direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterhout, Hoge Wei
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Overbetuwe is voornemens medewerking te verlenen aan twee ontwikkelingen ten zuiden van de kern Oosterhout, die beiden met onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het betreft allereerst de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoge Wei, waarbij circa 60 woningen (in dit bestemmingsplan gaan we uit van maximaal 62 woningen) zijn beoogd. Op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid is het woongebied Hoge Wei sinds geruime tijd aangewezen voor woningbouw. Naast de ontwikkeling van dit woongebied, voorziet dit bestemmingsplan ook in een ontwikkeling direct ten westen van Hoge Wei. Dit betreft de beëindiging van een agrarisch bedrijf aan de Peperstraat 53a, waarbij de realisatie van maximaal vier nieuwe woningen is voorzien. Deze tweede ontwikkeling heeft, met het opheffen van de hindercontour van het agrarisch bedrijf, tot gevolg dat het woon- en leefklimaat in woningbouwlocatie Hoge Wei wordt verbeterd en de ontwikkeling van deze woningbouwlocatie niet wordt belemmerd.

Dit bestemmingsplan maakt, vanwege de benodigde flexibiliteit en onvoorziene marktomstandigheden, maximaal 67 woningen (waaronder één bestaande woning) mogelijk. In de haalbaarheidsonderzoeken is ook van dit aantal uitgegaan. Op basis van de marktbehoefte is het echter ook mogelijk dat er minder woningen gerealiseerd zullen worden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Oosterhout, in de gemeente Overbetuwe. Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de locatie Hoge Wei en de locatie aan de Peperstraat 53a.

Hoge Wei

Aan de noord-, oost- en westzijde wordt het plangebied omgeven door woningbouw. Deze woningen zijn gelegen op ruime kavels en betreffen vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. De woningen zijn veelal met de achtertuinen naar het plangebied gericht. Ten zuiden van het plangebied ligt de Waaldijk.

Peperstraat 53a

Het gedeelte van het plangebied op het perceel Peperstraat 53a ligt direct ten westen van het gebied Hoge Wei. Op dit perceel aan de Peperstraat bevindt zich momenteel een agrarisch bedrijf. Het perceel maakt onderdeel uit van agrarische lintbebouwing.

Op de navolgende luchtfoto's is de globale ligging van het plangebied in de omgeving, alsmede de begrenzing van het plangebied aangeduid. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0001.jpg"

Globale ligging van het plangebied in de omgeving
bron: Datahotel Gelderland, 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0002.jpg"

Globale begrenzing van het plangebied
bron: Datahotel Gelderland, 2011

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan “Kom Oosterhout”, zoals dat op 7 december 1999 is vastgesteld door de raad van de (toenmalige) gemeente Valburg en op 18 juli 2000 (deels) is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland.

De actualisatie van het bestemmingsplan voor de kom van Oosterhout is vastgesteld op 10 april 2012. Het bestemmingsplan Oosterhout is conserverend van aard. De ontwikkelingen Hoge Wei en Peperstraat 53a zijn daarom destijds niet meegenomen in de actualisatie, maar worden met het onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Hieronder wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen in het plangebied en de afwijking daarvan ten aanzien van dit bestemmingsplan.

In het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch kernrandgebied' en 'Groene ruimte'. Het deel van het plangebied met de bestemming 'Groene ruimte' heeft daarbij de aanduiding 'a'.

Agrarisch kernrandgebied

De als 'Agrarisch kernrandgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Hierbij is het nieuwvestigen van glastuinbouwbedrijven niet toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in de aangrenzende kern en de instandhouding van de, bij het van kracht worden van het plan, aldaar voorkomende, danwel daaraan eigen, landschapswaarden.

Op het bouwperceel zijn onder andere bedrijfsgebouwen en een dienstwoning toegestaan. De bedrijfsbebouwing heeft een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Ook voor een dienstwoning zijn deze maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd. De maximale inhoudsmaat van de dienstwoning bedraagt 600 m3.

Groene ruimte

De als 'Groene ruimte' aangewezen gronden zijn bestemd voor semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide en grasland. Ook groenvoorzieningen in de vorm van plantsoenen en groenstroken zijn toegestaan. Binnen de bestemming 'Groene ruimte' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'a' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze gronden kunnen gewijzigd worden ten behoeve van de bestemmingen 'Woningbouw', 'Verkeersdoeleinden', 'Groen' en 'Water'.

Noodzaak herziening vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied Hoge Wei geldt een wijzigingsbevoegdheid naar “Woningbouw”. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op de Peperstraat 53a. De ontwikkeling ter plaatse van de Peperstraat 53a past ook niet binnen het vigerende bestemmingsplan, aangezien woningbouw niet past binnen de bestemming “agrarisch kernrandgebied”. Gezien onder andere de koppeling tussen de percelen is - in verband met de hindercontour van het bestaande agrarische bedrijf - de herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken. Een andere reden is het feit dat de wijzigingsbevoegdheid naar 'Woningbouw' wat betreft de woningen uitsluitend is bestemd voor vrijstaande woningen, dubbele woningen en (maximaal 6) aaneengebouwde woningen. In onderhavig bestemmingsplan zijn ook meer dan 6 aaneengebouwde woningen mogelijk.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van (de omgeving van) het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de toekomstige situatie van het plangebied. Hierbij wordt na een algemene inleiding eerst ingegaan op de vooraf geformuleerde uitgangspunten. Vervolgens worden de plannen voor de locaties Hoge Wei en Peperstraat beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 5 volgt een beschrijving van de relevante milieu- en omgevingsaspecten, zoals de waterhuishouding, archeologie en verkeer en parkeren. De beschrijving van de bestemmingen vindt plaats in hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding. In hoofdstuk 7 volgt een financiële toelichting bij het voorliggend bestemmingsplan. Ten slotte komen in het achtste en laatste hoofdstuk de resultaten van inspraak en resultaten van het vooroverleg met provincie en waterschap aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Omgeving plangebied

Oosterhout is een dorp gelegen in de gemeente Overbetuwe. De oude kern van Oosterhout bestaat uit bebouwingslinten (Dorpsstraat, Peperstraat), die een kleinschalige opbouw kennen met vrijstaande, vaak oudere bebouwing. Deze zijn grofweg noord-zuid gelegen tussen de Waaldijk en de Oosterhoutsestraat. De linten zijn ontstaan op hoger gelegen oeverwal- en overslaggronden en zodoende kenmerkend voor het gebied. In de loop van de vorige eeuw zijn de bebouwingslinten langzaam verdicht met woon- en bedrijfsgebouwen. De buurten tussen de linten hebben zich vrij willekeurig ontwikkeld, waardoor een samenhangende structuur ontbreekt. De linten zetten zich voort in het buitengebied, waarbij de afstand tussen bebouwing soms zodanig klein is, dat kleine buurtschappen zijn gevormd.

2.2 Plangebied

2.2.1 Hoge Wei

Het plangebied Hoge Wei ligt ten zuidwesten van de kern Oosterhout. Het plangebied ligt buiten de huidige bebouwde kom. De gemeentelijke welstandsnota duidt het gebied als het 'Oeverwallen- en stroomruggengebied'. Dit is een gemengd gebied met landbouw en tuinbouw. Het beeld van het landschap is afwisselend, met boomgaarden en boomkwekerijen, weiland en bouwland, wegbeplanting, erfbeplantingen met hagen en vruchtbomen en zo nu en dan monumentale bomen. De wegen hebben een bochtig verloop en zijn talrijk. De verkaveling is blokvormig.

De locatie Hoge Wei heeft een oppervlakte van circa 3,5 hectare en is in gebruik als agrarisch grasland. Rondom het plangebied zijn ten noorden de Van Woerkomstraat en De Breeacker gelegen. Ten oosten eveneens De Breeacker, ten zuiden de Waaldijk en ten westen de Peperstraat. Het zijn de woningen aan deze wegen die met de achtertuin aan het plangebied grenzen. Achter de Waaldijk liggen de uiterwaarden van de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0003.png"

Indicatie van de locatie Hoge Wei, vanaf de Waaldijk
bron: Google Streetview, juli 2016

2.2.2 Peperstraat 53a

Het gedeelte van het plangebied aan de Peperstraat is momenteel in gebruik als agrarisch bedrijf. Dit gebied wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door de lintbebouwing aan de Peperstraat. Ten oosten bevindt zich een tuin en ten westen de Peperstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0004.png"

Indicatie van de locatie Peperstraat, vanaf de Peperstraat
bron: Google Streetview, juli 2016

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

3.1 Hoge Wei

3.1.1 Planbeschrijving

In woongebied Hoge Wei zijn circa 60 grondgebonden woningen beoogd, in de typen vrijstaand, twee-onder-één-kap en rijwoningen. Binnen dit bestemmingsplan is enige flexibiliteit ingebouwd, zodat woningtypen onderling uitwisselbaar zijn. Om die reden is een maximum aantal van 62 woningen in woongebied Hoge Wei in de regels vastgelegd en daarmee te allen tijde gewaarborgd. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter, terwijl de maximale bouwhoogte voor alle woningen 11 meter is.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor uitwisseling van woningtypen. Zodoende heeft het plan een flexibel karakter, zodat ingespeeld kan worden op de actuele vraag vanuit de markt.

De woningen zijn aan de zuidzijde zoveel mogelijk op de groene dijkzone georiënteerd. Daar waar dat vanwege de verkaveling niet mogelijk is, is de nodige aandacht besteed aan de hoekoplossingen van de woningen. In de uitwerking van het plan dient dit verder vorm te krijgen. Daar waar de woningen een dubbele oriëntatie moeten hebben, is dit in de verkaveling middels een uitbouw gesuggereerd. Op plekken waar de woningen niet rechtstreeks op de dijkzone georiënteerd kunnen worden, is gekozen voor het begeleiden van de rijbaan met de woningen. Hierdoor ontstaat een duidelijk 'leesbaar' straatprofiel. Ten behoeve van de ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. In de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. Het betreft een digitale uitwerking van een mogelijke verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0005.png"

Definitief stedenbouwkundig ontwerp met mogelijke verkaveling (bron: BRO)

3.1.2 Stedenbouwkundige context

Het te ontwikkelen gebied heeft een grillige vorm en kent zeer diverse randen. Aan de noordzijde van Hoge Wei grenst een relatief nieuwe woningbouwlocatie (omgeving De Breeacker). Aan de zuidzijde van het gebied ligt de Waaldijk, waarachter de uiterwaarden liggen. Aan de westzijde grenst het plan aan de Peperstraat, een oud bebouwingslint van Oosterhout. Hoewel de relatie met de Peperstraat op stedenbouwkundig niveau beperkt is, ontsluit Hoge Wei wel via de Peperstraat. Aan de oostzijde ligt een ander oud bebouwingslint; de Dorpsstraat. Hoge Wei grenst hier echter niet rechtstreeks aan.

De wijk ten noorden van Hoge Wei heeft een grillige afronding. Er is voornamelijk sprake van achterkanten richting Hoge Wei, al zijn er ook enkele 'inprikkers' in het gebied gemaakt die niet 'afgemaakt' zijn. Het is dus zaak om met de verkaveling van Hoge Wei op alle randen te reageren en tegelijkertijd een prettige woonomgeving te creëren.

3.1.3 Groen casco

De kracht van de nieuwbouwwijk wordt gevormd door bestaande structuren. De aanwezigheid van de Waaldijk met de achtergelegen uiterwaarden is een belangrijke kwaliteitverhogende factor. Door de aanwezige beschermingszone van de dijk, moet de bebouwing een stuk van de dijk afblijven. Deze ruimte kan op een kwalitatieve manier ingezet worden als recreatieve zone voor de bewoners van Hoge Wei, maar ook van De Breeacker en omgeving. Bovendien zorgt de afstand tot de dijk ervoor, dat de dijk vanuit de gehele wijk goed zichtbaar en beleefbaar is.

De lijnen in het plan zijn zoveel mogelijk richting de dijkzone gericht. Zowel in de doortrekking van De Breeacker, maar ook in het hart van het plan worden twee wegen rechtstreeks op de dijkzone gericht. Daar waar de lijnen de dijkzone 'raken', is het aan te bevelen markeringen in het groen aan te brengen als beëindiging van de lijnen. Daarbij valt te denken aan diverse vormen van speeltoestellen, klimrekken, uitkijktorens, etc. Deze zone is bij uitstek geschikt voor allerhande speelvormen en biedt door ook voldoende ruimte voor.

Op enkele plekken in het gebied wordt ruimte gemaakt voor verbreding van het openbaar profiel om zodoende bomen toe te kunnen passen. Hoewel bomen spaarzaam worden gebruikt, worden deze toegepast op plekken waar ze ook daadwerkelijk kunnen groeien. Op die manier hebben ze een belangrijke betekenis voor de wijk.

Tot slot wordt aan de noordzijde van de wijk een wat groter en besloten groen speelgebied aangelegd. Dit gebeurt gedeeltelijk buiten het plangebied op de gronden achter de woningen aan de Van Woerkomstraat. Door de besloten ligging van het gebied is dit uitermate geschikt voor speelruimte voor wat kleinere kinderen. Een deel van het plangebied zal aansluitend bij dit gebied eveneens aangelegd worden als speel- en groengebied. Op de navolgende afbeelding is de themakaart groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0006.png"

Themakaart: groen (bron: BRO)

3.1.4 Water

Het water speelt een zeer belangrijke rol in de wijk, zowel zichtbaar als onzichtbaar. In de waterparagraaf zal dieper ingegaan worden op de technische kant van de waterhuishouding. Het water heeft ook een stedenbouwkundige werking. Op de eerste plaats zullen twee forse wadi's zorgen voor de eerste opvang en tijdelijke berging van hemelwater. Deze wadi's kunnen in drogere tijden uiteraard ook als uitdagend speelveld functioneren. Pas bij hevige of langdurige regen zullen de wadi's zich vullen.

Het gebied wordt op de tweede plaats voorzien van een drain aan de randen. Deze drain heeft, hoewel zelf niet zichtbaar, wel een belangrijk effect op het plan. De drain ligt namelijk in een doorlopend pad achter alle woningen. Dit achterpad zorgt voor een uitstekende ontsluiting van alle woningen. Ook voor woningtypen die normaliter geen achterontsluiting zouden hebben.

In de paragraaf die ingaat op het haalbaarheidsaspect water (paragraaf 5.7) wordt nader ingegaan op de beoogde maatregelen en de waterhuishoudkundige situatie van het plangebied.

3.1.5 Ontsluiting

Het plan kent twee typen ontsluiting. Enerzijds is er de aansluiting op de huidige wegenstructuur van Oosterhout. Aan de noordzijde sluit Hoge Wei aan op De Breeacker. Aan de westzijde is dat op de Peperstraat en aan de oostzijde wederom op De Breeacker. De laatstgenoemde ontsluiting kan optioneel ook worden afgesloten voor snel verkeer. Het betreft een calamiteitenroute. Daarbij is het aan te bevelen om de bestaande woningen aan De Breeacker wel met de auto te ontsluiten op De Breeacker.

Het tweede type ontsluiting is de interne ontsluiting van het gebied. Dit zijn de wegen die het interne verkeer van Hoge Wei verzamelen en richting de ontsluiting aan De Breeacker (noord) en Peperstraat brengen. Deze interne ontsluiting kent drie doodlopende 'pootjes'. In de navolgende afbeelding is het onderscheid tussen type wegen in het plan middels verschillende grijstinten aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0007.png"

Themakaart: verharding (bron: BRO)

3.1.6 Parkeren

Het parkeren is verspreid in het plan op diverse manieren opgelost. Iedere woning die voorzien is van een garage, heeft vóór deze garage een opstelplaats van tenminste 5 meter lang. Deze opstelplaats is voldoende voor het parkeren van één auto. Omdat niet iedereen de garage gebruikt voor het daadwerkelijk parkeren van een auto, mag een garage plus opstelplaats vóór de garage geteld worden als 1 parkeerplaats op eigen terrein. Voor iedere woning met garage is als zodanig gerekend.

Naast het parkeren op eigen terrein, is in de openbare ruimte ook gelegenheid om te parkeren. Enerzijds is dit voor bezoekers, maar ook voor de rijenwoningen die over het algemeen geen gelegenheid hebben om op eigen terrein te parkeren. De parkeerruimte in de openbare ruimte wordt voornamelijk gerealiseerd in parkeerkoffers en haakse parkeerstrookjes. De parkeerkoffers zijn tussen de woningen gelegen, waardoor vanuit de openbare ruimte weinig zicht ontstaat op geparkeerde auto's. De parkeerstrookjes die wel zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, worden zoveel als mogelijk door groen omzoomd en liggen aan de zijkanten van woningen. Zo ontstaat in ieder geval minder zicht vanuit de woningen op geparkeerde auto's.

3.1.7 Beeldkwaliteit

Voor de woningbouwlocatie Hoge Wei is een beeldkwaliteitsplan1 opgesteld, dat met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het beeldkwaliteitsplan is tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd en heeft tot doel nadere eisen te stellen aan de beeldkwaliteit van de architectuur van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het betreft eisen en richtlijnen die niet of onvoldoende in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden.

Met het beeldkwaliteitsplan wordt de realisatie van een ontspannen woonmilieu voor de gehele Hoge Wei nagestreefd.

Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Als door de gemeenteraad vastgesteld beleid vormt het beeldkwaliteitsplan een extra toetsingskader bij de welstandsbeoordeling voor bouwplannen. Het beeldkwaliteitsplan is hiermee in feite een partiële herziening van de welstandsnota voor het plangebied.

3.2 Peperstraat 53a

Naast de ontwikkeling van woongebied Hoge Wei, voorziet dit bestemmingsplan ook in een ontwikkeling direct ten westen van Hoge Wei. Het betreft het perceel Peperstraat 53a. Op dit perceel, dat zich bevindt in het overgangsgebied tussen de kern Oosterhout en het buitengebied, wordt het agrarisch bedrijf beëindigd en wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van maximaal 4 nieuwe woningen, in de vorm van vrijstaande woningen of tweekappers.


Ten zuiden van deze ontwikkeling blijft daarnaast één bestaande woning behouden. Deze woning maakt onderdeel uit van het plangebied. Zodoende zijn er in dit gedeelte van het plangebied maximaal 5 woningen toegestaan (dit is dus inclusief de bestaande en te handhaven woning).

Met de realisatie van de woonfunctie ter plaatse van dit deelgebied wordt bestaande hinder, als gevolg van de agrarische bedrijfsvoering, op het toekomstig woongebied Hoge Wei weggenomen. Dit is geregeld door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. Tevens zal dit perceel worden gebruikt voor de afwatering ten behoeve van de nieuwe woonlocatie.

De woningen worden direct ontsloten op de Peperstraat. Vanaf de Peperstraat zijn de A15 en de Waaldijk goed bereikbaar. De nieuw te bouwen woningen worden niet verbonden door garages. De bebouwing dient enige afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen te hebben. Zodoende worden individuele volumes op de kavel gerealiseerd, met voldoende afstand tot de weg en de te realiseren watergang. De woningen verschillen in architectonisch opzicht van elkaar waardoor zij zich naadloos voegen in het lint.

Er zijn op deze manier twee bouwvlakken gecreëerd waarbinnen de hoofdgebouwen gepositioneerd kunnen worden. De maximale goothoogte bedraagt 6 meter, terwijl de maximale bouwhoogte voor de nieuwe woningen 10 meter bedraagt. Voor de bestaande en te handhaven woning aan de Peperstraat 53a geldt een maximale bouwhoogte van 9 m. Parkeervoorzieningen worden op eigen terrein gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de NotaMobiliteit 1, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR de 'Kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De structuurvisies Project Mainport Rotterdam, Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en de 3e Nota Waddenzee alsook het Nationaal Waterplan blijven bestaan. Deze structuurvisies zijn gedetailleerder dan de SIVR, of bestrijken een breder beleidsterrein dan alleen het ruimtelijk domein, en blijven als uitwerking van de SVIR bestaan. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

Toetsing

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking in relatie tot dit bestemmingsplan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plangebied ligt buiten de vrijwaringszone die geldt voor Rijksvaarwegen. Het gebied ligt wel gedeeltelijk binnen de beschermingszone waterkeringen. Hiertoe is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Dit bestemmingsplan past hiermee binnen het Barro.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van maximaal 62 nieuwe woningen voor het plangebied Hoge Wei en 4 nieuwe woningen ter plaatse van de Peperstraat 53a. Er is sprake van een ontwikkelingsmogelijkheid waarbij de Ladder aan de orde is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk.

In september 2016 is door Stec Groep een Toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking2 uitgevoerd. Deze toets is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Er zal ontwikkeld worden naar marktbehoefte, waarbij getracht zal worden om aansluiting te vinden bij de volgende suggesties uit de rapportage van Stec Groep:

  • Meer grotere woningen.
  • Meer dure koop (> 300.000) ten koste van het middensegment (200.000-300.000).
  • Meer huurwoningen ten koste van het middensegment.
  • Beperkte marktruimte voor koopwoningen in het segment tot 200.000.

Om met het bestemmingsplan aan te sluiten bij de uitgangspunten uit het onderzoeksrapport van Stec Groep zijn in de algemene bouwregels bandbreedten opgenomen voor de verschillende woningtypen.

De eindconclusie van de rapportage betreft dat het plan Hoge Wei voorziet in een actuele behoefte. Daarnaast zijn er geen realistische alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied en is Hoge Wei passend ontsloten. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar het rapport van Stec Groep in de bijlage.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Later zijn beide plannen nog opnieuw en partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • 1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • 2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • 3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Toetsing

Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied.

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van maximaal 66 woningen. Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN) of Groene ontwikkelingszone (GO). Het plan wordt getoetst aan alle milieuaspecten, zie hoofdstuk 5. Dit bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid. Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.

4.3.2 Regionale woonagenda

In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda.

In de Woonagenda staat onder andere dat:

  • afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregio's plaats vindt;
  • bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.

In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Overbetuwe betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).

Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. Doordat gemeenten, Stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.

Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).

Stoplichtmodel

Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.

Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.

Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'.

Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.

Afspraak 1:

Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Overbetuwe opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Overbetuwe. Met deze afspraak wordt door de Stadsregio en de betrokken gemeenten afgeweken van het 50/50 beleid af en programmeert het conform de eigen behoefte van de subregio.

De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.

Afspraak 2:

Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.

Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.

Afspraak 3:

Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is.

Groene projecten in het stoplichtmodel

Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Een project dat een programma heeft dat de gemeente graag wil realiseren, of waarvoor de gemeente de ruimte wil geven (zonder dat ze er grip op hebben).
  • Het programma is besproken met de gemeenten in de subregio en sluit aan op de subregionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief (segment en woonmilieu)
  • De locatie past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking:
    • 1. omdat het bestemmingsplan is vastgesteld;
    • 2. of omdat de locatie besproken is met de provincie (en akkoord bevonden is).
  • Start bouw binnen een termijn van 5 jaar (op dit moment voor 01-01-2020) is realistisch.

Toetsing

Het plan Hoge Wei is opgenomen in de lijst van groene projecten en voldoet daarmee aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Regionale Woonagenda. Voor de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Kadernota 'Visie op ruimte'

In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria.

De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan een (her-)opvulling van onbebouwde plekken, maar moet vooral worden gedacht aan creatieve toepassingsmogelijkheden voor intensief, meervoudig en/of flexibel ruimtegebruik, geënt op de aard en de schaal van de kern. Het tweede uitgangspunt betreft de toenemende druk op de gemeente Overbetuwe om de stedelijke ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen verder vorm te geven in het oostelijk deel van de gemeente. Vanuit de regionale ontwikkelingsbehoefte wordt vooral ruimte gezocht voor woningbouw, bedrijventerreinen, windenergie en dergelijke.

Het oostelijk deel van de gemeente valt binnen het te verstedelijken gebied. Hierdoor ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid voor het ontwikkelen van zowel een dynamisch, stedelijk gebied met hoog voorzieningenniveau, als een groen en landelijk gebied. Door te kiezen voor het versterken van de identiteit van beide soorten gebieden, ontstaat een grote meerwaarde voor de gemeente als geheel.

Oosterhout ligt binnen de stedelijke zone, waardoor er ruimte aanwezig is voor stedelijke en regionale ontwikkelingen. Daarbij is het van belang dat de eigen identiteit van Oosterhout behouden blijft. Zodoende is het ook ongewenst dat Oosterhout aan de Waalsprong van de gemeente Nijmegen vastgroeit.

De oude, historische bebouwingslinten en de karakteristieke, kleinschalige bebouwing zijn erg belangrijk voor de identiteit van Oosterhout. Ook de verhoogde woongronden, woerden en de kasteelruïne zijn waardevol. Oosterhout heeft daarbij mogelijkheden voor grootschalige woningbouw buiten het komgebied. Daarbij dienen kleine buurtschappen behouden te blijven.

Naast de oude, historische bebouwingslinten zijn ook de winterdijken (zoals de Waaldijk) bepalend voor de identiteit van het landschap en de gemeente Overbetuwe. De Waaldijk is een zogenoemde 'Parel van de Overbetuwe'. Vanaf deze dijken is een imposant uitzicht aanwezig over het binnen- en buitendijkse landschap. Bij helder weer zijn de stuwwallen van de Veluwe en Nijmegen duidelijk zichtbaar.

Toetsing

Met onderhavig plan wordt invulling gegeven aan de grootschalige woningbouw, zoals aangegeven in de kadernota. Het plangebied bevindt zich daarbij binnen het zoekgebied van de kern en is niet gelegen in de komgronden ten noorden van Oosterhout. De ontwikkeling aan de Peperstraat heeft een versterking van het historische bebouwingslint ter plaatse tot gevolg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0008.jpg"

Kadernota Visie op ruimte
Uitsnede Overbetuwe
Bron: Gemeente Overbetuwe, 2004

4.4.2 Woonagenda Overbetuwe 2020

In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.

Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.

Toetsing

In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren. Kwalitatief is de behoefte aan de oostkant van de gemeente (waaronder Oosterhout) gericht op de vleugels: een iets groeiende vraag naar huur en de sterk toenemende behoefte aan duurdere koop. De 62 + 4 woningen waarin dit bestemmingsplan voorziet, passen dan ook in het woonprogramma van Overbetuwe. De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda.

4.4.3 Toekomstvisie+ 2020, Overbetuwe verbindt…

Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt...' vastgesteld, kortweg de Toekomstvisie+.

De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

Binnen de gemeente Overbetuwe zijn voor de periode 2010-2020 circa 3.000 woningen gepland. Uitgaande van deze forse uitbreiding van het aantal woningen heeft Overbetuwe in 2020 ruim 50.000 inwoners.

De prognoses zijn gebaseerd op aannames wat betreft economische ontwikkeling en migratie. Scenario's die de provincie Gelderland hanteert laten voor 2040 een verschil zien van bijna 11.000 inwoners in Overbetuwe. De toekomstige ontwikkeling van het inwoneraantal kan dus variëren. Na 2010 komt het vergrijzingsproces in een stroomversnelling. Dit heeft verschillende effecten. Het aandeel ouderen en de vraag naar voorzieningen en huisvesting voor deze groep nemen toe. Ook zal de beroepsbevolking verouderen en op termijn afnemen. Tevens ontstaan er meer kleinere huishoudens.

Door deze verwachte bevolkingsontwikkeling moet Overbetuwe in 2020 beschikken over een sterke structuur. Dit betreft een sterke economische structuur en een goede aansluiting van de beroepsbevolking op de vraag naar arbeidskracht. Dit betekent ook een sterke ruimtelijke structuur. De ruimtelijke structuur zal de voorwaarden moeten scheppen voor het kunnen realiseren van een goede kwaliteit van de leefomgeving. In de verdere toekomst zal minder vraag naar extra wonen en werken beschikbaar zijn om ruimtelijke structuren te veranderen. De ruimtelijke structuur moet in 2020 dus op orde zijn. Vernieuwing van gebieden binnen de structuur zal wel aan de orde blijven. Het aantal woningen dat nu gebouwd wordt, moet vooral aansluiten op de toekomstige vraag naar woonruimte. Bovendien moet voldoende flexibiliteit bestaan om veranderingen als gevolg van hoge (of eventueel lage) economische groei te kunnen opvangen.

De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende kernen en buurtschappen in de gemeente verschillen. Identiteit en het karakter van de verschillende kernen, de grootte en het voorzieningenniveau zijn belangrijke eigenschappen die de ontwikkelingsmogelijkheden per kern bepalen. Daarnaast zijn ook de landschappelijke en ruimtelijke overwegingen aan de orde.

Bij eventuele groei van een kern wordt uitgegaan van de bestaande contouren voor woningbouw en zoekzones (zie navolgende visiekaart). Inbreiding moet leiden tot een kwaliteitsverhoging met aandacht voor leefbaarheid en dit wordt gekoppeld aan herstructurering van de gebouwde omgeving. Hier liggen kansen voor meervoudig ruimtegebruik waarbij meer gedaan wordt met dezelfde ruimte (zowel ruimte met een openbaar als privé karakter). Als inbreiding in een bepaalde kern niet mogelijk en/of wenselijk is, wordt gezocht naar locaties binnen de contouren of zoekzones of bij de uitbreidingsrichtingen op de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0009.jpg"

Visie kaart Toekomstvisie+, uitsnede Oosterhout
bron: gemeente Overbetuwe, 2009

Toetsing

In de Toekomstvisie+ wordt aangegeven dat bij eventuele groei van een kern uitgegaan moet worden van de bestaande contouren voor woningbouw en zoekzones. Als inbreiding in een bepaalde kern niet mogelijk en/of wenselijk is, wordt gezocht naar locaties binnen de contouren of zoekzones of bij de uitbreidingsrichtingen op de visiekaart. Met de realisatie van woningbouwlocatie Hoge Wei wordt invulling gegeven aan de uitbreiding van Oosterhout met 62 woningen. Deze ontwikkeling zal ten zuiden van de kern plaatsvinden, aangezien in de kern zelf geen ruimte is voor een ontwikkeling van deze omvang. Hoge Wei ligt daarbij binnen de bebouwingcontouren en is reeds in diverse beleidsstukken aangekondigd. Er wordt ingezet op een flexibel plan ten aanzien van woningbouwtypen. Zodoende kunnen veranderingen in woonwensen, als gevolg van hoge (of eventueel lage) economische groei, worden opvangen.

Ook de ontwikkeling van de deellocatie aan de Peperstraat valt binnen de bebouwingscontour van Oosterhout. Hier zijn drie nieuwe woningen toegestaan. Ook hier wordt ingespeeld op een mogelijk veranderende markt, aangezien er eventueel een combinatie kan worden gezocht in vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen, binnen de gestelde kaders.

4.5 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem (Wet bodembescherming), geluid (Wet geluidhinder), bedrijvigheid (Wet milieubeheer), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), externe veiligheid (Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), Regeling externe veiligheid en inrichtingen (REVI), Besluit externe veiligheid en inrichtingen (BEVI), Wet milieubeheer), water (Kaderrichtlijn water), flora en fauna (Flora- en faunawet), archeologie, cultuurhistorie en monumenten (Wet op de archeologische monumentenzorg en Monumentenwet 1988), verkeer en parkeren en handhaafbaarheid.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.2 Onderzoek Hoge Wei

Ter plaatse van de locatie Hoge Wei is een verkennend bodemonderzoek3 verricht door KlokMilieu. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Op basis van de verzamelde actuele en historische gegevens is de locatie als 'onverdacht' aangemerkt en als zodanig onderzocht conform paragraaf 5.2 van de NEN 5740;
  • In de opgeboorde grond van de boringen zijn geen bijzonderheden aangetroffen welke op het voorkomen van bodemverontreiniging zouden kunnen duiden;
  • In het grondmengmonster MM02 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte aan cadmium vastgesteld;
  • In het grondmengmonster MM03 (bovengrond) zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan cadmium en lood vastgesteld;
  • In het grondmengmonster MM01(bovengrond) en de grondmengmonsters van de ondergrond (MM04, MM05 en MM06) zijn analytisch geen gehalten boven de geldende achtergrondwaarden aangetroffen;
  • In de grondwatermonsters afkomstig uit de peilbuizen 1, 8, 13, 14 en 28 zijn analytisch licht verhoogde concentraties aan barium vastgesteld.

Geconcludeerd moet worden, dat gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese 'onverdacht' verworpen dient te worden.

De licht verhoogde gehalten aan cadmium en lood in de grondmengmonsters van de bovengrond MM02 en MM03 zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

De licht verhoogde gehalten aan barium in de grondwatermonsters zijn van natuurlijke oorsprong. In gebieden met een kleidek worden vaker dergelijke concentraties aan barium aangetroffen. De concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

Op basis van de thans beschikbare gegevens wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Gezien de onderzoeksresulten kan worden gesteld dat ten aanzien van de onderzoekslocatie, uit milieuhygiënisch oogpunt, geen beperkingen gelden met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling.

5.2.3 Onderzoek Peperstraat 53a

Ter plaatse van de locatie Peperstraat 53a is een verkennend bodemonderzoek4 verricht door KlokMilieu. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Op basis van de verzamelde actuele en historische gegevens is de locatie als 'onverdacht' aangemerkt en als zodanig onderzocht;
  • Door visuele waarnemingen is geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem vastgesteld;
  • In het mengmonster MM1, representatief voor de bovengrond nabij de woning zijn analytisch licht verhoogde concentraties lood, zink, PAK, som DDT en som DDE vastgesteld;
  • In het mengmonster MM2, representatief voor de overige bovengrond zijn analytisch licht verhoogde concentraties cadmium, kwik, lood, zink, PAK en som DDD vastgesteld;
  • In het mengmonster MM3, representatief voor de matig tot sterk puin/sintelhoudende bodem zijn analytisch licht verhoogde concentraties kobalt, koper, lood, nikkel, zink en PAK vastgesteld;
  • In het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 10 is analytisch een licht verhoogde concentratie barium vastgesteld.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat, gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese 'onverdacht' verworpen dient te worden.

De licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK houden vermoedelijk verband met de puin- en sintelbijmengingen. De concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

De licht verhoogde concentraties som DDT, som DDD en som DDE duiden op voormalig gebruik van deze bestrijdingsmiddelen. De concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.

De licht verhoogde concentratie barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong. In gebieden met een kleidek worden vaker dergelijke concentraties aangetroffen. De licht verhoogde concentratie barium behoeft geen verdere aandacht.

Op basis van de gegevens uit het onderzoek wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Gezien de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat ten aanzien van de onderzoekslocatie uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen gelden met betrekking tot de voorgenomen aankoop en daaropvolgende aanvraag bestemmingsplanwijziging overdracht/uitruil van het terrein.

5.2.4 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van omliggende wegen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.

5.3.2 Onderzoek

Voor het plangebied is in juli 2016 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd5. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Het onderzoek is noodzakelijk omdat het gebied binnen de in de Wet geluidhinder vastgelegde geluidzones van de Waaldijk en de Dijkstraat ligt. De woningen binnen deze zone moeten getoetst worden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het nieuwbouwproject ligt tevens op korte afstand van een aantal 30 km/uur-wegen (Peperstraat, Dorpsstraat, Van Woerkomstraat). Rondom dergelijke wegen is conform de Wet geluidhinder geen zone gesitueerd, waardoor toetsing aan de eisen uit de Wet geluidhinder achterwege kan blijven.

Toetsing Wet geluidhinder:

Uit het onderzoek is gebleken dat:

  • ten gevolge van het wegverkeer op de Waaldijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn geen hogere waarden noodzakelijk.
  • ten gevolge van het wegverkeer op de Dijkstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn geen hogere waarden noodzakelijk.

Toetsing gemeentelijk geluidbeleid:

Uit het onderzoek is gebleken dat ten gevolge van het wegverkeer op de Waaldijk:

  • het ambitieniveau 43 dB incl. aftrek art. 110g Wgh voor het gebiedstype buitencentrum in diverse delen van het plangebied wordt overschreden:
    1.   op 1,5 meter hoogte: ter plaatse van 4 woningen (grote deelgebied) en 0 woningen (Peperstraat)*;  
    2.   op 4,5 meter hoogte: ter plaatse van 18 woningen (grote deelgebied) en 0 woningen (Peperstraat)*;  
    3.   op 7,5 meter hoogte: ter plaatse van 22 woningen (grote deelgebied) en 0 woningen (Peperstraat)*.  
    *hierbij is geen rekening gehouden met de afschermende werking van de nieuwbouwwoningen.  
  • opgemerkt wordt dat ter plaatse van deze, maximaal, 22 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat ten gevolge van het wegverkeer op de Dijkstraat:

  • Het ambitieniveau van 43 dB incl. aftrek art. 110g Wgh in het gehele plangebied niet wordt overschreden.

Toetsing ruimtelijke ordening:

De 4 woningen in het plangebied aan de Peperstraat ondervinden een geluidbelasting hoger dan 53 dB (exclusief aftrek art. 110g Wgh). Voor deze woningen geldt dat er een aanvullend onderzoek naar de werkelijk optredende geluidbelasting uitgevoerd dient te worden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient er een aanvullend onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevel uitgevoerd te worden.

5.3.3 Nader onderzoek

Voor het plangebied is in april 2017 een akoestisch onderzoek naar de omgeving uitgevoerd6. De beoordeling is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

In voorliggende notitie wordt ingegaan op het bestemmingsplan Hoge Wei te Oosterhout en in het bijzonder op de beoordeling van de akoestische consequenties van de nieuwbouw voor de naburige bestaande woningen Peperstraat 62 en de Breeacker 10b. De woning Peperstraat ligt pal tegenover de westelijke ontsluiting van het plan met de Peperstraat. De woning Breeacker 10b ligt nabij de noordelijke ontsluiting van het plan. De bewoners vrezen geluidhinder ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de geplande nieuwbouw.

Om de akoestische consequenties van het nieuwbouwplan te bepalen voor de woningen aan de Peperstraat 62 en de Breeacker 10b, is in voorliggend akoestisch onderzoek de toename van de geluidbelasting ter plaatse van de voorgevels van de woningen inzichtelijk gemaakt.

Peperstraat 62

Als toetsingscriterium voor de beoordeling van een toename van geluidbelasting is in hoofdstuk 2 een maximale toename van de geluidbelasting van 1 dB (voor)gesteld. Uit de berekeningsresultaten wordt afgeleid dat de geluidbelasting met 0,9 dB zal toenemen. Een toename van 1 dB zal in de beleving niet akoestisch waarneembaar zijn. Concluderend kan worden gesteld dat als gevolg van de realisatie van bestemmingsplan ‘Hoge Wei’ geen noemenswaardige toename van de geluidhinder zal optreden op de voorgevel van de woning gelegen aan de Peperstraat 62.

De Breeacker 10b

Als toetsingscriterium voor de beoordeling van een toename van geluidbelasting is in hoofdstuk 2 een maximale toename van de geluidbelasting van 1 dB (voor)gesteld. Uit de berekeningsresultaten wordt afgeleid dat de geluidbelasting met maximaal 3,3 dB zal toenemen. Echter, de werkelijke geluidbelasting blijft ook in de toekomstige situatie ruimschoots beneden de voorkeursgrenswaarde3. Concluderend kan worden gesteld dat als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan ‘Hoge Wei’ de geluidbelasting op de voorgevel van de woning (ruimschoots) beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.

5.3.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief. Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder. De gemeentelijke ambitiewaarde wordt wel overschreden. Daarnaast dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen aan de Peperstraat een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

5.4 Bedrijvigheid

5.4.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Wat betreft de aanbevolen afstand tussen de te realiseren woningen en omliggende bedrijven, is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'7 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woningbouwlocatie' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woningbouwlocatie en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'.

Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel. Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig woongebied'. De VNG-uitgave biedt overigens de mogelijkheid om gemotiveerd van deze indicatieve afstanden af te wijken.

5.4.2 Onderzoek

Ad 1 (externe werking)

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de plannen leidt tot hinder of belemmeringen voor de (milieugevoelige) omgeving. In voorliggende ontwikkeling worden alleen woningen gerealiseerd. De plannen leiden dan ook niet tot hinder of belemmering voor in de omgeving aanwezige functies.

Ad 2 (interne werking)

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, aangezien onderhavig plan de realisatie van een hindergevoelige functie (wonen) betreft.

In de omgeving van het plangebied is één functie aanwezig die van belang is in het kader van de ontwikkeling van de beoogde woningen. Het betreft een brandweerkazerne aan de Dorpsstraat 3a. Voor de hinderafstand van de brandweerkazerne is advies gevraagd bij de ODRA. Het advies is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De conclusie is hieronder weergegeven.

De bestemming bedrijf met functieaanduiding “brandweerkazerne” ter plaatse van Dorpsstraat 3a Oosterhout vormt geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige woonbestemming ter plaatse van plan Hoge Wei.

Daarbij is met de ontwikkeling aan de Peperstraat 53a, waar een agrarisch bedrijf (stierenhouderij) wordt opgeheven en hier ter plaatse maximaal vier nieuwe woningen worden gerealiseerd, een hindersituatie opgelost. Met het opheffen van dit agrarisch bedrijf is in het plangebied een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

5.5.2 Onderzoek

Met dit initiatief bestaat het voornemen om in totaal maximaal 66 nieuwe woningen te realiseren. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De sanerings-tool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het Ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2014, 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

5.5.3 Conclusie

Zowel vanuit de Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

5.6.2 Onderzoek

DPA Cauberg-Huygen BV heeft een quickscan externe veiligheid uitgevoerd8 ten behoeve van de ontwikkeling in onderhavig plangebied. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Risico vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De A15 is opgenomen in het Basisnet weg. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Het groepsrisico is op basis van bekende gegevens (basisnet) onder de oriëntatiewaarde gelegen. Echter gezien de afstand zal het geen effect hebben.

De N325 bevindt zich op 2.285 meter afstand van het plangebied. De risicocontour van 10-6 bevindt zich op nul meter en voor het groepsrisico is vastgesteld dat de oriëntatiewaarde ligt op < 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Risico ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Risico vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vindt plaats over tracés Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute, echter gezien de grote afstand (circa 2.410 meter), zijn er geen negatieve effecten op het plangebied.

Risico vervoer gevaarlijke stoffen buisleiding

Gezien de afstand van circa 700 meter tot het plangebied heeft dit aspect geen invloed op de voorgenomen ontwikkelingen. Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied (1% Letaliteit) van deze leiding.

Risico vervoer gevaarlijke stoffen over het water

De Waal is aangewezen in het basisnet water als een verbindingsroute voor chemische clusters en als achterlandverbinding met toets afstanden. Het plaatsgebonden risico zal op en nabij de Waal blijven, welke geen invloed zal hebben op het plangebied. Ten aanzien van het groepsrisico is de persoonsaantallen hoeveelheid per hectare laag waardoor een beperkte verantwoording voldoen is. Het transport van gevaarlijke stoffen zal geen belemmering geven voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die een negatieve invloed hebeen op het plangebied. Het plan bevindt zich ver buiten deze risico contour.

5.6.3 Conclusie

Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.7 Water

5.7.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zijn aangetoond dat met het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding. Hierbij moet onder andere worden getoetst aan het beleid van het waterschap en de gemeente. In dit kader is door Buro Boot een waterhuishoudkundig plan9 opgesteld en is door Royal Haskoning DHV een actualisatie van de geohydrologische berekeningen10 opgesteld. Beide rapportages zijn opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan. In opdracht van de gemeente Overbetuwe heeft Sweco een second opinion11 uitgevoerd. De resultaten van de second opinion zijn verwerkt in voornoemde rapportages.

In lijn met de watertoetsprocedure is daarbij overleg gepleegd met het Waterschap Rivierenland. De wensen en randvoorwaarden van het waterschap zijn meegenomen in het waterhuishoudkundig ontwerp. Het waterschap is immers verantwoordelijk voor het waterbeheer.

5.7.2 Rijksbeleid

EU Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien is het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

5.7.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.

In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

5.7.4 Beleid Waterschap Rivierenland

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma richt zich op het veilig houden van het rivierengebied tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het plan is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.

Waterschap Rivierenland speelt bij het waterbeheer in op veranderingen in de omgeving zoals klimaatverandering. De doelen richten zich op de lange termijn. Zo moeten bijvoorbeeld de dijken in 2050 voldoen aan de nieuwe veiligheidsnormen en de waterkwaliteit moet in 2027 aansluiten bij de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Hogere overheden als het rijk, de provincies en de Europese Unie hebben deze doelen voor het waterbeheer bepaald. Waterschappen hebben ook gezamenlijke doelen afgesproken, onder andere in het Bestuursakkoord Water en het Klimaatakkoord.

Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het vorige waterbeheerplan. De koers wordt niet gewijzigd, maar het werk wordt gecontinueerd. De doelen voor de lange termijn blijven het uitgangspunt. Om de inhoudelijke ambities te realiseren, wordt geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen en worden strategische allianties aangegaan. Het accent ligt in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn;
  • innovatie.

Waterveiligheid

Het beschermen van het rivierengebied tegen overstromingen is de hoogte prioriteit van dit programma. Veel rivierdijken zijn momenteel niet veilig genoeg op basis van de veiligheidsnormen. Overheden werken hard aan de waterveiligheid met als doel dat men hier veilig kan wonen en werken. Het beleid volgt het principe van 'meerlaagsveiligheid': preventie, ruimtelijke inrichting en crisisbeheersing. De komende 6 jaar zijn er forse verbeteringen nodig bij zowel onze primaire keringen als de regionale keringen. Het waterschap gaat tot en met 2021 het volgende doen:

  • verbetering van afgekeurde dijken;
  • toepassing van innovatieve dijkverbeteringen;
  • behoud van sterke dijken;
  • deelname aan regionaal programma WaalWeelde;
  • grensoverschrijdende samenwerking.

Watersysteem

Er zijn diverse maatregelen die wateroverlast moeten voorkomen. Deze maatregelen dragen bij aan een betere waterkwaliteit waardoor men in het hele watersysteem over voldoende en schoon water kan beschikken. Een goed waterpeil en goede grondwatercondities worden bediend door aan- en afvoer van water. Een aandachtspunt hierbij is dat de belangen van de verschillende partijen in het gebied zo goed mogelijk nagestreefd worden. De ambitie is dat er in 2021 voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar is voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie.

Waterketen

Afvalwater wordt in de waterketen ingezameld, getransporteerd en gezuiverd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling en het transport tot aan een overnamepunt. Vanuit deze overnamepunten transporteert het waterschap het afvalwater naar de rioolwaterzuivering waar het wordt gezuiverd. Aandachtspunten hierbij zijn het doelmatig en duurzaam zuiveren waarbij een goede samenwerking in de waterketen onontbeerlijk is. Het doel is dat in 2021 zuiveringen efficiënter werken en het gezuiverde afvalwater schoner is. Om dit te bereiken worden energie, grondstoffen en water hergebruikt.

Keur Waterschap

De keur is regelgeving van het waterschap. Deze regelgeving is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging.

Wateren

Alle wateren binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, voor zover ze deel uitmaken van het watersysteem, hebben een functie. De wateren zijn van belang voor het functioneren van het watersysteem, maar sommige wateren zijn daarbij belangrijker dan andere. Er wordt onderscheid gemaakt in A-, B- en C-wateren:

  • A-wateren kunnen worden gezien als de 'slagaders' van het watersysteem. Ze hebben zowel een bergende als een aan- en afvoerende functie. Vanwege het waterhuishoudkundige belang van A-wateren worden ze door het waterschap zelf onderhouden. A-wateren hebben daarom een beschermingszone van 4 meter;
  • B-wateren kunnen worden gezien als de 'aders' van het watersysteem. Ook B-wateren hebben een bergende en een aan- en afvoerende functie, maar zijn minder van belang voor het functioneren van het watersysteem in vergelijking met A-wateren. B-wateren worden onderhouden door de eigenaren van de aangrenzende percelen. Het waterschap voert jaarlijks controles uit ('schouw') om de instandhouding van de B-wateren te waarborgen. B-wateren hebben een beschermingszone van 1 meter;
  • C-wateren kunnen worden gezien als de 'haarvaten' van het watersysteem. Ze hebben alleen een waterbergende functie. C-wateren worden niet geschouwd, maar het waterschap en de eigenaren van de aangrenzende percelen hebben er wel een belang bij dat de wateren in stand worden gehouden. C-wateren hebben geen beschermingszone.

De kernzone van een water betreft de zone tussen de 'insteken' van het water. Onder de insteek wordt het punt verstaan waar het maaiveld overgaat in het talud. De beschermingszone wordt gemeten vanuit de insteek.

Waterkeringen

Het waterschap onderscheidt twee typen waterkeringen, te weten: primaire waterkeringen en regionale waterkeringen. Primaire waterkeringen zijn waterkeringen welke vooral liggen langs de grote rivieren (Maas, Nederrijn/Lek en de Waal/Merwede) en door het Rijk zijn aangewezen op grond van de Waterwet. Regionale waterkeringen liggen vooral langs de boezemwateren en de kanalen en worden aangewezen op grond van een provinciale verordening. Daarnaast onderscheidt het waterschap regionale waterkeringen die niet door de provincie worden aangewezen, maar wel van belang worden geacht en daarmee in de Keur zijn aangewezen. Alle waterkeringen hebben een kern- en een beschermingszone. Primaire waterkeringen hebben daarnaast ook nog een buitenbeschermingszone. De afmetingen van deze zones zijn per waterkering bepaald en als zodanig opgenomen in de Keur voor waterkeringen en wateren van Waterschap Rivierenland.

5.7.5 Gemeentelijk waterplan

Het gemeentelijke waterplan12 is in samenwerking met het Waterschap Rivierenland opgesteld teneinde inzicht te geven in de relevante wateropgaven voor:

  • Wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • Waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • Grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • Beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • Afspraken en taken van waterschap en gemeente.

Dit alles met als doel om te streven naar een gezond, veerkrachtig en goed functionerend watersysteem en waterketen in samenhang met de ruimtelijke inrichting. In het waterplan worden de volgende thema's onderscheiden: watersysteem, waterketen, functies van water, waterorganisatie.

Ten aanzien van het watersysteem wordt in het waterplan gesteld dat ernaar wordt gestreefd om problemen zoals wateroverlast en een watertekort brongericht aan te pakken. Water wordt zo veel mogelijk vastgehouden daar waar het valt of kwelt (retentiegebieden, verbrede waterlopen). Voor het zoeken naar oplossingen ter voorkoming van wateroverlast wordt de drietrapsstrategie vasthouden - bergen - afvoeren gehanteerd. Voor het zoeken naar oplossingen ter voorkoming van watertekorten wordt de drietrapsstrategie vasthouden - bufferen - aanvoeren gehanteerd (brongerichte maatregel).

Wat betreft de waterketen is in het waterplan de visie neergelegd om geen ongezuiverde lozingen in het buitengebied meer plaats te laten vinden. Negatieve beïnvloeding van het watersysteem vanuit de waterketen door riooloverstorten en regenwaterlozingen wordt (naast de basisinspanning) alleen verder teruggedrongen als de waterkwaliteit plaatselijk onder de maat is of als functioneel gebruik of de belevingswaarde daar aanleiding voor zijn.

Met betrekking tot ruimtelijke plannen is het streven om water medeordenend te laten zijn. Gemeente en waterschap hebben gezamenlijk afspraken ten aanzien van locatiekeuze en - inrichting vastgelegd. Water krijgt de juiste aandacht bij het inrichten van nieuwe woon- en werkgebieden. Enerzijds om mogelijke (toekomstige) problemen te voorkomen en anderzijds om de leefomgeving en de belevingswaarde te verbeteren. In de bebouwde gebieden draagt het water bij aan een aantrekkelijke en veilige woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden. Water is zichtbaar in de vorm van open water en is functioneel. Nieuwe wijken zijn 'wateraantrekkelijk' ingericht.

Ten slotte kan wat betreft de waterorganisatie worden gesteld dat gemeente en waterschap in ieder geval jaarlijks contact hebben op bestuurlijk niveau en frequenter op ambtelijk niveau. Er vindt goede afstemming van activiteiten en taken plaats en er is een goede afstemming en planning voor het onderhoud en beheer van het aanwezige water.

5.7.6 Situatie plangebied

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weide of akkerland. Met uitzondering van een agrarische schuur langs de Peperstraat is geen verhard oppervlak aanwezig binnen de plangrenzen. Centraal in het plangebied, van oost naar west, is een watergang aanwezig ten behoeve van de af- en ontwatering van het plangebied. Onderstaand is de bestaande situatie met betrekking tot de bodemopbouw, waterhuishouding en geohydrologische situatie beknopt omschreven. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de rapportage Actualisatie geohydrologische berekeningen door Royal HaskoningDHV, die is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied is door Buro BOOT een terreinmeting verricht. Hieruit blijkt dat de maaiveldhoogte varieert van circa 8,70 m +NAP tot 9,50 m +NAP. Het bestaande straatpeil ter plaatse van de aansluiting in de Peperstraat is gelegen op ca. 9,30 m +NAP. Ter plaatse van de aansluitingen in de Breeacker is het straatpeil bij noordoostelijke aansluiting op ca. 9,40 m +NAP en bij de zuidoostelijke aansluiting op ca. 9,70 m +NAP gelegen. Nabij de primaire waterkering, aan de zuidzijde van het plangebied, loopt het maaiveld verder op van ca. 10,00 m +NAP naar ca. 15,60 m +NAP. In navolgende figuur is een overzicht van de maaiveldhoogte opgenomen op basis van de AHN2. In deze afbeelding is de relatief lage ligging van het plangebied ten opzichte van zijn omgeving duidelijk te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0010.png"

Maaiveldhoogten (bron: Royal HaskoningDHV)

Oppervlaktewater

Binnen en direct grenzend aan het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig die onderdeel uitmaken van het watersysteem van het waterschap. In navolgende figuur is een uitsnede van de leggerkaart van waterschap Rivierenland met daarop de status van de watergangen nabij het plangebied weergegeven.

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Waaldijk, binnen peilvak OVB150. Conform het streefpeilbesluit Over-Betuwe wordt binnen dit peilvak een streefpeil van 7,80 m +NAP gehanteerd. De zone direct achter de dijk (ook wel kwelweide genoemd) inundeert bij een hoge waterstand in de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0011.png"

Legger watergangen (bron: Waterschap Rivierenland)

De watergangen (C-status) ten noorden en westen van de kwelweide, van oost naar west door het plangebied, hebben een afvoerende functie. Deze watergangen voeren, middels particuliere duikers, af naar de A-watergang langs de Peperstraat, ten westen van het plangebied. De overige C-watergangen staan niet in verbinding met het watersysteem en hebben enkel een bergende functie.

Grondwater

Het watersysteem rond 'Hoge Wei' wordt sterk gedomineerd door de waterstanden in de Waal. Tijdens perioden van hoogwater bereikt de waterstand op de Waal bij een T=10- situatie een niveau van 12,20 m +NAP. Het streefpeil in het watersysteem binnen het plangebied bedraagt 7,80 m +NAP, terwijl de drainagebasis in het plangebied Hoge Wei geschat is op 8,20 m +NAP. De Waal heeft tijdens hoogwaterperioden een sterk infiltrerende werking, waarbij de kwel in het binnendijkse gebied maximaal is. Tijdens droge perioden keert de hydrologische situatie om en krijgt de Waal een drainerende werking.

Bewoners van de aan het plangebied grenzende wijk Weijs ervaren grondwateroverlast. Bij de gemeente is, met uitzondering van lokale drainage via wegen/riolering, niets bekend over een actief drainagesysteem in de bebouwde omgeving van Oosterhout.

Bodemopbouw

Uit het regionale bodemmodel REGIS blijkt dat ter plaatse van het plangebied een Holocene deklaag aanwezig is tot ca. 5,0 m beneden maaiveld. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerend pakket, bestaande uit matig fijn tot zeer grof zand, dat onderdeel uitmaakt van de formatie van Kreftenheye.

Waterkering

Het plangebied is gelegen ten noorden van de primaire waterkering Waaldijk in het dijkpaaltraject Doornenburg - Dodewaard. Conform de legger waterkeringen 2016 is het plangebied gelegen in zowel de waterkering als de buiten- en beschermingszone.

Riolering

Binnen het plangebied is geen riolering aanwezig. In de Peperstraat, ten westen van het plangebied, is een gemengd riool aanwezig met een diameter van Ø300 mm. De b.o.b. (Binnen Onderkant Buis) ter plaatse van de toekomstige toegang naar het plangebied bedraagt ca. 7,35 m +NAP. Daarnaast is in de Breeacker, aan de zuidwestzijde van het plangebied, een gemengd riool aanwezig met een diameter van Ø300 mm. De b.o.b. ter plaatse van deze toekomstige ontsluitingsweg bedraagt ca. 7,90 m +NAP.

5.7.7 Toekomstige situatie

Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp is door Royal Haskoning DHV in samenspraak met BOOT op iteratieve wijze een waterhuishoudkundig ontwerp uitgewerkt. Bij de uitwerking van het waterhuishoudkundig ontwerp is het uitgangspunt hydrologisch neutraal bouwen toegepast. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie geen extra kwel mag worden aangetrokken en dat er geen nadelige grondwaterstandsveranderingen mogen optreden.

Om ervoor te zorgen dat er geen extra kwel optreedt en dat er geen nadelige grondwaterstandsveranderingen zijn bij de uitwerking van het waterhuishoudkundig ontwerp zijn mitigerende maatregelen opgenomen zodat (grond)waterneutraal kan worden gebouwd.

De geohydrologisch relevante mitigerende maatregelen zijn uitgewerkt in het ontwerp en bestaan uit:

  • Ophoging plangebied en aanleg wadi's;
  • Aanleg hoofddrain (ter vervanging van de huidige kwelsloot);
  • Aanleg randdrain;
  • Aanleg drain onder de weg.

Ter uitvoering van het waterhuishoudkundig ontwerp is de aanleg van de drainageleiding als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Uit de berekende effecten blijkt dat er een opbolling van de grondwaterstand optreedt in het zuidelijk deel van het plangebied. Dit is een gevolg van het feit dat de grondwaterstand, die in de huidige situatie tijdens hoogwater op maaiveld stond, nu omhoog kan komen omdat er een zandlichaam beschikbaar is. Daarnaast blijkt dat de grondwaterstand daalt ten opzichte van de huidige situatie in het noordelijk deel van het plangebied. Dit komt door de aanleg van de randdrain. Dit drainageniveau is lager dan het maaiveldniveau en zorgt voor een geringe daling van de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie.

Vanwege de toekomstige dijkversterking langs de Waaldijk tussen Wolferen en Sprok (in het kader van de nieuwe normering waterveiligheid) is rekening gehouden met een variant van dijkversterking. Waterschap Rivierenland heeft een inschatting gegeven over hoe de dijkversterking plaats zou kunnen vinden. Aangegeven is dat de ingesloten laagte opgevuld zou kunnen worden met klei (ca 2 m dik). Vanuit geohydrologisch oogpunt betekent dit een verhoging van de hydraulische weerstand.

Als gevolg van de toename van de weerstand van de klei neemt de kwelintensiteit tijdens de hoogwatersituatie af, wat ter plaatse van het aangebrachte kleilichaam zorgt voor een geringe verlaging van de grondwaterstand. Voor het plangebied zelf en de omgeving is er bij uitvoering van het ontwerp een gering verschil tussen de situatie zonder en met dijkversterking. Hieruit blijkt dat de dijkversterking in combinatie met de planontwikkeling tijdens een hoogwatersituatie geen nadelig hydrologisch effect voor de omgeving van het plangebied tot gevolg heeft.

Als gevolg van de ophooglaag neemt de druk toe op de bestaande deklaag en kan deze inklinken. Dit leidt er toe dat de weerstand in de deklaag toeneemt. De gevolgen van de toename van deze weerstand zijn eveneens met het model in beeld gebracht. Als gevolg van de inklinking van de klei en de te verwachten toename van de weerstand neemt de stijghoogte onder de deklaag iets toe tijdens een hoogwatersituatie. Omdat de hoogwatergolf een beperkte tijdsduur heeft werkt de verhoging van de stijghoogte niet door in het niveau van de grondwaterstand. Als gevolg van de toename van de weerstand van de klei neemt de kwelflux tijdens de hoogwatersituatie af. Als gevolg hiervan komt er minder water in de ophooglaag en hoeft er minder water te worden gedraineerd ten opzichte van de berekende situatie zonder inklinking. Dit betekent dat een inklinking van klei (met een toename van de weerstand) als gevolg van het aanbrengen van de ophooglaag tijdens een hoogwatersituatie geen nadelig hydrologisch effect voor de omgeving van het plangebied tot gevolg heeft.

Ontwerp watersysteem

Voor het onderhavige plangebied is getracht de thema's van duurzaam waterbeheer aan te houden. Hieronder zijn de ondernomen stappen weergegeven.

Gezien de bodemopbouw in relatie tot de aanwezige grondwaterstanden, wordt de ondergrond niet te allen tijde geschikt geacht voor infiltratie. De benodigde ruimte, om het afstromende hemelwater in de openbare ruimte tijdelijk te bergen, wordt gerealiseerd in de vorm van een tweetal wadi's in de groenzones binnen het plangebied. Aanvullend hierop wordt een bergende funderingsconstructie onder de rijbanen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0012.png"

Riolering en waterhuishouding (bron: Buro Boot)

In beide systemen wordt het hemelwater, afkomstig van zowel openbare als particuliere verharde oppervlakken, tijdelijk geborgen. Middels de geprojecteerde drainleiding onder de rijbanen voorzien van uitstroomputten ter plaatse van de wadi's, wordt de beschikbare berging in het funderingspakket en de wadi's gelijkmatig benut. Vanuit de westelijk gelegen wadi kan het hemelwater uiteindelijk, via een debietregulerende constructie, uitstromen in het watersysteem van het waterschap.

Ter plaatse van de rijbanen is een minimale aanleghoogte van 9,60 m +NAP geprojecteerd. Hierbij is gerelateerd aan de genoemde ontwateringsnorm van 0,40 m bij een hoogwatergolf T=10 voldoende ontwatering gewaarborgd. In aansluiting op de straatpeilen zijn de woningen op een minimale hoogte van 9,85 m +NAP geprojecteerd.

Met bovenstaande omgang van het hemelwater is de trits vasthouden-bergen-afvoeren op doelmatige wijze ingevuld.

5.7.8 Advies Waterschap Rivierenland

Het Waterschap Riverenland is betrokken geweest bij de totstandkoming van de rapportages van Boot en Royal HaskoningDHV. Het waterschap heeft beide rapportages goedgekeurd. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap. Het advies van het waterschap13 is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

Het waterschap geeft aan dat het ontworpen systeem voldoende robuust is en het plan conform de eisen en wensen van het waterschap is opgesteld.

5.8 Flora en fauna

5.8.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Vogel- of Habitatrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Als bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

5.8.2 Quick scan flora en fauna

Voor het plangebied is in juni 2016 door Staro een Quick scan Natuurwaarden uitgevoerd14. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet. Navolgende tabel geeft een samenvatting van de conclusies.

Tabel. Samenvatting conclusie

Soort(groep)   Bescherming   Functie plangebied   Mogelijk effect   Ontheffing   Maatregelen  
Amfibieën   FFtabel 1   Land- en voortplantings- habitat   Ja   Nee, algehele vrijstelling   -  
Grondgebonde zoogdieren   FFtabel 1   Leefgebied   Ja   Nee, algehele vrijstelling   -  
Vogels
(niet jaarrond beschermd)  
Vogels   Foerageer- gebied   Ja   Nee, mits maatregelen worden gevolgd   Kappen van bomen en struiken buiten broedseizoen  
Vleermuizen   FFtabel 3   Foerageer- gebied   Nee   Nee   -  

Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als (onderdeel van het) leefgebied door algemeen voorkomende soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zijn opgenomen in FFtabel 1. De werkzaamheden hebben mogelijk negatieve effecten op deze soorten. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Er hoeven zodoende voor deze soorten geen mitigerende maatregelen te worden getroffen.

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. In de omgeving blijft foerageergebied behouden en het plangebied blijft na de herinrichting ook geschikt als foerageergebied. Het is zodoende uit te sluiten dat de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten tot gevolg heeft ten aanzien van het foerageergebied van vleermuizen. In het plangebied ontbreken landschapsstructuren die kunnen functioneren als vliegroute van vleermuizen. In het plangebied zijn geen gebouwen en bomen met holtes aanwezig waar vleermuizen een vaste rust- of verblijfplaats in zouden kunnen hebben.

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor algemene vogelsoorten. Deze soorten kunnen broedgelegenheid vinden in bomen en struiken rond het plangebied. In de omgeving en binnen het plangebied blijft voldoende broed- en foerageergebied aanwezig. Derhalve treden geen negatieve effecten op ten aanzien van broed- en foerageergebied van algemene vogelsoorten. Om negatieve effecten op broedende vogels te voorkomen, dienen bomen en struiken buiten het broedseizoen te worden verwijderd/gesnoeid. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met half juli. In de omgeving is de aanwezigheid van steenuil en kerkuil bekend.

5.8.3 Nader onderzoek flora en fauna

Voor het plangebied is in september 2016 door Staro een nader onderzoek naar de steenuil en kerkuil uitgevoerd15. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Uit het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied en de omgeving daarvan geen nestplaatsen van kerkuil aanwezig zijn. De voorgenomen plannen hebben zodoende geen negatieve effecten ten aanzien van kerkuil.

Op drie locaties in de omgeving van het plangebied zijn territoria van steenuil vastgesteld. Gezien de afstand tussen het plangebied en de vastgestelde territoria kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet tot een van deze steenuilenterritoria behoort. Daarom is het aannemelijk dat het plangebied niet tot het essentiële foerageergebied van steenuil behoort. De voorgenomen plannen hebben zodoende geen negatief effect op de functionele leefomgeving behorende bij de nestplaatsen van steenuil.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen binnen het plangebied Hoge Wei te Oosterhout geen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben ten aanzien van kerkuil en nestplaatsen van steenuilen, alsmede de functionele leefomgeving van deze nestplaatsen. Verdere procedures ten aanzien van de Flora- en faunawet zijn zodoende niet aan de orde.

5.8.4 Wet natuurbescherming

Onder de Wet natuurbescherming blijven soorten van de voormalige FFtabel 1 die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen, vrijgesteld van de verbodsbepalingen. De bescherming van vogels blijft in de praktijk gelijk aan de huidige situatie. Dit betekent dat ook onder de nieuwe wet rekening gehouden dient te worden met het broedseizoen. Ook de bescherming van vleermuizen blijft in de praktijk gelijk aan de situatie onder de Flora- en faunawet.

In het plangebied worden geen ‘nieuw beschermde soorten’ verwacht. Onder de Wet natuurbescherming zijn bovenstaande conclusies te handhaven.

5.8.5 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

5.9.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

5.9.2 Archeologische beleidsadvieskaart

In opdracht van de gemeente Overbetuwe heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2004 een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd, die in 2009 is geactualiseerd. De archeologische beleidsadvieskaart maakt deel uit van het in het voorjaar van 2004 gestarte gemeentelijk erfgoedplan. Dit plan heeft tot doel een integraal kader met beleidsvoornemens op te stellen om de cultuurhistorie (archeologie, historische geografie en historische bouwkunde) beter te verankeren in de ruimtelijke planning, de cultuurhistorie beter zichtbaar te maken en de educatieve en recreatieve waarde ervan te verhogen. De archeologische beleidsadvieskaart (inclusief themakaart) vormt daarbij een van de pijlers van het Erfgoedplan.

De navolgende kaart is de archeologische beleidsadvieskaart en geeft een globaal beeld weer wat betreft de indicatie tot de archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied heeft hier een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Met behulp van de archeologische beleidsadvieskaart is het archeologisch erfgoed op de kaart gezet. Samen met de bijbehorende informatie die in het RAAP-rapport is opgenomen kan dit erfgoed een aanknopingspunt zijn voor de bepaling van de ruimtelijke beeldkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0013.jpg"

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Overbetuwe bron: RAAP, 2004

5.9.3 Situatie plangebied

Op de gemeentelijke beleidskaart is het gebied grotendeels aangegeven als een zone met een hoge archeologische waarde.

In 1996 heeft onderzoeksbureau RAAP dit terrein meegenomen in een booronderzoek naar een groter plangebied16. Op basis van dit bureau- en booronderzoek is geadviseerd verder onderzoek te doen. Omtrent de ontwikkeling van Hoge Wei is geadviseerd het nader onderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren, zodat dit een archeologische waardering van het terrein zal opleveren. Dit proefsleuvenonderzoek dient voor er bodemverstorende ingrepen plaatsvinden, zoals het bouwrijp maken van het terrein, plaats te vinden, aangezien het bouwrijp maken de nog op te stellen waardering negatief kan beïnvloeden.

In het noordelijk deel van het plangebied worden in elk geval rioleringen en andere ondergrondse infrastructuur aangelegd, naast de geplande wadi's ten behoeve van de opvang en afvoer van regenwater. Deze voorgenomen ingrepen, inclusief de aanleg van het riool door de nu bestaande kweldam, zullen van invloed zijn op de waterhuishouding. Dit kan de aanwezige archeologie negatief beïnvloeden. Ook het ophogen in een gebied met een kleiige ondergrond kan de archeologie in de ondergrond nadelig beïnvloeden (de zogenaamde “verblauwing”). Dit laatste is een recente 'ontdekking' waarbij met name de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nu onderzoek verricht om na te gaan wat dit effect precies doet, en welke effecten er optreden bij verschillende grondsoorten en ophogingsdiktes. Ophogingen van een meter of meer worden in het algemeen nu als negatief voor behoud gezien.

Daarnaast zijn er twee archeologische vindplaatsen (deels) in het noordelijk deel gelegen.

Op basis van het bestaande beleid, de inhoudelijk archeologische kennis van nu en de voorgenomen plannen zal ook in het noordelijk deel waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven moeten plaatsvinden. Die sleuven moeten de vindplaatsen waarderen en waar mogelijk begrenzen. Een eventueel vervolg (opgraven) kan dan op basis van deze gegevens beperkt blijven.

De genoemde waardering is te zien als hetgeen de Monumentenwet stelt in artikel 38 en 39, waar de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin naar tevredenheid van het college van Burgemeester en wethouders de archeologische waarden zijn vastgesteld.

Concluderend betekent dit dat zowel in het noordelijk als zuidelijk deel door middel van proefsleuven archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

5.9.4 Proefsleuvenonderzoek

Het doel van het proefsleuvenonderzoek (IVO-P) is het vaststellen of resten van bewoning en/of andere archeologische resten uit de aangegeven perioden aanwezig zijn. Ten behoeve van het uitvoeren van dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen17 opgesteld. Dit Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het proefsleuvenonderzoek zal worden uitgevoerd voordat ter plaatse bodemverstorende activiteiten, waaronder graafwerkzaamheden, kunnen worden uitgevoerd. Om die reden is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' opgenomen.

Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek volgt een archeologische waardering van het gebied (volgens tabel KNA). Naar aanleiding daarvan neemt de gemeente een besluit omtrent maatregelen:

  • einde archeologisch onderzoek (geen maatregelen);
  • opgraven;
  • fysiek beschermen.

5.9.5 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning zal een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd voordat ter plaatse bodemverstorende activiteiten, waaronder graafwerkzaamheden, kunnen worden uitgevoerd.

5.10 Explosieven

5.10.1 Algemeen

Als gevolg van oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog kunnen explosieven in een plangebied zijn achtergebleven. Bij het spontaan aantreffen van explosieven ontstaat een verhoogd veiligheidsrisico, doordat het explosief door direct contact of trillingen kan exploderen. Onbedoelde explosies kunnen dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving tot gevolg hebben. Tevens kan een spontane vondst resulteren in meerkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

5.10.2 Onderzoek

Voor het plangebied is in september 2016 door BeoBom een explosievenonderzoek uitgevoerd18. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Uit de luchtfotoanalyse voor de risicokaart is gebleken dat het hele grondgebied van de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard kan worden beschouwd als getroffen door artillerie- en/of mortierbeschietingen.

Binnen de gemeente Overbetuwe hebben sinds de Tweede Wereldoorlog diverse ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op de bodem. Op locaties waar bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd kan worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige NGE (Niet Gesprongen Explosieven) reeds opgemerkt en verwijderd zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de naoorlogs gerealiseerde bebouwing.

De beoogde bebouwing zal echter aangelegd worden in tot zover ongeroerde grond. Hier zijn maatregelen nodig om de detonatie van eventueel aanwezige NGE tegen te gaan. Om het projectgebied vrij te geven dient detectie plaats te vinden. Daarmee kunnen gedetecteerde objecten benaderd worden en indien het explosieven blijken te zijn, geïdentificeerd worden, teneinde de EODD in te schakelen.

Op basis van de beschikbare archiefgegevens, literatuur en luchtfotomateriaal kan worden gesteld dat binnen het plangebied de volgende (sub)soorten NGE kunnen zijn achtergebleven:

  • Geschutmunitie, met een maximaal kaliber van 15 cm, met schokbuis, tot een diepte van maximaal circa 6,70m+NAP (circa 2m-MV).
  • Klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en munitie voor granaatwerpers tot een diepte van 6,2m+NAP (circa 2,5m-MV).

Om de risico’s met betrekking op NGE te minimaliseren wordt hieronder per taak een maatregel voorgesteld. In het schema staan alleen de werkzaamheden waarvan tot nu toe melding is gedaan. Verder is een korte analyse opgenomen van de uit te voeren werkzaamheden en de relatie hiervan met de verdachte gebieden (risico).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0239OOSThogewei-VSG1_0014.png"

Voorafgaand aan deze werkzaamheden dient er een projectplan OCE opgesteld te worden dat goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag, te weten de burgemeester van de gemeente Overbetuwe als eindverantwoordelijke voor de openbare orde en veiligheid. Het gehele proces dient te worden uitgevoerd conform het WSCS-OCE als herzien/vastgesteld in 2016.

5.10.3 Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voor de woningen aan de Peperstraat geldt dat hier de bodem reeds dusdanig geroerd is, dat hier geen niet gesprongen explosieven worden verwacht. Op de verbeelding is ter plaatse van het plandeel Hoge Wei de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' opgenomen met daarin een voorwaardelijke verplichting die erop toeziet dat, in het geval van grondroerende (graaf)werkzaamheden, een vervolgonderzoek naar explosieven zal plaatsvinden.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Verkeer

De woningen in woningbouwlocatie Hoge Wei en aan de Peperstraat worden hoofdzakelijk ontsloten op de Peperstraat. De primaire ontsluiting van het plangebied zal via de Peperstraat, Oosterhoutsestraat en de Stationstraat richting de A15 verlopen. Ook is via de Peperstraat in zuidelijke richting de Waaldijk snel te bereiken. Daarnaast is er de mogelijkheid om via de bestaande woonstraten rondom het plangebied het gebied te bereiken.

Gezien de staat van de Peperstraat en de toename van verkeersbewegingen met de realisatie van Hoge Wei, zal de Peperstraat worden gereconstrueerd, na het gereedkomen van het plan Hoge Wei. Door de reconstructie van de Peperstraat is de capaciteit op dat moment zodanig, dat extra verkeersbewegingen als gevolg van dit plan zonder problemen kunnen worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld.

5.11.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de door de gemeenteraad vastgestelde Nota parkeernormen 2016.

Parkeerdruk

In Hoge Wei worden maximaal 62 woningen gerealiseerd. Het indicatieve stedenbouwkundige plan gaat uit van 5 vrijstaande woningen, 21 geschakelde woningen, 28 hoek- of tussenwoningen en 8 hoekwoningen met een garage. Uitgaande van de in de Nota Parkeernormen 2016 gehanteerde normen houdt dit in dat de totale parkeerdruk 154,5 parkeerplaatsen bedraagt.

Aan de Peperstraat worden maximaal 4 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit betreffen vrijstaande en/of geschakelde woningen. De parkeerdruk bedraagt hier 8 parkeerplaatsen.

Beoogde parkeerplaatsen

De parkeervraag die woningbouwlocatie Hoge Wei met zich meebrengt, zal gedeeltelijk op eigen terrein en gedeeltelijk in het openbaar gebied op worden gevangen. Navolgende tabel laat zien welk gedeelte van de parkeervraag op eigen terrein wordt opgevangen en in welke mate in het openbaar gebied geparkeerd kan worden. De tabel is gebaseerd op een indicatief stedenbouwkundig plan.

Geplande parkeerplaatsen Hoge Wei   
Beschikbaar eigen terrein (5+21+8)   34 parkeerplaatsen  
Beschikbaar openbaar gebied   121 parkeerplaatsen  
Totaal   155 parkeerplaatsen  

Alle vrijstaande en geschakelde woningen bezitten een oprit met een garage. Zodoende is er bij dit type woningen vanuit gegaan dat deze woningen gemiddeld 1 parkeerplaats op eigen terrein kunnen realiseren. Zo worden er op eigen terrein in totaal 34 parkeerplaatsen gerealiseerd. In de openbare ruimte is ruimte gereserveerd voor 121 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen bevinden zich verspreid door het plangebied.

Voor de woningen aan de Peperstraat geldt dat hier voldoende ruimte is voor het realiseren van in totaal 8 parkeerplaatsen op eigen terrein.

De voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, zodat bij de realisatie van het plan gewaarborgd is dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

5.11.3 Conclusie

De parkeervraag als gevolg van het plan wordt in zijn geheel binnen het plangebied opgevangen. Op basis van het indicatieve stedenbouwkundige plan worden 34 parkeerplaatsen op eigen terrein en 121 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd. In totaal worden er 155 parkeerplaatsen gerealiseerd om een totale parkeervraag van 154,5 parkeerplaatsen op te vangen. Voor de woningen aan de Peperstraat geldt dat de totale parkeervraag wordt opgevangen door het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.12 Handhaafbaarheid

Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied worden opgesteld zijn waar mogelijk flexibel en ruim en zijn waar nodig stringent en strak gesteld. In het volgende hoofdstuk 'Beschrijving van de bestemmingen' zijn de bestemmingen nader toegelicht.

Hoofdstuk 6 Beschrijving van de bestemmingen

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregel. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen Groen, Groen - Waterberging, Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied, Water, Wonen en Woongebied en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting, Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterlopen.

Groen

De gronden binnen de bestemming Groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Groen - Waterberging

De gronden binnen de bestemming Groen - Waterberging zijn uitsluitend bestemd voor waterberging. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn bestemd voor wegen en straten en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van de verblijfsfunctie (bestemmingsverkeer), waaronder ook water, groen-, parkeer- en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Water

De bestemming Water heeft betrekking op water en bijbehorende oevers en voorzieningen. Gebouwen mogen hier niet worden gebouwd.

Wonen, Woongebied en Tuin

De woonfunctie is een belangrijke functie in het plangebied. Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen Wonen, Woongebied en Tuin. De bestemming Wonen is toegekend aan de woningen aan de Peperstraat, de bestemming Woongebied geldt voor het plandeel Hoge Wei. De bestemming Woongebied staat meer toe op het gebied van bijbehorende bouwwerken. Daarnaast is Woongebied flexibeler omdat hier een uitwisseling mogelijk is tussen wonen, verkeer (uitsluitend parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen ten behoeve van deze parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeerkoffer'), groen en water.

De bestemming Wonen onderscheidt vrijstaande en dubbele woningen, de bestemming Woongebied onderscheidt daarnaast nog rijwoningen. Voor bepaalde gebieden binnen de bestemming Woongebied geldt dat enkel vrijstaande en dubbele woningen zijn toegestaan. Ook is een zone aangeduid als 'specifieke vorm van verkeer - parkeerkoffer', hier zijn parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen ten behoeve van parkeervoorzieningen toegestaan. Bij recht is een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan. Dit omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens van velen om ook thuis enige activiteiten/-werkzaamheden te ontplooien. Publieksgerichte activiteiten/-werkzaamheden zijn alleen toegestaan na afwijken, niet-publieksgerichte activiteiten/-werkzaamheden zijn bij recht toegestaan. Daarnaast levert het toestaan hiervan in een woningbouwlocatie levendigheid op, hetgeen ten goede komt aan de leefbaarheid van de wijk. Op grond van de regels kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen en een woon-/werkeenheid toestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, waaronder carports, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Het verschil tussen de bestemmingen Wonen en Woongebied heeft betrekking op de aanvullende stedenbouwkundige criteria die gelden voor de beoogde woningen binnen de bestemming Wonen. Daarnaast is binnen de bestemming Wonen een specifieke regeling opgenomen voor de bestaande woning binnen het bestemmingsvlak.

De bestemming Tuin heeft betrekking op bij woningen gelegen (voor)tuinen langs de Peperstraat. Binnen de bestemming mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers worden gebouwd bij de binnen de bestemming Wonen gelegen hoofdgebouwen.

Waarde - Archeologische verwachting

Het gehele plangebied heeft een archeologische verwachtingswaarde en is zodoende voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting. Het plangebied wordt met deze dubbelbestemming onder andere beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt in ieder geval een onderzoeksplicht:

  • bij bouwaanvragen vanaf 100 m2;
  • bij uitvoeren van andere werken waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden noodzakelijk is, bij roering van de grond vanaf 100 m2 en op een grotere diepte dan 0,30 meter;

Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd. Dit kan volgen uit archeologisch onderzoek ter plaatse, op basis waarvan inzichten kunnen wijzigen en een aanpassing van deze dubbelbestemming noodzakelijk kan zijn.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering heeft betrekking op de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming. Het bevoegd gezag kan een afwijking van de bouwregels toestaan om te bouwen conform de onderliggende bestemming(en). Ten behoeve van het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, wordt een omgevingsvergunning noodzakelijk geacht.

Waterstaat - Waterlopen

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen heeft betrekking op de bescherming van watergangen en hun oevers. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming. Het bevoegd gezag kan een afwijking van de bouwregels toestaan om te bouwen conform de onderliggende bestemming(en).

6.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht. Een regeling die wel specifiek om aandacht vraagt betreft de algemene bouwregel inzake ondergronds bouwen. In verband met de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zijn ondergrondse bouwwerken, waaronder kelders, niet toegestaan.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft aan wat in ieder geval als strijdig gebruik met de bestemmingen wordt gezien.

Daarnaast is geregeld dat het gebruik van de gebouwen overeenkomstig de bestemming 'Woongebied' niet eerder is toegestaan dan nadat een drainageleiding is aangelegd, waarbij met maximaal 4 meter mag woren afgeweken van de aangewezen drainage op het ontwerp. Dit verbod geldt niet voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande woning'.

Ook is een algemene gebruiksregel opgenomen in verband met de parkeernormering. Voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen.

Algemene aanduidingsregels

Tot slot zijn er specifiek voor dit plan een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • vrijwaringszone - dijk 1
    Deze gebiedsaanduiding is opgenomen met het oog op de bescherming van de waterkering. Deze houden in dat op de betreffende gronden een omgevingsvergunning geldt voor het bouwen, anders dan ten behoeve van de waterkering. Er geldt een uitzondering voor speelvoorzieningen. Daarnaast is opgenomen dat wanneer een ontwikkeling wordt beoogd op deze gronden door middel van bijvoorbeeld van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid advies wordt gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
  • vrijwaringszone - dijk 2
    Binnen deze aanduiding ligt de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
  • overige zone - voorwaardelijke verplichting
    De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de gebouwen voor wonen is niet eerder toegestaan dan nadat de bedrijfsactiviteiten van het agrarisch bedrijf aan de Peperstraat 53a gedurende minimaal 3 maanden zijn beëindigd en moeten beëindigd blijven. Dit verbod geldt niet voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande woning'.
  • veiligheidszone - munitie
    De voor 'veiligheidszone - munitie' aangewezen gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de veiligheid van personen in verband met mogelijk aanwezige explosieven. Tot een gebruik in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het uitvoeren van grondroerende (graaf)werkzaamheden zonder dat, voorafgaand aan die werkzaamheden, een vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van niet gesprongen Conventionele Explosieven conform het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De kosten verband houdend met dit bestemmingsplan, alsmede met de uitvoering ervan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De door de gemeente te maken kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst, die is gesloten met initiatiefnemer. Ditzelfde geldt voor eventuele planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Oosterhout, Hoge Wei is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden aan een aantal overlegpartners, te weten het Waterschap Rivierenland en de Provincie Gelderland. De vooroverlegreacties zijn als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De reacties hebben geen inhoudelijke gevolgen voor het bestemmingsplan.

8.2 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening lag het ontwerpbestemmingsplan zes weken voor zienswijzen ter inzage. Eenieder was in de gelegenheid om vanaf donderdag 12 januari 2017 tot en met woensdag 22 februari 2017 een zienswijze in te dienen.

Daarnaast is de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan op grond van art 3.8 lid 1 sub b Wro toegestuurd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland. Deze instanties hebben niet inhoudelijk gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan.

Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 56 zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van dit bestemmingsplan. Het plan is dan ook gewijzigd ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad van Overbetuwe.

Tijdens de gemeenteraadsvergadering is een amendement aangenomen. Dit amendement heeft er toe geleid dat binnen de bestemming 'Wonen' de maximale bouwhoogte is verlaagd tot 10 meter en dat binnen de bestemming 'Woongebied' de maximale bouwhoogte is verlaagd tot 11 meter.