Inhoudsopgave
1.4 Bij het plan behorende stukken
2.2.2 Voorwaarden ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit
2.2.3 Vertaling naar bestemmingsplan
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.2.1 Provinciale Omgevingsverordening
3.3.1 Structuurvisie Westerbork
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording
4.5 Bedrijven en milieuzonering
4.8.1 Ecologische inventarisatie
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1.1 Toelichting op het juridische systeem
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de Structuurvisie Westerbork is de locatie Zandhoeklaan, nabij de splitsing met de Groeneweg, opgenomen als een inbreidingslocatie. De structuurvisie biedt ruimte voor de bouw van grondgebonden woningen en appartementen. Hiervoor is in 2014 een plan opgesteld. Dit plan vindt echter geen doorgang.
Derhalve is voor de bovengenoemde locatie in tweede instantie een ontwerpschets voor enkel levensloopbestendige grondgebonden woningen opgesteld. Deze schets is vervaardigd door een particuliere initiatiefnemer. Voorafgaand aan de ontwerpschets zijn stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld. Deze uitgangspunten hadden tot doel te komen tot een kwalitatief hoogwaardige invulling van de betreffende locatie, zowel qua bebouwing als de (openbare) ruimte. Middels de ontwerpschets is hieraan invulling gegeven.
Op basis van de ontwerpschets kan geconcludeerd worden dat deze ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan Westerbork. Om de nieuwbouwontwikkeling toch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet daarmee in een passende juridische en planologische regeling ten behoeve van de realisatie van de beoogde ontwikkeling.
1.2 Plangebied
Op de navolgende overzichtskaart is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied bevindt zich redelijk centraal in Westerbork. Het betreft de locatie waar de, inmiddels gesloopte, bebouwing van een voormalige kapsalon met bovenwoning stond. De locatie is gelegen aan de noordoostzijde van de hoek Zandhoeklaan/Groeneweg/Hoofdstraat te Westerbork. Het betreft het perceel Zandhoeklaan 7.
Bron: ruimtelijkeplannen.nl
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Westerbork, dat op 28 maart 2013 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming Centrum met als dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. De voorgestane nieuwbouwontwikkeling is niet mogelijk vanwege onder meer het in dit plan opgenomen bouwvlak en het aantal woningen voor deze locatie. Derhalve is voor dit plan een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Bij het plan behorende stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
-
een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
-
regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
-
en voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied wordt beschreven, gevolgd door de planbeschrijving. Tevens is aangegeven hoe het plan vertaald is naar voorliggend bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 5 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële haalbaarheid besproken en is een toelichting op de gevolgde procedure gegeven.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Allereerste wordt de bestaande (cultuurhistorische) situatie in een breder perspectief beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op het plangebied en wordt het initiatief beschreven, inclusief de inpassing in de directe omgeving. Tot slot wordt aangegeven hoe de vertaling naar het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.
2.1 Bestaande situatie
CULTUURHISTORISCHE SITUATIE IN BREDER PERSPECTIEF
1850
Rond 1850 ligt Westerbork te midden van heidevelden. Tussen het veld en het dorp liggen essen: de Noorder esch, de Westerborker esch, de Ooster esch en de Zuid esch. Ten noordwesten van het dorp ligt de Roesingkamp, een kleiner bouwlandcomplex. Naast de akker- en veldgronden maken hooi- en weilanden deel uit van het toenmalige landbouwsysteem. In Westerbork liggen deze, vergeleken met elders, op relatief grote afstand. Alleen ten westen van de Eursingerweg sluit een beekdal aan bij de zuidzijde van het dorp. De omvang van het dorp is beperkt tot de huidige Hoofdstraat, de Torenlaan en de Brinklaan. De bebouwing ligt verspreid langs deze wegen. Alle wegen zijn nog onverhard. Uit het kaartbeeld blijkt dat in en rond Westerbork beplanting en begroeiing vrijwel ontbreekt. Het beeld werd gekenmerkt door een grote mate van openheid.
Westerbork circa 1850
1900
In de periode tussen 1850 en 1900 wordt een bescheiden begin gemaakt met de ontginning van de heidevelden. Dit beperkt zich vooral door de aanleg van bossen, zoals ten westen en noorden van het dorp en ‘achter’ de Noord esch en Ooster esch.
De bebouwing is toegenomen. De nieuwe bebouwing is gesitueerd aan de inmiddels verharde wegen naar Beilen (Westeinde) en Orvelte (Oosteinde).
De weidegronden ten zuiden van het dorp zijn in omvang toegenomen. Door de hier aanwezige perceel beplanting en de aanleg van de bossen heeft het landschapsbeeld van Westerbork en omgeving een meer besloten karakter gekregen.
Westerbork circa 1900
1950
De periode tussen 1900 en 1950 wordt gekenmerkt door twee ingrijpende veranderingen in de omgeving. In de eerste plaats betreft dit de ontginning van de heidevelden tot landbouwgronden. In 1950 resteren nog enkele kleine heideterreinen, voornamelijk ten westen van het dorp.
De tweede ingrijpende verandering is de toename van bebouwing. Dit is vooral het geval in het gebied tussen het Westeinde en de Pieterbergweg. Begin jaren vijftig van de vorige eeuw werd ook bebouwing gerealiseerd in het gebied tussen het Westeinde, Beukenlaan en Roesinghkamplaan.
Alle wegen in en rond Westerbork zijn inmiddels verhard.
In het landschapsbeeld van de omgeving domineert het agrarisch karakter. Door de ontginningen is de mate van openheid en verdichting niet sterk veranderd.
Westerbork circa 1950
2000
De periode tussen 1950 en 2000 laat de grootste veranderingen zien in Westerbork en directe omgeving. In deze periode neemt de omvang van de bebouwing sterk toe. Dit betreft de verdere uitbreiding ten noordwesten van de Beukenlaan en het nieuwbouwgebied ten noorden van de Zwiggelterstraat en de Groeneweg. Aan de oostzijde wordt bebouwing gerealiseerd in de omgeving van de Julianalaan en de Wilhelminastraat. Ook ten zuiden van het dorp wordt op de Eursinger esch een woongebied aangelegd. Ten zuidoosten van het dorp is, aansluitend bij de woonbebouwing, het bedrijventerrein De Noesten gerealiseerd. De ontsluiting van het dorp is verbeterd door de aanleg van de Langbos, die de verbinding vormt met de N381 (Beilen-Emmen).
Westerbork circa 2000
SITUATIE PLANGEBIED
Het plangebied op de kruising van de Zandhoeklaan met de Groeneweg bevindt zich direct aan de rand van het centrum van Westerbork. In de nabijheid is een aantal kenmerkende gebouwen voor het centrum aanwezig: Aan de Hoofdstraat als eerste de kerk en het oude gemeentehuis. Iets terug, bij de kruising met de Zandhoeklaan, het pand van Dobben Wooncentrum en daar schuin tegenover de Rabobank. Aan de Groeneweg, die het dorp weer uit voert, ligt Lloyds apotheek en gezondheidscentrum.
De Zandhoeklaan wordt gekarakteriseerd door verbouwde boerderijen met een (voormalige) winkelfunctie en jaren '30 en '70 bebouwing. Op de hoek van de kruising van de Groeneweg met de Zandhoeklaan is nu een parkje gesitueerd. Precies daarachter ligt het plangebied. De directe randbebouwing van het plangebied is van een relatief lage architectonische kwaliteit. De locatie zelf ligt vrij open en is gesitueerd op een strategisch punt op de kruising met de Groeneweg.
Het karakter van de Zandhoeklaan wordt niet zozeer bepaald door de architectonische kwaliteit en volume van de bestaande bebouwing, maar meer door de aanwezigheid van de monumentale, hoge bomen die aan weerszijden van de Zandhoeklaan staan. Ter plaatse van de kruising met de Groeneweg is het groen meer open van structuur.
2.2 Het initiatief
2.2.1 De ontwikkeling
In het plangebied was sprake van bebouwing die zowel functioneel als visueel gedateerd was. Die bebouwing is inmiddels gesloopt. Nieuwbouw van twee vrijstaande woningen leidt tot verbetering in de bestaande stedenbouwkundige structuur. De bouw van grondgebonden woningen is passend op deze locatie in de kern. Voorzieningen liggen op korte afstand van de locatie. Het plan kent twee grondgebonden woningen, hebben een levensloopbestendig karakter en zullen geschikt zijn voor kleine huishoudens. Het plan sluit in korrelmaat, volume en ritme aan op de bestaande bebouwing in de Zandhoeklaan. Hierbij wordt zowel qua gevel de bestaande rooilijn gevolgd als een aansluiting gemaakt in de bouwhoogte van één laag met kap.
Hierna is een aantal impressies van een mogelijk ontwerp opgenomen.
Impressie vanuit de Zandhoeklaan
Impressie vanaf de Groeneweg
2.2.2 Voorwaarden ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit
Ligging
De grondgebonden woningen volgen de contouren van de weg, waardoor ze verspringend van elkaar worden gepositioneerd.
Massa en vorm
De woningen sluiten aan op de bestaande bebouwing qua goothoogte en bouwhoogte. De bebouwing heeft een stijl die op traditionele wijze of moderne wijze aansluit en/of refereert aan de dorpse bebouwing. De dakvlakken worden overwegend in antracietkleurige of aardrode pan uitgevoerd aansluitend bij de bestaande bebouwing. De nokrichting is haaks of dwars op de weg aansluitend bij de bestaande bebouwing. Een platte afdekking is mogelijk in combinatie met schuine dakvlakken of terugliggend ten opzichte van de hoofdmassa.
Detaillering
De geveluitwerking en detaillering zijn passend bij de architectuur. Gevelaccenten vormen een onderdeel van het geheel.
Materiaal- en kleurgebruik
Er dient gezocht te worden naar een natuurlijke/warme uitstraling. Gevels van hoofdgebouwen worden uitgevoerd in baksteen in rode, bruine en/of okergele genuanceerde aardtinten aansluitend bij de bestaande bebouwing. Het dak kan bestaan uit riet of een keramische aardrode of antracietkleurige pan die qua kleur aansluitend bij de bestaande bebouwing. Voor de dakpannen is het niet gewenst glanzende geglazuurde pannen te gebruiken. (Gevel)panelen en/of planken hebben een natuurlijk uitstraling. (Verf)kleuren hebben een warme kleurtoon, dit in harmonie met de gekozen materialen.
2.2.3 Vertaling naar bestemmingsplan
Het onderhavige bestemmingsplan kent een centrumbestemming. Binnen de bestemming is ruimte voor wonen en centrumfuncties (detailhandel, dienstverlenende bedrijven, lichte bedrijvigheid) met uitzondering van een supermarkt.
Rondom de geplande woningen zijn bouwvlakken opgenomen met goot- en bouwhoogten per bouwvlak. Het aantal woningen is gemaximeerd tot twee en op de verbeelding weergegeven. Voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernorm, die als bijlage bij de regels is opgenomen.
Voor het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als bijlage aan de toelichting is toegevoegd. Dit beeldkwaliteitsplan wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld, als aanvulling op de welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Deze structuurvisies en pkb's worden vervangen door de SVIR. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten.
Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
-
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
-
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking zal treden. In de Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.
3.2 Provinciaal beleid
Op 2 juni 2010 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze opvolger van POP II beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.' De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe' verstaat de provincie een plek 'waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.
Het kernenbeleid uit het POP II ten aanzien van wonen, werken en voorzieningen wordt in grote lijnen voortgezet in de Omgevingsvisie. De provincie wil de leefkwaliteit van kernen op een hoog niveau houden. Behoud van voorzieningen wordt in dat verband van belang geacht.
3.2.1 Provinciale Omgevingsverordening
Naast de provinciale omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. Op grond van de POV wordt in een ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is verder dat een ruimtelijk plan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen kan voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.
In de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat de bouw van twee woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan.
Het plan betreft daarnaast een herstructurering van bestaand bebouwd gebied, waarbij twee levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. Uit het woonbeleid van de gemeente (zie paragraaf 3.3.2) blijkt dat er in Westerbork een grote behoefte is aan dit soort woningen, zo ook blijkt dit uit het woningbehoefte-onderzoek dat recentelijk voor Westerbork is uitgevoerd.
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het plangebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het plan ingrepen in de bodem mogelijk maakt ter plaatse van in het verleden reeds verstoorde gronden, is er geen sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteit.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau ‘respecteren’. In het plangebied was in het verleden sprake van functioneel en visueel gedateerde bebouwing. In de toekomstige situatie wordt dit vervangen door twee goed ingepaste woningen. Van een ontwikkeling met negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Concluderend kan gesteld worden dat met voorliggend bestemmingsplan sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt daarnaast bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Westerbork
Voor de kern Westerbork is een structuurvisie opgesteld (maart 2009). In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn. De structuurvisie is een richtinggevend document tot 2020, waarin duidelijk wordt welk ruimtelijk beleid de gemeente voor Westerbork voor ogen heeft.
De structuurvisie focust op een aantal concrete speerpunten en locaties, waaronder deze locatie. Omdat de locatie past binnen de visie: inbreiding boven uitbreiding, is ook voor deze locatie een voorbeeldverkaveling gemaakt. Hierin zijn langs de Zandhoeklaan twee kleinschalige, vrijstaande appartementencomplexen getekend, die zich voegen in het straatbeeld van de bestaande boerderijen en huizen langs de Zandhoeklaan. De bestaande, waardevolle bomen aan de westzijde worden gehandhaafd. Bij vernieuwing van de vrijstaande, pandsgewijze gegroeide structuur moet per woning of per gebouw een verschillende architectonische uitstraling uitgangspunt zijn.
In 2014 is voor de locatie een plan opgesteld met appartementencomplexen. Dit plan heeft echter geen doorgang gevonden. Het aangepaste planontwerp is kleinschaliger van aard en wijkt door de bouw van twee vrijstaande woningen af van het voorstel zoals opgenomen in de structuurvisie. Het aangepaste ontwerp voegt zich in het straatbeeld en heeft een dorpse uitstraling. Er is ingespeeld op de grootte van de monumentale bomen en er is aansluiting gezocht bij de architectonische kwaliteit en volume van de omgeving en de kenmerkende gebouwen in Westerbork, zoals de kerk en het oude gemeentehuis. De verkleining van het plan wordt gezien als een acceptabele en wenselijke aanleiding om af te wijken van de structuurvisie.
Zie het navolgende voor een (mogelijke) impressie, zo voor het aangepaste (mogelijke) ontwerp ook het vorige hoofdstuk en het beeldkwaliteitsplan die als bijlage is toegevoegd.
Vogelvluchtperspectief vanuit het zuidwesten
In de structuurvisie Westerbork wordt ook ingegaan op welstand, dan wel 'beeldregie'. Gewerkt wordt met extra hoge, hoge en gemiddelde beeldregie. Voor onderhavig plangebied geldt gemiddelde beeldregie. De locatie ligt immers niet op een beeldbepalende of historische plek langs de hoofdstructuur en is niet door geboomte omgeven (de bestaande bomen moeten overigens wel gehandhaafd worden). Dit is in het vorige hoofdstuk aan de orde gekomen.
Structuurvisie
3.3.2 Woonbeleid
VISIEDOCUMENT WONEN
Op 28 januari 2010 heeft de gemeenteraad van Midden-Drenthe het Visiedocument Wonen vastgesteld. Het Visiedocument Wonen is een visie op hoofdlijnen die een aantal beleidskeuzes voor het toekomstige woonbeleid bevat. Deze beleidsdoelen zijn nader uitgewerkt in het Woonplan (zie hieronder voor het Woonplan). De visie voor Midden-Drenthe is dat het in 2020 een groeiende woon- en leefgemeente is. Wonen is royaal, modern en landelijk, met goede voorzieningen dichtbij huis. De mensen wonen tevreden in Midden-Drenthe. Wie in Midden- Drenthe woont, wil er blijven wonen. De kwaliteit van de woonomgeving is een belangrijke factor. Meer groen in en rond de dorpen is belangrijk. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties krijgen duurzame woningen en het gebruik van alternatieve energiebronnen bijzondere aandacht.
Over tien jaar wil de gemeente onder andere de volgende resultaten hebben bereikt:
-
Bestaande (naoorlogse) wijken zijn gerenoveerd en goed onderhouden.
-
Er is een voldoende gevarieerd woningaanbod in alle kernen.
-
Er is een aanbod aan woningen die ook in de toekomst blijven voldoen aan de woonwensen van de inwoners.
-
Het stationsgebied in Beilen is verbeterd.
-
Er zijn duurzame woningen en er wordt gebruikgemaakt van duurzame energiebronnen.
-
Er is meer groen in en rond de dorpen aanwezig.
WOONPLAN 2012-2020
In het 'Woonplan 2012-2020' is het gemeentelijk woonbeleid verwoord. Het woonplan maakt onderdeel uit van de afspraken die zijn gemaakt tussen de woonregio en de provincie, waardoor er geen strijd bestaat met de Provinciale Omgevingsverordening. De woningbehoefte in Westerbork bedraagt volgens het woonplan voor de periode 2010-2020 ongeveer 100-140 woningen. Er zijn voldoende potentiële locaties beschikbaar om te kunnen voorzien in de woningbehoefte voor de komende 10 jaar. Ook het onderhavig plangebied is hierin expliciet benoemd. Bij het benutten van inbreidingslocaties zal op locaties in de buurt van voorzieningen waar mogelijk prioriteit worden gegeven aan het bouwen van nultreden(huur)woningen en zorgwoningen. Tevens realiseert dit de doorstroming, waardoor woningen beschikbaar komen voor onder meer starters. Ook wordt ingezet op het betaalbare koopsegment.
In Westerbork bestaat een grote behoefte aan geschikte seniorenwoningen. Naast de behoefte van de eigen inwoners vervult het dorp echter ook voor senioren uit omliggende dorpen een zekere opvangfunctie.
3.3.3 Welstandsnota
ALGEMEEN
De gemeenteraad heeft op 7 juli 2011 de Welstandnota Midden-Drenthe 2011, Rekening houden met je omgeving, vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zich zelf, maar ook als je kijkt naar de gebouwen er om heen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke).
Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met je buren/omgeving. Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat je als inwoner bij bouwplannen rekening houdt met de bouwwerken van de buren/omgeving. Daarnaast wil de gemeente met de welstandnota er aan meehelpen dat Midden Drenthe een mooie gemeente is. De gemeente realiseert zich dat "mooi" subjectief, persoonlijk is. Toch is de gemeente ervan overtuigd dat ze met deze welstandsnota bijdraagt aan wat we met elkaar mooi vinden. Het is de wens en overtuiging van de gemeente dat ze met deze nota op een eigentijdse manier Midden-Drenthe nòg mooier maken.
BEELDBEPALENDE PANDEN
Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan Westerbork dorp heeft er in de kom een waardestelling van de bebouwing in het dorp plaatsgevonden. In het dorpsgebied komen 29 beeldbepalende panden voor. De panden die zijn aangemerkt als beeldbepalend bezitten over het algemeen hun oorspronkelijke uitstraling. De beeldbepalende panden nabij het plangebied betreffen Zandhoeklaan 20, 23 en 28.
BEELDKWALITEIT
Het vast te stellen beeldkwaliteitsplan voor onderhavige locatie wordt te zijner tijd onderdeel van de welstandsnota. In paragraaf 2.2.2 van deze toelichting is reeds ingegaan op de beeldkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Voor nadere informatie omtrent beeldkwaliteit wordt naar het beeldkwaliteitsplan verwezen, dat als bijlage is toegevoegd.
3.3.4 GVVP
Het Gemeentelijk Verkeers- Vervoersplan 2012-2020 (GVVP) is een visie- en uitvoeringsplan en is er op gericht de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid in Midden-Drenthe te vergroten. In het GVVP wordt ingezet op de volgende speerpunten:
-
inzetten op ontbrekende fietsverbindingen;
-
inzetten op het realiseren van verblijfsgebieden (30 en 60 km/uur-zones);
-
het blijven handhaven van een aanzienlijk aantal 50 en 80 km/uur-wegen, in het kader van de bereikbaarheid;
-
het blijven inzetten op gedragsbeïnvloeding;
-
verkeersonveilige situaties aanpakken.
3.3.5 Groenbeleidsplan
Het gemeentelijk groenbeleid is vastgelegd in het Groenbeleidsplan 2006-2015 (september 2006). Hoofddoelstelling is een consistent en samenhangend beleid en beheer van het openbaar groen in de bebouwde kommen en waar mogelijk het versterken van kwaliteiten. Het Groenbeleidsplan doet diverse aanbevelingen voor structuurverbetering. Op dit punt wordt ook verwezen naar de kaart Groenstructuur Westerbork waarop de belangrijkste waarden en aanbevelingen tot verbetering zijn afgebeeld. Voor het plangebied geldt de volgende structuurverbeterende maatregel: aanvullen bomen Zandhoeklaan tussen Groeneweg en Hoofdstraat (op de kaart Groenstructuur aangeduid als WB1).
Bij ontwikkeling van dit bestemmingsplan is deze aanbeveling van belang geweest. Volledigheidshalve is hieronder weergegeven welke monumentale bomen zich in (de omgeving van) het plangebied bevinden:
-
Zomereik 7 stuks Zandhoeklaan 23;
-
Hollandse linde 2 stuks Zandhoeklaan 23;
-
Zomereik 4 stuks Zandhoeklaan 25.
3.3.6 Milieubeleidsplan
In het milieubeleidsplan 2011-2014 is vastgelegd wat de gemeente de komende jaren op milieugebied wil bereiken en welke aanpak daarbij wordt gehanteerd. De gemeente kiest voor een doelgroepgerichte aanpak in het milieubeleid. Dit houdt in dat in het plan een programma is opgesteld waarin inwoners, ondernemers en de eigen organisatie centraal staan. Reden hiervoor is dat de gemeente inzichtelijk wil maken wat het milieubeleid betekent voor inwoners en ondernemers en waar de gemeentelijke organisatie mee bezig is. Ook kiest de gemeente voor een plan waarbij het uitvoeringsprogramma centraal staat. Op deze wijze wordt pragmatisch invulling gegeven aan het milieubeleid. Aan het milieubeleidsplan 2011-2014 is een meerjaren uitvoeringsprogramma gekoppeld, gericht op inwoners, ondernemers, de gemeentelijke organisatie en de omgevingskwaliteit.
INWONERS
De gemeente wil energiebesparende maatregelen, duurzame energie en duurzaam bouwen actief stimuleren bij inwoners van Midden-Drenthe. De gemeente hanteert als uitgangspunt bij nieuwbouw het streven naar passief bouwen: een huis op een dusdanige manier ontwerpen dat het energiegebruik minimaal is.
ONDERNEMERS
De gemeente wil inzetten op het stimuleren van het opwekken van duurzame energie. Opwekking en gebruik van groen gas neemt bij de duurzame energievoorziening in Midden-Drenthe de belangrijkste plaats in.
EIGEN ORGANISATIE
De gemeente streeft bij nieuw- en verbouw van gemeentelijke gebouwen en openbare verlichting naar een zo laag mogelijk energiegebruik en het toepassen van milieuvriendelijke materialen. Verder wil de gemeente het energieverbruik zoveel mogelijk reduceren. Dit geldt zowel voor de gebouwen, de openbare verlichting en het wagenpark. Waar mogelijk, wordt gebruikgemaakt van duurzame energie. Op deze wijze wil de gemeente een voorbeeldfunctie vervullen voor haar inwoners en ondernemers.
OMGEVINGSKWALITEIT
Het stimuleren van preventie en hergebruik van afvalstoffen bij burgers staat voorop in de gemeente Midden-Drenthe. De gemeente streeft er verder naar de inzameling en scheiding van afvalstoffen steeds verder te optimaliseren zodat het milieurendement optimaal is en de kosten zo laag mogelijk. Duurzaam bouwen (dubo) is sterk in opmars. Overheid en markt vragen steeds meer om kwaliteit en duurzaamheid. Er is behoefte aan een duurzame leefomgeving met milieuvriendelijke gebouwen met een gezond binnenklimaat, een hoog comfort, een flexibel ontwerp en een laag energieverbruik. Duurzaam bouwen voorziet in deze vraag.
Met het ondertekenen van het Energieakkoord Noord-Nederland stelt de gemeente Midden-Drenthe zich tot doel een bijdrage te leveren aan de landelijke doelstellingen voor energiebesparing en de reducering van broeikasgassen. Daarnaast wordt ingestoken op een intensievere samenwerking met andere overheden om de landelijke doelstellingen te kunnen behalen. Het akkoord is op 25 maart 2008 ondertekend.
3.3.7 Bevolkingsprognose
PROVINCIALE BEVOLKINGSPROGNOSE 2012-2040
In maart 2012 is de provinciale bevolkingsprognose 2012-2040 (versie XVIII) verschenen. Hierin zijn ook gemeentelijke gegevens opgenomen. Voor de gemeente Midden-Drenthe is aangegeven dat het aantal inwoners tussen 2010 en 2040 zal dalen. Het aantal huishoudens zal echter stijgen van 13.921 in 2010 tot 15.300 in 2040, waarbij in 2030 een hoogtepunt van 15.520 huishoudens wordt verwacht. De bevolking zal qua samenstelling (leeftijd) wijzigen. De hoeveelheid personen in de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder zal tussen 2010 en 2040 fors toenemen. De leeftijdscategorieën onder de 65 jaar nemen alle af, met uitzondering van de personen uit de leeftijdscategorie 30 tot 34 jaar, die iets toeneemt tot 2040. Uit het vorenstaande blijkt dat er de komende jaren steeds meer behoefte zal zijn aan levensloopbestendige woningen voor kleinere (oudere) huishoudens. Het bouwplan voorziet juist in woningen voor deze doelgroep.
3.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied betreft een inbreidingslocatie waarbij de aanwezige bebouwing wordt gesloopt en vervangen door kwalitatief hoogwaardige bebouwing. De bebouwing wordt inclusief de bijbehorende (openbare) ruimte goed ingepast in de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur. De nieuwbouw voorziet in de behoefte aan levensloopbestendige woningen die geschikt zijn voor kleine huishoudens. Uit bovenstaande prognose zo ook uit het vorenvermeld woonplan is gebleken dat hieraan behoefte is. De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid op zowel rijksniveau als provinciaal en gemeentelijk niveau.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk is een verantwoording voor deze aspecten opgenomen.
4.1 Bodem
Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan -gezien het historische gebruik van het terrein tot op heden- dat er geen sprake is van een bodem die niet geschikt is dan wel geschikt is te maken voor een woonbestemming of bedrijfs-/detailhandelsbestemming, zoals opgenomen in de regels. Dit dient echter in een afzonderlijk bodemonderzoek aangetoond te worden. Dit bodemonderzoek vormt onderdeel van de omgevingsvergunningsaanvraag.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt vooralsnog dat de bodem geschikt wordt geacht voor het voorgenomen gebruik. Middels een gespecificeerd bodemonderzoek dient deze conclusie gestaafd te worden.
4.2 Geluid
* Het akoestisch onderzoek is gebaseerd op de voorgaande situatie waarin de woningen dichter op de weg stonden. Gezien de huidige ligging (naar achteren opgeschoven) dient overigens nog steeds een ontheffing aangevraagd te worden.
WET GELUIDHINDER
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen, lichte vormen van bedrijvigheid en detailhandel. De Wet geluidhinder beschouwt woningen als geluidgevoelige gebouwen. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
ZONES
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 m uit de as van de weg.
Van belang voor het plangebied zijn de Zandhoeklaan en de Hoofdstraat. Deze wegen kennen een 50 km/uur regime en derhalve ook een zone. De te realiseren appartementen liggen binnen de zones van deze wegen.
NORMEN
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.
Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
UITGANGSPUNTEN VERKEER
Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de provincie Drenthe. Daarbij is een inschatting van het verkeer op deze wegen gemaakt aan de hand van de ontwikkeling van de verkeersintensiteit in de afgelopen 10 jaar. In de berekeningen is er verder rekening gehouden met de verschillende soorten wegdek van de Zandhoeklaan en Hoofdstraat (elementen verharding in keperverband en dicht asfaltbeton. In onderstaande tabel zijn de gebruikte gegevens weergegeven.
|
periode |
% |
|
Zandhoeklaan |
Elem.verhard./DAB |
2.700 |
dag |
6.94 |
87.95 |
10.62 |
1.44 |
|
|
|
avond |
2.90 |
94.83 |
5.31 |
0.31 |
|
|
|
nacht |
0.64 |
89.44 |
8.45 |
2.11 |
Hoofdstraat |
Elem.verhard./DAB |
3.000 |
dag |
6.94 |
87.95 |
10.62 |
1.44 |
|
|
|
avond |
2.90 |
94.83 |
5.31 |
0.31 |
|
|
|
nacht |
0.64 |
89.44 |
8.45 |
2.11 |
Met behulp van Standaard Rekenmethode II is voor de betreffende bouwlagen de geluidsbelasting berekend. In de berekeningen is op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder 2006, 5 dB afgetrokken. De resultaten van de berekeningen zijn in hiernavolgende tabel en afbeelding opgenomen. In de bijlagen zijn de volledige berekeningen opgenomen.
Waarneempunt |
Hoogte waarneempunt in m |
|
1 |
1.5 |
59 |
28 |
|
4.5 |
59 |
28 |
|
7.5 |
59 |
29 |
2 |
1.5 |
50 |
33 |
|
4.5 |
51 |
34 |
|
7.5 |
51 |
35 |
3 |
1.5 |
35 |
35 |
|
4.5 |
37 |
37 |
|
7.5 |
38 |
38 |
4 |
1.5 |
52 |
28 |
|
4.5 |
53 |
29 |
|
7.5 |
53 |
30 |
5 |
1.5 |
59 |
15 |
|
4.5 |
59 |
15 |
|
7.5 |
nvt |
nvt |
6 |
1.5 |
53 |
32 |
|
4.5 |
53 |
33 |
|
7.5 |
nvt |
nvt |
7 |
1.5 |
28 |
33 |
|
4.5 |
29 |
34 |
|
7.5 |
nvt |
nvt |
8 |
1.5 |
51 |
18 |
|
4.5 |
51 |
21 |
|
7.5 |
nvt |
nvt |
1) inclusief aftrek van 5 dB ogv artikel 110 g Wet geluidhinder |
De geprojecteerde woningen voldoen niet aan de wettelijke voorkeurs-grenswaarde van 48 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege de Zandhoeklaan bedraagt afgerond maximaal 11 dB.
CONCLUSIE
De geprojecteerde woningen voldoen niet aan de wettelijke voorkeurs-grenswaarde van 48 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege deze wegen bedraagt maximaal 11 dB. Hiervoor is een hogere waarde (inclusief een bijbehorende motivatie) bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe aangevraagd. Uit de aanvraag blijkt dat er geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van de betreffende woningen nodig zijn, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan te worden getoetst.
4.3 Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:
-
Er is geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
-
De concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk.
-
Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht.
-
De ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voor kleinere ruimtelijke plannen heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMill een specifieke rekentool ontwikkeld om op een eenvoudige en snelle manier vast te stellen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht. Deze rekentool baseert zich op de verkeersgeneratie van het project. De verkeersgeneratie is aan de hand van CROW-publicatie 317–kencijfers parkeren en verkeersgeneratie vastgesteld op 8,1 per woning. Dit betekent een maximale verkeersgeneratie van afgerond 16 ritten per weekdag.
Na invoering van de vorenstaande gegevens in deze rekentool blijkt dat het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit bij een toename van 16 extra voertuigbewegingen per weekdag, waarbij het aandeel vrachtverkeer 1% bedraagt. De berekening is onderstaand weergegeven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart (2013) blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen ligt.
Uitsnede risicokaart met in rood omcirkeld het plangebied
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt. Het laatste is in onderhavig bestemmingsplan niet het geval, omdat alleen lichte vormen van bedrijvigheid (maximaal milieucategorieën 1 en 2 van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, zie navolgende) en detailhandel zijn toegestaan.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de vorengenoemde methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.
Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. De omgeving van het plangebied kent met name een Centrumbestemming met allerhande functies, waaronder ook een woonfunctie. Dit gebied kan dan ook als 'gemengd gebied' worden beschouwd. In de directe omgeving is ruimte voor centrumdoeleinden met een maximale milieucategorie van 1 of 2 van de VNG-brochure. Ook de toekomstige woon- en/of lichte bedrijfs- of detailhandelsfunctie past binnen deze centrumbestemming.
In de directe omgeving is tevens een maatschappelijke bestemming (oude gemeentehuis, nu niet meer als zodanig in gebruik) opgenomen. De huidige functie van deze bebouwing is kantoren. De geplande bebouwing conflicteert niet met deze functie en vice versa.
Conclusie
Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
4.6 Kabels en leidingen
Door middel van een zogenaamde KLIC-melding wordt voor aanvang van de bouwwerkzaamheden bij kabel- en leidingbeheerders informatie opgevraagd over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen ter plaatse van het projectgebied.
Vooralsnog gaat men ervan uit dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in het kader van deze ontwikkeling een waterparagraaf opgesteld, die als bijlage is opgenomen.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Daarbij zij volledigheidshalve nog opgemerkt dat er een gescheiden riolering aangelegd moet worden. Zodra er een gescheiden stelsel wordt aangelegd, kan het water gescheiden worden afgevoerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven ten voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te handteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
Conclusie
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
4.8 Flora en fauna
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
4.8.1 Ecologische inventarisatie
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het projectgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe in het kader van eerdere planvorming op 2 december 2013 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Dat onderzoek wordt voor onderhavig plan van toepassing verklaard.
TERREINOMSTANDIGHEDEN
Het plangebied betreft een grotendeels verhard terrein met bebouwing, die recentelijk is gesloopt.
Soortenbescherming
FLORA- EN FAUNAWET
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
INVENTARISATIE
In de Nationale Database Flora en Fauna* (uitvoerportaal NDFF 31-10-2013) zijn in de omgeving van het projectgebied verschillende waarnemingen van beschermde diersoorten geregistreerd. Het betreft vooral amfibieën, vogels en zoogdieren. Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend.
Op basis van het veldbezoek is gebleken dat het plangebied een beperkte natuurwaarde heeft. In het plangebied en directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Beschermde wilde planten zijn niet aangetroffen en worden op basis van de terreinomstandigheden en de waarnemingen uit NDFF ook niet binnen of in de directe omgeving verwacht. De zuidzijde van het plangebied bestaat uit een groene erfscheiding van klimop en conifeer.
Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet in het plangebied waargenomen en evenmin te verwachten. Vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger zullen foerageren in het plangebied. Deze soorten zijn ook uit de omgeving bekend. Gezien de huidige inrichting met relatief weinig opgaande beplanting heeft het plangebied als foerageergebied echter geen hoge waarde.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in de directe omgeving aanwezige in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Door de ontwikkelingen zal het foerageergebied van vleermuizen veranderen maar niet als zodanig verloren gaan. De nieuwe waarde van het gebied voor vleermuizen hangt sterk af van de groene inrichting en buitenverlichting. Er wordt echter op basis van de omvang van potentieel foerageergebied in de omgeving, op voorhand geen negatief effect op in de omgeving voorkomende populaties verwacht.
* Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de meeste complete natuurdatabank van Nederland. De NDFF geeft informatie over waarnemingen van beschermde en zeldzame planten en dieren en bevat uitsluitend gevalideerde gegevens: de Gegevensautoriteit Natuur heeft vastgesteld dat ze kloppen. Informatie is te vinden op www.natuurloket.nl.
Gebiedsbescherming
NATUURBESCHERMINGSWET 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS; ook Natuurnetwerk Nederland) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening Drenthe.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De meest nabijgelegen beschermde gebieden betreft de Natura 2000-gebieden Mantingerbos en Elperstroomgebied, gelegen op ongeveer 3 kilometer afstand van het projectgebied. Op 900 m afstand, ten zuidoosten van het plangebied ligt het meest nabijgelegen gebied in het kader van de EHS (Reintjesbos).
EFFECTEN
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkelingen worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht.
4.8.2 Conclusie
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van natuurwaarden in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid uit te voeren. Voor deze activiteit is geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
ARCHEOLOGIE
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.
Conform de Archeologische verwachtings- en beleidskaart buitengebied gemeente Midden-Drenthe ligt het plangebied in een zone met een hoge tot middelhoge verwachting voor archeologische vindplaatsen. Door De Steekproef is een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en verkennend booronderzoek) in het plangebied uitgevoerd.
Het rapport, d.d. datum 26 november 2013, is als bijlage opgenomen. Hierna zijn de conclusies beschreven in de vorm van de antwoorden op de onderzoeksvragen.
-
Zijn de archeologisch relevante niveaus intact?
Uit het bureau onderzoek blijkt dat de top van het pleistocene zand op circa 1,7 m beneden maaiveld ligt. Hierop liggen een laag veen, een laag stuifzand en een laag bestratingszand met klinkers. Het pleistocene zand heeft langdurig droge condities gekend. De top ervan is intact.
-
Heeft dat gevolgen voor de archeologische verwachting?
Het plangebied maakt deel uit het AMK terrein 14470 en ligt in de historische dorpskern van Westerbork aldus de archeologische beleidskaart. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen van meer dan 100 m2 archeologisch onderzoek nodig is.
Er zijn in de top van het pleistocene zand geen indicatoren gevonden zoals houtskool of bewerkt vuursteen. Bovenin de laag stuifzand is een bewoningslaag aanwezig. Hierin zijn scherven aardewerk gevonden die dateren van omstreeks de 19e eeuw, maar geen artefacten die in de middeleeuwen gedateerd kunnen worden.
-
Zijn er aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingen?
In het plangebied kunnen archeologische resten bewaard gebleven zijn uit de steentijd en het mesolithicum in het bijzonder, maar aangezien voor dergelijk resten geen aanwijzingen zijn gevonden kan de verwachting voor die periode naar beneden worden bijgesteld. Omstreeks de late prehistorie lijkt het plangebied te nat te zijn geweest voor menselijke bewoning en omstreeks de middeleeuwen lijken er grootschalige zandverstuivingen te hebben plaats gevonden. Aangezien er daarnaast geen vondsten gedaan zijn die in deze periodes gedateerd kunnen worden, kan de archeologische verwachting hiervoor ook naar benden worden bijgesteld.
-
Is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk?
Aangezien het onderzoek geen indicatoren heeft opgeleverd die gedateerd kunnen worden tijdens de middeleeuwen of eerdere periodes adviseert het archeologisch bureau op het terrein geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen. Als tijdens toekomstige graafwerk onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dan dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Het archeologisch bureau adviseert dit te doen bij de gemeente Midden Drenthe en bij de provinciaal archeoloog.
CULTUURHISTORIE
Op basis van de wettelijke verplichting, opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, dient het aspect cultuurhistorie expliciet in de belangenafweging worden betrokken. In het plangebied zijn wel archeologische belangen, maar geen cultuurhistorische belangen in het geding. Dit is ook verwoord in de paragraaf omtrent de bestaande (cultuurhistorische) situatie en omtrent het gemeentelijk beleid (welstand).
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
5.1 Plansystematiek
5.1.1 Toelichting op het juridische systeem
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels vormen het voor de burgers juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. De standaardregels van het Handboek bestemmingsplan Midden-Drenthe vormen de basis voor de onderhavige regels. Daarnaast is aangesloten bij de regels en systematiek van het bestemmingsplan Westerbork (vastgesteld op 28 maart 2013).
5.1.2 Opzet van de regels
Hoofdstuk 1 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de bepalingen over de wijze van meten met het toepassen van de regels.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. De doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden binnen de bestemming zijn hier aangegeven.
In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder omgevingsvergunning voor het afwijken of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend.
Onder paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de inhoud van hoofdstuk 2.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn alle bepalingen opgenomen, die van toepassing zijn op alle bestemmingen binnen het plan of in ieder geval bestemmingoverschrijdend zijn. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende algemene regels opgenomen:
-
Anti-dubbeltelregel: hierin wordt aangegeven dat gronden waarvoor al een eerdere, nog niet gebruikte, omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, buiten beschouwing worden gelaten bij latere vergunningaanvragen;
-
Algemene gebruiksregels: in dit artikel is opgenomen wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt gezien;
-
Algemene afwijkingsregels: hierin worden de afwijkingsmogelijkheden voor alle bestemmingen opgenomen;
-
Overige regels: hierin worden de regels opgenomen, die niet onder de hiervoor genoemde algemene regels passen, zoals de volgende regels: parkeernormen, algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, natuurbeschermingstoets en aanvullende werking welstandscriteria.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de overgangsrechtelijke bepalingen en de slotbepaling. De overgangsregels regelen hoe moet worden omgegaan met bouwwerken en gebruik van gronden, die op grond van de overige regels binnen het plan niet positief zijn bestemd, maar wel legaal tot stand zijn gekomen. De slotregel bepaalt hoe de set regels kan worden aangehaald.
5.2 De bestemming
Centrum
De gronden zijn conform de omliggende gronden in het bestemmingsplan Westerbork bestemd als Centrum. Binnen deze bestemming is een uitwissel-baarheid van verschillende functies mogelijk. Er zijn dan ook verschillende functies toegestaan: wonen, bedrijven categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven (met uitzondering van geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen/of vuurwerkbedrijven), dienstverlenende bedrijven en detailhandel (met uitzondering van supermarkten). Daarnaast is het bij afwijking mogelijk een bed & breakfast voorziening toe te staan.
De hoofdgebouwen dienen vrijstaand en binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het in de verbeelding aangeduide aantal per bouwvlak.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de te doorlopen procedures weergegeven.
6.1 Maatschappelijk
Het plan heeft met ingang van 25 februari 2016 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
6.2 Financieel
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Aangezien er een exploitatie-overeenkomst met de initiatiefnemer wordt gesloten, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
