Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Almelosestraat 9, 11 en 15 te Ambt Delden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.AMBxAlmstr91115-VS10 |
In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Almelosestraat 9-11 te Ambt Delden, bevindt zich het voormalige brandweer oefencentrum. Sinds 2012 is het terrein niet meer als zodanig in gebruik. Een bedrijfsmatige vervolgfunctie binnen de huidige bedrijfsbestemming is niet wenselijk. Daarom zijn plannen gemaakt voor een passende herontwikkeling van het terrein met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Concreet voorziet de ontwikkeling in:
De locatie Almelosestraat 9-11 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" de bestemming 'Bedrijf', waarbinnen het realiseren van nieuwe woningen en een landhuis niet mogelijk is. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Onderdeel van de plannen was tevens de vergroting van de woning Almelosestraat 15 te Ambt Delden tot 2.000 m3. Deze vergroting is vooruitlopend op het bestemmingsplan mogelijk gemaakt met toepassing van artikel 2.12 lid 1a onder 2 Wabo (kruimelgevallenregeling). In voorliggend bestemmingsplan wordt de maximale inhoudsmaat van de woning ter grootte van 2.000 m3 vastgelegd.
Het plangebied is gelegen aan de Almelosestraat 9-11 en 15 in het buitengebied van Ambt Delden en kadastraal bekend als Gemeente Delden, sectie A, nummer 1594 en 1969 (gedeeltelijk). De locatie Almelosestraat 11-15 is aangegeven met de rode belijning. De locatie Almelosestraat 15 met de blauwe belijning. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (Bron: provincie Overijssel)
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Almelosestraat 9, 11 en 15 te Ambt Delden" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven. De locatie Almelosestraat 9-11 is daarbij aangegeven met een rode contour en de locatie Almelosestraat 15 met een blauwe contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijke plannen)
De gronden in het plangebied zijn bestemd als:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de ter plaatse gevestigde overige bedrijvigheid als bedoeld in de in bijlage 4a "aard bedrijvigheid" opgenomen bedrijvigheid. Ten aanzien van de locatie Almelosestraat 9-11 is het volgende opgenomen:
Adres | Aard bedrijvigheid | Opp. bebouwing in m2 mogelijk bij recht |
Almelosestraat 9-11, Ambt Delden | Opleiding bedrijfshulpverlening | 3380 |
De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn aangewezen voor wonen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.
Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 5.000 m2.
Tot slot kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartverkeerszone'.
De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' geeft aan dat de Reconstructiewet van toepassing is en dat op de aangewezen locatie sprake is van een verwevingsgebied of een extensiveringsgebied.
Gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 45 meter.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de luchtvaartverkeerzone. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 45 meter.
Ten aanzien van de herontwikkelingslocatie Almelosestraat 9-11 geldt dat binnen de begrenzing van deze locatie het bouwen van nieuwe reguliere burgerwoningen niet is toegestaan. Voor de locatie Almelosestraat 15 geldt dat het gewenst is om de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de huidige - reeds vergunde - inhoudsmaat van de woning. Om de gewenste ontwikkelingen in te passen is bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van (de historische ontwikkeling van) het landschap en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied is gelegen op de overgang van het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' naar het 'oude hoevenlandschap'. Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht (ontginning). Ten opzichte van omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Afbeelding 2.1: Uitsnede historische kaarten 1840, 1900 en 1950 (Bron: Provincie Overijssel)
De belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied zijn de Almeloseweg (N741) en de waardevolle landschapselementen die het oude hoevenlandschap karakteriseren. De functionele structuur bestaat uit verspreid liggende woonpercelen, agrarische cultuurgronden en agrarische bedrijven, bospercelen en een sportvoorziening in de vorm van een golfbaan.
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de historische buitenplaats Backenhagen. In paragraaf 5.8.2 wordt deze historische locatie nader beschreven. De locatie Almelosestraat 9-11 wordt begrensd door agrarische cultuurgronden (grasland) aan de noord- en westzijde, de Almelosestraat aan de zuidwestzijde en de golfbaan aan de zuidoostzijde.
Zoals eerder aangegeven was de locatie tot 2012 in gebruik als brandweer oefencentrum. Binnen de begrenzing van deze locatie bevinden zich een voormalige bedrijfswoning met eenvoudige siertuin, een klein houten schuurtje en een zendmast. De rest van de voorheen aanwezige bebouwing is reeds gesloopt. De locatie wordt aan alle zijde begrensd door opgaande bomen. De locatie Almelosestraat 15 wordt begrensd door bos en een grote tuin met een waterpartij. De ligging van het plangebied wordt op de luchtfoto weergegeven in afbeelding 2.2.
Afbeelding 2.2: Ligging plangebied in de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)
Met de gebruiksbeëindiging van de brandweer oefenlocatie in 2012 zijn de mogelijkheden verkend om de locatie te herontwikkelen met 1 landhuis van 2.500 m3 en twee nieuwe woningen van 750 m3 , waarbij geinvesteerd wordt in het landschap. Onderdeel van de aanvraag was ook het vergroten van de woning Almelosestraat 15.
Vanwege de bijzondere omstandigheden en de hoge sloop- en saneringskosten kan worden geconcludeerd dat het voorgestelde aantal woningen minimaal nodig is om deze kosten enigzins te compenseren. Omdat het wenselijk is alsnog medewerking te verlenen aan de ontwikkeling wordt in voorliggend geval toepassing gegeven aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
De vergroting van de woning Almelosestraat 15 is vooruitlopend op de bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakt op basis van artikel 2.12 lid 1 a onder 2 van de Wabo (kruimelgevallenregeling). Om de huidige situatie in overeenstemming te brengen met de planologische situatie is de locatie Almelosestraat 15 ook meebestemd in voorliggend bestemmingsplan, in die zin dat de maximum toegestane inhoudsmaat voor een woning op deze loatie wordt aangepast naar 2.000 m3. Voor het overige vinden geen planologische aanpassingen plaats voor wat betreft dit perceel. Ook vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats op dit perceel. De vergroting is immers al gerealiseerd.
Deze locatie en haar omgeving kenmerkt zich door haar heid. Het kleinschalige karakter van de omgeving is door het wegvallen van landschapselelementen, zoals kleine bosschages, afgenomen. De locatie zelf is zo sterk omrand door een groen raamwerk, dat het daarmee in het landschap juist bij draagt aan de kleinschaligheid.
Het groene kader om het plangebied maakt dat alle interactie met de omgeving verdwenen is. Het is onderdeel van de visie om de bijdrage aan kleinschaligheid in tact te laten, maar op enkele plekken toch weer de interactie met het landschap te realiseren. Het kader biedt daarmee wel de vrijheid om gebouwen te voegen zonder het landschap van zijn karakteristiek te ontdoen. Oorspronkelijke open plekken, zoals de naburige kamp, blijven hierbij open. De bodemopbouw is leidend om de drie nieuwe gebouwen (de twee woningen en het landhuis) een plek te geven. In de inrichting om de woningen heen, wordt gerefereerd naar de klassieke erfopbouw van een voor- en een achtererf, gescheiden door een heg. Hierdoor ontstaat een landschappelijke kant en een kant met een privé-karakter. De neus van de gebouwen is op de open naburige kamp gericht.
In totaal is/wordt 3.380 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Tevens wordt een grote oppervlakte aan ontsierende bestrating verwijderd.
Concept
Het projectgebied wordt gevormd door een nieuwe invulling binnen een bestaande structuur, welke van oorsprong een kleinschalige invulling heeft. Naast de bestaande woning worden een landhuis en een tweetal vrijstaande woningen toegevoegd, waardoor een nieuw verkaveld gebied ontstaat. Het hoofdgebouw, geplaatst aan de noordzijde van het plangebied vormt een nieuw landhuis, waarbij de 2 nieuw te bouwen woningen met de bestaande woning ondergeschikt zijn aan het landhuis.
Oriëntatie
Het landhuis als hoofdvolume heeft een oriëntatie met een nokrichting oost-west. De overige woningen als ondergeschikte volumes zijn allen min of meer noord-zuid georiënteerd. De woningen vormen zodoende een begeleiding langs het toegangspad richting het landhuis. Rust en eenvoud zijn van toepassing voor de footprints van de woningen, geen onnodige toevoegingen en diverse bebouwingsrichtingen, maar heldere volumes.
Een weergave van de inrichting wordt weergegeven op afbeelding 3.1.
In het ontwerp van het inrichtingsplan is de bovenstaande visie vorm gegeven. Aan de rand van de kamp staan de nieuwe gebouwen gestrooid. De bestaande woning is hierin opgenomen, als onderdeel van de verdichte rand. Het groen om de woningen heen, vormt het landschappelijke kader. Inheemse heesters en bomen kapselen de woningen in en geven de ontwikkelingen een rafelig silhouet en een zacht en groen karaker.
Afbeelding 3.1: Weergave landschappelijke inpassing nieuw erfensemble (Bron: Eelerwoude)
Kapvorm
Het landhuis, aan de noordzijde van het plangebied dient te bestaan uit een hoofdvolume van maximaal 2500 m³ exclusief bijgebouwen met een maximale goothoogte van 5 meter. De hoofdvorm bestaat uit een enkel volume of de woning bestaat uit samengestelde (twee) volumes. De basis bestaat uit 2 bouwlagen met kap. De woning dient gedekt te worden met een ruime kap, welke maximaal in 1 richting geknikt is. De nokhoogte is maximaal 11 meter.
De overige woningen zijn ondergeschikt aan het landhuis en gelegen ten oosten van de toegangsweg. De referentie van wonen op een erf komt tot uitdrukking in lagere goothoogten van maximaal 4 meter (bij dakuitsnedes).
De basis bestaat uit 1 bouwlaag met kap. De woningen worden gedekt met een ruime kap met een nokhoogte van maximaal 10 meter. De hoofdvorm bestaat uit een enkel volume. De inhoud van de woning is maximaal 750 m³, met inpandige bijgebouwen maximaal 900 m³.
Compositie aan-en uitbouwen
Aan- en uitbouwen aan het hoofdvolume van de woningen zijn voorstelbaar. Zij dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa en hier passend op aan te sluiten. De aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging aan het hoofdgebouw van maximaal één bouwlaag. De vormgeving en architectuur is afgestemd op het hoofdgebouw. De dakafdekking is flauw hellend en afgestemd op de dakhelling en nokrichting van het hoofdgebouw of opgenomen in het dak van het hoofdgebouw middels een doorgetrokken dakvlak met een knik ter plaatse van de aanbouw.
Kleuren en materialen
De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek binnen het landschap. Natuurlijk materiaalgebruik en toepassing van gedekte kleuren staat hierbij voorop. Uitgangspunt in detaillering, materiaal- en kleurgebruik is de eenvoudige en sobere uitstraling op het landgoed. De vormgeving van het gebouw dient bij de functie aan te sluiten.
Voor referentiebeelden wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan.
Het erf blijft in de toekomstige situatie ontsloten op de Almelosestraat. Er worden geen extra in- en uitritten toegevoegd. Wel wordt ten behoeve van het landhuis de toekomstige toegangslaan verlengd. De realisatie van het plan levert geen onevenredige verkeerstoename op, die de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. In vergelijking tot de huidige planologische situatie kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname van verkeersbewegingen. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
De nieuwe woonpercelen zijn van voldoende omvang om op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:
stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.) acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook tien woningen niet (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.); In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van drie nieuwe woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Resumerend kan geconcludeerd worden dat het rijksbeleid dat de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling niet in de weg staat.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood- voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.2. geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Zoals in 4.2.4 geschetst bestaan regelingen zoals Rood voor Rood niet meer als zelfstandige regelingen maar zijn deze gebundeld in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Dit betekent dat bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes', onder andere artikel 2.1.6, lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is.
Daarnaast is tevens artikel 2.1.4 (Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Voor sociaal-economsiche ontwikkelingen in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt immers ruimte geboden indien deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is.
De hiervoor genoemde artikelen worden hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
In voorliggend geval vinden er geen fysieke ontwikkelingen plaats die ruimtebeslag op de groene omgeving met zich meebrengen door bebouwen en verharden. De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen de contouren van de voormalige bedrijfsbestemming en de reeds bestaande woonbestemming, waarmee sprake is van benutting van bestaande erven. Per saldo is er sprake van een reductie voor wat betreft bouwvolume, waardoor van een extra ruimtebeslag op de groene omgeving geen sprake is. Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de principes van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.
Artikel 2.1.6, lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6, lid 1 van de Omgevingsverordening
Overijssel
Voorliggende ontwikkeling leidt tot een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)". In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen en het plangebied aangeven.
Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)"
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"
Met toepassing van het KGO-beleid verdwijnt in voorliggend geval een grote oppervlakte aan vervallen bebouwing die niet behoudenswaardig is en niet voor een andere wenselijke functie valt aan te wenden. Herontwikkeling van de voormalige brandweeroefenlocatie tot een aantrekkelijke woonlocatie betekent een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Binnen gebieden aangemerkt als ‘mixlandschap’ wordt onder andere ingezet op een mix van functies en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is ‘wonen’ een veel voorkomende en geaccepteerde functie. De voorgenomen ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor omliggende functies. De nieuwe aanplant en investeringen in het landschap leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Tot slot wordt opgemerkt dat de aanpassing van de inhoudsmaat ter plaatse van de locatie Almelosestraat 15 in het kader van de ontwikkelingsperspectieven geen belemmeringen met zich meebrengt, aanegzien de wijziging puur planologisch van aard is. De vergroting is immers al gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De "Natuurlijke laag"
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met het gebiedstype "Dekzandvlakte en ruggen", zie afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
'Dekzandvlakte en ruggen'
In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
Op de locatie van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar, vanwege het feit dat de gehele locatie functioneel is ingericht ten behoeve van de voorheen aanwezige functie. Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
2. De "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangeduid met het gebiedstype "Oude hoevenlandschap" en het gebiedstype "Jonge heide- en broekontginningslandschap", zie afbeelding 4.5.
Afbeelding 4.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
'Oude hoevenlandschap'
Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
'Jonge heide- en broekontginningslandschap'
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
Bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing zijn de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ als uitgangspunt genomen. Met de investeringen zoals de aanplant van streekeigen beplanting wordt bijgedragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren in het landschap. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar Bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De "Stedelijke laag"
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
4. De "Lust en Leisurelaag"
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Lust en Leisurelaag" geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.
Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied. In afbeelding 4.6 wordt dit weergegeven.
Afbeelding 4.6: Reconstructiezonering (Bron: Provincie Overijssel)
De hoofdlijn van beleid in het verwevingsgebied is:
In extensiveringsgebieden ligt het primaat bij de natuur en wordt uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk gemaakt.
Als gevolg van deze ontwikkeling worden omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering. In paragraaf 5.6 wordt dit nader toegelicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het 'Reconstructieplan Salland-Twente'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is in het voorliggende geval voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het streefbeeld wordt als volgt geformuleerd:
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats.De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden. De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing verdwijnt in het buitengebied. Het nieuwe erfensemble wordt op een verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Hof van Twente, Zicht op 2030'.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. In voorliggend geval is met name het thema 'Wonen en Leefbaarheid' zoals verwoorden in paragraaf 4.5. van de Structuurvisie Landelijk Gebied van belang.
Het buitengebied vormt een aantrekkelijk woonmilieu. Steeds meer burgers vinden de weg naar het buitengebied, onder andere door de vermindering van het aantal landbouwbedrijven, wonen in vrijkomende gebouwen, etc. De woningen zijn verspreid over het buitengebied gelegen. Daarnaast zijn er concentraties van woningen met eventueel enkele voorzieningen en bedrijven in de vorm van buurtschappen.
Het geldende beleid richtte zich tot voor kort op het zo min mogelijk toestaan van nieuwe (burger-)woningen in het buitengebied. De laatste jaren is er door nieuwe regelgeving ruimte ontstaan om nieuwe woningen in het buitengebied te realiseren als tegenprestatie voor de sloop van landschapsontsierende bebouwing (Rood voor rood) of in de vorm van nieuwe landgoederen. Daarvoor was het oprichten van nieuwe woningen alleen mogelijk ter vervanging van een bestaande woning (uitgezonderd woningen in buurtschappen en tweede bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven). Door de bouw van nieuwe woningen ook aan andere tegenprestaties, zoals realisatie van landschappelijk groen en recreatieve voorzieningen, te koppelen wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van maatschappelijke doelstellingen.
De gewenste ontwikkeling als vervat in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt op basis van het KGO-beleid. Dit beleid staat toe dat ontwikkelingsruimte wordt geboden aan de realisatie van de nieuwe woningen op voorwaarde dat er een tegenprestatie tegenover staat. In Hoofdstuk 3 wordt één en ander nader beschreven. Daaruit blijkt dat de ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Er is zelfs sprake van fors meer investeringen dan er opbrengsten zijn. Ook wordt opgemerkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een onwenselijke bedrijfsbestemming uit het buitengebied verdwijnt en een meer wenselijke functie planologisch wordt toegestaan. Resumerend kan gesteld worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan behoud en versterking van de vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Hof van Twente. De ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Landelijk Gebied.
De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan laten opstellen (vastgesteld mei 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling. Per landschapstype is aangegeven welke kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
In de landschapsontwikkelingsplan is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)
Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema's benoemd. Uit de bovenstaande uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het thema 'Behoud en ontwikkeling' en het landschapstype 'Gaaf Kampenlandschap'. Hierna wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde thema’s en de daarbij behorende gebiedstypen.
Daar waar de oorspronkelijke landschapstypen in grote eenheden nog gaaf en goed herkenbaar zijn wordt gesproken van waardevolle ensembles. Deze vormen de kerngebieden voor natuur en het cultuurhistorische Twentse Landschap. De kwaliteit van de ensembles is hoog maar staat onder druk door veranderingen in de landbouw, verdroging, niet-agrarische bestemmingen en nieuwe recreatievoorzieningen.
Maatregelen die binnen dit thema worden benoemd bestaan uit:
In het plangebied wordt fors geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt nieuwe, streekeigen beplanting aangelegd. Hiermee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het landschapspatroon. De landschapsmaatregelen zijn in overeenstemming met de ambities zoals die genoemd worden in het 'Landschapsontwikkelingsplan'. Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
De locatie Almelosestraat 9-11 valt binnen een gebied dat op grond van de welstandsnota wordt aangemerkt als 'kampen en essen'. De locatie Almelosestraat 15 wordt aangeduid als 'Verspreide ontginningen'. Dit is hierna weergegeven. Nu de ontwikkeling ter plaatse van de locatie Almelosestraat 15 enkel planologisch van aard is kan nadere toetsing voor wat betreft deze locatie aan de welstandsnota achterwege blijven.
Afbeelding 4.7: Ligging van het plangebied in de welstandsnota (Bron: gemeente Hof van Twente)
In het beleid worden de kampen en essen als waardevol landschap aangeduid. Ingezet wordt op landbouw in combinatie met behoud van de onregelmatige verkaveling, de houtwallen en de boomgroepen. Ook de open essen dienen gespaard te blijven. Met het culturele erfgoed, de karakteristieke erven, dient voorzichtig te worden omgesprongen. De welstandnota kent ten aanzien van de criteria plaatsing, hoofdvorm, gevel aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen en detaillering een gedetailleerde uitwerking.
In hoofdstuk 5 (Beeldkwaliteit) van het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan zijn de kaders voor wat betreft beeldkwaliteit weergegeven. De belangrijkste zaken zijn hier vastgelegd, zodat vertrouwen en inzicht in de beoogde beeldkwaliteit wordt verkregen. De toekomstige bewoners van de woningen zijn echter nog niet bekend. Dus binnen de sterke kaders bestaat een bepaalde mate van flexibliteit voor de toekomst. Heldere beelden, schetsen en inzicht in te gebruiken gevelmaterialen geven de bandbreedte aan van de vormgeving van de te bouwen woningen. Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van Bijlage 1 waarin dit nader wordt beschreven en met referentiebeelden wordt weergegeven.
Ten tijde van de omgevingsvergunningfase zullen de ontwerpen worden getoetst aan de beeldkwaliteitscriteria zoals neergelegd in hoofdstuk 5 van Bijlage 1.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties. De feitelijke ruimtelijke ingrepen vinden plaats op de locatie Almelosestraat 9-11. Ter plaatse van de locatie Almelosestraat 15 is enkel sprake van het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de reeds gerealiseerde situatie. De enige aanpassing die hier plaatsvindt is het verankeren van de reeds vergunde maximale inhoudsmaat van 2.000 m3. Van een uitbreiding van de woonbestemming of ruimtelijke ingrepen is geen sprake. Deze ontwikkeling treft geen milieu- en omgevingsaspecten. Een nadere toetsing voor wat betreft de milieu- en omgevingsaspecten ten aanzien van de planologische wijziging op de locatie Almelosestraat 15 kan dan ook achterwege blijven. In dit hoofdstuk wordt enkel de ontwikkeling op de locatie Almelosestraat 9-11 getoetst.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. In dit geval zijn industrielawaai en railverkeerslawaai niet van toepassing.
Hierna worden de resultaten van het onderzoek naar wegverkeerslawaai weergegeven. Het onderzoek - dat is uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Milieuadvisering - is bijgevoegd in Bijlage 2.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
De nieuwe woningen liggen in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Almelosestraat.
Op de gevel van de eerste 2 zuidelijk gelegen woningen (rekenpunten 1 en2) wordt de ambitiewaarde van 43 dB overschreden. Op de meest zuidelijk gelegen woning bij rekenpunt 1 wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde overschreden waarvoor evt een hogere grenswaarde voor moet worden verleend. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied van 53 dB word bij geen enkele woning overschreden.
Voor ontheffing van de gemeentelijke ambitiewaarde voor wegverkeerslawaai tot de wettelijke voorkeurswaarde geldt de in de beleidsregel hogere grenswaarde genoemde systematiek. Afwijken van de ambitiewaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.
De ontheffingsgrond in voorliggend geval is :
Voor één woning binnen de 48 dB contour kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd van 52 dB. De maximaal hogere grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Deze woning beschikt over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.
Met inachtneming van de hogere grenswaarde, vormt de Wgh geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.
Kruse Milieu uit Geesteren heeft ter plaatse van de locatie Almelosestraat 9-11 een verkennend en nader bodemonderzoek (conform NEN 5740, NEN 5707, NEN 5897 en NTA5755) verricht. Het volledige rapport is bijgevoegd in Bijlage 3.
De conclusies voortkomend uit dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport.
De verontreiniging met brandstofcomponenten bij de SP+OBAS in de vaste bodem heeft een geschatte omvang van circa 20 m3. Het hoogst gemeten gehalte (xylenen) in de vaste bodem overschrijdt de interventiewaarde niet. Het freatisch grondwater bij de SP+OBAS is sterk verontreinigd met xylenen. De overige brandstofcomponenten zijn in licht verhoogde gehalten aanwezig. Ook het grondwater uit de 4 peilbuizen, welke zijn geplaatst ten behoeve van de verticale en horizontale afperking van de verontreiniging, bevatten nog licht verhoogde gehalten minerale olie en/of naftaleen. De omvang van de grondwaterverontreiniging wordt geschat op 200 m3, waarvan circa 20 m3 sterk is verontreinigd. Omdat er (deels) sprake is van zorgplicht dient de verontreiniging bij SP+OBAS te worden gesaneerd. Voorafgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (gemeente Hof van Twente) dient te worden goedgekeurd.
Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat 216 overschrijdt de interventiewaarde. Derhalve is een aanvullend asbestonderzoek verricht. Uit de analyseresultaten blijkt dat de gewogen asbestgehalten in de afperkende inspectiegaten de interventiewaarde niet overschrijden. Verwacht wordt dat het sterk verhoogde asbestgehalte in inspectiegat 216 berust op een toevalstreffer. Geadviseerd wordt het terreindeel ter plekke van inspectiegat 216 te saneren onder asbestcondities. Voorafgaande aan een sanering dient een saneringsplan te worden opgesteld dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) moet worden goedgekeurd. Aangezien elders op het terrein plaatselijk asbest is aangetroffen, wordt bij herontwikkeling van het terrein geadviseerd alert te blijven op asbest.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van drie extra woningen op basis van het KGO-beleid. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het dichtstbijzijnde risico (buisleiding) is gelegen op een afstand van circa 725 meter.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Hierna zijn de relevante milieubelastende functies in de omgeving weergegeven. Hierbij is het meest nabijgelegen agrarische bedrijf getoetst. Overige agrarische bedrijven die zich op grotere afstand bevinden zijn buiten beschouwing gelaten.
Adres | Omschrijving op basis van Bedrijven en milieuzonering | Cat. | Afstanden in meters |
|||||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Afstand | |||
Almelosestraat 17 Twentsche Golfclub |
Golfbaan | 1 |
0 |
o |
10 |
0 | 10 (geluid) | 190 meter |
Almelosestraat 7 Fokken en houden van rundvee |
Fokken en houden van rundvee | 3.2 | 100 | 30 | 30 | 0 | 100 (geur) | 50 meter |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat voldaan wordt aan de richtafstand die geldt voor wat betreft de golfbaan.
Bij agrarische bedrijven geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan.
Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt, indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten, een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Dichtstbijzijnd agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van 50 meter en daarmee wordt aan de richtafstanden voldaan. De gewenste ontwikkeling brengt dan ook geen belemmeringen met zich mee.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten miste moet worden aangehouden. Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: "een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt."
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) tussen een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vast afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
In voorliggend geval geldt voor de nieuwe (compensatie)woningen en de bestaande woning een vaste afstand van 50 meter op basis van artikel 14, tweede lid Wgv. Aan deze afstand worden voldaan. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande (compensatie)woningen en de bestaande woning.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbank Overijssel uit Haaksbergen heeft in verband met de ontwikkelingen een Quickscan Natuurwaardenonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoekrapportage welke is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebied. In een straal van negen kilometer rondom het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied.
Het plangebied ligt buiten het Natura 2000-gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natua 2000.
Het plangebied ligt niet in de EHS/NNN. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan gronden welke tot de EHS behoren. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden aangewezen als EHS wordt weergegeven op afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Overijssel)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS heeft.
Het plangebied ligt niet in EHS. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het onderzoeksgebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, amfibieën-, vleermuis-, en grondgebonden zoogdiersoorten.
Van de in het gebied nestelende vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Ff-wet verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.
De in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, doden en/of verwonden als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. In het kader van algemene zorgplicht hoeven geen nadere maatregelen genomen te worden. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied maar benutten het plangebied mogelijk incidenteel en kortstondig als foerageergebied. Deze functie wordt door het uitvoeren van de voorgenomen activiteit niet aangetast. Met inachtneming van de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequentie voor beschermde soorten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
De Flora- en faunawet, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied een 'middelhoge verwachting'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart wordt weergegeven op afbeelding 5.3.
Afbeelding 5.3: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is de bestaande dubbelbestemming overgenomen op de verbeelding.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel bevindt zich in de nabijheid van het plangebied buitenplaats Backenhagen. De oudste bron met betrekking tot Backenhagen betreft een leenakte uit 1400, waarin het boerenerf het Rotgerinck wordt opgedragen aan de bisschop van Utrecht, en Johan van Bevervoerde Gerrytsoen het in leen ontvangt. In 1611 wordt het Rotgerinck gekocht door Johan de Bake, echtgenoot van Anna Hagen, die er een omgracht huis laat bouwen en het geheel herdoopte in Backenhagen. In 1619 wordt Backenhagen tot havezathe verheven en sindsdien behoort deze tot een der jongste havezathen in Overijssel.
De ontwikkeling zoals verankerd in dit bestemmingsplan raakt geen cultuurhistorische waarden van de historische buitenplaats Backenhagen.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen vastgesteld waterbeheerplan daarom wordt, temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost, inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinke) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
In het vGRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. De Standaard Waterparagraaf is bijgevoegd in Bijlage 5. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermings of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
De gemeente streeft er naar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer toe te passen. De nadruk ligt daarbij op nieuw te ontwikkelen bebouwing, maar dit wordt tevens beoordeeld voor delen waar geen structurele ingrepen zijn voorzien. De aandacht is hierbij voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende ruimte wordt gerealiseerd ten behoeve van waterberging.
In voorliggend geval is geen toename van verhard oppervlak aan de orde. Er zelfs sprake van een afname. Extra voorzieningen ten behoeve van waterberging worden niet noodzakelijk geacht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschiften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch met waarden' (Artikel 3)
Het gedeelte van het plangebied dat redelijkerwijs niet in gebruik zal worden genomen voor de woonfunctie heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, in aansluiting op de omliggende gronden. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Opgemerkt wordt dat er geen gebouwen zijn toegestaan.
'Wonen' (Artikel 4)
De toekomstige en bestaande woningen zijn bestemd als 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen en erven, kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.
De verschillende maatvoering die wordt toegestaan per woning is vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Voor het nieuwe landhuis is een maximale inhoud van 2.500 m3, een goot- en bouwhoogte van 5 en 11 meter vastgelegd. Voor de twee andere nieuwe woningen geldt een maximum inhoud van 750 m3 en maximum goot- en bouwhoogte van 4 en 10 meter.
Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter. Voor de bestaande woning Almelosestraat 9 geldt de bestaande maatvoering. Tot slot is ten aanzien van de woning Almelosestraat 15 de maximum inhoud vergroot tot 2.000 m3 middels het opnemen van een maatvoeringsaanduiding. Dit betreft overigens de enige planologische wijziging ter plaatse van de locatie.
In de 'specifieke gebruiksregels' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Een dergelijke verplichting voorziet in de juridische waarborging dat de inrichtingsmaatregelen conform de inrichtingsplan (Bijlage 1) worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.
'Waarde - Archeologische verwachting 2' (Artikel 5)
Het hele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting
2'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Er is voorliggend geval een overeenkomst gesloten. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/buitengebied is in deze lijst onder sub 4 opgenomen:
Plannen/projectbesluiten voor uitbreiding van agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB’s), mits passend in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijk kwaliteitskader, de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
De waterparagraaf wordt afgestemd met het waterschap.
In voorliggend geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.