Plan: | Goor |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.GOOR-VS10 |
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. De bestemmingsplannen 'Goor centrum e.o.' (2009), 'De Whee e.o.' (2011) en 'Kevelhammerhoek' (2011) zijn niet of minder meer actueel en vormen de directe aanleiding voor dit actualiserende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de actualisatieverplichting uit de Wro. Daarnaast voldoet dit nieuwe bestemmingsplan aan de verplichting die sinds 1 januari 2010 van kracht is om bestemmingsplannen digitaal te vervaardigen en digitaal beschikbaar te stellen.
Er bestaat de wens om bestemmingsplannen te maken voor grotere gebieden voor meerdere wijken. Dit met als doel het aantal bestemmingsplannen met bijbehorende procedures te verminderen en voor een volledige gebied te beschikken over één eenduidig en helder juridisch-planologisch kader. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Goor-Oost' (2016) is daarom ook meegenomen. Dit bestemmingsplan omvat alle gronden die gerekend worden tot het centrum van Goor en omliggende woongebieden.
Dit op te stellen bestemmingsplan heeft, voor zover het betreft bestaande 'stedelijke' functies als wonen, bedrijventerrein, horeca, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke, een overwegend conserverend karakter. Dit betekent dat het plan ten aanzien van de bestaande 'stedelijke functies' is gericht op het 'conserveren' of 'beheren' van de bestaande situatie in het plangebied. Wel streeft de gemeente Hof van Twente voor wat betreft de kern Goor naar een compact kernwinkelgebied en het verminderen van detailhandel buiten het kernwinkelgebied. Op 22 juni 2017 is hiervoor reeds een voorbereidingsbesluit genomen, teneinde ongewenste ontwikkelingen (nieuwvestiging detailhandel) te voorkomen.
In het plan zullen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die nog niet vervat zijn in een vastgesteld bestemmingsplan. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldend bestemmingsplan is afgeweken, worden wel meegenomen in het op te stellen bestemmingsplan.
Overigens betekent het 'conserveren' of 'beheren' niet dat het op te stellen bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels, in lijn met de mogelijkheden voor andere stedelijke functies binnen de bestemmingsplannen van de gemeente Hof van Twente.
Het plangebied van het op te stellen bestemmingsplan omvat de gronden die worden gerekend tot het bestaand bebouwd gebied van de kern Goor, met uitzondering van de bedrijventerreinen. De plangrens wordt feitelijk bepaald door de planbegrenzing van de in paragraaf 1.1 genoemde bestemmingsplannen. De kern Goor wordt aan bijna alle zijden omgeven door het buitengebied. Aan de noord- noordoostzijde bevinden zich de bedrijventerreinen 'de Spechthorst', 'De Whee' en 'Zenkeldamshoek'. Aan de zuidoostzijde bevindt zich het bedrijventerrein 'Haven'. Deze gebieden kennen een actueel planologisch kader, waardoor de noodzaak tot meebestemmen in het te actualiseren bestemmingsplan niet aanwezig is. Deze bedrijventerrein zijn dan ook buiten het plangebied gelaten. In afbeelding 1.1. is het plangebied weergegeven op een luchtfoto met een rode contour.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto met begrenzing plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan "Goor" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Binnen het te actualiseren plangebied is sprake van diverse geldende bestemmings- en wijzigingsplannen. Het voert te ver om alle geldende plannen en de daarin opgenomen bestemmingen uitgebreid toe te lichten. Daarom wordt hierna middels een tabel uitsluitend aangegeven wat de geldende plannen zijn die middels het op te stellen bestemmingsplan worden herzien.
Geldende bestemmingsplannen | Vastgesteld: |
'Goor centrum e.o.' | 26 mei 2009 |
'Goor centrum e.o., herziening Grotestraat 38 | 25 augustus 2015 |
'Goor centrum e.o., herziening Wheeme 23 | 23 februari 2012 |
'Goor centrum e.o., herziening Wijnkamp 38-42 | 5 november 2013 |
'Goor centrum e.o., herziening Kerkstraat 68-72 | 18 december 2012 |
'Goor centrum e.o., herziening Hofkerk e.o. | 10 mei 2016 |
'Goor centrum e.o., herziening Constantijnhof | 30 juni 2015 |
'Goor centrum e.o., herziening Rozenstraat Goor | 19 maart 2010 |
'Goor centrum e.o., herziening Kerkstraat 89, Goor | 7 januari 2010 |
'De Whee e.o.' | 8 februari 2011 |
'De Whee e.o., herziening Scherpenzeelseweg ong. | 31 mei 2015 |
'De Whee e.o., herziening Rubenstraat 2 | 23 april 2013 |
'De Whee e.o., wijzigingsplan Boven Regge | 3 april 2012 |
'Goor – Oost' | 12 janurai 2016 |
'Goor - Oost, herziening Gondalaan ong. Goor' | 23 januari 2018 |
'Goor – Oost, herziening locatie Ensink | 9 maart 2017 |
'Kevelhammerhoek' | 20 december 2011 |
'Appartementencomplex Bleekstraat te Goor | 2 juli 2013 |
'Reparatieregeling II - Archeologie | 8 februari 2011 |
Vanwege het conserverend karakter wordt de huidige (planologische) situatie middels het op te stellen bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen worden in principe niet mogelijk gemaakt binnen het op te stellen bestemmingsplan. Wel worden de wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld als gevolg van een verleende ontheffing, vrijstelling of (omgevings)vergunning, meegenomen in het op te stellen bestemmingsplan. Deze zijn echter niet in de tabel opgenomen.
Na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zullen bovenstaande bestemmings- en wijzigingsplannen en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door het nieuwe planologisch kader.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied en in hoofdstuk 3 op nieuwe ontwikkelingen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.
De stad Goor is ontstaan uit twee kleine kernen in de vroege Middeleeuwen, op de plaats waar de belangrijke weg van Deventer naar Duitsland via een verhoogde weg (Bandijk) het dal van het riviertje de Regge, waarover scheepvaart mogelijk was, passeerde. Hier verrees ook de parochiekerk. Goor kreeg in 1263 stadsrechten. De oudste kern was een omgrachte lintbebouwing langs de Kerkstraat. Een tweede kern, 't Schild, werd aan het eind van de dertiende eeuw ongeveer 500 meter in noordelijke richting gesticht, voor de poort van de mogelijk twaalfde eeuwse burcht Goor. Door een plan matige ophoging ontstond een ovaal plateau (Voor, Midden, Achter en Molenstraat), dat wel een gracht maar geen muur kende. In 1581 werd Goor door Staatse troepen belegerd, waarbij het stadje en de kerk veel schade leden.
De aanleg van de spoorlijn Zutphen-Enschede, de spoorlijn Hellendoorn-Neede en in mindere mate het graven van het Twentekanaal hebben de ontwikkeling van de textielindustrie gestimuleerd. Tot het begin van de twintigste eeuw bleef Goor een kleine stad met een slingerende lint bebouwing (Kerkstraat - Grotestraat - Hengevelderstraat) en twee kernen (zie afbeelding 2.1, historische kaart van circa 1787).
Vanaf 1900 breidde Goor zich voornamelijk in noordelijke en zuidelijke richting uit (zie afbeelding 2.2, historische kaart van circa 1900). Het centrum van Goor werd in de Tweede Wereldoorlog deels verwoest. Een deel van het centrum (Sterbuurt) van Goor kent daardoor voornamelijk naoorlogse bebouwing.
Na de Tweede Wereld Oorlog is Goor aan de randen plamatig uitgebreid met de naoorlogse uitbreidingswijken als De Whee, Heeckeren, 't Gijmink en Kevelhammerhoek. In afbeelding 2.3 wordt de ontwikkeling van Goor weergegeven.
Afbeelding 2.1: Historische kaart circa 1787 (Bron: Provincie Overijssel) |
Afbeelding 2.2: Historische kaart circa 1900 (Bron: Provincie Overijssel) |
Afbeelding 2.3: Historische ontwikkeling Goor (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Qua bebouwingsstructuren is er binnen het plangebied een onderscheid aan te brengen tussen de bebouwing die onderdeel uitmaakt van het centrumgebied en de bebouwing in de woongebieden. Hierna wordt op de hiervoor genoemde onderdelen ingegaan.
Zoals in paragraaf 2.1 reeds aangegeven werd Goor in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Een deel van het centrum (Sterbuurt) van Goor kent daardoor voornamelijk naoorlogse bebouwing. Het centrumgebied wordt voornamelijk bepaald door het gemeentehuis en theather de Reggehof met het daarvoor gelegen marktplein/parkeerterrein de Höfte, de winkelstraten die het tracé van de oude bandijk volgen en het Weversplein met diverse supermarkten. Het centrumgebied wordt grofweg begrenst door een spoorlijnverbinding aan de zuidzijde. De Anjerstraat en de Hengevelderstraat aan de oostzijde, de Herman Heijerstraat en Grotestraat aan de noordzijde en de Waterstraat en Laarstraat aan de westzijde. Het centrumgebied kent een grote variatie aan functies, zoals detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke functies, wonen en bedrijvigheid met daarbij behorende bebouwing. Wonen vindt zowel in grondgebonden woningen als appartementen boven centrumfuncties plaats.
Tot slot kent het centrumgebied verschillende rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, zoals kerken, een monument op de begraafplaats, het stationsgebouw, herenhuizen en het voormalige gemeentehuis.
De bebouwing in de woongebieden rondom het centrum wordt met name gekenmerkt door grondgebonden woningen met daartussen gelegen wijkvoorzieningen. Qua bebouwingstructuren is onderscheid te maken tussen de oude lintbebouwing die is gerealiseerd langs de oude invalswegen zoals de Kerkstraat, Markeloseweg, Deldensestraat, Hengevelderstraat en Grotestraat en in de afgelopen decennia planmatig gerealiseerde woonwijken. In deze wijken vindt volop herstructuring plaats.
De belangrijkste routes in het plangebied betreffen hoofdwegen die het centrumgebied en de woongebieden van Goor ontsluiten met de omliggende omgeving. Dit zijn de Markeloseweg, Kerkstraat, Laarstraat, D.J. Bunschotenstraat, Diepenheimseweg, Hengevelderstraat, Molenstraat, Deldensestraat, Scherpenzeelseweg en Enterseweg. Alle ontsluitingswegen in het centrum en de woonwijken komen in principe direct of indirect uit op een van voorgenoemde wegen. De woonbuurten betreffen over het algemeen 30 km/zones.
Binnen het plangebied komt groen vooral voor in de vorm van verspreid openbaar groen in en langs de randen van de woonwijken. In het centrumgebied is relatief weinig groen aanwezig. Vooral tussen de woonbebouwing en de bedrijventerreinen aan de noordzijde van Goor is een flinke groene buffer aanwezig. Verder liggen maatschappelijke voorzieningen zoals het scholencomplex aan de Scherpenzeelseweg (basisschool de Albatros en scholengemeenschap de Waerdenborch), basisschool Heeckeren en woonzorginstelling de Stoevelaar in ruim opgezette groene omgeving. Andere opvallende groenelementen in het plangebied zijn het gebied rondom het riviertje de Boven Regge en het park ten noorden van woonwijk Kevelhammerhoek. Het Boven Reggegebied heeft onlangs een herinrichting ondergaan en is hierdoor weer herkenbaar en beleefbaar gemaakt.
Het meest opvallende water in het plangebied betreft de Boven Regge. Deze waterloop is recent heringericht en van groot belang voor het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied (en de omgeving). Een andere van belang zijnde waterloop in het plangebied betreft de Holtdijksche beek. Daarnaast zijn in het plangebied relatief grote waterpartijen aanwezig te weten in de groenstrook langs de Enterseweg, het park ten zuiden van de Stationslaan en bij basisschool Heeckeren. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Twentekanaal. De overige wateren in het plangebied betreffen met name kleinere vijvers en/of afwateringsloten.
In de voorgaande paragraaf is ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de functionele structuur binnen het plangebied. Binnen het plangebied is sprake van een veelvoud aan functies. Het gaat hierbij om functies als wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en dienstverlening, horeca en sport-, speel- en recreatieve voorzieningen. Het voert te ver om alle verschillende functies en voorkomende bedrijven en instellingen in detail toe te lichten. Daarom wordt hierna een globaal overzicht gegeven van de verschillende functies binnen de kern Goor.
Qua functionele structuur wordt voor wat betreft het plangebied onderscheid gemaakt in:
Buiten het centrum bestaat het overgrote deel van het plangebied uit woongebied. Het betreffen hier woongebieden die in de afgelopen deccennia rondom de oude dorpskern zijn ontwikkeld. Qua karakter bestaan er duidelijke verschillen tussen de woongebieden die met name worden veroorzaakt door de bouwperiode en verschillen in woningtypes (bungalows, vrijstaande woningen, halfvrijstaande woning en rijenwoningen etcetera). In de woongebieden is over het algemeen sprake van grondgebonden woningen, in het centrumgebied komt ook gestapelde woningbouw voor. In afbeelding 2.4 worden woonfuncties in het plangebied op de luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.4: Woonfuncties in de bebouwde kom van Goor |
In het kernwinkelgebied van Goor wordt gestreefd naar levendigheid door diverse functies naast elkaar toe te staan. De functionele structuur van het centrum van Goor is dan ook zeer divers. De regels van de bestemming 'Centrum' bieden de mogelijkheid tot vestiging van bedrijvigheid in een lichte milieucategorie, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, lichte horeca en wonen. Hierdoor kent Goor een aantrekkelijkheid kernwinkelgebied.
Buiten het kernwinkelgebied komen ook enkele percelen voor waar detailhandel, horeca of bedrijf de enige toegestane functie is. Het gaat hier om diverse bedrijven, winkels waaronder enkele supermarkten en enkele cafés. In afbeelding 2.5 worden centrumfuncties, detailhandel en bedrijven in het plangebied op de luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.5: Centrumfuncties, detailhandel en bedrijven in de bebouwde kom van Goor |
Binnen de begrenzing van het plangebied komen maatschappelijke functies van uiteenlopende aard voor. Deze voorzieningen bevinden zich zowel in het centrum als verspreid over de woongebieden. Het gaat bijvoorbeeld om het gemeentehuis en het naastgelegen theather, woonzorgvoorzieningen, medische voorzieningen, een brandweerkazerne, kerken, scholen en een begraafplaats. In afbeelding 2.6 worden maatschappelijke functies in het plangebied op de luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.6: Maatschappelijke voorzieningen in de bebouwde kom van Goor |
Binnen het plangebied bevindt zich aan de Rubenstraat het sportcomplex van de Goorse Mixes Hockey Club. Aan de Diepenheimseweg is de Goorse Tennisclub gevestigd en aan de Mossendamseweg is een sportcomplex gelegen met een sporthal, voetbalvelden en een tennisbaan. Verder bevindt zich aan de IJbaanweg 2 de Goorse Ijsclub. De natuurijsbaan wordt incidenteel gebruikt.
Binnen de kern komen geen grote zelfstandige speelvoorzieningen zoals speeltuinen voor. Binnen de woonbuurten bevinden zich verspreid wel enkele kleinere speelgelegenheden. In afbeelding 2.7 worden sport-, speel en recrearieve voorzieningen in het plangebied op de luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.7: Sport-, speel en recreatieve voorzieningen in de bebouwde kom van Goor |
Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven maakt het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen in de vorm van bouw- en/of gebruiksmogelijkheden mogelijk die in de bestaande (planologische) situatie nog niet aanwezig zijn. Het bestemmingsplan is gericht op het 'conserveren' of 'beheren' van de bestaande situatie in het plangebied. Met de bestaande situatie wordt ook de huidige planologische situatie bedoeld.
Omdat een bestemmingsplan pas rechtskracht krijgt na de vaststelling van het plan door de gemeenteraad en dan pas sprake is van een 'bestaande' planologische situatie worden uitsluitend vastgestelde bestemmingsplannen meegenomen. Ontwikkelingen die nog niet vervat zijn in een vastgesteld bestemmingsplan of die nog verkeren in de voorbereidende fase worden niet meegenomen in het op te stellen bestemmingsplan.
Overigens betekent het 'conserveren' of 'beheren' niet dat het bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maken. Kleinschalige ontwikkelingen blijven op basis van het bestemmingsplan wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels.
Hoewel het bestemmingsplan een conserverende karakter heeft , streeft de gemeente Hof van Twente richting de toekomst wel naar een compact kernwinkelgebied in Goor. Dit beleid is vastgelegd in de op 8 mei 2012 door de gemeenteraad vastgestelde 'Structuurvisie Masterplan centrum Goor'. Deze visie is gericht op het verbeteren van het centrum van Goor en wordt de wens geuit dat vestiging van detailhandel plaatsvindt in het kernwinkelgebied.
Op 20 juni 2017 heeft gemeenteraad van Hof van Twente op basis van voorgenoemde strcutuurvisie een voorbereidingsbesluit genomen dat op 22 juni 2017 in werking is getreden. Hierin wordt aangegeven dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor bestaande detailhandellocaties gelegen buiten het kernwinkelgebied van Goor. In afbeelding 3.1 wordt de begrenzing van het voorbereidingsbesluit weergegeven. In overleg met betrokken eigenaren worden detailhandelsbestemmingen buiten het kernwinkelgebied op termijn wegbestemd. Om nieuwvestiging buiten het kernwinkelgebied tegen te gaan, heeft de gemeenteraad het voorbereidingsbesluit genomen. Op deze wijze kunnen binnenkomende aanvragen voor omgevingsvergunningen met betrekking tot detailhandelsfunctie die in overeenstemming zijn met de geldende bestemmingsplan worden aangehouden. Omgevingsvergunningsvrije bouwactiviteiten blijven daarentegen wel mogelijk.
De gemeente Hof van Twente heeft geïnventariseerd op welke locaties buiten het kernwinkelgebied op dit moment nog gebruik wordt gemaakt van een 'detailhandel' of 'centrumdoeleindenbestemming'. Daar waar het huidige gebruik geen detailhandel meer betreft wordt de bestemming met dit bestemmingsplan omgezet naar een bij het feitelijk gebruik passende bestemming. De locaties die op dit moment nog wel voor detailhandel worden gebruik behouden in dit bestemmingsplan een detailhandel functie. In de detailhandel bestemming voor deze locaties wordt een wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden en/of dienstverlening opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
'Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'detailhandel' te wijzigen in 'woondoeleinden' en/of 'dienstverlening' indien het zodanige gebruik voor ten minste 2 jaar is gestaakt'.
Afbeelding 3.1: Begrenzing voorbereidingsbesluit (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet heeft 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen:
In paragraaf 5.9 wordt ingegaan op de aspecten 'cultuurhistorie en archeologie'. Verwezen wordt naar de toetsing in deze paragraaf.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In paragraaf 5.10 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in relatie tot de waterhuishouding. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in relatie tot gebiedsbescherming en ecologische aspecten. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de actualisatieverplichting uit de Wro waarbij bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar opnieuw moeten worden vastgesteld. De SVIR, het Barro, de Erfgoedwet, de Wet Natuurbescherming en het Nationaal Waterplan 2016-2021 vormen in dit kader geen belemmering, omdat sprake is van een overwegend conserverend bestemmingsplan. Daarnaast zijn de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt beperkt van aard, het rijksbeleid laat zich hier niet specifiek over uit.
Een conserverend bestemmingsplan waarmee niet wordt voorzien in aanvullende bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het voorgaande onherroepelijke bestemmingsplan, is geen stedelijke ontwikkeling (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1125, r.o. 6.1). Dat is ook het geval indien nog geen gebruik is gemaakt van de planologische mogelijkheden van het vorige plan. Onbenutte planologische mogelijkheden mogen in een nieuw plan worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden (ABRvS 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:561, r.o. 7.4-7.5 en ABRvS 6.5-6.6). Dat laat echter onverlet dat het bevoegde orgaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de conserverende bestemming nog steeds een passende bestemming is (ABRvS 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2062, r.o. 5.5 – 5.6). Er is overigens ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien het conserverende bestemmingsplan gepaard gaat met een minimale wijziging van de positie en het oppervlak van het bestemmingsplanvlak (ABRvS 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:370, r.o. 13.2).
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend geval, waarbij enkele bestaande planologische mogelijkheden opnieuw worden vastgelegd, de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Dit bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van het nu nog geldend planologisch regime voor het centrum en de woongebieden van Goor en is conserverend van aard. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waardoor het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel niet van toepassing is. Het uit de omgevingsverordening naar voren komende intrekgebied grondwater Herikerberg-Goor dat over een deel van het plangebied is gelegen, is juridisch doorvertaald in de regels.
Geconcludeerd kan worden dat dit conseverende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het waterschap Vechtstromen behoort tot het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt, naast de voornoemde waterschappen, beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost. Het nieuwe Waterbeheersbeheersplan is nog in procedure en heeft nog geen rechtskracht.
Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW- lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde 'factsheets', wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slecht gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen.
Paragraaf 5.10 omvat de waterparagraaf, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.
Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk. Het centraal gelegen Goor heeft qua bedrijven en instellingen betekenis voor de gehele gemeente.
Een landelijke trend is dat in de komende tientallen jaren de bevolking vergrijst en ontgroent. Om deze reden moeten er meerdere woningen gerealiseerd worden voor ouderen. Verder moeten er acties en maatregelen ondernomen worden om de gemeente weer aantrekkelijk te maken voor jongeren. Verder zal de gemeente zich richten op het verhogen van de kwaliteit van de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad en het verhogen van het aandeel levensloopbestendige woningen. Herstructurering en nieuwbouw zal samengaan met investeringen in duurzaamheid van woningen.
De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In deze visie zijn 20 streefbeelden opgenomen. Voor het plangebied, waar een grote variatie van functies aanwezig is, zijn meerdere streefbeelden van toepassing.
Dit bestemmingsplan legt uitsluitend de bestaande planologische situatie van het centrum en de woongebieden opnieuw vast. Binnen de regels van de in het plangebied voorkomende bestemmingen wordt net als in bestaande situatie ruimte geboden voor nieuwbouw en verbouw en er met name in het centrumgebied flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden opgenomen. Op deze wijze kan ingespeeld worden op toekomstige trends en ontwikkelingen op het gebied van wonen en centrumfuncties.
De Structuurvisie Goor 2025 bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor, met uitzondering voor het gebied waarvoor het Masterplan Centrum Goor is opgesteld. De ambities ten aanzien van meerdere onderwerpen (zoals wonen, economie, verkeer en infrastructuur en cultuurhistorie) zijn samengebracht in de structuurvisie, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van Goor. Daarnaast bevat de structuurvisie een visie op de ruimtelijke kwaliteit. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.
In de structuurvisie wordt op diverse onderdelen een visie op hoofdlijnen geschetst voor de kern Goor. Omdat het plangebied het de gehele bebouwde kom van Goor, uitgezonderd de bedrijventerreinen, betreft zijn alle in de structuurvisie aan bod komende onderwerpen relevant voor dit bestemmingsplan, het voert te ver om hier ieder onderwerp uitgebreid te behandelen. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is dit aanvaardbaar. In afbeelding 4.2 is de visiekaart uit de structuurvisie opgenomen.
Afbeelding 4.2: Visiekaart Structuurvisie Goor 2025 (bron: Gemeente Hof van Twente) |
Dit bestemmingsplan gaat echter wel mogelijkheden bieden om detailhandelsbestemmingen buiten het kernwinkelgebied op termijn weg te bestemmen, teneinde te komen tot een compact kernwinkelgebied. Om deze reden wordt hieronder wel kort ingegaan op het onderwerp economie en specifiek detailhandel.
In de structuurvisie Goor 2025 is ten aanzien van detailhandel het volgende aangegeven:
'Om het functioneren van het toekomstige centrum van Goor te verbeteren wordt conform het masterplan van Goor gestreefd naar een compact kernwinkelgebied met een eenduidige hoofdwinkelroute, trekkers op strategische locaties en pleinen met horeca als verbindende elementen. Belangrijke voorwaarde voor een sterk kernwinkelgebied is in ieder geval om buiten het centrum van Goor, dat wil zeggen het plangebied van voorliggende structuurvisie, geen nieuwe winkelontwikkelingen en uitbreidingen toe te staan. De voorgestane concentratie zal leiden tot de noodzakelijke toename van passanten/bezoekers in het kernwinkelgebied, hetgeen een positieve impuls voor investeringen zal hebben'. In afbeelding 4.3 is de integrale visiekaart van het masterplan Goor opgenomen.
Afbeelding 4.3: Visiekaart Structuurvisie Masterplan Goor (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Dit bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van geldende planologisch regime voor het centrum en de woongebieden van Goor en is conserverend van aard. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarvoor nog niet eerder een planologisch kader is vastgesteld. De bestemming 'Centrum' wordt beperkt tot het kernwinkelgebied en daarbuiten wordt gestreefd naar het verminderen van detailhandelsbestemmingen. Deze 'ontwikkeling' is in overeenstemming met de Structuurvisie Goor 2025. Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie Goor 2025' de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Vanuit een nauwe samenwerking willen ondernemers en de gemeente Hof van Twente een gezond economisch klimaat stimuleren, inclusief leefbaarheid, werkgelegenheid en een hoog voorzieningenniveau. Dat doet men onder andere door de lokale behoefte per kern zo goed mogelijk te faciliteren met concrete acties waar écht behoefte aan is. Door deze sociaal-economische visie en het bijbehorende actieplan uit te voeren krijgt Hof van Twente een duidelijk economisch profiel. Meetbare doelen waarvoor draagvlak is bij ondernemers staan voorop en de nadruk ligt op ‘doen’.
De speerpunten zijn:
Dit bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van geldende planologisch regime voor het centrum en de woongebieden van Goor en is conserverend van aard. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De bestemming 'Centrum' wordt beperkt tot het kernwinkelgebied en daarbuiten wordt gestreefd naar het verminderen van detailhandelsbestemmingen. Deze 'ontwikkeling' is in overeenstemming met het speerpunten 'een sterke detailhandelsstructuur' zoals geformuleerd in de Sociaal Economische Visie. Geconcludeerd wordt dat de 'Sociaal Economosche Visie' de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.9.1 wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan wordt omgegaan met archeologische verwachtingswaarden in het plangebied.
De ambitie van de gemeente is om bodemverontreiniging te voorkomen en de goede kwaliteit van de bodem te behouden. De gemeente wil bodemaspecten tijdig meenemen in de planvorming. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingsgevallen die risico’s opleveren voor mens en milieu. De gemeente gaat bij de uitvoering van bodemonderzoek uit van de landelijk geldende onderzoeknormen. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de aanwezigheid van asbest in bodem.
In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodemkwaliteit in relatie tot dit bestemmingsplan.
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 – 2015 “Veiligheid zonder absolute zekerheid”. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de binnen het plangebied aanwezige risicobronnen. Dit conserverende bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van zwaardere en meer risicovolle bedrijvigheid.
Het gemeentelijk milieubeleidsplan schetst de kaders, de hoofdlijnen en de richting van het te voeren samenhangend beleid voor diverse milieuthema’s, de aanpak van doelgroepen en de samenhang met het economisch-ruimtelijk beleid. De beleidsnota kent een visie deel tot 2020. Centraal staat het streven naar milieuduurzaamheid. Dit vindt plaats doordat milieuaspecten en -normen vroegtijdig in de voorbereiding van besluitvorming worden mee- en afgewogen met het oog op ontwikkeling en behoud van een goed woon- en leefklimaat.
In Hoofdstuk 5 wordt uitgebreid ingegaan op alle milieu- en overige omgevingsaspecten. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden worden gerespecteerd. Van een aantasting van het huidige woon- en leefklimaat als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan is dan ook geen sprake.
De Nota gemeentelijk geluidbeleid 2013 – 2020 bevat voor 7 verschillende gebiedstypen beleid met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. De geluidnota bevat ook beleid voor onder andere cumulatie en compensatie van geluid. Het beleid is gericht op behoud van stilte waar het stil is. Dit geldt voor zowel het buitengebied als voor de kern.
Waar van nature al meer geluid is, bijvoorbeeld door verkeer op drukke doorgangswegen, is de gemeentelijke ambitie minder hoog.
Op het aspect geluid wordt in paragraaf 5.1 nader ingegaan. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het GRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het GRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030).
Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel. Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken. Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.
Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW- lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde 'factsheets', wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slechts gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen.
Voor een nadere toelichting op het aspect water in relatie tot dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de waterparagraaf welke in paragraaf 5.10 is opgenomen.
De hiervoor behandelde beleidsdocumenten zijn met name richtinggevend bij ontwikkelingen terwijl dit bestemmingsplan met name een conserverend en beheersgericht karakter heeft. Zo wordt voor wat betreft de bestaande woningen, bedrijvigheid en overige functies de bestaande planologische situatie opnieuw vastgelegd. Hiertoe worden overigens ook die percelen gerekend waar op basis van een onherroepelijk bestemmingsplan of andere planologische procedure gebouwd kan worden ten behoeve van de hiervoor genoemde functies.
Daar waar noodzakelijk zijn gemeentelijke beleidsuitgangspunten doorvertaald in de regels van dit bestemmingsplan of bieden de regels, voor zover een bestemmingsplan hierin kan voorzien, voldoende mogelijkheden om gemeentelijke beleidsambities te kunnen realiseren.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, milieuzonering, geurhinder, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, de waterparagraaf en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het plangebied kent geen gezoneerd bedrijventerrein of ligt niet binnen de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein waarvoor het aspect industrielawaai een nadere toelichting behoeft. Ten aanzien van de aspecten weg- en railverkeerslawaai wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan conserverend van aard is en uitsluitend de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastlegt. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidsbronnen mogelijk gemaakt die niet aanwezig zijn of te realiseren zijn op basis van geldende bestemmingsplannen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van dit actualiserende en conserverende bestemmingsplan vormt de Wet geluidhinder geen belemmering.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Dit bestemmingsplan heeft een conserverend en beheersgericht karakter en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maakt. Indien de in het plan opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken, dient voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen/ gewijzigd gebruik te worden aangetoond dat de kwaliteit van bodem in overeenstemming is met het nieuwe gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Daarnaast is ook het ´Besluit gevoelige bestemmingen´ van toepassing voor gevoelige bestemmingen op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied. In dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet vervat zijn in een onherroepelijk bestemmingsplan of waarvoor anderszins een planologische procedure is afgerond of een vergunning is verleend. De in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zullen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.
Vaststelling van dit bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De wet- en regelgeving ten aanzien van de transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Inrichtingen
Op bedrijventerrein Spechthorst ten noorden van het plangebied bevinden zich een aantal inrichtingen met risicovolle installaties. Hieronder worden deze kort beschreven.
Breukelsweg 10: Pluimveeslachterij Pingo Poultry Ingredients B.V.
Dit bedrijf heeft twee machinekamers (waarvan één een hulpmachinekamer betreft) met een plaatsgebonden risicoafstand van 65 meter. Verder beschikt het bedrijf over een ammoniakleiding met een plaatsgebonden risicoafstand van 25 meter. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand.
Breukelsweg 6: Postma Snelvries B.V.
Dit bedrijf beschikt over een machinekamer met een plaatsgebonden risicoafstand van 15 meter. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand.
Enterseweg 10: Servicestation Hoek V.O.F.
Dit tankstation beschikt over een LPG-installatie bestaande uit een vulpunt, reservoir en afleverinstallatie. Voor het vulpunt en reservoir geldt een plaatsgebonden risico afstand van 35 respectievelijk 25 meter. Het invloedsgebied van het groepsrisico voor het vulpunt en reservoir bedraagt 150 meter. Op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Goor – Oost' is hiervoor een aanduiding 'veiligheidszone – lpg' opgenomen. Binnen deze zone bevinden zich geen woonfuncties. In dit bestemmingsplan wordt deze aanduiding opnieuw opgenomen.
Op bedrijventerrein 'Haven' ten zuiden van het plangebied bevinden zich de volgende inrichtingen:
Haven 4: Triferto
Het betreft hier een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen met een opslaginstallatie voor nitraathoudende kunstmest. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour, die zich niet tot het plangebied strekt.
Haven 2: Agrowin
Het betreft hier eveneens een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. Dit bedrijf beschikt over een opslaggebouw voor bestrijdingsmiddelen met een plaatsgebonden risicoafstand van 20 meter. Het plangebied bevindt zich op ruime afstand van deze risicovolle installatie.
Buisleidingen
Ten noorden en noordwesten van het plangebied bevinden zich de volgende buisleidingen:
Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico.
Beide leidingen liggen op enige afstand van het plangebied, de woningen binnen het plangebied ligging buiten de bovengenoemde 1% letaliteitsafstand van de leidingen. Gelet hierop en het feit dat dit een bestemmingsplan met een conserverend karakter betreft, hoeft het groepsrisico niet verantwoord te worden.
Dit bestemmingsplan heeft een conserverend en beheersgericht karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die nog niet vervat zijn in een onherroepelijk bestemmingsplan of waarvoor anderszins een planologische procedure is afgerond of een vergunning is verleend.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Zoals in paragraaf 5.4 al aangeven bevinden zich ten noorden van het plangebied hogedrukaardgasleidingen. Daarnast zijn binnen het plangebied diverse drinkwatertransportleidingen van de Vitens aanwezig. Tot slot is in het zuiden van het plangebied is tevens de bovengrondse hoogspanningsleiding Hengelo - Doetinchem aanwezig.
Alle binnen het plangebied aanwezige en planologisch relevante kabels en leidingen krijgen een op behoud en bescherming gerichte regeling. Bij al deze leidingen en kabels hoort een belemmeringenstrook, binnen deze strook of zone mogen bij recht geen gebouwen worden opgericht. De belemmeringenstrook bij de betreffende leidingen bedragen:
Door het opnemen van diverse dubbelbestemmingen voor de binnen het plangebied aanwezige kabels en leidingen worden deze ook planologisch beschermd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, winkels, horeca of kantoren) voor. Van een 'gemengd gebied' is sprake indien direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook de aanwezigheid van verkeersaders kan een hogere milieubelasting in het gebied veroorzaken dan aanwezig is in een rustige woonwijk.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van de VNG-publicatie is afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Welke richtafstanden gelden voor de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' is hieronder weergegeven.
In Goor komt diverse bedrijvigheid voor. Het gaat hierbij om enkele solitaire bedrijfspercelen binnen het plangebied en de bedrijventerreinen ten noorden en zuiden van de woonkern (buiten het plangebied). Hierbij gaat het in alle situaties om bestaande bedrijvigheid die op basis van de geldende bestemmingsplannen mag worden uitgeoefend. Hiervan mag worden aangenomen dat deze bestaande bedrijvigheid geen onevenredige belemmering oplevert voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van milieugevoelige functies. Dit temeer, omdat in de geldende bestemmingsplannen die voorzien in bedrijvigheid in alle gevallen gebruik is gemaakt van milieuzonering om zodoende voldoende afstand aan te houden tot milieugevoelige functies zoals 'wonen'.
Andersom mag ervan worden uitgegaan dat de bestaande milieugevoelige functies op voldoende afstand van bestaande bedrijvigheid zijn gesitueerd en daarmee geen belemmering vormen.
Nader onderzoek in het kader van milieuzonering wordt in het kader van dit conserverende bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht. Door voor bedrijfslocaties binnen het plangebied de huidige gehanteerde zonering over te nemen is geen sprake van (extra) milieuhinder als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Voor de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt, en voor zover in dit kader relevant, zal in de regels een afwegingskader worden opgenomen waarin wordt aangegeven dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie ter plaatse.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en legt de huidige (planologische) situatie grotendeels opnieuw vast. Met het hanteren van de vorenstaande werkwijze worden de huidige gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk gerespecteerd en wordt ten opzichte van de huidige situatie geen afbreuk gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. Andersom worden bedrijven en andere functies over het algemeen niet extra beperkt als gevolg van de vaststelling van dit plan. Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Binnen de kern van Goor komen geen agrarische bedrijven voor. Rondom de kern zijn wel diverse agrarische bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn op voldoende afstand gesitueerd van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom gesitueerd. Daarbij legt het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande planologische situatie opnieuw vast. Het opnieuw vastleggen van de huidige planologische situatie leidt niet tot extra beperkingen voor omliggende agrarische bedrijven of een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten.
Veehouderijbedrijven worden niet extra beperkt in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de vaststelling van dit plan. Andersom draagt dit bestemmingsplan niet bij aan een verslechtering van de geursituatie in het plangebied. Het aspect geurhinder vanwege veehouderijen levert daarom geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend en beheersgericht van aard. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN is dan ook geen sprake. De vaststelling van het plan niet tot gevolg heeft dat aanwezige groenstructuren binnen het plangebied minder geschikt worden voor flora en/of fauna. (Veld)onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt om deze reden niet noodzakelijk geacht. Onderzoek in verband met beschermde natuurgebieden wordt eveneens niet noodzakelijk geacht.
Aan de grotere bestaande groenstructuren wordt, voor zover hier sprake is van openbaar groen, conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan een passende bestemming toegekend.
De beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben, gezien de geringe omvang ervan, geen onaanvaardbare nadelige gevolgen op ecologische waarden. Gezien het feit dat wetgeving zoals de Wet natuurbescherming, bijvoorbeeld bij de sloop van gebouwen, ook buiten de regels van het bestemmingsplan van kracht is, wordt het opnemen van specifieke regels niet noodzakelijk geacht.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt uitsluitend de huidige bestaande situatie opnieuw vast. In eerste aanleg wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen die het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk maken.
De gemeente Hof van Twente beschikt over een eigen archeologische verwachtingskaart die reeds is vertaald in het geldende bestemmingsplan 'Reparatieregeling II - Archeologie'. Dit nu nog geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen dubbelbestemming ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden onverkort overgenomen in dit bestemmingsplan.
Op deze wijze is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden bij mogelijke toekomstige bodemingrepen voldoende verzekerd.
Met de hiervoor beschreven wijze van regeling is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende geregeld. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ieder bestemmingsplan dient tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied bevinden zich diversie monumentale panden en andere cultuurhistorische waarden welke te raadpleggen zijn via de Cultuurhistorische waardenkaart. Het op te stellen bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt in eerste aanleg geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Net als in de op dit moment nog geldende bestemmingsplannen worden de bebouwings- wegen-, water- en groenstructuren door middel van een eigen bestemming opnieuw vastgelegd. Voor de zich in het plangebied bevindende rijksmonumenten wordt in dit bestemmingsplan geen aparte status opgenomen. Deze cultuurhistorische waarden van deze objecten zijn op basis van de Erfgoedwet reeds beschermd met een bijbehorende regeling.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Zoals in diverse paragrafen in Hoofdstuk 4 uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en heeft een conserverend en beheersgericht karakter. De bestaande openbare wateren binnen het plangebied krijgen een passende bestemming en blijven behouden. Voor het beheer en ter bescherming van enkele relevante waterlopen (de Boven Regge) is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bebouwingsvrij' opgenomen. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, maar wel voor een deel in het intrekgebied van de winning Herikerberg-Goor. Volgens de Omgevingsverordening en de Methodiek voor gebiedsgerichte grondwaterbescherming in Overijssel dient het plan aan het stand-still principe te voldoen. Doordat er sprake is van een actualiserend / conserverend bestemmingsplan blijft het risico op grondwaterverontreiniging gelijk en wordt voldaan aan het stand-still principe. Middels het opnemen van de gebiedsaanduiding milieuzone - intrekgebied is de bescherming van dit intrekgebied planologisch verankerd.
Het opnieuw vastleggen van de huidige (planologische) situatie heeft geen negatieve invloed op de waterhuishoudkundige situatie. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, die middels een separate procedure planologisch geregeld moeten worden, wordt gestreefd naar een verbetering van de waterhuishouding.
Het waterschap Vechtstromen is op 6 oktober 2017 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het voorliggende bestemmingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap Vechtstromen.
Tezijnertijd wordt hier de reactie van het waterschap opgenomen.
Wateraspecten zijn voldoende afgewogen en meegenomen in dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Borkeld, is gelegen op een afstand van circa 4,9 kilometer van het plangebied. Zoals in 5.8.2 al geconcludeerd heeft de vaststelling van dit conserverende bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden tot gevolg.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in directe eindbestemmingen voor de binnen de conserverende planonderdelen aanwezige activiteiten. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. Middels dit bestemmingsplan worden echter geen activiteiten zoals genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. mogelijk gemaakt maar wordt de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastgelegd.
Hoewel dit bestemmingsplan conserverend van aard is, zijn binnen de diverse bestemmingen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze bevoegdheden zijn echter beperkt van aard en omvang en leiden niet tot een wezenlijk ander plan.
Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gezien het feit dat:
wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van belangrijk nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de uitvoerbaarheidsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer aan hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingregels zijn onderverdeeld in o.a.:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing):
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouwregels in het plan.
Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing):
Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing):
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing):
Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 35)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels (Artikel 36)
In dit artikel wordt aangegeven wel gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval als strijd met de bestemming wordt aangemerkt. Deze gebruiksregels gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 37)
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen in verband met in het plangebied gelegen 'veiligheidszone - LPG', een 'vrijwaringszone - straalpad' en 'milieuzone - intrekgebied'.
(Algemene afwijkingsregels (Artikel 38)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Overige regels (Artikel 39)
Dit artikel omvat enkele aanvullende regels met betrekking tot het parkeren en het laden en lossen van goederen.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Voor het leggen van bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch met waarden (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden in het oosten van het plangebied die agrarisch in gebruik zijn. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het behoud en het herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke waarden, groenvoorzieningen en water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mogen binnen deze bestemming worden opgericht.
Aan de in het plangebied gelegen bestaande bedrijven is de bestemming 'Bedrijf' toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2 van de bij de planregels behorende Bijlage 1 Staat van bedrijven met de daarbij behorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bestaande bedrijfswoningen.
Daarnaast zijn de bedrijven, die op het moment van het van kracht worden van dit plan al ter plaatse aanwezig waren en die zijn vermeld in de bij de planregels behorende Bijlage 2 Lijst van bedrijven Goor' toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'Verkooppunt motorbrandstoffen' is teven verkoop van motorbrandstoffen zonder LPG toegestaan.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor gebouwen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, gebouwen voor openbaar nut, overkapping bij woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bedrijf - Openbaar nut (Artikel 5)
De voor 'Bedrijf - Openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor utilitaire voorzieningen, zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en meetstations met de daarbij behorende terreinen en bouwwerken. Binnen deze bestemming mogen gebouwen en overkappingen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd worden.
Deze bestemming is opgenomen voor de bedrijfsgronden aan de noordrand van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van bedrijven', dienstverlening en bijbehorende groenvoorzieningen, water, verkeers- en verblijfsdoeleinden.
Per bedrijf is één bedrijfswoning met bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat het totaal aantal bedrijfswoningen binnen deze bestemming maximaal 11 mag bedragen.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bedrijfswoningeng en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gronden binnen de bestemming 'Centrum' zijn bestemd voor de volgende functies en daarbij bijbehorende voorzieningen:
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Cultuur en ontspanning (Artikel 8)
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een museum en het behoud van de uiterlijke verschijningsvorm van de molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'. Verder zijn de gronden bestemd voor de hierbij behorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor detailhandel en dienstverlenende bedrijven, met uitzondering van perifere detailhandel, detailhandel in vuurwerk en supermarkten.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt' is tevens een supermarkt toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - opslag en verkoop van vuurwerk' is opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 2' is horeca, categorie 2: toegestaan.
Verder zijn gronden met deze bestemming bedoeld voor webwinkels, bestaand wonen, waaronder ook het uitoefenen van een huis verbonden beroep valt, op de verdieping van gebouwen en bijbehorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bedrijfswoningen, gebouwen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, gebouwen voor openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming 'Detailhandel' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Detailhandel' te wijzigen in 'Wonen, Woongebied, Woongebied - 1 en/of Dienstverlening' indien het zodanige gebruik voor ten minste 2 jaar is gestaakt, mits:
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor dienstverlenende bedrijven en bijbehorende groenvoorzieningen, water, waterberging, verkeer- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Hiernaast is bestaand wonen, waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt, toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' wordt het behoud van de uitwendige hoofdvorm geregeld.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor gebouwen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, gebouwen voor openbaar nut, overkapping bij woningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlenende bedrijven, bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Bijlage 1 'Staat van bedrijven' en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de hierbij behorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor gebouwen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, gebouwen voor openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het aanwezige beeldbepalend-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan, net als in de geldende bestemmingsplannen, bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, bescherming van landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden', voet- en fietspaden, toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen, speelvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, openbare nutsvoorzieningen, verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en dagrecreatief medegebruik.
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.
Groen - Groene ruimte (Artikel 13)
De bestemming 'Groen - Groene ruimte' is toegekend aan de gronden die zowel een semi-agrarische functie als een waardevolle functie in verband met de groene uitstraling hebben. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland, dagrecreatief medegebruik, groenvoorzieningen en toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud van groen en water worden gebouwd. Overige bouwwerken zijn binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Voor twee locaties in het plangebied zijn de aanduidingen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' opgenomen. De bestemming 'Groen - Groene ruimte' kan hier worden gewijzigd in de bestemming 'Woongebied - 1', mits:
De bestemming 'Horeca' is toegekend aan de bestaande horecafuncties binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor horeca, categorie 1, horeca, categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', terrassen en bij de bestemming behorende groenvoorzieningen,water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen.
Bestaande bedrijfswoningen zij toegestaan en op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Hieronder valt ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bestaande bedrijfswoningen, gebouwen voor verkeers- en verblijfsdoeleinden, gebouwen voor openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en daarbijbehorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
Ook hier geldt dat bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan en op de verbeelding zijn aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Hieronder valt ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep.
Gebouwen en overkapping zijn binnen deze bestemming binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan. Verder gelden er afzonderlijke regels voor bestaande bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van aanduidingen zijn de volgende functie mogelijk:
Gevouwen zijn toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak.
Maatschappelijk - begraafplaats (Artikel 17)
De voor 'Maatschappelijk - begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor een begraafplaats, met bijbehorende groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
In het aangegeven bestemmingsvlak mag ten hoogste 100 m2 aan gebouwen en overkappingen gebouwd worden.
De bestaande sportvoorzieningen met uitzondering van een tennisbaan zijn bestemd als 'Sport'. Deze gronden/terreinen zijn bestemd voor sport- en spel (ontspanning), maatschappelijke voorzieningen, ondergeschikt aan de sport- en speldoeleinden, horeca 2, ondergeschikt aan en ten dienste van de sport- en speldoeleinden en daarbijbehorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden.
Gebouwen en overkappingen, niet zijnde dug-outs, zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Hierbij dient de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte in acht te worden genomen.
Dug-outs zijn toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak waarbij het maximaal aantal dug-outs 6 mag bedragen. In de regels is tevens een maximale bouwhoogte en een maximale oppervlakte voor dug-outs opgenomen.
Tot slot zijn binnen de bestemming tevens overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen, verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen, een vlaggenmast en andere overige bouwwerken.
Sport - Tennisbaan (Artikel 19)
Het tenniscomplex van de Goorse Tennisvereniging aan de Diepenheimseweg heeft net als in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Sport - Tennisbaan' gekregen. De gronden zijn bestemd voor het bestaande tenniscomplex en daarbij behorende groenvoorzieningen, water, fiets- en voetpaden alsmede een inrit ten behoeve van de bestemming, verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze moeten worden geboud binnen het bouwvlak met in achtneming van de regels omtrent maximale oppervlakte, goot- en bouwhoogten, afstand van gebouwen tot de perceelgrens, bouwhoogte van palen, ballenvangers en lichtmasten.
De belangrijke doorgaande verkeersroutes met een belangrijke ontsluitingsfuncties in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, fiets- en voetpaden, verkeers- en verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn qua gebouwen uitsluitend gebouwen en overkappingen voor verkeer- en verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden toegestaan. Overige bouwwerken zijn ook binnen deze bestemming toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak.
Verkeer - Railverkeer (Artikel 21)
De spoorwegverbinding Hengelo-Zutphen is bestemd als 'Verkeer - Railverkeer'. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor spoorwegen, met daarbij inbegrepen bermen, spoorwegovergangen en dergelijke, voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer, voorzieningen ten behoeve van passagiers. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bijbehorende groenvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming kunnen gebouwen en overkappingen binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend gebouwen en overkappingen voor verkeer- en verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m2 toegestaan. Overige bouwwerken zijn ook binnen deze bestemming toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak.
De binnen het plangebied aanwezige waterlopen met een belangrijke functie voor het waterhuishoudkundig systeem zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water'. Naast waterlopen en -partijen is deze bestemming bedoeld voor de waterhuishouding, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeer in en over het water, groenvoorzieningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen.
Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Uitsluitend overige bouwwerken mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.
De bestemming 'Wonen' is van toepassing op de afzonderlijke, meer geïsoleerd liggende woningen in het plangebied en, voorzover aangeduid, standplaatsen voor woonwagens. Voor het overige komt de regeling overeen met die van de regeling in de bestemming 'Woongebied' die verderop in deze paragraaf zal worden besproken.
De bestemming 'Wonen - 1' is van toepassing op een specifieke locatie aan de Scherpenzeelseweg waar maximaal 14 woningen mogelijk zijn. De regeling komt grotendeels overeen met de regels van de bestemmingen 'wonen' en 'woongebied', maar wijken op enkele punten af.
De bestemming 'Wonen - Zorg' is opgenomen voor de woonzorgappartementen aan Kerkstraat 68-72. De gronden zijn bestemd voor wonen, in samenhang met centrale voorzieningen, ten behoeve van verzorging en verpleging op afroep en hierbij behorende verkeers- en verblijfsdoeleinden, groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn de zorgappartementen en de wacht- en slaapruimte voor verzorgers toegestaan. Het maximaal aantal zorgappartementen is vastgelegd op acht.
Voor de situering van het gebouw is een bouwvlak op de verbeelding opgenomen. Op deze wijze wordt aansluiting gezocht bij omliggende bebouwing. De maatvoering van het gebouw is op de verbeelding weergegeven.
De gebieden met bestaande woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Woongebied'. Hieronder vallen, naast de woonpercelen, ook het openbaar gebied met groen, wegen en andere voorzieningen.
In de verbeelding worden het bouwvlak en de verschillende maatvoeringsvlakken getoond. Hierbinnen mag de bebouwing worden gebouwd. Het bouwvlak geeft daarmee een duidelijk onderscheid tussen bebouwd en onbebouwd (tuinen, wegen, pleinen) gebied. De bouwregels, zoals bouw- en goothoogten, bebouwingspercentage of dakhelling, zijn op de verbeelding opgenomen.
Onderscheiden wordt de hoofdmassa (de eigenlijke woning) en de overige bebouwing die bij de betreffende functie hoort. Er is er bewust voor gekozen begrippen als bijgebouwen of aan- en uitbouwen te vermijden, omdat dit stigmatiserend werkt en de gemeente naast het gebruik met name het volume van de bebouwing wil beoordelen vanuit het bestemmingsplan. In veel gevallen worden bijgebouwen onderscheiden van aan- of uitbouwen doordat er wel of geen directe verbinding tussen de gebouwen bestaat of aan de hand van het gebruik van het gebouw. Dit heeft ruimtelijk gezien weinig tot geen betekenis.
Bebouwing is tot de achterste perceelgrens toegestaan, zolang de goot- en bouwhoogten, alsmede het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse is aangeduid. Dit laatste onder de voorwaarde dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m² tot een maximum percentage van overwegend 20% van het erf.
Op sommige plekken is het bouwen van het achtererf niet goed mogelijk binnen het bouwvlak en bestaat er een voorkeur voor het bouwen op een locatie buiten het bouwvlak. Het gaat hier bijvoorbeeld om hoeksituaties. Soms valt een zijerf buiten het bouwvlak, maar is bij nadere afweging het geen probleem dat daar gebouwd wordt. Voor die gevallen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er moet daarbij wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De voorgevelrooilijn van de woning waarbij de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast mag in ieder geval niet worden overschreden. Het maximum dat aan erfbebouwing wordt toegestaan is 150 m2. Ook na toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is niet meer dan dat toegestaan. De mogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak mogen hierna dus niet bij elkaar worden opgeteld. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 2,5 meter, de bouwhoogte wordt bepaald door de formule maximale bouwhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 2,5 en sluit aan bij de regeling van vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht.
Binnen het plan is het bouwen van een erker op het voorerf toegestaan tot een maximale diepte van 1,5 meter en een oppervlakte van 6 m².
Bij het wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan en is onder een aantal voorwaarden een bed & breakfast-voorziening mogelijk. Bij beide functie geldt in ieder geval dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie moet behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking moet hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.
Bij het wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan en is onder een aantal voorwaarden een bed & breakfast-voorziening mogelijk. Bij beide functies geldt in ieder geval dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie moet behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking moet hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie.
De nog niet ontwikkelde woonkavels zijn onder de bestemming 'Woongebied - 1' gebracht. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woningen en de daarbijbehorende bebouwing gerealiseerd mogen worden.
Daarnaast is door middel aanduidingen geregeld welk type woningen is toegestaan: vrijstaand, twee-aan of aaneen gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn door middel van aanduiding op de verbeelding weergeven.
Voor het overige gelden de bouw- en gebruiksregels, vergelijkbaar met de bestemming 'Woongebied'.
Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 28)
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en onderhoud van de in het plangebied gelegen bovengrondse hoogspanningsleiding.
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de in het plangebied voorkomende ondergrondse hoofdwaterleidingen en de daarbijbehorende belemmeringenstroken.
Waarde - Archeologie (Artikelen 31, 32, 33)
Zoals in 5.9.1 al verwoord worden binnen het plangebied bepaalde archeologische waarden verwacht. Ter bescherming van deze archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen' Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen in dit bestemmingsplan.
De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de levensvatbaarheid en ruimtelijke, monumentale en ecologische betekenis van bomen met dien verstande dat bij de beoordeling van het behoud van de bomen ook rekening wordt gehouden met de gemeentelijke Bomenverordening.
Bestaande gebouwen en bouwwerken zijn binnen de bestemming toegestaan.
Waterstaat - Bebouwingsvrij (Artikel 34)
In verband met de bescherming van enkele voorname waterlopen en de daarmee gemoeide waterschapsbelangen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bebouwingsvrij' opgenomen. In de regels van deze dubbelbestemming is bepaald dat niet zonder meer bebouwing ten behoeve van de onderliggende bestemmingen mag worden opgericht binnen deze dubbelbestemming.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die nog niet zijn vervat in een onherroepelijk bestemmingsplan of waarvoor anderszins een planologische procedure is afgerond of vergunning is verleend. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Dit bestemmingsplan kent wel diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Goor" is in het kader van vooroverleg opgestuurd naar de provincie. De provincie overijssel heeft geen aanleiding gezien tot het indienen van een vooroverlegreacte.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg opgestuurd naar het waterschap. Het waterschap heeft geen aanleiding gezien tot het indienen van een vooroverlegreactie.
In maart 2018 heeft een inloopbijeenkomst over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan plaatsgevonden. Deze bijeenkomst heeft op perceelniveau nog tot enkele aanpassingen van het conceptbestemmingsplan geleid. Gelet hierop is ervoor gekozen de voorontwerp fase over te slaan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Goor' heeft van 14 juni tot en met 25 juli 2018 voor één ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn acht zienswijzen naar voren gebracht. Een aantal van deze zienswijzen heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Zienswijzennotitie ontwerpbestemmingsplan Goor' is bijgevoegd in bijlage 1.