Plan: | Oosterhout |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0018OOSToosterhout-ONHE |
Beleidskader en wettelijk kader
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan6 en een archeologische beleidsadvieskaart7 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Huidige situatie
Ten aanzien van het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied is er voor een groot deel een hoge kans tot zeer hoge kans aanwezig op het aantreffen van archeologische resten. In het noordwestelijk deel van het plangebied is een klein gebied aangeduid waarvoor een lage kans aanwezig is op het aantreffen van archeologische resten.
Het gebied ten noorden van de Waaldijk betreft een terrein van hoge archeologische waarde. Het terrein heeft een attentiezone van 50 meter. Voor deze terreinen geldt dat er een streven is naar behoud in huidige staat.
Doorvertaling
Het bestemmingsplan 'Oosterhout' is een beheerplan. Dat wil zeggen dat er zoveel mogelijk aangestuurd wordt op het behoud van de huidige functies en structuur. Echter, een gebied waarin gewoond, gewerkt en geleefd wordt, is altijd in beweging. Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen is er voor een groot deel van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit geldt voor de gebieden waarvoor een hoge tot zeer hoge kans aanwezig is voor het aantreffen van archeologische waarden en het terrein van archeologische waarde, zoals aangeduid op de archeologische beleidsadvieskaart (zie fig. 7).