direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goor, wijzigingsplan Deldensestraat 37 en 39
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Deldensestraat 37 en 39 in Goor was voorheen een fietsenmaker gevestigd welke tevens de mogelijkheid had om vuurwerk op te slaan en te verkopen. De bedrijfsactiviteiten van deze fietsenmaker zijn ten minste twee jaar gestaakt. De initiatiefnemers zijn niet voornemens om nog detailhandelsactiviteiten te ontplooien op het perceel en zijn voornemens om de bestemming 'Detailhandel' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied'. Deze wijziging is middens de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan mogelijk. Dit wijzigingsplan is opgesteld om de bestemmingswijziging juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Deldensestraat 37 en 39 in de bebouwde kom van Goor. Het plangebied bevat uit de kadastrale percelen gemeente Goor, sectie A, nummers 3768, 3769, 3770 en 3771 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 2.506 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Goor weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied, met rode marker aangeduid (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de woningen aan de Van Hoevellstraat, aan de oostzijde door de achtertuinen van de woningen aan de Deldensestraat, aan de zuidzijde door de Delsensestraat en aan de westzijde door de bedrijfsgebouwen van het aannemersbedrijf aan de Deldensestraat 29.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied in rood (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Goor', vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente op 30 oktober 2018. Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Detailhandel' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 1'. Daarnaast heeft een deel van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - opslag en verkoop van vuurwerk'. Qua maatvoering geldt op grond van het vigerende bestemmingsplan een maximum bebouwingspercentage van 60%, een maximum goothoogte van 6,5 meter en een maximum bouwhoogte van 9 meter. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Goor' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel, supermarkten en handel en opslag in consumentenvuurwerk zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'supermarkt' en specifieke vorm van detailhandel – opslag en verkoop van vuurwerk'. Perifere detailhandel is niet toegestaan. Daarnaast is zijn de gronden bestemd voor het bestaande aantal woningen, waaronder ook het uitoefenen van een huis verbonden beroep valt, op de verdieping van gebouwen.

In de bestemming 'Detailhandel' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Detailhandel' kunnen wijzigen in de bestemming 'Woongebied' indien het zodanige gebruik voor ten minste 2 jaar gestaakt is, mits de wijziging in overeenstemming is met het gemeentelijk woningbouwbeleid. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om bestemmingswijziging mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Goor, wijzigingsplan Deldensestraat 37 en 39' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Deldensestraat 37 en 39 te Goor. Binnen het plangebied is een twee-onder-een kapwoning aanwezig. Achter de twee-onder-een kapwoning zijn meerdere (bij)gebouwen aanwezig ten behoeve van de detailhandelsbestemming. In een deel van deze opstallen achter de woningen was voorheen een fietsenmaker gevestigd. Daarnaast is een deel van het plangebied in gebruik geweest als opslag- en verkoopruimte voor vuurwerk. In figuur 1.2 (paragraaf 1.2) is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. In onderstaande figuur 2.1 is een aanzicht van de 'bedrijfswoning' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0004.png"

Figuur 2.1: Vooraanzicht plangebied (bron: Google Maps, opnamedatum juli 2018)

Het plangebied wordt ontsloten via de Deldensestraat. De Deldensestraat vormt vanaf de Rijksweg N346 en N347 de entree naar het centrum van Goor. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de menging van functies (wonen en bedrijven).

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de bestemming 'Detailhandel' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied' voor de percelen aan de Deldensestraat 37 en 39 te Goor. Deze bestemmingswijziging is mogelijk door middel van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. De (voormalige) bedrijfsgebouwen blijven in de toekomstige situatie aanwezig en hebben nog geen vervolgfunctie. In ieder geval mogen deze gebouwen als gevolg van de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' naar 'Woongebied' niet gebruikt worden voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van detailhandel of overige bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' in de bestemming 'Woongebied' waarbij geen nieuwe bouwwerken of gebouwen worden opgericht. Als er sprake is van een planologische functiewijziging dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft (ABRvS, 20 apirl 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Op grond van deze uitspraak kan geconcludeerd worden dat in dit wijzigingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. Derhalve kan toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0005.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze keuzes zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Voor onderhavig plan is enkel artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening van belang.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen.

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft enkel betrekking op de bestemmingswijziging van de bestemming 'Detailhandel' naar de bestemming 'Woongebied'. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd aan het plangebied waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.

De gehele kern van Goor is gelegen binnen het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen nieuwe functies mogelijk in het plangebied. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn de aangewezen gronden reeds bestemd voor het bestaande aantal woningen. Het aantal woningen neemt als gevolg van onderhavig plan niet toe. De bestemmingswijziging doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom tevens buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Het plangebied is op grond van de stedelijke laag in twee verschillende gebieden gelegen. De bestaande twee-onder-een kapwoning Deldensestraat 37 en 39 zijn gelegen binnen de bebouwingsschil 1900-1955. Het achterliggende terrein waar de voormalige (detailhandels)bedrijfsgebouwen zijn gelegen liggen in de woonwijken 1955-nu. In figuur 3.2 is een uitsnede weergegeven van de stedelijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0006.png"
Figuur 3.2: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadswijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Onderhavig plan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk in het plangebied. Het plan heeft enkel betrekking op de bestemmingswijziging van het perceel. Derhalve kan gesteld worden dat dit wijzigingsplan geen (negatieve) effecten heeft op de stedelijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Hof van Twente "Zicht op 2030"

De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.

Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk. Het centraal gelegen Goor heeft qua bedrijven en instellingen betekenis voor de gehele gemeente.

Een landelijke trend is dat in de komende tientallen jaren de bevolking vergrijst en ontgroent. Om deze reden moeten er meerdere woningen gerealiseerd worden voor ouderen. Verder moeten er acties en maatregelen ondernomen worden om de gemeente weer aantrekkelijk te maken voor jongeren. Verder zal de gemeente zich richten op het verhogen van de kwaliteit van de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad en het verhogen van het aandeel levensloopbestendige woningen. Herstructurering en nieuwbouw zal samengaan met investeringen in duurzaamheid van woningen.

De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In deze visie zijn 20 streefbeelden opgenomen. Voor het plangebied, waar een grote variatie van functies aanwezig is, zijn meerdere streefbeelden van toepassing.

Toets

In de regels van het vigerende bestemmingsplan is voldoende ruimte geboden met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen de kern van Goor. Op deze wijze kon ingespeeld worden op de toekomstige trends en ontwikkelingen op het gebied van wonen en centrumfuncties.

Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Het wijzigingsplan voorziet enkel in de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' in de bestemming 'Woongebied' en wordt mogelijk gemaakt door middel van de wijzigingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. De planvorming is passend binnen de toekomstvisie voor Hof van Twente.

3.3.2 Structuurvisie Goor 2025

De Structuurvisie Goor 2025 bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering voor het gebied waarvoor het Masterplan Centrum Goor is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn samengebracht in de structuurvisie, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.

In de structuurvisie wordt op diverse onderdelen een visie op hoofdlijnen geschetst voor de kern Goor. Omdat het plangebied het de gehele bebouwde kom van Goor, uitgezonderd de bedrijventerreinen, betreft zijn alle in de structuurvisie aan bod komende onderwerpen relevant voor dit bestemmingsplan, het voert te ver om hier ieder onderwerp uitgebreid te behandelen. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is dit aanvaardbaar. In afbeelding 4.2 is de visiekaart uit de structuurvisie opgenomen.

Toets

In het vigerende bestemmingsplan 'Goor' is de mogelijkheid opgenomen om detailhandelsbestemmingen buiten het kernwinkelgebied op termijn weg te bestemmen, teneinde te komen tot een compact kernwinkelgebied.

Dit wijzigingsplan maakt gebruik van de mogelijkheid om de detailhandelsbestemming te wijzigen in de bestemming 'Woongebied'. Derhalve kan geconcludeerd worden dat dit plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Goor 2025.

3.3.3 Woonagenda Hof van Twente

Op 22 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Woonagenda vastgesteld. In de Woonagenda staan de volgende vier speerpunten vermeld die de komende jaren nader worden uitgewerkt:

  • “Inzet op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de kernen”. Met een stabilisatie en mogelijke afname van het aantal huishoudens in het verschiet (in de prognose voorzien vanaf 2025), is het van belang nu al in te zetten op het op niveau houden van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefbaarheid in de verschillende kernen en in het buitengebied. Daarbij gaat het onder andere om (steden)bouwkundige kwaliteit, duurzaamheid, voorzieningen en sociale cohesie.
  • “Optimaal en via maatwerk benutten van de ruimte voor uitbreiding van de woningvoorraad”. De huidige prognoses laten zien dat er behoefte is aan groei met zo’n 700 woningen tot 2025 (vanaf 2015). De verwachting is dat het merendeel van die groei voor 2020 plaatsvindt en dat het aantal huishoudens daarna stabiliseert, om voorbij 2025 langzaam te gaan afnemen. Omdat de huidige markt ontspannen is en er is her en der nu al sprake is van leegstand, zal de gemeente niet alle nieuwbouw voor 2020 realiseren. Omgerekend 70 woningen per jaar (in lijn met de Woonafspraken Twente) tot 2025 is een reëel programma. Bij de invulling van dit programma zullen de woonwensen zo goed mogelijk worden gehonoreerd. De gemeente kiest voor flexibiliteit in locaties en programma, zodat ingespeeld kan worden op de actuele vraag. Inbreiding gaat voor uitbreiding.
  • “Aandacht hebben voor goede woonmogelijkheden voor groepen die (mogelijk) zorg nodig hebben. Uit de factsheets blijkt dat er in de gemeente Hof van Twente een opgave ligt in een passende huisvesting van senioren. Het is van belang dat deze mensen zo lang mogelijk zelfstandig en prettig kunnen blijven wonen. Dat vraagt om het aanpassen van woningen, om nieuwbouw van geschikte woningen en om vormen van beschermd wonen. Ook de beschikbaarheid van (zorg- en welzijns-) voorzieningen is essentieel.
  • “Het huisvesten van urgente groepen woningzoekenden”. Een belangrijke en groeiende groep vormen de statushouders. De gemeente wil voldoen aan de (toekomstige) taakstelling voor de huisvesting van statushouders.

Toets

Onderhavig plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Het plan maakt enkel de bestemmingswijziging mogelijk van de bestemming 'Detailhandel' naar 'Woongebied'. Dit wijzigingsplan heeft derhalve geen invloed op het woningbouwprogramma van de gemeente Hof van Twente waardoor gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het woonbeleid van de gemeente Hof van Twente.

3.3.4 Bestemmingsplan 'Goor'

Op 30 november 2018 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente het bestemmingsplan 'Goor' vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. De bestemmingsplannen 'Goor centrum e.o.' (2009), 'De Whee e.o.' (2011) en 'Kevelhammerhoek' (2011) zijn niet of minder meer actueel en vormen de directe aanleiding voor dit actualiserende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'Goor' geeft invulling aan de actualisatieverplichting uit de Wro. Daarnaast voldoet dit nieuwe bestemmingsplan aan de verplichting die sinds 1 januari 2010 van kracht is om bestemmingsplannen digitaal te vervaardigen en digitaal beschikbaar te stellen.

In het bestemmingsplan 'Goor' zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet vervat zijn in een vastgesteld bestemmingsplan. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldend bestemmingsplan is afgeweken, zijn wel meegenomen in het bestemmingsplan.

Overigens betekent het 'conserveren' of 'beheren' niet dat het bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels, in lijn met de mogelijkheden voor andere stedelijke functies binnen de bestemmingsplannen van de gemeente Hof van Twente.

Toets

Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 9.5) waarmee burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming 'Detailhandel' te wijzigen in 'Woongebied' indien het zodanige gebruik voor ten minste 2 jaar is gestaakt, mits:

  • a. de wijziging in overeenstemming is met het gemeentelijke woningbouwbeleid.

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid.

In paragraaf 3.3.3 is aangetoond dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke woningbouwbeleid. Tevens wordt in dit wijzigingsplan aangetoond dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (de bestemming 'Detailhandel' wordt gewijzigd in een woonbestemming) zullen zowel nu als in de toekomst geen significante negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0007.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de verscheidenheid aan functies. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en bedrijven aanwezig. Gelet op deze functiemenging kan het plangebied worden aangemerkt als omgevingstype 'gemengd gebied'. Derhalve mogen de richtafstanden die gelden met een afstandsstap verminderd worden.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake. Er wordt een detailhandelsbestemming omgezet in een woonbestemming. Wonen betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich aan de Deldensestraat 29-31 een aannemersbedrijf die op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Goor' tot milieucategorie 3.2 behoort. Op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' bedraagt de richtafstand van het bedrijfsperceel tot aan de dichtsbijzijnde gevel van een milieugevoelig object 50 meter voor het omgvingstype gemengd gebied. De afstand van de bestemming 'Bedrijf' tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woningen aan de Deldensestraat 37 bedraagt 15 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan.

Daarnaast bevindt zich aan de Deldensestraat 36-38 een autobedrijf welke op grond van het vigerende bestemmingsplan tot milieucategorie 3.1 behoort. Voor het omgevingstype gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 meter, gemeten vanaf de grens van de milieubelastende bestemming tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woning. De afstand van de grens van de milieubelastende bestemming tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woningen aan de Deldensestraat 37-39 bedraagt 22 meter. aan de richtafstand wordt niet voldaan.

Echter, de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' is opgesteld met als doel om hinder en gevaar als gevolg van bedrijfsactiviteiten voor woningen zoveel mogelijk te beperken en om bedrijven zekerheid te bieden om hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitoefenen. Hoewel er niet voldaan wordt aan de richtafstand die geldt op grond van de vng-brochure 'bedrijven en milieuzonering' moeten het aannemersbedrijf en het autobedrijf wel voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het Activiteitenbesluit bevat regels per soort milieubelastende activiteit en per soort milieubelasting (bijvoorbeeld geluid). Het Activiteitenbesluit biedt derhalve bescherming aan gevoelige objecten (waaronder woningen) en gevoelige terreinen. Voor het aspect 'geluid' biedt het Activiteitenbesluit bescherming tegen het geluid veroorzaakt door de:

  • in de inrichting aanwezige installaties en toestellen;
  • in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, en;
  • laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddelijke nabijheid van de inrichting.

Daarbij bevat het Activiteitenbesluit standaard waarden voor het beschermingsniveau tegen geluidhinder. Het gaat om het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax). Concreet betekent dit dat het geluid afkomstig van een inrichting in geluidsgevoelige ruimten van een gebouw niet meer mag bedragen dan respectievelijk 35 dB(A) (periode 07.00 - 19.00), 30 dB(A) (periode 19.00- 23.00) en 25 dB(A) (periode 23.00 - 07.00). Daardoor kan gesteld worden dat de omliggende woningen voldoende beschermd zijn tegen de aanwezige bedrijven aangezien de eisen uit het Activiteitenbesluit niet mogen worden overschreden. Het woon- en leefklimaat zal als gevolg van het toekennen van de bestemming 'Woongebied' niet onevenredig worden aangetast.

Tot slot bevindt zich aan de Deldensestraat 58-60 een bouwbedrijf welke op grond van het vigerende bestemmingsplan aangemerkt wordt als milieucategorie 3.1. Voor het omgevingstype gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van de milieubelastende bestemming (Bedrijf) tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woningen aan de Deldensestraat 37-39 bedraagt 35 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand die geldt op grond van de vng-brochure bedrijven en milieuzonering.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient bij functiewijzigingen bekeken te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden gerealiseerd te worden.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de functie wonen reeds toegestaan. Hoewel de bestemming 'Detailhandel' wordt gewijzigd in de bestemming 'Woongebied', wordt er geen nieuwe milieugevoelige functie toegestaan ten opzichte van het vigerende planologische regime. Daarnaast geldt op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving een uitzondering voor de bodemonderzoekplicht als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Deldensestraat 37 en 39 te Goor. Het plan heeft betrekking op de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' naar 'Woongebied'. Binnen de detailhandelsbestemming is het bestaande aantal woningen toegestaan.

Aan de Deldensestraat 37 en 39 zijn twee woningen gevestigd (twee-onder-een kap). Op grond van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Het omzetten van de bestemming 'Detailhandel' met bijbehorende woningen naar de bestemming 'Woongebied' kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan.

Industrielawaai

Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven zijn er in de nabijheid van het plangebied enkele bedrijven gevestigd. Voor bouwbedrijven (aannemersbedrijven) en een autobedrijf is het aspect 'geluid' maatgevend voor de richtafstand die geldt op grond van bedrijven en milieuzonering. In paragraaf 4.2 is tevens beschreven dat het Activiteitenbesluit milieubeheer bescherming biedt aan gevoelige objecten en gevoelige terreinen. Voor het aspect 'geluid' biedt het Activiteitenbesluit bescherming tegen het geluid veroorzaakt door de:

  • in de inrichting aanwezige installaties en toestellen;
  • in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, en;
  • laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddelijke nabijheid van de inrichting.

Daarbij bevat het Activiteitenbesluit standaard waarden voor het beschermingsniveau tegen geluidhinder. Het gaat om het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax). Concreet betekent dit dat het geluid afkomstig van een inrichting in geluidsgevoelige ruimten van een gebouw niet meer mag bedragen dan respectievelijk 35 dB(A) (periode 07.00 - 19.00), 30 dB(A) (periode 19.00- 23.00) en 25 dB(A) (periode 23.00 - 07.00). Daardoor kan gesteld worden dat de woningen voldoende beschermd zijn tegen de aanwezige bedrijven aangezien de eisen uit het Activiteitenbesluit niet mogen worden overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt de detailhandelsbestemming gewijzigd in de bestemming 'Woongebied'. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd aan het plangebied. Gelet op de aard en omvang van dit wijzigingsplan en de voorbeeldprojecten die genoemd zijn in het 'Besluit niet in betekende bijdragen' kan geconcludeerd worden dat dit plan ruimschoots onder de drempelwaarden valt en derhalve niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxDeldensestr3739-VS10_0008.png"
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 600 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtsbijzijnde risicobron betreft de spoorlijn Hengelo - Zutphen met trajectnummer (130K.1). Het GR-plafond 107 bedraagt 13 meter en het GR-plafond 108 bedraagt 153 meter, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

Hoewel het niet op de risicokaart vermeld wordt is op grond van het vigerende bestemmingsplan de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan binnen het plangebied. Voor de opslag en verkoop van vuurwerk gelden strenge veiligheidsregels. De regels voor de opslag van consumentenvuurwerk staan in het Vuurwerkbesluit.

Echter, door middel van dit wijzigingsplan wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - opslag en verkoop van vuurwerk' verwijderd waardoor de opslag en verkoop van vuurwerk in de toekomst niet meer mogelijk is. Derhalve kan - op basis van vorenstaande - geconcludeerd worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 8 oktober 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Het plan maakt enkel een functiewijziging van de gronden mogelijk. Op grond van de digitale watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 2,2 kilometer afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 6 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Borkeld).

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt geen stikstof uitgestoten door de verbranding van fossiele brandstoffen die kan neerslaan in kwetsbare natuur. Dit wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming zonder dat er nieuwe gebouwen en/of bouwwerken worden opgericht of gesloopt.

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie reeds bebouwd en verhard. Dit wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' in de bestemming 'Woongebied'. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Er worden geen gebouwen of bouwwerken gesloopt. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft beleid voor archeologie vastgesteld. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart staan archeologische rijksmonumenten en de kans op archeologische vondsten vermeld. Per gebied zijn criteria opgesteld wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De waardenkaart gaat uit van verschillende gebieden: zones met een lage, een middelhoge, een hoge archeologische verwachting en de historische kernen. AMK-terreinen zijn die terreinen die op de landelijke archeologische monumenten kaart staan aangegeven. Zo zijn de kernen van Delden, Diepenheim, Goor of Markelo sinds de Middeleeuwen bewoond geweest en daardoor gebieden waar de kans op archeologische vondsten groot is. Afhankelijk van de verwachtingswaarde die aan een gebied is toegewezen, zal bij bouwplannen archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden.

Toets

Op grond van de archeologische verwachtingskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting. Op grond van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.

Dit wijzigingsplan maakt enkel de wijziging van een bestemming mogelijk. Als gevolg van dit wijzigingsplan vinden geen bodemingrepen dieper dan 40 cm met een oppervlakte van 2.500 m2 plaats. Derhalve kan geconcludeerd worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied een cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Deldensestraat. De Deldensestraat betreft een gebiedsontsluitingsweg waarvoor een maximum snelheid geldt van 50 km per uur. Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt de detailhandelsbestemming (en daarmee ook de detailhandelsfunctie) gewijzigd in een woonbestemming/functie. Daarmee komt de verkeersgeneratie als gevolg van de voormalige detailhandelsactiviteit te vervallen.

De woonfunctie is reeds mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan maakt dan ook geen nieuwe functie mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat de verkeersgeneratie van en naar het plangebied, als gevolg van het verwijderen van de detailhandelsfunctie, afneemt. De verkeersbewegingen van en naar het plangebied ten behoeve van de woonfunctie kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De regels uit het bestemmingsplan "Goor" (het moederplan) zijn onverkort van toepassing op dit plan.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Goor", van toepassing verklaard

In dit artikel wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Goor", onverkort van toepassing verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de in dit hoofdstuk opgenomen bestemming 'Woongebied' worden de regels van het bestemmingsplan "Goor" onverkort van toepassing verklaard. De verbeelding van het geldende bestemmingsplan wordt gewijzigd als gevolg van dit wijzigingsplan.

5.2.3 Algemene regels

In dit wijzigingsplan zijn de algemene regels zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan "Goor", onverkort van toepassing verklaard.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

De geldende bestemming in het plangebied wijzigt van 'Detailhandel' in de bestemming 'Woongebied'. Het wijzigingsplan geeft een compleet inzicht in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In onderhavig wijzigingsplan is onderstaande bestemming opgenomen.

  • Woongebied (artikel 3)

De bestemming 'Woongebied' uit het bestemmingsplan "Goor" is onverkort van toepassing verklaard.

  • Waarde - Archeologische verwachting 1 (artikel 4)

De bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' uit het bestemmingsplan "Goor" is onverkort van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming 'Detailhandel' naar de bestemming 'Woongebied'. De voorgenomen ontwikkeling wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Goor", waaraan de provincie Overijssel reeds goedkeuring heeft verleend. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Waterschap Vechtstromen
Op 8 oktober 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 5 december 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.