Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Potdijk 10-12, Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxPotdijk10en12-VS10 |
Het plangebied betreft het bestaande recreatiebedrijf aan de Potdijk te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Ter plaatse wordt camping en bungalowpark Buitencentrum Hessenheem geëxploiteerd. Op het recreatieterrein zijn drie bedrijfswoningen aanwezig, te weten Potdijk 10, Potdijk 12 en Potdijk 12a. In de loop der jaren is de relatie met het recreatiebedrijf voor wat betreft de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 veranderd en zijn deze niet meer noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering. Op basis van het geldende bestemmingsplan is reguliere bewoning van de bedrijfswoningen niet toegestaan en mogen de woningen alleen worden bewoond door iemand die aan het recreatiebedrijf verbonden is.
Initiatiefnemer is voornemens de status van de bedrijfswoningen Potdijk 10 en Potdijk 12 te wijzigen naar burgerwoningen. De woning Potdijk 12a blijft in gebruik als bedrijfswoning bij het recreatiebedrijf. Om uit te sluiten dat er opnieuw twee extra bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd is het hele recreatieterrein in voorliggend bestemmingsplan meegenomen.
Om voorgenomen initiatief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om voorgenomen initiatief mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied betreft het bestaande recreatiebedrijf aan de Potdijk te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Markelo en de directe omgeving.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Potdijk 10-12, Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven met daarin met de rode contour globaal de ligging van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijke plannen) |
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie'. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatieterrein ten behoeve verblijfsrecreatie, maximaal 7 trekkershutten, het bestaande en legale aantal bedrijfswoning(en), waarbij inwoning is toegestaan en bestaande en legale zelfstandige horecavoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca'.
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' bedrijfsgebouwen ten behoeve van onderhoud en sanitaire voorzieningen toegestaan.
Het plangebied kent grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en op het overige gedeelte van het plangebied is sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Gronden met deze bestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming (en veiligstelling) van beschermde archeologische monumenten (en waarden).
Tot slot is het plangebied voorzien van de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied', 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. Betreffende gebiedsaanduidingen zijn in het kader van voorliggend plan niet relevant en worden dan ook verder buiten beschouwing gelaten.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" zijn ter plaatse van de recreatieve bestemming ten behoeve van het gevestigde recreatiebedrijf het bestaande en legale aantal bedrijfswoningen toegestaan. In voorliggende situatie zijn in het plangebied drie bedrijfswoningen, behorend bij het recreatiebedrijf, aanwezig. Door de veranderde relatie van twee van deze bedrijfswoningen met het recreatiebedrijf is van bewoning noodzakelijk ten behoeve van het recreatiebedrijf geen sprake meer en dient het huidige/feitelijke gebruik (reguliere bewoning) planologisch te worden ingepast.
Opgemerkt wordt dat met het planologisch omzetten van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen ook het toegestane aantal bedrijfswoningen bij het recreatiebedrijf moet worden bijgesteld van drie naar één. Dit betekent dat het gehele recreatieterrein is meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. In voorliggende plantoelichting wordt uitsluitend ingegaan op de wijziging van de status van de betreffende twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het recreatiebedrijf en de resterende bedrijfswoning worden, met uitzondering van het planologisch toegestane aantal bedrijfswoningen, overeenkomstig de huidige situatie gehandhaafd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische planopzet en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op inspraak en vooroverleg.
Het plangebied bevindt zich aan de Potdijk te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. De functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich voornamelijk door agrarische cultuurgrond en bos met enkele verspreid liggende woonerven en sportgelegenheden (o.a. zwembad). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Herikeresweg, aan de westzijde door de Potdijk en aan de overige zijden door bospercelen. In afbeelding 2.1 is op een luchtfoto de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en de directe omgeving (Bron: ArcGIS) |
Binnen het plangebied wordt camping en bungalowpark Buitencentrum Hessenheem geëxploiteerd. De camping beschikt onder andere over kampeerplaatsen (voorzien van eigen sanitair-units), lodges, bungalows, villa's, een bistro, zwembad, tennisbanen en fietsverhuur. Op het terrein zijn tevens drie bedrijfwoningen aanwezig. De bedrijfswoningen Potdijk 10 en Potdijk 12, welke in het kader van dit bestemmingsplan van belang zijn, zijn aangegeven met de witte omlijningen.
Op het recreatieterrein van camping en bungalowpark Buitencentrum Hessenheem zijn twee bedrijfswoningen (Potdijk 10 en Potdijk 12) aanwezig die niet meer noodzakelijk zijn in het kader van de bedrijfsvoering van het gevestigde recreatiebedrijf. Op dit moment is reguliere bewoning van de bedrijfswoningen niet mogelijk, aangezien een bedrijfswoning alleen bewoond mag worden door iemand die aan het recreatiebedrijf verbonden is. Inititatiefnemer is voornemens om de planologische status van de woningen Potdijk 10 en 12 te wijzigen van bedrijfswoning naar burgerwoning, om zodoende reguliere bewoning van de woningen mogelijk te maken.
Om voorgenomen initiatief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader door de recreatiebestemming ter plaatse van de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 te wijzigen naar een woonbestemming. Uit voorliggende plantoelichting blijkt dat deze planologische wijziging in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Opgemerkt wordt dat de woning Potdijk 12a nog altijd wel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en in gebruik blijft als bedrijfswoning. Om uit te sluiten dat er twee nieuwe bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd is het hele recreatieterrein in voorliggend bestemmingsplan meegenomen. In de regels is bepaald dat op het terrein maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De planologische wijziging waarin dit plan voorziet brengt geen veranderingen met zich mee ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen het in dit plan besloten voornemen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
![]() |
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu) |
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze moet worden toegepast wanneer planologisch nieuwe 'stedelijke ontwikkelingen' mogelijk worden gemaakt. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw zich niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471) en vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223). In voorliggend geval is de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de wijziging van de planologische status van twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.2. geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Als gevolg van voorliggend initiatief vindt er geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats en worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegekend ten opzichte van de huidige planologische situatie. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de 'principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.
Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voornemen voorziet in het wijzigen van de planologische status van twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het toestaan van de twee burgerwoningen is in overeenstemming met het woningbouwprogramma. Voor een nadere uiteenzetting van de gemeentelijke woonvisie wordt verwezen naar subparagraaf 3.3.2.
Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen en de ligging van het plangebied aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'
Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Zowel de recreatiefunctie als de woonfunctie past binnen het 'mixlandschap'. Het voorgenomen initiatief levert geen belemmeringen op voor het recreatiebedrijf en omliggende functies. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk, waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Lust- en leisurelaag' worden buiten beschouwing gelaten, omdat er ter plaatse van het plangebied of in de directe omgeving geen specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden.
1. De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid als het gebiedstype 'Stuwwallen'. In afbeelding 3.4 is dit aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Stuwwallen'
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Op de locatie van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Het plangebied is in cultuur gebracht ten behoeve van verblijfsrecreatie en de omliggende gronden zijn veelal in cultuur gebrachte landbouwgronden. Gelet op vorenstaande en het feit dat er geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is ten aanzien van de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.
2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Jonge heide- en broekontginningslandschap'
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
ls gevolg van voorliggend initiatief vindt er geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats, er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Als gevolg van de ontwikkeling worden geen waardevolle landschapselementen aangetast of verwijderd. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het landschap ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' geen belemmering vormen.
Geconcludeerd kan worden dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
In de Strategische Visie 'Hof van Twente - zicht op 2030' is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is in het voorliggende geval voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het streefbeeld wordt als volgt geformuleerd:
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.
Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp.
De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel.
Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken.
Voorliggend initiatief voorziet in het wijzigen van de status van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Er vindt geen nieuwbouw of uitbreiding van de bestaande bebouwing plaats. Het voornemen past binnen de functionele structuur van de omgeving en van een aantasting van de landschappelijke waarden is geenszins sprake. Geconcludeerd wordt dat de voorliggend initiatief past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Hof van Twente - zicht op 2030'.
De 14 Twentse gemeenten hebben samen met de 18 in WoOn verenigde Twentse woningcorporaties en de Provincie Overijssel de Regionale Woonvisie 2015-2025 "Natuurlijk…Wonen in Twente!" opgesteld. In december 2014 hebben alle partijen ingestemd met deze visie. De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten weer waarmee de lokale woonafspraken en keuzes in lijn zijn. De grote opgave ligt vooral in het toekomstgeschikt maken en houden van de bestaande woningvoorraad.
Op 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Daaruit volgt dat gemeenten dienen te beschikken over actueel woonbeleid. In 2015 is het nieuwe woonbeleid voor Hof van Twente ontwikkeld. Hierin zijn onder andere de uitgangspunten uit de Regionale Woonvisie vertaald naar lokaal beleid. Het nieuwe woonbeleid is een compact document waarin de speerpunten op het gebied van "wonen" staan met daaraan gekoppeld de beleidsrichtingen. Zo wordt flexibiliteit behouden en kan er optimaal maatwerk worden geleverd in de snel veranderende woningmarkt. Op 23 februari 2016 heeft de gemeenteraad de Woonagenda vastgesteld.
In juni 2015 is onder de inwoners van Hof van Twente een grootschalig woonwensenonderzoek gehouden. De resultaten zijn opgenomen in zogenaamde "factsheets". Deze vormen mede de onderbouwing van het beleid.
In de Woonagenda staan de volgende vier speerpunten vermeld die de komende jaren nader worden uitgewerkt:
Het woningbouwprogramma 2016-2025 maakt ook onderdeel uit van het woonbeleid. In het woningbouwprogramma staan de woningbouwplannen per kern benoemd, waarbij onder andere een onderverdeling is gemaakt in fasering. Daarnaast wordt de harde capaciteit vermeld evenals de netto toevoeging van woningen in de periodes 2016-2020 en 2020-2025. Het programma wordt één of meerdere keren per jaar bijgesteld.
Het is van belang dat bestemmingsplannen waarin woningbouw mogelijk wordt gemaakt, voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Woonagenda en de bijbehorende factsheets. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan woningtypes en doelgroepen waarvoor gebouwd wordt. Daarnaast is het van belang dat de woningbouwprogrammering is afgestemd op de woningbehoefte.
Voorliggend initiatief voorziet in het wijzigen van de planologische status van twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het toestaan van de twee burgerwoningen is in overeenstemming met het woningbouwprogramma. Derhalve past het initiatief binnen het woonbeleid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke kaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
Naast het wijzigen van de bestemming ter plaatse van de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 voorziet voorliggend plan ook in een beperkte planologische wijziging voor het recreatieterrein, ter voorkoming dat er opnieuw extra bedrijfswoningen worden gerealiseerd. Deze planologische wijziging heeft in het kader van milieu- en omgevingsaspecten geen relevantie en is daarom in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. Hierna wordt de functiewijziging van de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 getoetst aan de van belang zijnde aspecten.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval worden twee bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. In beide gevallen gaat het om geluidgevoelige objecten.
Wegverkeerslawaai
Voor bedrijfswoningen en burgerwoningen geldt dezelfde regelgeving inzake wegverkeerslawaai. De gevels van de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 zijn gelegen op een afstand van ruim 65 meter uit de wegas van de Potdijk. In de nieuwe situatie blijft de woonfunctie gehandhaafd en komen de woningen niet dichter op voorgenoemde weg te liggen. Gelet op de grote afstand tot de weg en de woningen niet dichter op de voorgenoemde weg komen te liggen, wordt gesteld dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt.
Industrielawaai en railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein, industrielawaai wordt in dit geval dan ook buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een planologische wijziging, waarbij de bestemming van de bedrijfswoningen wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Ruimtelijke ingrepen of bodemingrepen vinden niet plaats. Daarnaast was er voorheen reeds sprake van een woonfunctie, waarbij sprake is van langdurig menselijk verblijf. Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Door de planologische wijziging naar burgerwoningen is geen (onevenredige) toename van de verkeersbewegingen te verwachten. Voorgenomen ontwikkeling zal dan ook geen negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Met de blauwe cirkels zijn de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Op de Risicokaart is waarneembaar dat ter plaatse van het plangebied een installatie aanwezig is. In voorliggend geval gaat het om een bovengrondse propaantank van 20.000 liter. Voor deze opslag is een risicocontour weergegeven op de Risicokaart zoals duidelijk zichtbaar in afbeelding 4.1. De bestaande woningen zijn gelegen buiten de risicocontour van de opslag.
Ten zuiden van de woningen is een gasleiding gelegen op een afstand van circa 280 meter. Er geldt geen plaatsgebonden risicocontour voor de buisleiding. Het betreft een leiding met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 4,49 inch. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. In voorliggend geval is het nader verantwoorden van het groepsrisico niet noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat aan de oostzijde van het plangebied een gasleiding is gelegen op ongeveer 2 meter afstand, de afstand tussen de woningen en deze leiding bedraagt echter ruim 700 meter.
Uit de inventarisatie blijkt dat de woningen:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt in de VNG-uitgave als volgt omschreven: 'Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.' Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en is aan te merken als een ‘rustige woonwijk’. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
![]() |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Ter plaatse van de bedrijfswoningen Potdijk 10 en Potdijk 12 wordt de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming.
De woningen zijn gelegen op het terrein van camping en bungalowpark Buitencentrum Hessenheem. Dit recreatiebedrijf beschikt over een aantal centrale voorzieningen bij elkaar geclusterd op het terrein. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot deze voorzieningen bedraagt ruim 110 meter. Als gevolg van voorliggend plan wordt de afstand tussen de woningen en de voorzieningen niet verkleind. Hetzelfde geldt voor de verblijfsrecreatie, de milieubelasting is beperkt en de afstand wordt niet verkleind. Gesteld wordt dat er ter plaatse van de woningen dan ook geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat en geen belemmering vormt voor de planologische wijziging.
In de directe omgeving, ten westen van het plangebied, is een zwembad (Potdijk 5) aanwezig. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn zwembaden onder te brengen in milieucategorie 3.1 (overdekt) en milieucategorie 4.1 (niet overdekt), waarvoor een grootste richtafstand geldt van respectievelijk 50 meter en 200 meter voor het aspect geluid. De afstand tussen de bebouwingsgrens van het zwembad en de dichtstbijzijnde woning in het plangebied bedraagt circa 85 meter. Opgemerkt wordt dat de onderlinge afstand als gevolg van voorliggend plan niet wordt verkleind en er geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wgv dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze draagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odeur units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odeur units per kubieke meter lucht.
Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft een grondgebonden veehouderij aan het Beukenlaantje 8. Voor grondgebonden veehouderijen gelden geen geurnormen, maar in het buitengebied een vaste afstandseis van 50 meter. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf en het plangebied circa 140 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstandseis en mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast brengt de ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de veehouderij met zich mee.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is, als onderdeel van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Borkeld' is gelegen op een afstand van ruim 2,2 kilometer. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000 wordt geconcludeerd dat er als gevolg van dit plan geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet in het Nederlands natuurnetwerk (NNN). Het plangebied grenst wel aan meerdere zijden aan gronden die in het kader van de Ecologische hoofdstructuur zijn begrensd als 'Bestaande natuur'. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden aangewezen in het NNN wordt weergegeven op afbeelding 4.3.
![]() |
Afbeelding 4.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. In de directe omgeving zijn er wel meerdere gebieden in het kader van de EHS aangewezen als 'bestaande natuur'. Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in fysieke wijzigingen. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling is er geen sprake van afname van het areaal van de EHS, de natuurwaarden blijven behouden. Gelet op de aard en omvang van het voorgenomen initiatief kunnen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Een ontheffing in het kader van de EHS is niet noodzakelijk.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In voorliggend geval wordt de bestemming ter plaatse van de bestaande bedrijfswoningen Potdijk 10 en Potdijk 12 gewijzigd naar een woonbestemming. Er wordt geen bebouwing gesloopt of nieuwe bebouwing gerealiseerd. Er is geen sprake van het kappen van bomen of verwijderen van groenelementen.
Gelet op bovenstaande wordt in voorliggend geval het uitvoeren van een quickscan flora en fauna niet noodzakelijk geacht. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Als gevolg van voorliggend initiatief zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Hof van Twente heeft de archeologische verwachtingswaarde van gronden doorvertaald in het bestemmingsplan. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en op een beperkt gedeelte van het plangebied is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'.
Op basis van de dubbelbestemming geldt ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' een onderzoeksplicht voor grondbewerkingen die dieper zijn dan 0,40 meter vanaf maaiveld of wanneer het nieuw te bouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geldt een onderzoeksplicht voor grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter vanaf maaiveld of een nieuw te bebouwen oppervlakte van groter dan 10 hectare.
In het kader van voorliggend initiatief vinden geen bodemingrepen plaats. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden worden de bestaande dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan overgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Er vinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Voor deze toets, die dus een nieuwe element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ruime afstand van het plangebied gelegen. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op de aard en omvang van het plan dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.
Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Weiden, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Rijn en IJssel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
In het vGRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied. Voorgenomen planologische wijziging heeft geen gevolgen voor deze gebieden. Voorliggend initiatief voorziet in functiewijziging van bestaande bebouwing. Er vinden geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding en er is geen sprake van het extra bebouwen of verharden van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van waterschapsbelangen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Voor welke werken of werkzaamheden al dan niet een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (Artikel 3)
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (met functieaanduiding 'verblijfsrecreatie') opgenomen ter plaatse van het plangebied, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bedrijfswoningen Potdijk 10 en Potdijk 12. De regels en ter plaatse voorkomende aanduidingen zijn overeenkomstig de geldende planologische situatie overgenomen.
De regels van deze bestemming zijn enkel aangepast om uit te sluiten dat er twee nieuwe bedrijfswoningen op het recreatieterrein kunnen worden gerealiseerd.
'Wonen' (Artikel 4)
De gronden ter plaatse van de woningen Potdijk 10 en Potdijk 12 zijn bestemd als 'Wonen', om daarmee ter plaatse het gebruik van de woningen als burgerwoning toe te staan. Hierbij is aangesloten bij de woonbestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente".
In de woonbestemming is voor beide woningen een bouwvlak opgenomen. Middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is geregeld dat er ter plaatse van het bestemmingsvlak twee woningen zijn toegestaan.
'Leiding - Gas' (Artikel 5)
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de leiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
'Waarde - Archeologie 1' (Artikel 6)
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Ter plaatse van de gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van beschermde archeologische monumenten. Ter plaatse zijn geen bouwwerken toegestaan.
'Waarde - Archeologische verwachting 1' (Artikel 7) en 'Waarde -
Archeologische verwachting 3' (Artikel 8)
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2 (ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1') of 10 hectare (ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3').
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het ontwerpplan is als ontwerp voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
In het kader van voorliggend initiatief is er geen sprake van waterschapsbelangen. Het voeren van vooroverleg met het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.
Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is besloten af te zien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Voor de behandeling van de zienswijze wordt verwezen naar het bij het raadsbesluit gevoegde zienswijzenotitie in de bijlage van de regels.