft de waterhuishouding afgestemd op de stedelijke functie. Door water langer in het gebied vast te houden, worden verdroging en afwenteling van wateroverlast tegengegaan. Het streven is gericht op het doelmatig afkoppelen van hemelwater van dakvlakken en oppervlakteverhardingen. In het kader van het Waterbeleid 21e eeuw betekent dit dat de neerslag die op daken en bestrating valt niet naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd, maar in de bodem wordt geïnfiltreerd of op het oppervlaktewater wordt geloosd. Bij mogelijk toekomstige ontwikkelingen of bij nieuwe ontwikkelingen in het bestaande gebied bekijkt de gemeente of duurzame maatregelen, zoals afkoppelen en infiltratie mogelijk zijn.
Riolering
De gemeente streeft met name bij nieuwe ontwikkelingen naar het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel waardoor het afvalwater en het regenwater afzonderlijk worden afgevoerd. Hierdoor wordt tevens een hoger zuiveringsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties bereikt en wordt de riooloverstortproblematiek verminderd. Bij ingrepen in het bestaande gebied zet de gemeente in op toepassing van duurzame maatregelen binnen de technische mogelijkheden.
Doelmatige wateraanvoer en -afvoer
De toekomstige afvoer van water uit het gebied mag niet groter zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken dienen dan in principe ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd. Op deze manier worden eventuele problemen betreffende waterafvoer niet op omliggende gebieden afgewenteld. Indien in de toekomst sprake is van uitbreiding van verharde oppervlakken, zet de gemeente in op het toepassen van duurzame waterbeheersingsmogelijkheden, zodat mogelijke problemen niet worden verschoven naar een ander gebied.
Duurzaam stedelijk waterbeheer
In relatie tot duurzaam stedelijk waterbeheer is bij de inrichting van de wijken niet expliciet rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er werd niet gestreefd naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Mochten in de loop der tijd herstructurering of daar waar mogelijk inbreiding plaatsvinden, dan wordt de nadruk gelegd op het gebruik van duurzame bouwmaterialen. Het watersysteem dient dan tevens zo te worden vormgegeven dat geen of tenminste zo weinig mogelijk problemen worden doorgeschoven naar andere tijden, plaatsen of milieucompartimenten.
Watertoetsproces
De gemeente stelt het waterschap Vechtstromen op de hoogte van het plan in het kader van het vooroverleg. Hieruit worden geen waterhuishoudkundige bezwaren verwacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
Deze bedrijvenlijst legt een koppeling tussen de aard van de bedrijven en de ter plaatse acceptabele milieubelasting. De basislijst kent een indeling in milieucategorieën in zes mogelijke klassen. De indeling is afgeleid van de voor dat bedrijf geldende ‘grootste afstand’ (ten aanzien van de milieufactoren geur, stof, geluid en/of gevaar) tot woonbebouwing:
De hiervoor genoemde richtafstanden wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
In het plangebied komen een aantal bedrijven en voorzieningen voor die dichter bij woningbouw zijn gevestigd dan de richtafstanden uit de VNG-brochure. In dit bestemmingsplan is ook in die gevallen uitgegaan van de huidige situatie. De gemeente beschikt niet over middelen om deze bedrijven actief te verplaatsen en respecteert de huidige mogelijkheden. Wel worden bedrijven vanuit de gemeente gestimuleerd om te verplaatsen naar bedrijventerreinen. Vanuit de milieuwetgeving worden de bestaande milieugevoelige objecten, zoals woningen, beschermd.
Geconcludeerd kan derhalve worden dat de bestaande functies en bedrijvigheid in het plangebied geen belemmering vormen voor deze actualisering, omdat het hier een conserverend plan betreft, waarbij bestaande planologische mogelijkheden gerespecteerd.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing.
Het onderhavige plangebied omvat een omvangrijk grondgebied met veel verschillende functies. Van een aantal locaties binnen dit plangebied is bekend dat bodemverontreiniging aanwezig is.
In het kader van de herstructurering van de kern van de woonwijk 't Gijmink is uit onderzoek gebleken dat er op veel plaatsen sprake Is van asbestverontreiniging boven de interventiewaarde, waarbij het aangetroffen asbest in zowel in hecht- als niet-hecht gebonden vorm aanwezig is.
Voor dit gebied geldt dat de gronden door middel van bodemsaneringsmaatregelen geschikt zijn gemaakt voor een klein deel, de komende jaren (2015-2106) geschikt worden gemaakt voor de functies wonen en groen.
Naast het herstructurringsproject is het 'nieuwe bodemsanering 't Gijmink' in voorbereiding. Het betreft de schil rondom het herstructureidingsgebied en wordt globaal begrensd door de Deldensestraat, Iependijk, Haaksbergseweg en Gondalaan. ook in dit gebied is de verwaqchting dat ernstige bodemverontreiniging met asbest aanwezig is. De bodemsanering van dit deel van de wijk is voorzien in de periode 2015-2018.
Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan omdat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn beoogd. Bij nieuwe ontwikkelingen of wijzigingen moet per geval worden bekeken of de bodem geschikt is voor het beoogde doel.
op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen.
In het plangebied ligt een aantal wegen met een 50 km/uur regime. Voor deze wegen is in principe akoestisch onderzoek nodig. Langs deze wegen wordt de bestaande situatie gehandhaafd en bestaan er geen mogelijkheden om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen deze geluidszones op te richten.
Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen langs deze wegen worden geïntroduceerd en het bestemmingsplan de voorgevels van de woningen vastlegt door middel van bouwvlakken (zie paragraaf 5.2 onder 'Wonen') treden er voor wat betreft het geluidsaspect vanwege het wegverkeer geen belemmeringen op.
Voor de bestaande situaties en/of planologisch mogelijk gemaakte situaties waarvoor een overschrijding geldt, zijn in het verleden hogere waarden verleend.
Verder zijn er in het plan een aantal saneringssituaties aanwezig aan de Braak (2), het Julianaplein (2), de Iependijk (2), de Hengevelderstraat (19). de Molenstraat (17), de Dr. Schaepmanstraat (6), de Deldensesraat (24) en de het Mulderskamp 3).
In de woonwijken zelf is voornamelijk sprake van 30 km/uur-gebieden. Binnen deze gebieden is voor een actualiseringsplan akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
In die situatie waarbij spoorwegen in de nabijheid liggen van woningen is hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder van belang. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Zutphen - Hengelo.
In het gebied dat binnen de wettelijke zone van het spoortracé ligt, worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geïntroduceerd en legt het bestemmingsplan de voorgevels van de woningen vast. Hierdoor kunnen geen nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder ontstaan, waardoor akoestisch onderzoek vanwege het spoorwegverkeer achterwege kan blijven.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er worden planologisch gezien geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, het plan beperkt zich tot de invulling van bestaande rechten voor de bouw van woningen.
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico's onderscheiden, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats, waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen, aangezien het om punten gaat waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour.
Groepsrisico
Bij het groepsrisico gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden.
Bevi-inrichtingen
De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de Nota externe veiligheid (2007). Uit de inventarisatie die in dat verband is uitgevoerd en uit gegevens van de Provinciale Risicokaart blijkt dat in de directe omgeving (ten noordwesten van het plangebied) een inrichting voorkomt die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). In het plangebied zelf komen geen BEVI-inrichtingen voor.
De bedoelde inrichting is een LPG-tankstation. De risicocontour van het zogenaamde 'groepsrisico' van dit tankstation loopt deels over het noordwestpunt van het plangebied. Dit deel van het plangebied heeft een groenbestemming. Er mogen binnen deze bestemming geen nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
In het bestemmingsplan is deze zone aangeduid als 'veiligheidszone - lpg'. Voor de gronden van het plangebied, die gelegen zijn in deze zone zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien en worden er derhalve geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd. Het groepsrisico blijft door de uitvoering van het bestemmingsplan ongewijzigd.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Zuidelijk grenzend aan het plangebied ligt de spoorlijn Zutphen - Hengelo. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit betreft met name brandbare vloeistoffen en gassen, in mindere mate worden er giftige stoffen vervoerd. Conform de gegevens van het Basisnet wordt de oriënteerde waarde voor het groepsrisico niet overschreden. Er vindt geen tot slechts incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaats over het traject Goor-Delden.
Het vorenstaande houdt in dat wordt voldaan aan de risiconormen en dat de spoorlijn geen belemmerende factor voor het bestemmingsplan vormt.
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In het plangebied moet rekening worden gehouden met een hoofdtransportleiding voor drinkwater. Deze leiding is voorzien van een bebouwingsvrije zone. In het bestemmingsplan is met deze belemmeringen rekening gehouden (zie paragraaf 5.2 onder 'Leidingen').
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
De agrarische percelen achter de woningen aan de Gondalaan zijn als 'Agrarisch' bestemd. Het betreft hier percelen die in gebruik zijn als grasland c.q. weiland.
De in het plangebied aanwezige individuele bedrijven zijn als 'Bedrijf' bestemd. Omdat er sprake is van bedrijven in een woonomgeving zijn alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2, uit de bedrijvenlijst opgenomen in de bijlage bij de regels toegestaan. Deze lijst is gebaseerd op de bedrijvenlijst van de VNG (zie paragraaf 4.5). Er is een afwijkingsregeling opgenomen die het mogelijk maakt om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage of bedrijven die in een hogere categorie vallen zich ook kunnen vestigen. Deze bedrijven dienen dan wel naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, te kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
De bebouwing is zoveel mogelijk vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en/of bouwhoogte per bedrijfsperceel.
Binnen deze bestemming is het gebruik van de gronden ten behoeve van de Braakmolen aan De Braak en het daarvoor gelegen klompenmuseum geregeld. Gebouwen binnen de bestemmingen mogen niet meer dan de ter plaatse aangeduide bouw- en/of goothoogten bedragen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen deze bestemming maximaal 3 meter bedragen. De Braakmolen is een monument en is als zodanig aangeduid als 'karakteristiek'.
De winkels in het plangebied zijn als 'Detailhandel' bestemd. Daar waar sprake is van een bedrijfswoning, is dit aangeduid. Bepaalde vormen van detailhandel zijn gelet op de aard, de omvang en de milieusituatie uitgesloten. Het gaat om grootschalige detailhandel en supermarkten. De winkels die periodiek vuurwerk verkopen en opslaan zijn specifiek aangeduid.
De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en/of bouwhoogte.
Groenelementen in de openbare ruimte zijn bestemd als 'Groen'. Het gaat hierbij om groene begeleiding als onderdeel van de water- en wegen infrastructuur (berm- en onderhoudstroken, plantsoenen behorende tot de openbare ruimtes bij woongebieden e.d.). Binnen deze bestemming is mede voorzien in speelvoorzieningen.
De gronden binnen deze bestemming zijn onder andere bestemd voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, water in de vorm van watergangen en sloten en groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, groenstroken, bermen met beplanting.
Onder water worden in deze bestemming doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
In een tweetal gebiedjes aan de Deldensestraat wordt via een wijzigingsbevoegdheid ruimte geboden voor individuele nieuwbouw van in totaal 3 woningen.
De in het plangebied aanwezige horecabedrijven zijn als 'Horeca' bestemd. Net als bij bedrijven zijn de horecabedrijven gecategoriseerd op zwaarte. Horecafuncties zijn in verband met mogelijke overlast verdeeld in drie categorieën die in de begrippen bij de regels worden uitgelegd (artikel 1). In dit plan zijn alleen de eerste twee categorieën toegestaan.
De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en/of bouwhoogte. De aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek inbestemd.
De in het plangebied aanwezige kantoren zijn als 'Kantoor' bestemd. De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en/of bouwhoogte. De aanwezige bedrijfswoningen zijn specifiek inbestemd.
De in het plan aanwezige scholen en overige maatschappelijke voorzieningen zijn als 'Maatschappelijk' bestemd. Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan educatieve voorzieningen, sociaal-medische voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen. Er is geen nadere onderverdeling gemaakt in functies,hetgeen de onderlinge uitwisselbaarheid van maatschappelijke voorzieningen ten goede komt.
De kinderboerderij annex speeltuin aan de Lintelerweg is specifiek inbestemd.
De bebouwing is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.
Maatschappelijk - Begraafplaats
De twee begraafplaatsen in het plangebied hebben een afzonderlijke bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' gekregen. Naast het gebruik als begraafplaats, wordt binnen deze bestemming in beperkte mate de mogelijkheden de mogelijkheid geboden voor gebouwtjes (100 m² per begraafplaats).
Binnen de bestemming 'Sport' zijn de sportvoorzieningen geregeld. Het betreft hier onder meer een aantal tennisbanen en een voetbalcomplex. Binnen deze bestemming worden zowel de terreinen als de bijbehorende bebouwde faciliteiten geregeld, zoals kantines, kleedgelegenheid, bergruimte en dergelijke. Deze bebouwde voorzieningen zijn vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.
De gebiedsontsluitingswegen die als zodanig zijn gecategoriseerd in het Gemeentelijk Mobiliteitsplan (zie paragraaf 3.4.5) zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, zoals erftoegangswegen, zijn opgenomen in de bestemming 'Woongebied'.
De primaire watergangen en -partijen zijn bestemd voor 'Water'. De bijbehorende beschermingszones bij de belangrijke watergangen worden geregeld via de Keur van het waterschap Vechtstromen.
De bestemming 'Wonen' is van toepassing op de afzonderlijke, meer geïsoleerd liggende woningen en, voorzover aangeduid, standplaatsen voor woonwagens. Voor het overige komt de regeling overeen met die van de regeling in de bestemming 'Woongebied' die verderop in deze paragraaf zal worden besproken.
Wonen - Wooncentrum
Het seniorencomplex aan de Deldensestraat is vanwege het specifieke gebruik als 'Wonen - Wooncentrum' bestemd. Het gaat hier om een woonfunctie voor senioren in combinatie met zorgvoorzieningen.
Deze bebouwing van dit complex is vastgelegd op de bestaande situatie door middel van een bouwvlak en het opnemen van de maximale goot- en bouwhoogte.
De gebieden met bestaande woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Woongebied'. Hieronder vallen, naast de woonpercelen, ook het openbaar gebied met groen, wegen en andere voorzieningen.
In de verbeelding worden het bouwvlak en de verschillende maatvoeringsvlakken getoond. Hierbinnen mag de bebouwing worden gebouwd. Het bouwvlak geeft daarmee een duidelijk onderscheid tussen bebouwd en onbebouwd (tuinen, wegen, pleinen) gebied. De bouwregels, zoals bouw- en goothoogten, bebouwingspercentage of dakhelling, zijn op de verbeelding opgenomen.
Onderscheiden wordt de hoofdmassa (de eigenlijke woning) en de overige bebouwing die bij de betreffende functie hoort. Er is er bewust voor gekozen begrippen als bijgebouwen of aan- en uitbouwen te vermijden, omdat dit stigmatiserend werkt en de gemeente naast het gebruik met name het volume van de bebouwing wil beoordelen vanuit het bestemmingsplan. In veel gevallen worden bijgebouwen onderscheiden van aan- of uitbouwen doordat er wel of geen directe verbinding tussen de gebouwen bestaat of aan de hand van het gebruik van het gebouw. Dit heeft ruimtelijk gezien weinig tot geen betekenis.
Bebouwing is tot de achterste perceelgrens toegestaan, zolang de goot- en bouwhoogten, alsmede het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse is aangeduid. Dit laatste onder de voorwaarde dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m² tot een maximum percentage van overwegend 20% van het erf.
Op sommige plekken is het bouwen van het achtererf niet goed mogelijk binnen het bouwvlak en bestaat er een voorkeur voor het bouwen op een locatie buiten het bouwvlak. Het gaat hier bijvoorbeeld om hoeksituaties. Soms valt een zijerf buiten het bouwvlak, maar is bij nadere afweging het geen probleem dat daar gebouwd wordt. Voor die gevallen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er moet daarbij wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De voorgevelrooilijn van de woning waarbij de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast mag in ieder geval niet worden overschreden. Het maximum dat aan erfbebouwing wordt toegestaan is 150 m2. Ook na toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is niet meer dan dat toegestaan. De mogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak mogen hierna dus niet bij elkaar worden opgeteld. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 2,5 meter, de bouwhoogte wordt bepaald door de formule maximale bouwhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 2,5 en sluit aan bij de regeling van vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht.
Binnen het plan is het bouwen van een erker op het voorerf toegestaan tot een maximale diepte van 1,5 meter en een oppervlakte van 6 m².
Bij het wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan en is onder een aantal voorwaarden een bed & breakfast-voorziening mogelijk. Bij beide functie geldt in ieder geval dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie moet behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking moet hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.
Bij het wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan en is onder een aantal voorwaarden een bed & breakfast-voorziening mogelijk. Bij beide functies geldt in ieder geval dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie moet behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking moet hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.
De nog niet ontwikkelde woonkavels zijn onder de bestemming 'Woongebied - 1' gebracht. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woningen en de daarbijbehorende bebouwing gerealiseerd mogen worden.
Daarnaast is een aanduidingsstrook opgenomen voor vrijstaande woningen. Binnen deze strook dienen de woningen gerealiseerd te worden. De maximale goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 6 en 10,5 meter. Op de gronden buiten de aanduidingsstrook mogen andere gebouwen gebouwd worden met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.
Voor het overige gelden de bouw- en gebruiksregels, vergelijkbaar met de bestemming 'Woongebied'.
De in het plan aanwezige hoofdwaterleiding is vanwege de daarvoor geldende veiligheidseisen en belemmeringen die ter plaatse gelden, bestemd met een dubbelbestemming.
Naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, zijn de gronden bestemd als leidingenstrook. Binnen deze dubbelbestemming worden beperkingen gesteld aan het bouwen binnen de basisbestemmingen en worden ingrepen gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel.
Waarde - Archeologie
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologie verwachting 2' hebben betrekking op respectievelijk de aanwezige historische kernen, alsmede de gebieden met een hoge verwachtingswaarde en een middelhoge verwachtingswaarde (zie paragraaf 4.2). Voor de gronden binnen deze dubbelbestemmingen geldt dat voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak beslaan dan respectievelijk 50 m², 2500 m² en 5000 m² en die dieper gaan dan 40 cm, een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden.
In de regels zijn uitzonderingen opgenomen op de bovenstaande vergunningplicht. Zo geldt dat er geen omgevingsvergunning is vereist voor werken en werkzaamheden die:
De dubbelbestemming 'Waarde - Boom' is van toepassing op de bomen die ingevolge de lijst met monumentale bomen is vastgelegd in de Bomenverordening. Deze dubbelbestemming richt zich op het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de levensvatbaarheid en ruimtelijke, monumentale en ecologische betekenis van de als zodanig bestemde bomen. Bij de beoordeling van het behoud van de bomen dient ook rekening te worden gehouden met de gemeentelijke Bomenverordening. Binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsverunningenstelstel van toepassing.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak een consoliderend plan, waarbij nagenoeg uitsluitend perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk zijn. Ook vallen de nog te ontwikkelen woonkavels die al bestaan op basis van planologische rechten niet onder ontwikkelingen van een dusdanige omvang dat daarvoor gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan moet worden opgesteld. Het gaat hier uitsluitend om herstructurering.
In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
Voorafgaand aan de formele procedure worden de betrokken instanties over het plan geïnformeerd (overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening).
Van de provincie Overijssel is op woensdag 1 april 2015 een reactie ontvangen per email. In die reactie geven zij aan dat er vanuit het provinciale belang geen beletselen zijn voor het verdere vervolg van de procedure en hebben zijn geen op- of aanmerkingen ten aanzien van het plan.
Tevens wordt voorafgaand aan de formele procedure op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening inspraak gevoerd. In het kader van de inspraak heeft het voorontwerp-bestemmingsplan Goor-Oost met ingang van 2 april 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn 2 inspraakreacties ingediend die hebben geleid tot de volgende aanpassingen:
Het ontwerp-bestemmingsplan Goor-Oost heeft met ingang van 17 september 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (artikel 3.8 Wro). Er zijn 2 zienswijzen ingediend die beiden hebben geleid tot verruiming van een bouwvlak (Gondalaan 53 en Lintelerweg 1) en is een verwijzingsfout in de regels gecorrigeerd. De indieners van de zienswijzen zijn van het gemeentelijk standpunt op de hoogte gesteld.
Verder heeft nog een ambtelijke aanpassing plaatsgevonden. Ter plaatse van een bouwvlak aan de Van Coeverderstraat is het bouwvlak zodanig aangepast dat er geen 4 woningen meer mogelijk zijn, maar 1. De afname van het aantal woningen op deze locatie met 3 woningen zal te zijner tijd weer als toename worden opgenomen/meegenomen in een partiële herziening van het plan Heeckeren, een deel van het onderhavige plan.
Het plan is gewijzigd vastgesteld bij besluit van 12 janauri 2016. Tegen dat besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.