direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Elst, Hockeyvereniging HCOB verlichting derde veld
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0191ELSThcobvlicht-PLG1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Olympiaplein te Elst zijn twee (zandingestrooide) hockeyvelden van hockeyvereniging HCOB gelegen. Deze velden liggen op het Sportcomplex De Pas. Door de groei van de vereniging de afgelopen jaren is een derde veld noodzakelijk, om zo te kunnen voorzien in de behoefte. De gemeenteraad van Overbetuwe heeft hier een bedrag voor ter beschikking gesteld. HCOB voegt daar een eigen bijdrage aan toe, hierdoor kan het derde hockeyveld een semiwaterveld worden. De aanleg van het veld is gepland in juli/ augustus 2014 zodat het met de start van het seizoen (1 september) gebruikt kan worden. Om dit veld ook te kunnen gebruiken wanneer er sprake is van beperkt daglicht wil men tevens verlichting aanleggen.

Het vigerende bestemmingsplan 'Sportcomplex De Pas laat de aanleg van het hockeyveld toe. De realisatie van lichtmasten is langs het veld is tevens mogelijk. Er zijn echter 2 lichtmasten extra nodig ten opzichte van hetgeen is toegestaan volgens het vigerende bestemmingsplan. Met deze extra masten kan het hockeyveld volledig worden verlicht en in de avonduren worden gebruikt.

Om de ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk te maken, zal een Wabo-procedure als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a 30 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) moeten worden doorlopen, waarna de zogenaamde omgevingsvergunning voor bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan wordt verleend.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat de aanleg van het hockeyveld zelf is toegestaan volgens het vigerende bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing en omgevingsvergunning is dus alleen vereist voor de twee (extra) aan te leggen lichtmasten. Deze zijn niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van het Sportpark De Pas. Ten noorden van het plangebied zijn al twee hockeyvelden met diverse lichtmasten gelegen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Elst, sectie N, nummer 1602. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Daarnaast is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0191ELSThcobvlicht-PLG1_0001.png"  
Figuur 1. Ligging Plangebied (bron: Microsoft Corporation 2014)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Sportpark De Pas' vigerend. Dit bestemmingsplan is op 28 juni 2011 vastgesteld en per 19 april 2012 onherroepelijk in werking getreden. De vigerende bestemming voor het plangebied betreft 'Sport'. Binnen deze bestemming zijn sportvelden toegestaan, dit geldt dus ook voor het aan te leggen derde hockeyveld. Daarnaast zijn lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – lichtmast' toegestaan. De lichtmasten mogen een hoogte hebben van maximaal 15 meter. Uit figuur 2 blijkt dat ter plaatse van het plangebied voorzien is in de mogelijkheid van twee lichtmasten. Om het hele derde veld goed te kunnen verlichten zijn echter twee extra masten nodig zodat er in totaal vier aan weerszijden (lange zijde) van het veld staan. De locatie, waar de twee extra lichtmasten zijn voorzien, zijn niet aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding – lichtmast'. Om de lichtmasten mogelijk te maken moet dus op dat onderdeel worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0191ELSThcobvlicht-PLG1_0002.png"  
Figuur 2. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Sportcomplex De Pas' (locatie lichtmasten omkaderd)  

In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de realisatie van de twee lichtmasten uit ruimtelijk en milieukundig oogpunt verantwoord is.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een samenvatting van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van relevante milieuaspecten, de waterhuishouding en archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 4 beschrijft het plan. In hoofdstuk 5 volgt een financieel-economische toelichting ten aanzien van de ontwikkeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

In deze paragraaf worden de beleidskaders en de planologische aspecten die van belang zijn voor de vestiging van een hoveniersbedrijf met bijbehorende loods aan de Nieuwe Aamsestraat 70 aan de orde gesteld. Middels beknopte samenvattingen van beleidsnota's en -plannen wordt een overzicht verkregen. Achtereenvolgens is ingegaan op het relevante Rijks-, en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de 13 nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Conclusie
Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing en de uitgebreide omgevingsvergunning wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt. Deze heeft door de maat en schaal geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro en Rarro hebben dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.

Conclusie
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0191ELSThcobvlicht-PLG1_0003.png"  
Figuur 2. Ladder voor duurzame verstedelijking  


Trede 1: de aanleg van het hockeyveld staat niet ter discussie, dit is immers mogelijk via het vigerend bestemmingsplan. Om dit veld goed te kunnen gebruiken is de aanleg van lichtmasten nodig. De 2 extra masten zijn nodig om het hele veld te kunnen verlichten. Hiermee kan het veld worden gebruikt, ook in de avond. Omdat HCOB een functie vervult die niet alleen lokaal maar ook buiten Elst een maatschappelijke rol speelt, is de behoefte aan de lichtmasten aangetoond.

Trede 2: het veld dat moet worden verlicht, ligt buiten bestaand bebouwd gebied. Omdat de lichtmasten als doel hebben een specifiek hockeyveld te verlichten, is realisatie langs dit veld noodzakelijk.

Trede 3: er wordt verwezen naar trede 1 en 2. Hieruit blijkt dat de 2 lichtmasten buiten bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie
Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal- en regionaal beleid

Streekplan Gelderland 2005
Met het Streekplan 'Gelderland 2005; kansen voor regio's' kiest de provincie voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Op provinciaal niveau richt men zich op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht. Deze kenmerken en waarden zijn: natuur en water in het 'groenblauw raamwerk', en ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daarvoor samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.

Het plangebied is gelegen buiten bestaand bebouwd gebied maar binnen een gebied waar sportvelden op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds zijn toegestaan. De realisatie van 2 lichtmasten in functioneel opzicht aanvullend op de bestaande functie van sportvelden. Daarnaast is de realisatie van lichtmasten een zeer kleinschalige ontwikkeling. Om die reden kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de uitvoer van de ambities die in het Streekplan Gelderland 2005 worden genoemd.

Conclusie
Het Streekplan Gelderland 2005 vormt geen belemmering voor de realisatie van de twee lichtmasten.

Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.

Het plangebied ligt buiten bestaand bebouwd gebied. Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan buiten bestaand bebouwd gebied plaatsvinden. Hieronder valt ook functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing. De twee voorziene lichtmasten zijn functioneel gebonden aan de bestaande en juridisch planologisch toegestane functie van sportvelden.

Conclusie
De Ruimtelijke Verordening vormt geen belemmering voor de realisatie van de twee lichtmasten.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Een voor Elst relevante doelstelling uit het Regionaal Plan is de ontwikkeling van de eigenheid en de identiteit van de kern. Verder is het de ambitie om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit.

Conclusie
De realisatie van twee lichtmasten ten behoeve van een hockeyveld op een bestaand sportterrein vormt geen belemmering voor de uitvoer van de doelstelling uit het Regionaal plan. Het kan worden gezien als bijdragend aan de sociaal – economische vitaliteit van de kern. Immers, op de sportvelden kan de bevolking elkaar ontmoeten en ontspannen/sporten.

2.4 Gemeentelijk beleid

Kadernota 'Visie op ruimte'
In 2004 is door de gemeente Overbetuwe de kadernota 'Visie op ruimte' opgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader, de criteria die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven en een handleiding voor de toepassing van die criteria. De kadernota kent twee uitgangspunten. Allereerst zal binnen de gemeente Overbetuwe, voordat uitbreiding voor woningbouw aan de orde komt, eerst gezocht worden naar mogelijkheden voor inbreiding binnen bestaande kernen.

In de kadernota wordt het landschappelijk kader voor de verschillende kernen uitgewerkt. Op het bijbehorende kaartbeeld staan de rand van de (reeds geprojecteerde) dorpsuitbreidingen, de zoekgebieden voor verstedelijking en te behouden waardevolle gebieden en elementen. Hiernaast is een deel van het kaartbeeld voor Elst weergegeven. De kern Elst maakt onderdeel uit van het stedelijk kerngebied van de Stadsregio. Door de ligging in het centum van het bundelingsgebied spelen Elst en omgeving een centrale rol binnen de stedelijke activiteiten die in het gebied gaande zijn. Het gebied is zeer goed ontsloten door de ruim aanwezige lokale en bovenlokale wegen en het station aan de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. De grens van het bundelingsgebied loopt ten westen van Elst. Binnen deze zone moet gedacht worden aan grootschalige woningbouw en grootschalige regionale bedrijventerreinen. De westzijde van de zone zal daarentegen landelijk en agrarisch moeten blijven.

Conclusie
Het bestaande sportpark is in de Kadernota “Visie op ruimte” aangeduid als “Recreatie-/sportterrein”. Ter plaatse van de nieuwe sportvelden geldt geen bijzondere aanduiding. Hiermee is het onderhavige initiatief in overeenstemming met de Kadernota 'Visie op ruimte'.

Toekomstvisie+
Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt... vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk, etcetera. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de toekomstvisie is gebaseerd op een lagenbenadering.

Een van de doelstellingen is het versterken van ontmoeten en cultuur als bindende elementen. Dit betekent dat er goede mogelijkheden moeten zijn om elkaar te ontmoeten, te sporten of aan andere vormen van vrijetijdsbesteding deel te nemen. Het aanbod volgt sterk uit initiatieven van de samenleving. De gemeente heeft hierin een faciliterende rol en ondersteunt deelname in brede zin. Daarnaast vormt de kwaliteit van de kernen een belangrijk uitgangspunt bij eventuele groei. Bij ontwikkeling van de kernen wordt rekening gehouden met de identiteit, het karakter, de grootte en het voorzieningenniveau van de verschillende kernen. Waar nodig worden mogelijkheden geboden om dit voorzieningenniveau op peil te houden.

Conclusie
Met de aanleg van het hockeyveld wordt invulling gegeven aan de doelstelling van ontmoeten en verbinden. Om ervoor te zorgen dat het hockeyveld ook bruikbaar is gedurende de uren dat er geen daglicht is, worden de lichtmasten aangelegd. Hiermee zijn deze ook dienstbaar aan de doelstelling uit de Toekomstvisie+.

2.5 Conclusie

De realisatie van twee lichtmasten ten behoeve van een hockeyveld, gelegen op een bestaand sportterrein, is niet in strijd met ruimtelijk beleid op verschillende niveaus. Er kan worden gesteld dat de realisatie van de twee lichtmasten aanvullend is op de ambitie om de kernen binnen de gemeente Elst qua voorzieningen niveau op peil te houden.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreft hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem, geluid, bedrijvigheid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie en monumenten en verkeer en parkeren.

Bij de vervaardiging van het voorliggende plan is er in principe van uitgegaan dat de situatie, zoals die zich tot op heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Dit betekent dat een uitgebreid onderzoek achterwege kan blijven. Niettemin wordt het wenselijk geacht om aan een aantal aspecten nader aandacht te schenken. Voor de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt dat bij gebruikmaking van de bevoegdheid -indien noodzakelijk- onderzoek plaatsvindt naar de diverse aspecten.

3.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • In het plangebied wordt de realisatie van twee lichtmasten mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling kan worden geschaard onder de noemer: de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiermee valt het onder D11.2 uit de drempelwaardelijst D van het Besluit m.e.r., en binnen de gestelde drempels. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet verplicht.
  • In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
    Uit paragraaf 3.11 Flora en fauna van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied en binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.
  • In hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.3 Licht

Lichthinder
Lichthinder vanwege de veldverlichting van sportcomplexen wordt in VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' als specifiek aandachtspunt genoemd. Enerzijds dient de verlichting te voldoen aan de minimale veldverlichtingseisen die worden opgelegd door de hockeybond en anderzijds dient bij de woningen te worden voldaan aan de grenswaarden zoals opgesteld door de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSW). In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Sportcomplex De Pas' is een onderzoek naar lichthinder uitgevoerd.

In dit onderzoek is niet alleen gekeken naar de twee reeds aangelegde velden, maar ook naar het nog aan te leggen derde veld en de daarbij behorende lichtmasten. Dit betekent dus ook dat de lichtmasten, waar voorliggende ruimtelijke onderbouwing voor is opgesteld, zijn onderzocht.

Door middel van berekeningen is de optimale opstelling voor de lichtmasten en het type armaturen bepaald, waarmee zowel aan de eisen voor de verlichting van het veld als de bescherming van de woningen kan worden voldaan. Uit het onderzoek blijkt dat met toepassing van de genoemde armaturen en masten geen overschrijding van de grenswaarden zal plaatsvinden ter plaatse van de rond het plangebied gelegen woningen. Naar verwachting zal daarom geen hinder optreden vanwege de veldverlichting. Het aspect lichthinder vanwege de hockeyvereniging vormt dan ook geen belemmering.

3.4 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidshinder, mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan. Derhalve is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering ten aanzien van de realisatie van 2 lichtmasten.

3.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren, woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Onderzoek
De realisatie van twee lichtmasten kent geen verkeersaantrekkende werking. Om die reden kan de ontwikkeling worden beschouwd als 'Niet in betekenden mate' bijdragend aan de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

3.6 Bedrijven en millieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten'' Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Richtafstand
Lichtmasten wordt niet apart genoemd in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Deze maken onderdeel uit van een sportcomplex met verlichting. Hier is een richtafstand aan gekoppeld van 50 meter, deze geldt echter voor geluid. Dit aspect is niet relevant voor de lichtmasten. Ten aanzien van licht zijn er geen richtafstanden opgenomen in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Wat dat betreft is er dus geen belemmering.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.7 Bodem en grondwater

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

Conclusie
De twee lichtmasten zijn geen gevoelige functies. Het aspect bodem is in dit kader niet relevant.

3.8 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Conclusie
Lichtmasten betreffen geen gevoelige functies. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet aan de orde.

3.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen.

3.10 Waterparagraaf

3.10.1 Algemeen

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Beheerplan waterkeringen 2008-2012
In het Beheerplan Waterkeringen 2008-2012 schetst het waterschap de hoofdlijnen van het beleid, waarmee ze het beheer van de waterkeringen (verder) invult. Het beheerplan voorziet in een eenduidig beleid voor het beheer van de waterkeringen en legt dit vast. Derden krijgen inzicht in de manier waarop het waterschap omgaat met de waterkeringen en welke maatregelen nodig zijn om dit beleid tot uitvoering te brengen. Het beleid van het waterschap ten aanzien van het thema waterkeringbeheer spitst zich toe op:

  • Het verzamelen, bijhouden en verstrekken van kerngegevens van waterkering. Hiertoe beschikt het waterschap over een legger en een beheerregister;
  • Het periodiek toetsen en verbeteren van primaire wateren volgens het Voorschrift toetsen op Veiligheid.

Beheren, inspecteren, onderhouden en ontheffing verlenen: het waterschap beheert, inspecteert en onderhoudt waterkeringen met als hoofddoel het waarborgen van de waterveiligheid. Ook het ontheffingenbeleid is erop gericht de waterveiligheid duurzaam te waarborgen. Voor ontwikkelingen op, of nabij de waterkering is de Keur van het waterschap van toepassing. Op basis van deze keur kan het waterschap ontheffing verlenen van in de keur genoemde verboden in, op of nabij waterkeringen.

Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen.

3.10.2 Situatie plangebied

Met de realisatie van de twee lichtmasten is nauwelijks sprake van verharding. De realisatie heeft dan ook geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied.

3.11 Flora en fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur aangewezen gebieden. De Boswet is niet van toepassing en in het bestemmingsplan worden vanuit natuur ook geen beperkingen opgelegd aan het ruimtelijk plan.

Resultaten soortenbescherming
Het plangebied waar de lichtmasten worden gerealiseerd bestaat uit grasveld wat wordt bijgehouden (gemaaid). Op grond daarvan kan de aanwezigheid van beschermde soorten worden uitgesloten. Omdat er op zeer korte afstand al sportvelden aanwezig zijn, en lichtmasten, is de aanwezigheid van beschermde vogels en vleermuizen in het plangebied en de directe omgeving redelijkerwijs uit te sluiten. Dit komt ook omdat er in het plangebied zelf geen bomen aanwezig zijn waar deze soorten kunnen zitten. Verder is er geen water in het plangebied aanwezig, waardoor de aanwezigheid van amfibieën ook kan worden uitgesloten. Tot slot wordt opgemerkt dat in het kader van het vigerend bestemmingsplan natuuronderzoek is uitgevoerd, daaruit bleek dat er vanuit dat oogpunt geen belemmering zijn. Omdat het plangebied en de directe omgeving inmiddels intensief worden gebruikt kan worden aangenomen dat de situatie gelijk is aan het moment dat het genoemde natuuronderzoek werd uitgevoerd.

De ontwikkeling is niet in strijd met natuurwetgeving en beleid en zal geen negatieve effecten hebben op eventueel voorkomende soorten.

Conclusie
Noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek is niet aan de orde. Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het ruimtelijk plan.

3.12 Archeologische waarden

3.12.1 Algemeen

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een archeologische trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

In artikel 5 van het Verdrag van Valletta (Malta) wordt gewezen op de noodzaak van een vroegtijdige interactie tussen plannenmakers en archeologen bij het voorbereiden en ontwikkelen van plannen. Alleen zo kan het gemeentelijk bodemarchief op een juiste wijze bij de belangenafweging worden meegenomen. De archeologische beleidsadvieskaart dient als onderlegger voor deze interactie. Er gaat een signaalfunctie van uit en er wordt in het kort op aangegeven wat de te ondernemen stappen zijn.

3.12.2 Uitgangspunten voor beleid

De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart van Overbetuwe geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Aan deze waarden is een advies gekoppeld voor het te voeren beleid.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht in de vorm van een wijziging van de Monumentenwet. Gemeenten hebben nadrukkelijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gekregen op het gebied van archeologie. Dat komt in essentie tot uitdrukking in drie hoofdlijnen:

  • archeologische waarden dienen zo veel mogelijk in de bodem (in situ) te worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegewogen in de procedures van ruimtelijke planvorming en worden verankerd in ruimtelijke plannen;
  • verstoorders van het bodemarchief betalen archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke noodopgravingen voor zover deze kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend.

De nieuwe verantwoordelijkheid voor de archeologie komt vooral tot uitdrukking in het bestemmingsplan: hierin zijn zones aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde en terreinen met een bekende archeologische waarde. Voor deze zones en terreinen gelden regels die het behoud van het bodemarchief tot doelstelling hebben. Bij nieuwe ontwikkelingen zal op basis van verplicht gesteld archeologisch onderzoek een afweging plaatsvinden.

De bekende waarden voor archeologie en de gebieden met een middelmatige en hoge archeologische verwachtingswaarde worden in het bestemmingsplan op een passende manier beschermd door om een onderzoek te vragen alvorens bodemingrepen worden gepleegd. Bij de bekende waarden gaat het om bescherming hiervan en om aantasting te voorkomen. Bij de te verwachten waarden gaat het erom de eventuele waarden te beschermen en vooraf na te gaan of eventuele waarden door bepaalde ontwikkelingen worden verstoord.

In het kader van het opstellen van het vigerende bestemmingsplan 'Sportpark De Pas' is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op grond van dat onderzoek bleek het niet nodig om een verwachtingswaarde op te nemen in het bestemmingsplan.

Conclusie
Voor de realisatie van de twee lichtmasten betekent dit dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Mochten er tijdens het uitvoeren van civiele werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht volgens de WAMZ 2007, art, 53, lid 1 en 2.

3.13 Verkeer en parkeren

De realisatie van de twee lichtmasten heeft geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Ook zijn er geen parkeerplaatsen nodig ten behoeve van de lichtmasten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Bestaande situatie

Omgeving plangebied
De gemeente Overbetuwe is een gemeente die zich uitstrekt langs de zuidelijke oever van de Neder-Rijn en de noordelijke oever van de Waal. Grote steden in de nabijheid zijn Arnhem en Nijmegen. De gemeente Overbetuwe maakt deel uit van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Elst is door de enorme groei van de afgelopen decennia noch een dorp en noch een stad, het is een typische groeikern met bijbehorende problematiek en telt ongeveer 20.000 inwoners. De gehele gemeente Overbetuwe telt ongeveer 46.000 inwoners.

Elst ligt in het rivierenlandschap, een gebied dat een lange tijd een relatief geïsoleerde ligging kende door de aanwezigheid van natuurlijke barrières zoals de Neder-Rijn en de Waal. Maar Elst staat nu onder grote stedelijke druk vanuit Arnhem en Nijmegen.

Kenmerkend voor de kern Elst is de ruime opzet. Het plangebied ligt binnen een bestaand sportcomplex en grenst aan reeds aangelegde hockeyvelden. In de omgeving zijn een aantal woningen gelegen, verder bestaat de omgeving vooral uit agrarische gronden.

Plangebied
Het plangebied is in de bestaande situatie nog een grasveld zonder bebouwing.

4.2 Planbeschrijving

De initiatiefnemer wil een derde hockeyveld aanleggen. Om van dit veld gebruik te kunnen maken wanneer er geen daglicht is worden lichtmasten aangelegd. Een aantal lichtmasten zijn al gerealiseerd ten behoeve van de bestaande hockeyvelden. Om bij het derde veld een goede verlichting te kunnen realiseren is de aanleg van verlichting nodig. Naast de masten die mogelijk zijn volgens het vigerende bestemmingsplan, is de realisatie van twee extra lichtmasten nodig. Deze lichtmasten hebben een hoogte van 15 meter, hiermee is de hoogte gelijk aan de overige masten langs de velden. De masten zijn gericht op de hockeyvelden, dit met het oog op omwonenden en een goed verlicht hockeyveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0191ELSThcobvlicht-PLG1_0004.png"  
Figuur 3. De lichtmasten t.b.v. veld 3. De ruimtelijke onderbouwing ziet toe op lichtmast 1 en 2.  

Hoofdstuk 5 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Het verzoek is op basis van artikel 6.2.1 Bro geen aangewezen bouwplan. Een exploitatieplan kan dan ook achterwege blijven. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt, betreft een particulier initiatief en de planvorming, waaronder het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing, is voor rekening en risico van de particuliere initiatiefnemer.

Financiële haalbaarheid
De gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe heeft een bedrag ter beschikking gesteld om het derde hockeyveld (inclusief verlichting) te kunnen realiseren. De initiatiefnemer heeft een eigen bijdrage beschikbaar gesteld zodat een hockeyveld van het type semiwaterveld kan worden aangelegd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een omgevingsvergunning zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de omgevingsvergunning van start gaan.

6.2 Overleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk besluit overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de beperkte omvang van het plangebied en ontwikkeling vindt vooroverleg niet plaats.

6.3 Vaststellingsprocedure

Overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.1 lid 1 onder c, artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° en artikel 3.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het ontwerpbesluit met betrekking tot de uitgebreide omgevingsvergunning gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan kenbaar maken. Het plan is vervolgens ter vaststelling aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe.

6.4 Beroep

Na vaststelling wordt de uitgebreide omgevingsvergunning voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.