Plan: | Zetten, Magdalena en Kerkewei |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0123ZTTNmagdakerke-ONHE |
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968, 1998 en 2005 (de gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (de soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op:
Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend flora- en faunaonderzoek12 en een aanvullend flora- en faunaonderzoek13 uitgevoerd. Hieronder wordt enkel de conclusie van het onderzoek weergegeven. De gehele rapportage is als separate bijlage toegevoegd.
Conclusie
De watergang in het plangebied (tussen de Kerkewei en Magdalena) met aangrenzende opgaande beplanting vormt een geschikte vaste vliegroute (migratieroute) voor vleermuizen. De functionaliteit hiervan kan behouden blijven door de bomen langs de watergang op te nemen in het plan en verlichting van de watergang te beperken. Wanneer dit niet mogelijk is of voldoende zekergesteld kan worden, is aantasting van het functionele leefgebied van vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten. In dat geval is het aan te bevelen om een aanvullend onderzoek te doen naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied om de actuele waarde van de landschapselementen voor vleermuizen in het plangebied te kunnen beoordelen. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het Vleermuisprotocol, dat is opgesteld door Netwerk Groene Bureaus en als standaard wordt gehanteerd door het Ministerie van EL&I.
De jaarrond beschermde vogelsoort Steenuil broedt naar verwachting in het plangebied. De geplande ontwikkeling kan leiden tot aantasting van een nestplaats of van het functionele leefgebied van de soort. Omdat op dit moment niet met zekerheid vastgesteld is of en op welke wijze de dieren van het plangebied gebruik maken, zal een veldinventarisatie uitgevoerd moeten worden. De geschikte inventarisatieperiode voor deze soort is de periode februari-maart. Wanneer de soort daadwerkelijk in het plangebied voorkomt, zal een mitigatieplan opgesteld moeten worden waarmee negatieve effecten op de betreffende dieren op een passende manier worden verzacht of hersteld.
Daarnaast is een inventarisatie naar het voorkomen van Groene specht nodig om effecten op deze soort te kunnen beoordelen. Hieruit moet blijken of de ontwikkeling negatieve effecten heeft op het functionele leefgebied van deze soort. Als dit het geval is, kan herplant van te kappen bosschages en een geschikte maatregel zijn om de gunstige staat van instandhouding op langere termijn te waarborgen.
De nesten van overige vogelsoorten die in het plangebied zullen broeden, zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Het is aan te bevelen om beplantingen te rooien in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september-maart. In dat geval is overtreding van de Flora- en faunawet voor deze vogelsoorten met voldoende zekerheid uit te sluiten.
Aanvullend ecologisch veldonderzoek
Een aanvullend veldonderzoek is uitgevoerd voor de steenuil en de groene specht.14 Het plangebied maakt geen deel uit van een steenuilenterritorium. Het plangebied maakt wel deel uit van het foerageergebied van de groene specht. Door met de groeninrichting van het plangebied onder andere rekening te houden met de voedselbehoeftes van de groene specht, zal de groene specht van het plangebied gebruik kunnen blijven maken. Een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet aan de orde.