Plan: | Buitengebied Overbetuwe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0007BUITbuitengebi-GOH2 |
Het landschap in het rivierengebied is ontstaan door de invloed en dynamiek van de rivieren de Rijn, Maas, Waal en Linge. Deze rivieren, en andere kleinere (nu verdwenen) rivieren stroomden vrijelijk door de Betuwe. De manier waarop zand en klei door het rivierwater werd afgezet, was bepalend voor de structuur van het gebied. In en nabij de rivierbeddingen bezonk het zwaardere, zandige materiaal, waardoor parallel aan de rivierlopen langgerekte, hogere, zandige oeverwallen ontstonden. Verder van de rivieren, in lager gelegen afvoerloze gebieden, waar het water na overstroming maanden kon blijven staan, bezonken de lichtere kleideeltjes. Hier ontstonden de zogenaamde komgronden (lager gelegen gebieden met zware, kleiige bodems).
In het onbedijkte landschap was menselijke bewoning en het landbouwkundig gebruik van de grond slechts in beperkte mate mogelijk. Alleen de hoger gelegen delen van de oeverwallen, een enkel rivierduin (donk) en afzonderlijke verhogingen (woerden) waren vrij van overstroming en geschikt voor bewoning en akkerbouw. De gronden direct langs de rivieren werden, zodra de situatie het toeliet, in gebruik genomen als weidegronden. De komgronden werden nauwelijks gebruikt en waren vrijwel ontoegankelijk. Er lagen dan ook geen wegen doorheen. In de winter stond het gebied onder water en in de zomer was het te drassig om te kunnen bewerken.
Reeds in de vroege Middeleeuwen (500-1000) zijn in de Betuwe de eerste, lage kaden opgeworpen om de verspreid liggende nederzettingen en het hierbij behorende akkerland te beschermen tegen wateroverlast. Met de grote ontginningen in de 11e, 12e en 13e eeuw, toen ook de lagere komgronden werden ontgonnen, werd het belang van een goede waterkering steeds groter.
Omstreeks 1200 kende vrijwel elke grote nederzetting zijn eigen kaden, wat heeft geleid tot de latere dorpspolders. De doorgaande bedijking werd aangelegd over de hoger gelegen delen van de oeverwallen. Door de aanleg van de dijken kwamen overstromingen weliswaar minder voor, maar nam door toenemende dijkdoorbraken de veiligheid niet toe. Het rivierwater kon, als gevolg van de bedijking, niet meer de breedte in, maar werd tussen de dijken, binnen de uiterwaarden, opgestuwd tot grotere hoogten dan voorheen. Daarnaast werden in de uiterwaarden voortaan al het zand en klei afgezet, waardoor deze gebieden snel hoger kwamen te liggen dan het binnendijkse land. IJsgang op de rivieren zorgde regelmatig voor het ontstaan van ijsdammen, waarbij het water stroomopwaarts van deze dammen werd opgestuwd. Op de plekken waar dijkdoorbraken plaatsvonden, ontstonden in veel gevallen ronde en ovaalvormige waterplassen: kolken, wielen of waaien genoemd. Deze wielen werden gevormd doordat het water over of door de dijk stroomde en een diep gat uitkolkte. Binnen de gemeente zijn wielen binnendijks en buitendijks gelegen.
De gevolgen van de dijkdoorbraken waren vaak rampzalig. Grote delen van de Betuwe stonden dan lange tijd onder water. Het water overstroomde nu ook de hoger gelegen delen van de oeverwallen waar het voor de bedijking nooit of zelden kwam. Veel boerderijen werden vervolgens op huisterpen (woerden) geplaatst. Daarnaast werden boerderijen verplaatst naar de dijken of nieuwgebouwd op de dijken. Hierdoor ontstonden de dijkdorpen waaronder Heteren.
Binnen de dijken bleven de rivieren meanderen. De rivierstroom kwam soms dichter bij de dijk te liggen, waardoor de dijk werd ondermijnd en het dijkdorp werd bedreigd. Op zo'n moment werden de dijk en het dijkdorp meer naar binnen verplaatst.
In de gemeente Overbetuwe is het huidige landschap in de loop van voorgaande eeuwen gevormd. Door verschillen in de ondergrond en de menselijke aanwezigheid zijn in het rivierengebied drie hoofdlandschapstypen ontstaan: de oeverwallen, de komgronden en de uiterwaarden. In het kader van het op te stellen Landschapsontwikkelingsplan is het buitengebied in beeld gebracht. Ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied Overbetuwe wordt de globale landschapstypering aangehouden, waarbij aangegeven wordt waar welke waarden voorkomen. Deze landschapstypen en waarden zijn gebruikt ten behoeve van het toekennen van de gebiedsbestemmingen. Zij vormen daarmee het kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen plaats kunnen vinden.
Oeverwallen
De stroomruggen dragen de nederzettingen, akkers, heggen, houtwallen, boomgaarden die aan het landschap een besloten karakter hebben gegeven en ook nog geven. Hier en daar zijn boerderijen op terpjes gebouwd. Vlak achter de dijk liggen de van oorsprong hoger gelegen gebieden, de oeverwallen. Op deze oeverwallen vestigden zich de vroegste bewoners en ontstonden de eerste wegverbindingen. Door de verschillende vormen van grondgebruik is het landschap afwisselend en betrekkelijk besloten. Dit komt door de sterke aanwezigheid van bebouwing, erfbeplantingen en boomgaarden. Door ontwikkelingen in de moderne landbouw is het gebied meer open geworden. De karakteristieke beslotenheid en afwisseling zijn daarbij gedeeltelijk verloren gegaan.
Over de oeverwallen lopen veel landelijke wegen waaraan clusters van vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen liggen. De clusters hebben een kleinschalig karakter met een grote landelijke uitstraling. De gebouwen liggen soms op een oude ophoging, om ze te vrijwaren van overstromingen. Ze zijn vaak monumentaal of karakteristiek. De oude woonstraten leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van de oeverwal.
De oeverwallen zijn uniek en bepalend geweest voor het menselijk gebruik van het gebied. Van oudsher zijn de oeverwallen geschikt voor bewoning en landbouw. Aan de spreiding van de kernen binnen de gemeente is dit nog steeds af te lezen.
De agrarische activiteiten en bewoning waren geconcentreerd op de oeverwallen en de woerden. Deze gronden waren geschikt voor bouwland, waaronder fruitteelt. De verkaveling is onregelmatig en ook de wegen en paden volgden de wisselende richtingen. Op de oeverwallen is een kleinschalig en besloten landschap aanwezig.
Kleinschalig landschap op de oeverwallen (links fruitbomen, rechts Homoet), bron SAB Arnhem BV
Komgronden
Achter de oeverwallen liggen de komgronden. Dit zijn grootschalige landbouwgebieden met een open karakter, bijvoorbeeld het Hollanderbroek. De boerderijen en woningen liggen op grote afstand van elkaar en ook de wegen liggen ver uiteen. Buiten de rijkswegen A15 en A50 en de provinciale weg N837 is hier alleen sprake van landbouwwegen (lokale ontsluitingswegen). Een uitgebreid stelsel van sloten, de zogenaamde zegen, maakt dit, van oorsprong lage en natte, gebied geschikt voor modern landbouwkundig gebruik. Door de steile oevers van de aanwezige watergangen zijn de natuurwaarden beperkt; waarbij de kwaliteit van het water veel goed maakt.
De komgronden waren van oudsher ongeschikt voor bewoning en intensief gebruik waardoor de komgronden in het verre verleden extensief werden gebruikt als hooi- en weiland. Het verkavelingspatroon was regelmatig en het landschap was open en grootschalig. Door de kommen liepen slechts enkele wegen en er werd niet gewoond. Pas na wereldoorlog II werden de komgronden intensiever gebruikt, doordat ruilverkavelingsplannen het gebied beter bruikbaar maakten en doordat ook de komgronden werden bemest. Door aanvullende technische oplossingen, was het mogelijk om ook deze komgronden te gebruiken voor intensiever gebruik voor de landbouw en voor bebouwing. Hierdoor zijn de komgronden in het verleden verdicht. Deze verdichting heeft op een aantal plekken vorm gekregen door de realisatie van woonwijken en bedrijventerreinen.
Open komgronden in het Hollanderbroek, bron SAB Arnhem BV
Uiterwaarden
De uiterwaarden vormen het buitendijkse land (buitendijks vanaf de bewoonde wereld gezien). De uiterwaarden worden begrensd door dijken en worden gekenmerkt door de openheid. Zomerkaden, oude strangen, wielen en steenfabrieken zijn karakteristiek voor dit open en (in de winter) onderlopende terrein. Hier vinden we de graslanden met een hoge natuurwaarde.
De dynamiek van de rivieren is nog steeds aanwezig in de uiterwaarden zodat deze in de winter overstromen. De uiterwaarden worden alleen in de zomer gebruikt als weiland.
Uiterwaarden Neder-Rijn bron SAB Arnhem BV
Uiterwaarden Waal bron SAB Arnhem BV
De landschappelijke kwaliteiten die in het buitengebied aanwezig zijn worden als volgt samengevat:
Het beleid dat geldt voor deze landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied is behouden, beschermen en ontwikkelen. Bij de komgronden gaat het gericht om het behouden en beschermen van de grootschalige openheid. Bij de oeverwallen gaat het gericht om het versterken van de kleinschaligheid door behoud, herstel en ontwikkeling van landschapselementen. Bij de uiterwaarden gaat het om het combineren van de functies landbouw en natuur en de ontwikkeling van natuur(lijke elementen).