direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lievingerveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Midden-Drenthe gaat een nieuw woongebied in de vorm van een buurtschap ontwikkelen aan de oostkant van de kern Beilen. Hiertoe moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Het voornemen is daarbij om een flexibele regeling op te nemen in de vorm van een globale eindbestemming en alle woningen (maximaal 150) bij recht mogelijk te maken.

Het gaat om een nieuw woongebied dat organisch ontwikkeld wordt. Dit betekent dat er geen sprake is van een fasering van de planvorming. Duurzaamheid staat daarnaast hoog in het vaandel. De rol van de gemeente beperkt zich tot de hoofdlijnen. Zij formuleert de ambities voor het gebied en verzorgt het raamwerk, de voorwaarden en de spelregels. De gebiedsregisseur is de facilitator die namens de gemeente initiatiefnemers ontvangt en voorziet van de benodigde informatie, plannen beoordeelt en aanwijzingen geeft om tot een volwaardige vergunningaanvraag te komen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan de (planologische) ruimte moet bieden, met inachtneming van de voorwaarden en spelregels.

Voor de naamgeving van nieuw te ontwikkelen woongebied aan de oostkant van Beilen is een prijsvraag uitgeschreven. Op basis van de inzendingen is gekozen voor de naam 'Lievingerveld'. Dit is ook de naam van dit bestemmingsplan.

1.2 Achtergrondinformatie

Lievingerveld wordt een nieuw woongebied ten oosten van Beilen en Lieving. Het plangebied heeft een omvang van circa 22 hectare. Hier komen maximaal 150 nieuwe woningen, waarbij het gebied zijn open karakter en eigen identiteit behoudt en verder ontwikkelt. In dit te ontwikkelen woongebied streeft de gemeente naar een rijke variatie aan leef- en woonmilieus met voorzieningen in lagere dichtheden. De nadruk ligt op wonen, maar er moeten meer functies nevengeschikt aan het wonen mogelijk zijn. Hiermee wordt ingespeeld op een behoefte die wordt gesignaleerd in de markt.

De gemeente Midden Drenthe wil in Lievingerveld een duurzaam leefmilieu mogelijk maken dat lang meegaat. De ontwikkeling van dit gebied vindt geleidelijk plaats. Voor Lievingerveld zijn vier belangrijke kwalitatieve ambities geformuleerd. In deze ambities is verwoord hoe er wordt gestreefd naar kwaliteit en op welke wijze er richting wordt gegeven aan de uitwerking van het woongebied. Het gaat om de volgende ambities:

  • Lievingerveld biedt maximale vrijheid aan initiatieven;
  • ontwikkelt zich organisch in de vorm van nieuw noaberschap;
  • vormt een Drents buurtschap met het karakter van openheid;
  • is duurzaam en zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Het bureau GIDZ heeft in 2012 een ruimtelijk concept en groeistrategie ontwikkeld voor het buitengebied en een nieuw buurtschap ten oosten van Beilen en Lieving. In dit rapport wordt een aantal ambities procesaanbevelingen benoemd. Deze hebben betrekking op het op gang brengen en houden van sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Initiatieven “van onderaf” voorop stellen.
  • Richten op kansrijke gebruikersgroepen.
  • Experimenteel gebied.
  • Minder regels.
  • Stimuleringsprogramma opstellen.
  • Vestigingscondities versterken door opwaardering blauwgroene raamwerk.
  • Manifestaties & mediagebeurtenissen initiëren.
  • (Collectief) particulier opdrachtgeverschap (CPO) & starters faciliteren.
  • Starten met een buurtommetje.

Het rapport van GIDZ is leidend voor de invulling van de locatie ten oosten van Beilen met woningbouw. Dit houdt in het op een 'organische wijze' laten ontstaan van een duurzaam nieuw buurtschap. Relevante informatie uit dit rapport is zoveel mogelijk verwerkt in deze toelichting van het bestemmingsplan. Het rapport 'Het buurtschap groeit' is in z'n geheel als Bijlage 2 Het buurtschap groeit Rapport GIDZ bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0001.jpg"

Figuur: Indicatieve ligging Lievingerveld (bron: www.middendrenthe.nl)

1.3 Motivering locatiekeuze

Aanleiding

De kern Beilen ligt ingeklemd tussen de A28 aan de westzijde en de spoorlijn Meppel-Groningen aan de oostzijde. Rond 2003/2004 had de gemeente Midden-Drenthe serieuze plannen om de uitbreiding van Beilen in oostelijke richting te laten plaatsvinden en een nieuwe wijk van Beilen aan de overkant (westkant) van de A28 te realiseren. De provincie was hier sterk op tegen en een conflict tussen gemeente en provincie was een feit. Met een andere samenstelling van het college van B&W ontstond tevens een andere benadering ten aanzien van deze kwestie en richting provincie. Deze houding was meer gericht op samenwerking en zoeken naar oplossingen. Gezamenlijk werd gekeken naar een geschikte uitbreidingsrichting voor de kern Beilen. Al snel werden gemeente en provincie het erover eens dat de uitbreiding van Beilen in oostelijke richting zou kunnen plaatsvinden. Deze afspraak is schriftelijk bevestigd middels de brief van de provincie Drenthe van 26 september 2007. De brief is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

De gemeente Midden-Drenthe heeft vervolgens circa 25 hectare grond aangekocht ten oosten van Beilen met het idee dat hier de nieuwe woonwijk van Beilen zou worden gerealiseerd met 500 a 600 woningen. Dit was eind 2007, begin 2008. Kort daarna deed de economische crisis haar intrede en veranderde de vraag ten aanzien van woningbouw. Naar aanleiding hiervan heeft een heroverweging plaatsgevonden ten aanzien van de invulling als woningbouwlocatie.

Nieuw uitgangspunt

Uitgangspunt bleef om de locatie te ontwikkelen als woningbouwlocatie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de keuze om op de locatie een nieuw buurtschap te laten ontstaan. Op een organische manier, zoals vroeger de dorpen in Drenthe ontstonden. Een belangrijk uitgangspunt hierbij was duurzaamheid in de breedste zin van het woord. Dus niet alleen in materiaalgebruik en techniek, maar ook wat betreft het samenspel met het landschap en ook de sociale duurzaamheid, het nieuwe naoberschap. Vervolgens is samen met de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van het op deze manier van ontwikkelen tot een buurtschap. Dit heeft geleid tot het rapport 'Het buurtschap groeit' van Buro GIDZ. Hierin staat omschreven op welke unieke manier dit nieuwe buurtschap vorm gaat krijgen.

Haalbaarheid

Conclusie van het rapport is dat het project haalbaar is. Voorwaarde is wel dat er zo min mogelijk voorinvestering door de gemeente plaatsvindt en zo veel mogelijk bij de initiatiefnemers wordt neergelegd. Dit betekent heel veel vrijheid voor de initiatiefnemers, maar ook veel verantwoordelijkheid. De gemeente maakt het gebied niet bouwrijp, waardoor mensen zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor aanleg van ontsluiting, telecom en nutsvoorzieningen. Dit is een unieke wijze van ontwikkelen en vraagt om initiatiefnemers met een pioniersgeest.

Nieuw buurtschap

Het huidige gebied kenmerkt zich door agrarisch gebruik en is vrij monotoon van karakter. Er is weinig diversiteit en de natuurwaarden van het gebied zijn gering. Door het ontwikkelen van een nieuw buurtschap op deze locatie, waarbij minimaal 75% van het gebied een open en groene invulling krijgt, zal de diversiteit toenemen en daarmee ook de natuurwaarden. Ook de inpassing van het plan in het landschap is een positieve bijdrage, zowel wat betreft de natuurwaarden als wat betreft het landschap.

Het gebied Lievingerveld ligt voor het grootste deel in het beekdal van de Oude Vaart. De streeknaam die hiervoor gebruikt wordt is de Beilerstroom. In deze toelichting bij het bestemmingsplan gebruiken we de Beilerstroom om dit gebied aan te duiden.

Gelet op het agrarische gebruik is de beek op dit moment niet of nauwelijks zichtbaar in het landschap. De beleving van de beek is minimaal. Het gebied aangrenzend aan de beek is niet toegankelijk en zoals reeds aangegeven is het landschap weinig divers. Het ontwikkelen van woningbouw biedt meekoppelkansen voor aanleg van natuurlijke oevers en natuurontwikkeling. Daarmee krijgt de beek een positieve impuls qua waarde en beleving, mede door de aanleg van een dorpsommetje in het gebied. Dit geldt zowel voor de inwoners van Lievingerveld als van Beilen.

Ruimtelijk concept

Uitgangspunten en koersbepaling worden in dit geval niet getrechterd tot een ruimtelijk plan. Lievingerveld is gestoeld op een geleidelijke ontwikkeling met een planningshorizon van circa 20 jaar. Passend bij de nieuwe tijdgeest is een ruimtelijk concept gemaakt dat, met de nodige flexibiliteit, kaders biedt voor een mens - en landschapsgeoriënteerde organische groei van het buurtschap, zonder de stedenbouwkundige vorm en programmatische invulling volledig vast te leggen en woningaantallen sturend te laten zijn.

Het ruimtelijk concept heeft een stapeling en verweving van betekenislagen en gebruiksfuncties. De landschappelijke laag kent twee sporen, die zijn toegesneden op karakteristieken en potentie van het landschap; water in het beekdal en 'kamers' op het plateau. Het biedt een leidraad om de ongewisse ontwikkelingen zo te sturen dat bij elke stap steeds de (potentiële) gebiedseigen kwaliteiten worden versterkt en er waarde- en waarderingsvermeerdering optreedt.

Bouwen in het beekdal: het water als uitdaging

Vanuit het landschap geredeneerd is de locatie voor de nieuwe woningbouwlocatie in eerste instantie geen logische keuze. Beekdalen zijn over het algemeen onbebouwd vanwege het overstromingsgevaar. Bebouwing vond plaatst op de hoger gelegen gronden. De historische ontginningsgeschiedenis heeft in Drenthe geleid tot de huidige karakteristieke landschapstypen. Nu de gemeente Midden-Drenthe er voor kiest om te gaan uitbreiden in oostelijke richting, kan het bouwen in het beekdal en het omgaan met water als uitdaging worden gezien. Door dit gegeven kan de locatie interessante experimentele woonmilieus opleveren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wonen in combinatie met overstromen van het gebied. Zo worden specifieke kenmerken van deze plek (nat, laag) beleefbaar.

Op het hogere/regionale schaalniveau zijn beekdalen belangrijke leesbare dragers van het landschap. De Beilerstroom is zelfs het langste beekdal van Drenthe. Het in stand houden van de leesbaarheid van de beekloop als landschappelijke drager staat bij de verdere uitwerking dan ook voorop. Dit kan bijvoorbeeld door aanpassingen van het beekprofiel in de vorm van een natuurlijke oever. Een zone langs de beek zal vrij gehouden worden van bebouwing. Op deze wijze blijft de leesbaarheid van de beekloop als landschappelijke drager gegarandeerd en kan de publieke beleefbaarheid zelfs worden versterkt.

Beekdal: inspelen op kwaliteiten benutten van kansen

De voorgestane planontwikkeling voor Lievingerveld gaat aldus uit van het optimaal inspelen op de kwaliteiten van het gebied als beekdal en het benutten van de kansen die dit met zich mee brengt om hier op organische wijze een duurzaam nieuw buurtschap te laten verrijzen.

1.4 Plangebied

Het plangebied voor de voorgenomen ontwikkeling ligt aan de oostkant van de kern Beilen, net ten oosten van het buurtschap Lieving. De Beilerstroom vormt de noordelijke begrenzing van het plangebied. De N856 van Beilen naar Westerbork ontsluit het toekomstige woongebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0002.jpg"

Figuur : luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0003.jpg"

Figuur: zicht op het plangebied

1.5 Vigerend plan

Het plangebied maakte deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Midden Drenthe. Dit plan is op 26 januari 2012 vastgesteld. De gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - 2". Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor cultuurgrond. De uitoefening van een agrarisch bedrijf met een (grondgebonden) agrarische bedrijfsvoering is binnen deze bestemming alleen maar mogelijk ter plaatse van de daartoe op de verbeelding weergegeven aanduidingen. Deze aanduidingen komen binnen het plangebied niet voor.

Het hiervoor geldende bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe houdt geen rekening met transformatie naar woningbouw met nevenfuncties. Daarom is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Hierbij is rekening gehouden met een archeologische verwachting en een deel van het gebied is waterwingebied. In Hoofdstuk 4 wordt nader op deze aspecten ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0004.jpg"

Figuur: Fragment hiervoor geldend bestemmingsplan Buitengebied

1.6 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het voornemen voor de ontwikkeling van het woongebied. In hoofdstuk 3 wordt beknopt ingegaan op het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling en hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige situatie en voornemen

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Landschappelijke context

Het plangebied ligt centraal in Midden-Drenthe op het Drents plateau, ten oosten van de spoorlijn Groningen-Meppel op de overgang van de es van Beilen en het beekdal landschap van de Oude Vaart - Beilerstroom. De relatie tussen landschap, de buurtschappen en bewoners is van oudsher sterk.

Het huidig landgebruik in de omgeving van het plangebied bestaat grofweg uit weidegronden ten zuiden en akkerbouw ten noorden van de beek. De zuidzijde heeft de meeste menging. Aan de oostzijde ligt een aantal grote agrarische bedrijven. Het kleinschalige beekdallandschap van de Beilerstroom wordt gekenmerkt door gemengd gebruik, (agrarisch, natuur, recreatie) met een loodrechte verkaveling op de waterloop. Het beekdal is open, met aan de randen van de weg enkele erven met erfbeplanting.

Op de flank van het beekdal, op de overgang naar de es, bepalen van oudsher elzenrijen haaks op de beek het beeld. Net ten noorden van Lieving is dit nog zichtbaar.

Op het zand is er een mix van klein- en grootschalige agrarische bedrijven, met een grote variatie in verkaveling en kavelrichtingen. Binnen deze lappendeken zijn de escomplexen nog herkenbaar. Bebouwing was eerst alleen in de kern, later ook langs de randen van de es. De erfopzet is onregelmatig, met boomgroepen op voor- of achtererf en informele overgangen naar het openbare gebied. Door de opgaande beplantingen is het gebied minder open / intiemer, met vele doorzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0005.jpg"

Figuur: zicht op het plangebied

2.1.2 Ontstaansgeschiedenis van Beilen

Zoals zoveel dorpen in Drenthe is ook Beilen ontstaan als esdorp, op de overgang van beekdal naar de hoger gelegen esgronden. In de Middeleeuwen was Beilen de hoofdplaats van de regio, en om deze reden werd Beilen gekozen als nederzetting voor de bisschoppelijke palts. De opdracht hiervoor werd gegeven door de bisschop van Utrecht. Bij de palts als bisschoppelijk administratiekantoor hoorde tevens een kerk met een begraafplaats. Dit werd los van de bestaande dorpskern ontwikkeld op de hoger gelegen gronden tussen het bestaande dorp en het beekdal van de Beilerstroom.

Beilen ontwikkelt zich vervolgens gestaag en krijgt in 1791 via de Beilervaart en de Drentse

Hoofdvaart een waterverbinding met Meppel en Assen. Op 8 augustus 1820 is Beilen vrijwel geheel afgebrand. Alleen de kerk, de school en veertien huizen bleven gespaard. Met hulp van rijkssteun, giften en inzamelingen is Beilen weer herbouwd. In de periode vanaf 1850 maakt Beilen een sterke groei door, vooral na de aanleg van de spoorlijn. In 1870 wordt het traject van Meppel naar Groningen geopend. De spoorlijn wordt onafhankelijk van de ondergrond en het landschap aangelegd, getuige ook de kaarsrechte ligging van het tracé. De spoorlijn is de eerste doorsnijding van de Beiler es. Het station ligt buiten de dorpskern en wordt met een statige laan verbonden met het historische lint.

Vanaf het einde van de 19e eeuw maakt Beilen een sterke economische groei door. Dit komt vooral door de strategische ligging aan de doorgaande route van Meppel naar Groningen en de aanwezigheid van een treinstation. In 1920 werd de psychiatrische instelling Beileroord gestart. In 1938 kwam de DOMO fabriek. Ook deze ontwikkelingen vinden onafhankelijk van de dorpskern plaats. In 1940 vindt met de aanleg van de Esweg een tweede doorsnijding van de Beiler es plaats. De Esweg maakt de invulling van een groot deel van de es mogelijk met onder andere woningbouw.

Door de eeuwen heen hebben zich allerlei ontwikkelingen voorgedaan die op zichzelf stonden en geen bijdrage hebben geleverd aan een samenhangende structuur van Beilen. Al deze geschetste ontwikkelingen, waaronder de aanleg van de A28 en de N381, verklaren voor een belangrijk deel de knelpunten in het huidige functioneren van de kern Beilen en het gebrek aan samenhang en kwaliteit. De ontwikkelingen hebben zich veelal voorgedaan buiten de dorpskern, waardoor Beilen uit elkaar is getrokken en het karakter van een compact esdorp verloren is gegaan.

Uitbreidingsruimte voor woningbouw

Beilen is ingekaderd door het spoor, de A28 en de N381. Al in 1996 is nagedacht over uitbreidingsmogelijkheden buiten deze kaders. In het verleden hebben ontwikkelingen zich meestal voorgedaan aan de randen. Steeds verder van het centrum, waardoor Beilen uit elkaar is gegroeid. Uitbreiding ten noorden van de N381 of ten zuiden van de wijk Nagtegael zou dit alleen nog maar verergeren. Ook woningbouw ten westen van de A28 zou elke relatie met het centrum van Beilen missen. Een uitbreidingslocatie voor woningbouw ten oosten van Beilen ligt daarom het meest voor de hand. Hoewel hier de spoorlijn als barrière aanwezig is, is de afstand tot het centrum van Beilen gering. Ook de bereikbaarheid van het station is vanuit deze locatie optimaal. Een verbinding met het centrum van Beilen is goed te realiseren. Door de landschappelijke kwaliteiten van het gebied ten oosten van Beilen door te trekken richting het centrum, is een groene verbinding te realiseren. Deze groene verbinding betekent voor Beilen meteen een sterke kwaliteitsimpuls. Naast de groene landschappelijke structuren biedt ook de waterstructuur in combinatie met woningbouw diverse kansen en geeft hierdoor nog een extra dimensie aan dit gebied.

2.1.3 Landschap van het plangebied

Het landschap in het plangebied bestaat uit het beekdal van de Beilerstroom (noord/westzijde van het gebied) en de hogere gronden aan de zuid oostzijde van het plangebied. Het gebied is momenteel in landbouwkundig gebruik. Het beekdal heeft een open karakter plaatselijk onderbroken door houtwallen/singels haaks op de Beilerstroom. Plaatselijk zit er veen in de grond en is de bodem nat. Dit is bijvoorbeeld het geval in het bosje bij de Beilerstroom.

Op de hogere gronden zijn ook bosjes, houtwallen en singels aanwezig . Het landschap is hier minder open. Ten zuiden van het plangebied ligt het buurtschap Lieving. Net als de meeste buurtschappen en kleine dorpen heeft Lieving een relatie met het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0006.jpg"

Figuur: Zicht op het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Omschrijving van het voorgenomen plan

Lievingerveld is een gebied van circa 22 hectare en een nieuw buurtschap aan de oostkant van Beilen. Hier zal ruimte gecreëerd worden voor 75 tot maximaal 150 nieuwe woningen. De bebouwingsdichtheid is hiermee erg laag zodat het gebied zijn groene karakter behoudt en verder ontwikkelt. Het gebied krijgt de uitstraling van 'wonen in het groen': minimaal 75% van het gebied krijgt een open en groene invulling.

Het plangebied ligt centraal in Midden Drenthe op het Drents plateau, ten oosten van de spoorlijn Groningen - Zwolle op de overgang van de es van Beilen en het beekdal landschap van de Oude Vaart - Beilerstroom. De relatie tussen landschap, de buurtschappen en bewoners is van oudsher sterk. Het huidige landgebruik bestaat grofweg uit weidegronden en akkerbouw. Het nieuw te ontwikkelen woongebied 'Lievingerveld' wordt begrensd door de Beilerstroom (beek) en het lint van Lieving, de noord-oostzijde door een houtwal en weidegronden, de zuid-oostzijde door een watergang en weidegronden. De locatie van het woongebied kent twee verschillende sferen; het open, lager gelegen en nattere beekdal en het hogere, meer besloten plateau. En het plangebied is strategisch gelegen nabij het dorpshart en de hoofdinfrastructuur (spoor en weg) van Noord- Nederland.

In het nieuwe buurtschap wordt gestreefd naar een woonmilieu in lage dichtheden met ruime mogelijkheden voor nevenfuncties, als tegenhanger van de dorpse en stedelijke ontwikkeling van de kern Beilen. Hiermee wordt ingespeeld op een behoefte die wordt gesignaleerd in de markt. De omgeving van de Beilerstroom kan een aantrekkelijk gebied worden voor natuur en recreatie. Voorkomen moet worden dat de toegankelijkheid en beleving van de Beilerstroom verloren gaat. Het buurtschap Lieving heeft een relatie met het omliggende landschap. Dit is een kwaliteit die behouden moet blijven. Voorkomen moet worden dat Lieving en Lievingerveld aan elkaar vastgroeien. De ontwikkeling van Lievingerveld gaat vergezeld van een eenvoudig raamwerk en een set van spelregels die een veelheid van particuliere initiatieven mogelijk maakt. De ontwikkelstrategie is een organische ontwikkeling van het buurtschap, met de uitnodiging aan initiatiefnemers om het gebied zelf in te richten met groen, weide en wegen.

Kwalitatieve ambities

Voor Lievingerveld is een viertal belangrijke kwalitatieve ambities geformuleerd:

  • het gebied biedt maximale vrijheid aan initiatieven;
  • ontwikkelt zich organisch in de vorm van nieuw noaberschap;
  • vormt een Drents buurtschap met het karakter van openheid;
  • is duurzaam en zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0007.jpg"

Figuur: ontwikkelingsgebied Lievingerveld

Woningbouwprogramma

Het te ontwikkelen buurtschap Lievingerveld bestaat totaal uit circa 22 hectare. Hier zal ruimte gecreëerd worden voor ongeveer 75 tot maximaal 150 nieuwe woningen, terwijl het gebied zijn landelijke karakter en eigen identiteit behoudt en verder ontwikkelt. In dit te ontwikkelen woongebied wordt gestreefd naar een rijke variatie aan leef- en woonmilieus met voorzieningen in lagere dichtheden.

2.2.2 Kader en spelregels

De gemeente Midden Drenthe wil in het te ontwikkelen woongebied ten oosten van Beilen een duurzaam woon- en leefmilieu creëren dat lang meegaat. De ontwikkeling van dit woongebied tot buurtschap zal geleidelijk plaatsvinden.De kleinschaligheid en integraliteit van de gebiedskenmerken met de variatie in bouwmethodes zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. De gemeente heeft een aantal randvoorwaarden en spelregels gemaakt. De toekomstige bewoners zijn verantwoordelijk voor onderlinge afstemming en samenwerking met de gemeente, toekomstige bewoners, buren en bouwpartners. Inwoners en initiatiefnemers krijgen alle ruimte om zelf concreet en actief vorm te geven aan de eigen woon- en leefomgeving. Voor het woongebied wordt in het document 'Kader en spelregels' de ontwikkelstrategie beschreven. Het document is als Bijlage 3 Kader en spelregels bij deze toelichting toegevoegd.

Kern van de ontwikkelstrategie is dat er sprake is van uitnodigingsplanologie. Initiatiefnemers worden uitgenodigd om daadwerkelijk te starten met de bouw van een eigen woning. Iedere initiatiefnemer is zelf -individueel of samen met anderen- verantwoordelijk voor energievoorziening en waterberging. Bovendien moeten zij er voor zorgen, dat op termijn door de grote variatie aan initiatieven het landschappelijke karakter van het gebied behouden blijft. Om de ontwikkelstrategie planologisch te verankeren maakt het document ('Kader en spelregels Lievingerveld') het in juridische termen mogelijk om initiatieven te beoordelen en te honoreren.

Het woongebied 'Lievingerveld' ontwikkelt zich binnen de huidige, bestaande situatie. Het gebied heeft een eigen geschiedenis, eigen structuren en een eigen karakter. Dit zorgt ervoor dat er een raamwerk van randvoorwaarden (condities) ontstaat voor de ontwikkeling van dit woongebied. De verschillende feiten en randvoorwaarden, voor zover zij de ontwikkeling van 'Lievingerveld' beïnvloeden, komen hierbij aan de orde. Dit kunnen zowel voorwaarden van harde als flexibele aard zijn. Vervolgens zijn alle feiten en randvoorwaarden samengevoegd op de Conditiekaart Lievingerveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0008.jpg"

Figuur: conditiekaart Beilen-Oost (bron: 'Kader en spelregels Beilen Oost')

De gebiedsregisseur is de facilitator die namens de gemeente initiatiefnemers ontvangt en voorziet van de benodigde informatie, plannen beoordeelt en aanwijzingen geeft om tot een volwaardige vergunningaanvraag te komen. Voordat initiatiefnemers tot de aankoop van een kavel willen overgaan, dienen zij een aantal 'spelregels' in acht te nemen. De spelregels zullen per initiatiefnemer nader uitgewerkt worden in een 'kavelpaspoort'.

Randvoorwaarden

In het document zijn voor de voorgestane ontwikkeling de relevante feiten in beeld gebracht en randvoorwaarden geformuleerd. Hieronder wordt een korte toelichting op de betreffende randvoorwaarden gegeven. Ook is aangegeven hoe de betreffende randvoorwaarde is 'vertaald' naar een regeling in het bestemmingsplan. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het document 'Kader en spelregels', zie bijlage 3.

1. De bestaande landschapselementen (houtwallen/bosjes) moeten behouden blijven.

2. De Beilerstroom beleefbaar en toegankelijk maken en houden.

De omgeving van de Beilerstroom kan een aantrekkelijk gebied worden voor natuur en recreatie. Voorkomen moet worden dat de toegankelijkheid en beleving van de Beilerstroom verloren gaat. Hierbij is nauw overleg met het waterschap nodig. Op de hogere gronden vinden we ook bosjes en houtwallen en singels. Het landschap is hier minder open. Het besloten karakter wordt verder versterkt door landschapselementen toe te voegen (herplantplicht provincie Drenthe op grond van de toen nog geldende Boswet, nu Wet natuurbescherming).

Het realiseren van een nevengeul van de Beilerstroom biedt kansen om de landschappelijke-, cultuurhistorische- en belevingswaarde van het gebied te verhogen. Het open karakter van het beekdal zal grotendeels verloren gaan door het toevoegen van bebouwing. Het is dan ook van belang om de Beilerstroom goed zichtbaar, aantrekkelijk en beleefbaar te maken en te houden. Ten zuiden van het plangebied ligt het buurtschap Lieving. Net als de meeste buurtschappen en kleine dorpen heeft Lieving een relatie met het omliggende landschap. Dit is een kwaliteit die behouden moet blijven.

Vertaling naar het bestemmingsplan:

Om de bestaande landschapselementen (houtwallen/bosjes) te behouden zijn deze elementen onder de bestemming 'Groen - Afschermend groen' dan wel de bestemming 'Natuur' gebracht. In het kader van de boscompensatie is er ten oosten van buurtschap Lieving al een strook aangewezen waar bos wordt aangelegd. Hierdoor zal het groene karakter versterkt worden. In de beek wordt een vistrap ontwikkeld. Hierdoor zal de stroming op deze locatie gaan veranderen waarbij het een aantrekkelijke locatie wordt om te vissen. Dit draagt bij aan de beleefbaarheid en de toegankelijkheid van de Beilerstroom.

Tevens is in het bestemmingsplan langs de Beilerstroom een strook van 10 meter breed opgenomen als bebouwingsvrije zone. Deze strook is openbaar toegankelijk en gaat onderdeel uitmaken van een recreatief ommetje. Dit borgt de toegankelijkheid van het beekdal. De strook is bedoeld als reservering voor de uitvoering van de KRW maatregelen (Kaderrichtlijn Water) die het waterschap gaat uitvoeren langs de Beilerstroom.

3. Een beekdal kan overstromen. Houd hier rekening mee met het bouwen

van een huis. Er mag niet opgehoogd worden t.b.v. woningbouw in het

overstromingsgebied tenzij het een ophoging betreft waarmee geen

afbreuk wordt gedaan aan de bergingscapaciteit van het plangebied.

Het nieuw te ontwikkelen woongebied 'Lievingerveld' ligt in een beekdal. Normaal gesproken mag er binnen een beekdal niet gebouwd worden. De provincie Drenthe heeft een uitzondering voor dit gebied gemaakt. Het is echter niet voor niets dat de provincie het bouwen in een beekdal tegenhoudt, want er is sprake van een overstromingsrisico. En de ondergrond is minder draagkrachtig. Het gebied heeft beperkingen, voorwaarden en kansen.

Het open karakter van het beekdal zal grotendeels verloren gaan door het toevoegen van bebouwing. Het is dan ook van belang om de Beilerstroom goed zichtbaar, aantrekkelijk en beleefbaar te maken en te houden. Hierbij moet worden gedacht aan bouwen op palen. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 4.4 Bodem en paragraaf 4.8 Water.

4. De verschillende bodemsoorten zijn medebepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied. Deze verschillende bodemsoorten zijn bepalend en willen we behouden; bouwmethodes dienen hierop afgestemd te worden. Bouwwerken in het veengebied uitsluitend drijvend of op palen uitvoeren

5. In het veengebied wordt het ontgraven van een bouwput en vervolgens ophogen met bouwzand gezien als ongewenste ontwikkeling.

In het gebied worden zandgronden, moerige gronden en veengronden aangetroffen. Deze verschillende bodemsoorten zijn bepalend geweest voor de landbouwkundige ontwikkelingen en daarmee hoe het landschap er nu uitziet. In het rapport van GIDZ wordt gesproken over een landschapsgeoriënteerde ontwikkeling. Dit betekent dat de verschillende bodemsoorten mede bepalend zijn voor de ontwikkelmogelijkheden in het gebied. Op een zandgrond kan prima volgens de traditionele bouwmethode gebouwd worden. Ter plaatse van de moerige en veengronden spelen factoren als draagkracht en droog-legging. Dit zijn belangrijke factoren voor de manier van bouwen.

Een nader booronderzoek heeft ook de gebieden met veen in de bodem in beeld gebracht. Veen is een bodemsoort die in Nederland 'onder druk' staat. Deze bodemsoort verdwijnt, daar waar mogelijk wil men dit zoveel mogelijk conserveren. Dit is geheel in lijn met een duurzame bodem. Uitgangspunt voor dit gebied is dat bouwwerken rekening houden met het veen in de bodem. De manier van bouwen moet hierop aangepast worden. Hiermee wordt bedoeld dat bouwwerken op palen moeten staan of drijven.

Zie verder ook paragraaf 4.4 Bodem. In de op te stellen kavelpaspoorten zal de manier van bouwen in relatie tot de bodem vastgelegd gaan worden.

6. Er mag geen waterverbinding ontstaan tussen het aanwezige ven en het watersysteem in het plangebied

In de noordhoek van het plangebied ligt een laaggelegen gebied. Ter plaatse zit veen in de bodem. Dit resulteert in een natte laaggelegen zone met weinig draagkracht. Deze zone biedt mogelijkheden voor een combinatie van waterberging, aanleg nevengeul van de Beilerstroom, vismigratie en recreatie. Bij het toestaan van bouwmogelijkheden in deze zone, dient er een bouwvorm gekozen te worden waarmee de waterberging, nevengeul, vismigratie en recreatie gecombineerd kan worden. Denk daarbij aan een drijvende woning of een woning op palen waar het water onderdoor stroomt. De gronden aan de rand van de Beilerstroom kunnen in principe tot aan de keurzone en KW zone (in totaal 10 meter vanaf de beek) worden gebouwd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta onderzoekt de mogelijkheden om de huidige bedding en de KRW zone van de Beilerstroom om te vormen naar een flauwe oever. Hierdoor ontstaat er een zomer- en winterbedding van de beek. Binnen het ontwikkelgebied ligt een ven. Dit ven heeft een eigen biotoop en waterhuishouding. Dit ven moet niet verbonden worden met het watersysteem van Beilerstroom, omdat de kans op verstoring aanwezig is.

Vertaling naar het bestemmingsplan: ten behoeve van het borgen van de eigen waterhuishouding van het ven is binnen de bestemming 'Natuur' een strijdig gebruiksbepaling opgenomen.

7. De waterafvoerende functie van de bestaande sloten moet in stand

worden gehouden

De waterafvoerende functie van de bestaande sloten moet in stand gehouden worden.

Bestaande sloten mogen niet gedempt worden. Eventuele aanpassingen moeten

gecompenseerd worden.

8. Elke wooneenheid dient een voorziening aan te leggen voor het afvalwater.

9. Neerslag die op het perceelniveau valt, dient binnen het eigen perceel te worden

verwerkt. Dit kan ook collectief worden opgepakt.

10. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied houden aan de geldende eisen en/of beperkingen.

ad 8, 9 en 10: zie voor een verdere toelichting paragraaf 4.8 Water

Vertaling naar het bestemmingsplan:

Ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied is op de verbeelding de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Verder zullen in de op te stellen kavelpaspoorten afspraken gemaakt gaan worden over afvalwater en waterberging.

11. Bij bepaalde archeologische verwachtingswaarden moeten werkzaamheden onder archeologische begeleiding uitgevoerd worden

In het plangebied is gedeeltelijk sprake van een hoge archeologische verwachting voor het voormalige beekdal en voor de randen van de ovale laagte. Om mogelijke vindplaatsen vroegtijdig in kaart te brengen is vooraf karterend booronderzoek wenselijk in deze zones. De uitkomsten kunnen worden gebruikt bij het maken van een inrichtingsplan voor de woonlocaties. De diepere bodemingrepen kunnen alleen plaats vinden onder archeologische begeleiding in deze zones. Dit afhankelijk van de inrichting van het

gebied.

12. De hoofdontsluiting van het plangebied Lievingerveld vindt plaats via de lokale weg Lieving

13. Parkeren vindt plaats op eigen erf

14. De aanleg en het onderhoud van de kavelwegen zijn de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers en dient in verenigde vorm plaats te vinden

ad 12, 13 en 14:

Het woongebied 'Lievingerveld' wordt ontsloten via de lokale weg Lieving (tussen Lieving 15/17 en aansluiting Tolmaatsweg). Dit is een erftoegangsweg B. Dit betekent dat deze weg de laagste categorie in verkeersfunctie heeft en bedoeld is om toegang tot de percelen te verschaffen. De weg ligt momenteel buiten de kom. Lievingerveld zal binnen de bebouwde kom komen te liggen. Lieving zal worden ingericht als een 30 km-zone.

Dit betekent ook dat de diverse verkeersdeelnemers gemengd gebruik maken van de weg. De weg Oosterstraat-Lieving-N856 is gecategoriseerd als erftoegangsweg A en is naast uitwisseling met de aanliggende percelen ook gericht op doorstroming en verkeersafwikkeling. Hier geldt een maximumsnelheid van 50 km/u.

Vanuit het gebied ligt het trein/busstation op 1.500 meter en het winkelcentrum op 2.000 meter. Dit zijn voor de toekomstige inwoners ideale afstanden voor verplaatsingen per (elektrische) fiets. Er zijn diverse bushaltes op de Oosterstraat-Lieving-N856, waardoor het voor toekomstige inwoners van het laagdrempelig is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Ook zijn de bushaltes en het station toegankelijk voor mindervaliden.

Het woongebied 'Lievingerveld' is een verblijfsgebied. Parkeren moet op eigen erf of op de weg. Er worden geen openbare parkeerplaatsen aangelegd.

De aanleg van de wegen van de hoofdontsluitingsweg Lieving naar de kavels geschiedt door de initiatiefnemers. Hiervoor zijn de initiatiefnemers verplicht zich te verenigen, in welke vorm ook. Dit is een voorwaarde om een goedgekeurd kavelpaspoort te krijgen en om een koopovereenkomst te sluiten. De statuten van de op te richten verenigde vorm worden goedgekeurd door de gemeente.

Vertaling naar het bestemmingsplan

Omdat de weg Lieving de hoofdontsluiting van het nieuwe woongebied wordt, is deze weg onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. Vanwege de geluidscontour rondom deze weg mag er niet te dicht op de weg worden gebouwd. Daarom is er een bebouwingsvrije zone aangebracht ( aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone'). Voor wat betreft het parkeren op eigen erf: in de regels is hiertoe binnen de bestemming 'Groen - Uit te werken' een bepaling opgenomen.

Spelregels

Lievingerveld biedt principieel ruimte aan de wensen en de creativiteit van burgers en andere initiatiefnemers. Vooraf wordt alleen het hoognodige vastgesteld, met 'een set van 7 uitgangspunten die het algemeen belang garanderen' en een ongekende vrijheid biedt aan iedereen die Lievingerveld wil mee ontwikkelen. Minder en minder strikte spelregels, maar wel duidelijk voor iedereen.

De zeven uitgangspunten zijn:

  • 1. Mensen maken Lievingerveld.
  • 2. Vrije keuze in kavels.
  • 3. Kavelopzet met vaste ruimteverdeling.
  • 4. Initiatiefnemers bouwen mee aan infrastructuur.
  • 5. Kavels zijn verregaand zelfvoorzienend.
  • 6. Iedere kavelontwikkeling is financieel zelfvoorzienend.
  • 7. Publieke investeringen zijn volgend.
2.2.3 Kavelpaspoort

De toekomstige bewoners van Lievingerveld moeten een kavelpaspoort aanleveren. In het kavelpaspoort is het aan de toekomstige bewoner om aan te geven hoe hij of zij invulling geeft aan de spelregels en randvoorwaarden. Het uitgebreide en technische document van de 'Kader en Spelregels Lievingerveld' is samengevat in het document 'Kavelpaspoort'. Het document 'Kavelpaspoort' is een soort leidraad om te komen tot een kavelpaspoort. Het goedgekeurd kavelpaspoort is nodig om de grond te kunnen kopen en een succesvolle vergunningaanvraag in te dienen.

De gemeente geeft veel ruimte aan creativiteit en wensen. Alleen het hoognodige is vastgelegd om zo het algemeen belang te garanderen. In het document 'Kavelpaspoort' zijn de aanvullende voorwaarden op de spelregels en de randvoorwaarden geformuleerd.

Het document 'Kavelpaspoort' is als Bijlage 4 Kavelpaspoort bij deze toelichting bijgevoegd.

Spelregels van de kavelopzet

Bij het ontwerpen van de woning zal met onderstaande spelregels rekening moeten worden gehouden:

  • 1. De grond rondom de woonerf bestaat voor minimaal 40% uit (groen) weide.
  • 2. Het woonerf mag maximaal 25% van je kavel zijn.
  • 3. Er moet tenminste 3 meter van de kavelgrens af gebouwd worden.
  • 4. Er dient minimaal aan twee kanten van de kavel ruimte (van 3 meter breed) reserveert te worden voor de ontsluiting van de kavel en voor kabels en leidingen.
  • 5. Het woonerf grenst aan één kant aan de ontsluitingsweg. De vorm van het woonerf mag zelf worden gekozen maar deze moet wel aanééngesloten zijn.
  • 6. De hoogte van een bouwwerk is maximaal 10 meter.
  • 7. Het bouwplan moet leiden tot een logische verkaveling.

In het document 'Kavelpaspoort' worden ook de aanvullende voorwaarden op de spelregels verwoord:

  • 1. Op de kavel mogen meerdere wooneenheden worden gebouwd. Alle woningen de worden gebouwd, komen binnen het woonerf. Dit moet duidelijk worden aangegeven in het kavelpaspoort.
  • 2. Parkeren wordt gerealiseerd binnen het woonerf (minimaal twee parkeerplaatsen per woning/wooneenheid). Eén parkeerplek mag in de garage gesitueerd worden.
  • 3. De toekomstige straten in Lievingerveld hebben nog geen naam. Dat betekent dat de definitieve adresgegevens van de kavels nog niet bekend zijn. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd.
  • 4. De woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en voor kleinschalige, ambachtelijke, bedrijfsmatige activiteiten. Het beroep of activiteit moet wel door de bewoner zelf worden uitgeoefend. Horeca en detailhandel zijn niet toegestaan.
  • 5. De peilhoogte van de woning wordt bepaald in overleg met de gemeente.

Uit de gegevens in het kavelpaspoort moet blijken dat wordt voldaan aan bovenstaande spelregels en aanvullende voorwaarden. Ook dient in het kavelpaspoort aan te worden gegeven met welke condities rekening moet worden gehouden en hoe de toekomstige bewoner hier mee om wilt gaan bij de bouwwerk(en) en de overige inrichting van de kavel. In het kavelpaspoort dienen ook de randvoorwaarden zoals geformuleerd in het document 'Kader en spelregels' te worden betrokken. Uit het kavelpaspoort moet blijken hoe de voorzieningen zijn geregeld. Het bouwplan moet voldoen aan het bestemmingsplan Lievingerveld. In je kavelpaspoort dient tevens aan te worden gegeven hoe de aanleg van de weg is geregeld en hoe de erfafscheidingen worden vormgegeven. Tot slot moet er in het kavelpaspoort staan welke duurzaamheidsmaatregelen er zijn genomen.

De bovenstaande spelregels zijn vertaald in de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Groen - Uit te werken'. Voor zover planologisch relevant zijn de bovenstaande aanvullende randvoorwaarden opgenomen in de bouw- en gebruiksvoorschriften van deze bestemming.

2.3 Welstand

De gemeente kiest er voor om binnen het buurtschap Lievingerveld welstandsvrij bouwen toe te staan. Dit is door de gemeenteraad bij vaststelling van dit bestemmingsplan besloten. De belangrijkste reden om te kiezen voor welstandsvrij bouwen is dat de gemeente meer vrijheid wil bieden aan toekomstige bewoners bij de bouw van hun nieuwe woning. Een andere reden voor welstandsvrij bouwen is het voordeel van minder regels, dus meer vrijheid, gemak en soms ook meer snelheid voor de burger. Dit betekent echter niet dat daarmee ook de kwaliteit van het bouwwerk wordt losgelaten. Het bouwwerk dient te passen binnen de ambities die aan het woongebied worden gesteld. In de praktijk betekent dit dan ook dat bouwplannen in goed overleg met de initiatiefnemer worden ontwikkeld en binnen de gemeentelijke organisatie aan het 'kwaliteitsteam' zal worden voorgelegd. De keuze voor architectuurstijl is vrij. Er worden geen voorwaarden gesteld. In Lievingerveld zijn tevens alle kapvormen toegestaan. Ook worden geen regels voor de nokrichting opgelegd: de nok mag dus zowel haaks als evenwijdig aan de straat staan.

Welstandsvrij bouwen betekent niet dat er geen regels meer zijn. Er zal nog steeds worden getoetst aan het bestemmingsplan en voor de bouw van een woning blijft het verkrijgen van een omgevingsvergunning noodzakelijk. Ook de (technische) eisen die op grond van het Bouwbesluit worden gesteld, worden nageleefd.

2.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen en duurzaam ontwikkelen van een eigen buurtschap is 'samen' bouwen met aandacht voor mens, natuur en economie. Het uiteindelijke doel is dat er bij de realisatie van het huis, woonomgeving en voorzieningen alleen duurzame energie en materialen worden toegepast en dat deze een positieve bijdrage leveren aan mens, natuur en economie.

Duurzaamheid heeft niet alleen te maken met energie, water en materialen, maar ook met gezondheid, gebruiksgemak, flexibiliteit, gebruiks- en onderhoudskosten en waardevastheid. Als handreiking om een duurzaam buurtschap te ontwikkelen en te bouwen, heeft de gemeente een brochure uitgebracht waarin de toekomstige bewoner inspiratie op kan doen en wat de mogelijkheden zijn om de woning en de buurt vorm te geven. De brochure wordt onderdeel van het kavelpaspoort zodat belangstellenden een goed beeld hebben van hoe en op welke wijze duurzaamheid vorm kan worden gegeven binnen het nieuwe buurtschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het vaststellen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Uit actuele jurisprudentie blijkt dat een woningbouwontwikkeling in deze omvang is aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom worden ruimtelijke plannen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Als basis voor de toetsing is gebruikgemaakt van het relevante onderliggende provinciale en regionale beleid en onderzoek.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De ladder bestaat uit de volgende twee treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking

Ten behoeve van de ladder voor duurzame verstedelijking is een afzonderlijke onderbouwing opgesteld. Deze is als Bijlage 5 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijkingbij de toelichting gevoegd. De conclusies uit deze ladderonderbouwing worden hieronder samengevat weergegeven:

  • Kwantitatieve behoefte: Het project Lievingerveld geeft invulling aan de woningbehoefte in de gemeente Midden-Drenthe. De woningbehoefte in de gemeente is 625 woningen, waarvan 385 in het cluster Beilen. De plancapaciteit in alle bekende 'harde' en 'zachte' plannen is 861, waarvan 438 in het cluster Beilen. Slechts een deel van de plancapaciteit bestaat uit 'harde' plannen. Hieruit wordt geconcludeerd dat er ruimte is voor het toevoegen van 'harde' plannen.
  • Kwalitatieve behoefte: Uit de vraagprognose volgt een additionele behoefte van 580 eengezinswoningen in de koop in Midden-Drenthe. De huidige plannen die op dit moment bekend zijn in Midden-Drenthe naar dit woningtype komen nu uit op 316 woningen. Het aantal woningen in het organisch buurtschap Lievingerveld is hier nog niet in meegenomen. Doordat dit buurtschap echter groeit op basis van directe en concrete vraag, is het niet zeker dat alle 150 geplande woningen hierin gerealiseerd gaan worden voor 2025 en in het woningtype eengezinswoning. Doordat dit buurtschap groeit op basis van de directe en concrete vraag, van initiatiefnemers, wordt deze plancapaciteit gedurende de looptijd verder gedifferentieerd. In het Cluster Beilen bestaat de grootste behoefte aan het toevoegen van vrijstaande koopwoningen of andere type woningen. Het plan Lievingerveld geeft hier mogelijk invulling aan. De totale plancapaciteit biedt voldoende ruimte om alle typen woningen nog te kunnen realiseren. De markt bepaalt de daadwerkelijke invulling daarvan.
  • Om de variatie in het woningaanbod en de keuzevrijheid van mensen te vergroten zet de gemeente verschillende instrumenten in, waaronder het bieden van ruimte aan vernieuwende, alternatieve woonvormen en CPO. Het project geeft invulling aan de vraag naar grondgebonden landelijk wonen met ruimte voor diverse nevenfuncties.
  • Locatiekeuze: In dit geval is sprake van transformatie buiten bestaand stedelijk gebied. Het beoogde landelijke extensieve/experimentele woonmilieu met een zeer lage woningdichtheid is niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling voldoet zowel voor wat betreft de (kwantitatieve en kwalitatieve) behoefte als voor wat betreft de locatiekeuze (buiten bestaande stedelijk gebied) aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

Actualisatie Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV)

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de POV te actualiseren. Provinciale Staten van Drenthe hebben op 23 september 2015 de POV vastgesteld.

In de verordening is in artikel 3.7 'werken met kernkwaliteiten', vastgelegd dat, indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. In de verordening is voorts opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Onder kernkwaliteiten worden de kwaliteiten verstaan die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe voor wat betreft:

  • archeologie;
  • aardkundige waarden;
  • cultuurhistorie;
  • landschap;
  • rust;
  • natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0009.jpg"

Figuur: Kernkwaliteit landschap ( Bron: Verordening Provincie Drenthe) (geel=esdorpenlandschap, blauw=beekdal, bruin=es)

Met dit bestemmingsplan wordt een aantal kernkwaliteiten uit de Provinciale Omgevingsverordening geraakt: het betreft de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorische waarden en Archeologie. Het plangebied maakt voor een groot gedeelte onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Voor wat betreft de wijze waarop hier in dit bestemmingsplan rekening mee wordt gehouden wordt verwezen naar de paragrafen 4.9 Archeologie en 4.10 Cultuurhistorie. Voor het onderdeel Archeologie is onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Het eerste en tweede lid van artikel 3.36 van de verordening geven bescherming aan belangrijke beekdalen. Kapitaalintensieve functies worden daar geweerd. Daarbij gaat het om woon- en werkgebieden en kapitaalintensieve vormen van agrarisch grondgebruik, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderijen en kwekerijen. Uitzonderingen op het vrijwaren van het gebied van kapitaalintensieve functies kunnen gemaakt worden in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen en een aantal andere voorwaarden.

Dit hoofdstuk van de verordening dwingt via het derde lid van artikel 3.36, voor zover nodig, ruimtelijke bescherming van waterbergingsgebieden af. In de praktijk betekent dit dat een zogenaamde gebiedsaanduiding moet worden gehanteerd. Andere functies dan waterberging kunnen dan worden toegekend en uitgeoefend als deze aan het gebruik van het gebied voor waterberging niet in de weg staan.

Ruimtelijke bescherming van het functioneren van een grondwaterwingebied maakt minimaal het overnemen van de begrenzing van deze bescherming in het betreffende ruimtelijk plan nodig. Meer specifiek gaat het om gebieden die in de verordening zijn aangewezen als Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied, Verbodszones diepe boringen en Grondwaterbeschermingsgebied Drentsche Aa en als zodanig op de bij deze verordening behorende kaart zijn aangeduid. De provincie verwacht van gemeenten dat ze in een ruimtelijk plan aangeven in hoeverre het plan bijdraagt aan de provinciale beleidsdoelen voor grondwaterbeschermingsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0010.jpg"

Figuur: beekdal en bergingsgebied (Bron: Verordening Provincie Drenthe)

Vertaling naar dit bestemmingsplan:

Dit bestemmingsplan maakt kapitaalintensieve functies binnen een beekdal mogelijk. In paragraaf 1.3 Motivering locatiekeuze wordt nader ingegaan op de locatiekeuze en de in reeds in 2007 verkregen instemming van de provincie ten aanzien van de planvorming aan de oostzijde van Beilen. In paragraaf 2.1 Huidige situatie wordt (onder het kopje 'uitbreidingsruimte voor woningbouw) nader ingegaan op de wenselijkheid om aan de oostkant van Beilen te gaan bouwen. De randvoorwaarden vanuit provincie en waterschap die met deze instemming samenhangen hebben in grote mate te maken het de betekenis van het gebied als beekdal. De waterbergend functie dient gewaarborgd te blijven, evenals de functie als grondwaterbeschermingsgebied. Om deze functies te borgen zijn in het bestemmingsplan verschillende regelingen opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Water.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!"

Deze structuurvisie (vastgesteld juni 2012) geldt voor de hele gemeente en legt in grote lijnen het beleid voor de komende tijd vast. De thema's die in de structuurvisie aan de orde komen zijn:

  • wonen;
  • economie/ondernemen;
  • recreatie en toerisme;
  • landschap, natuur en landbouw;
  • verkeer en vervoer;
  • voorzieningen, zorg/leefbaarheid;
  • wateropgave.

Het is duidelijk dat deze thema's niet strikt gescheiden kunnen worden en vaak in relatie met elkaar staan of zelfs in elkaar overlopen. Binnen elk thema staat steeds de mens centraal.

In de structuurvisie Midden-Drenthe is het thema wonen nader geconcretiseerd. De agenda tot 2030 op het gebied van wonen in deze visie omvat de volgende punten:

  • Locatiespecifieke aanpak van kwaliteitsverbetering in de kernen.
  • Nieuwbouw sluit aan op de woningbehoefte, waarbij flexibiliteit geboden wordt in tijd en doelgroep (= levensbestendig bouwen).
  • Vraag naar woningen is nu met name eenpersoonshuishoudens en gezinswoningen voor ‘lager’ opgeleiden en woningen voor terugkerende jonge gezinnen, waarvan de ouders tijdens studie vertrokken zijn.
  • In kleinschalige gebieden herbestemmen van boerderijen tot bij voorbeeld het nieuwe erven concept (= voormalige boerderijen waar burgers bij elkaar op een erf wonen en het landschap eromheen beheren).
  • Nieuwbouw van woningen ter compensatie van een bedrijfsbeëindiging in een grootschalig landbouwgebied, in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling, kan plaatsvinden in het nieuwe buurtschap of bij één van de andere kernen.

 

In het uitvoeringsprogramma van juni 2015 wordt voor het thema wonen de ontwikkeling en de doelen van het woongebied ten oosten van Beilen benoemd:

  • nieuw buurtschap organisch laten groeien;
  • de woonmogelijkheden nadrukkelijk bekend maken (bijzonder en experimenteel);
  • kamergewijs ontwikkelen;
  • minimum aan regels.

Woonplan 2012- 2020

In het woonplan 2012-2020 (vastgesteld 13 december 2012) wordt de volgende ambititie geformuleerd: Wie in Midden-Drenthe woont, wil er blijven wonen. De kwaliteit van de woonomgeving is een belangrijke factor. Meer groen in en rond de dorpen is belangrijk. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties krijgen duurzame woningen en het gebruik van alternatieve energiebronnen bijzondere aandacht. Er wordt daarbij een sterk accent op ‘diversiteit’ en ‘kwaliteit’ gelegd.

Bij de uitvoering van het woonbeleid neemt de gemeente het initiatief. De vastgestelde visie en ambitie vormen het sturingskader om zorg te dragen voor een levendige plattelandsgemeente waar het prettig wonen is. De gemeente is daarbij stimulerend en voorwaardenscheppend. Onder meer door te zorgen voor actuele bestemmingsplannen met in- of uitbreidingsmogelijkheden, een actief grond- en grondprijzenbeleid en eisen te stellen aan duurzaam en energiezuinig bouwen.

De bevolking van Midden-Drenthe is divers en is in verandering. De gemeente Midden-Drenthe wil die diversiteit behouden en inspelen op de veranderingen (toename vergrijzing, verdergaande ontgroening) die gaan komen. Dat betekent in ieder geval het creëren van een divers woonaanbod in de gemeente als geheel en in de afzonderlijke dorpen. Naast het bieden van een gevarieerd nieuwbouwprogramma wil de gemeente ruimte bieden aan vernieuwende en ‘alternatieve’ woonvormen. Ook staat de gemeente positief tegenover Collectief Particulier Opdrachtgeverschap.

Uitwerking naar woonprogramma

De visie en ambities en de uitkomsten van het in het kader van het woonplan uitgevoerde woningmarktonderzoek (2009) hebben consequenties voor het benodigde woonaanbod. Om de woningvoorraad aan te laten sluiten bij de verwachte huishoudensgroei is er nieuwbouw van woningen nodig. Het precieze bouwprogramma is afhankelijk van de behoefte uit de markt. Jaarlijks worden daarom ontwikkelingen in de voortgang van de nieuwbouw in beeld gebracht. Indien nodig wordt het programma op basis van actuele woningmarktinformatie bijgesteld.

Woonplan 2017-2021

De gemeente bereidt een nieuw woonplan voor. Het concept-woonplan 2017 - 2021 ligt momenteel ter inzage. In het Woonplan verwoordt de gemeente haar visie op het wonen voor de periode 2017- 2021. In het plan zijn de ambities en richtingen voor de toekomst op het gebied van wonen vastgelegd. Onderwerpen die in het Woonplan aan bod komen zijn: woningbehoefte en ontwikkelingen met betrekking tot de woningvoorraad, voldoende betaalbare woningen, verduurzaming van de woningvoorraad, leefbaarheid en wonen en zorg.

Ten behoeve van het op te stellen woonplan is in het najaar van 2016 in opdracht van de gemeente en woningcorporaties Actium en Woonservice een woningmarktanalyse uitgevoerd. Het onderzoek biedt onder meer inzicht in de huidige woningmarkt in de gemeente Midden-Drenthe en de bevolkings-en woningbehoefte ontwikkeling voor de komende jaren.

In het concept-woonplan wordt onder het kopje "Energieneutraal wonen stimuleren in Lievingerveld" het volgende vermeld: "Aan de oostkant van Beilen, in het nieuwe buurtschap Lievingerveld,willen we duurzaamheid stimuleren. Het gaat om een gasloze woningbouwlocatie waarbij toekomstige bewoners veel vrijheid krijgen om hun woondroom te realiseren. Slechts een beperkt aantal spelregels zijn van toepassingen en we onderzoeken in hoeverre we energieneutraal bouwen zoveel mogelijk kunnen verankeren in het bestemmingsplan". Het woonplan vermeldt voorts dat het de bedoeling is dat een buurtschap ontstaat waarbij toekomstige bewoners veel vrijheid krijgen om hun woondroom te realiseren. Zij zorgen daarbij zelf voor de aanleg van wegen en andere nutsvoorzieningen.

In Lievingerveld is ruimte voor nieuwe woonconcepten waarbij een extreem duurzame ontwikkeling wordt nagestreefd. Hierbij past een laag ontwikkelingstempo, zodat telkens goed ingespeeld kan worden op de actuele woningbehoefte. De plancapaciteit van het gebied bedraagt 150 woningen.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) 2012-2020

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan is een strategisch beleidsdocument ten behoeve van het verkeers- en vervoersbeleid. Het is een visiedocument waarin het verkeer- en vervoerbeleid van de Gemeente binnen een bepaalde tijdsperiode wordt omschreven. De Lieving is gecategoriseerd als een erftoegangsweg A (50-80 km per uur).

Landschapsbeleidsplan Midden-Drenthe 2012

Het landschapsbeleidsplan geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het landschapsbeleidsplan benoemt een aantal karakteristieke landschapstypen in Midden-Drenthe. Het doel van het landschapsbeleidsplan is het behouden en versterken van de karakteristieken die bij de verschillende landschapstypen horen. Binnen het plangebied zijn de volgende landschappelijke eenheden te onderscheiden:

  • essen;
  • beekdalen;
  • jonge ontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0011.jpg"

Figuur: Fragment van de kaart 'Landschapstypen' uit het landschapsbeleidsplan gemeente Midden-Drenthe.

Op grond van zichtbare kenmerken kunnen verschillende landschappelijke eenheden worden onderscheiden. Dit op basis van de maat en de begrenzing van de ruimte, de verkaveling, het reliëf, het patroon van wegen en waterlopen, het beplantingspatroon en de aard en groepering van de bebouwing. De belevingswaarde van het landschap is in eerste instantie afhankelijk van de structuurbepalende elementen en van het karakter en de ordening per deelgebied.

Het esdorpenlandschap kenmerkt zich door de volgende eenheden:

  • de dorpen;
  • de goorns, kalver- en paardenweiden;
  • de essen;
  • de beekdalen;
  • de heide;
  • het bos.

Kenmerkende eenheden die horen bij de jonge veldontginningen zijn:

  • agrarische bebouwing langs wegen
  • boscomplexen
  • beplanting langs wegen
  • blokvormig en geometrische verkaveling
  • grootschalig karakter
  • open ruimte

Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.

Visie op Beilen

Deze visie op Beilen is een doorwerking van de in 2012 vastgestelde gemeentelijke

Structuurvisie “Platteland Leeft!” en geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste

ontwikkelingen voor de kern Beilen tot 2030. In de Structuurvisie is Beilen aangewezen als centrale kern van de gemeente Midden-Drenthe. Daarnaast is in de Structuurvisie aangegeven dat in verband met de nog beperkte groei alleen ten oosten van Beilen een gebied met woninguitbreiding wordt voorzien. De overige dorpen groeien in een maat, schaal en ritme die past bij het dorp.

De Structuurvisie geeft aan dat de gemeente Midden-Drenthe zich wil profileren en wil inzetten op vier pijlers. Dit zijn wonen, landbouw, natuur en recreatie. Voor Beilen is uiteraard de pijler wonen van belang.

In de visie wordt nader onderbouwd waarom een uitbreiding met woningbouw aan de oostzijde van Beilen het meest voor de hand ligt. Voor de invulling van de locatie Lievingerveld met woningbouw zal het rapport van GIDZ leidend zijn. Dit houdt in het op een organische wijze laten ontstaan van een

duurzaam nieuw buurtschap. Het rapport van GIDZ is als Bijlage 2 Het buurtschap groeit Rapport GIDZ opgenomen bij deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 150 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 22 februari 2018 is door de gemeenteraad besloten dat geen MER nodig is, zie bijlage 6 Vormvrije mer-beoordeling. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt die worden gebouwd binnen de aandachtszone van bestaande wegen. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.


Toetsingskader

Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Bij de bepaling van Lden wordt het etmaal verdeeld in een dagperiode (07.00-19.00), een avondperiode (19.00-23.00) en een nachtperiode (23.00-07.00) waarvoor het gemiddelde geluidniveau over een heel jaar wordt bepaald.


Het jaargemiddelde niveau over de dagperiode (Lday), de avondperiode (Levening) en de nachtperiode (Lnight) wordt vervolgens gecombineerd tot één getal (Lden). De Lden is daarmee een gewogen energetisch gemiddelde van de drie etmaalperioden waarin een straffactor van 5 dB voor de avondperiode en van 10 dB voor de nachtperiode is opgenomen. Hiermee wordt de extra hindergevoeligheid voor deze perioden in rekening gebracht.


Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden vastgesteld nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere waarde mag de uiterste grenswaarden niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk).

In onderhavig plan bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB (binnenstedelijk).

Onderzoek en conclusie

Van een aantal wegen in de omgeving valt het gebied waar woningen mogen worden gerealiseerd binnen de aandachtzone. Dit betreft de zone (200 meter) voor de weg Oosterstraat/Lieving) en 250 meter voor de weg: N856 Lieving). Voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarvoor de verkeersintensiteiten en verkeerssamenstelling zijn overgenomen uit het gemeentelijk verkeersmodel voor het jaar 2030.

N.B. De ontsluitingsweg (ook genaamd "Lieving") zal een weg zijn waarvoor een maximum snelheid van 30km/h zal gelden; daarmee valt deze weg buiten de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer. In de jurisprudentie is om deze reden bepaald dat een akoestische afweging bij het opstellen van een ruimtelijk plan nodig is met een verwijzing naar een goede ruimtelijke ontwikkeling. Omdat het bestemmingsplan een totaal van 150 woningen mogelijk maakt met de mogelijkheid tot onder andere aan huis gebonden beroep, mantelzorg, gastouderopvang en Bed &Breakfast is deze weg ook beschouwd in het onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0012.png"

Figuur: wegen in/rond plangebied

Vertaling naar het bestemmingsplan

In de navolgende figuur zijn de aandachtzones opgenomen als ook de berekende geluidcontouren rondom de relevante wegen. Hieruit blijkt dat een deel van het plangebied binnen de aandachtzone valt, maar de geluidbelasting vanwege de weg in het gebied onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.

Het buurtschap Lievingerveld wordt een aparte (nieuwe) plaats. Omdat het eindstreven 150 woningen is, is het gezien de verkeersstructuur voor de hand liggend om op de wegen binnen het plangebied (en dus ook op de zijstraat Lieving) een maximumsnelheid van 30 km/u in te stellen. Voor de hoofdontsluitingsweg Lieving is er daarom van uitgegaan dat deze als 30 kilometerzone wordt ingericht en ook als zodanig wordt vastgelegd door de gemeente. In dat geval kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening gebouwd worden op 14 meter afstand uit de as van deze weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0013.png"

Figuur: Aandachtsgebieden bestaande gezoneerde wegen en geluidcontouren (2030) incl. aftrek artikel 110g wgh

Overige aandachtspunten: Bebouwde kom

Voor het plangebied zal op grond van de huidige uitgangspunten een nieuwe bebouwde komgrens (wegenverkeerswet 1994) moeten worden vastgesteld om te mogen spreken van binnenstedelijk gebied ter hoogte van het woongebied (de nieuwe plaats "Lievingerveld").

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Onderzoek

Rondom het plangebied is sprake van enkele bedrijfsvestigingen. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven:

  • autobedrijf Harry van Egten aan de Makkum 1-3 in Beilen;
  • De Vries Mechanisatie (agrarisch dienstverlenend bedrijf) aan de Lieving 45 in Beilen;
  • Enkele grondgebonden agrarische bedrijven;
  • Vestiging Friesland Campina op bedrijventerrein De Zuidmaten.

Voor het autobedrijf (milieucategorie 2; Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven) geldt op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een aan te houden richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand tot het plangebied wordt ruimschoots voldaan. Ook is ter plaatse een carwash aanwezig (milieucategorie 2; Autowasserijen). Hiervoor geldt ook een aan te houden richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand tot het plangebied wordt ook ruimschoots voldaan. Dit autobedrijf vormt dus geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Voor het agrarisch dienstverlenend bedrijf geldt dat deze redelijkerwijs valt te scharen onder dienstverlening ten behoeve van de landbouw (o.a. loonbedrijven) groter dan 500 vierkante meter. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een aan de houden richtafstand van 50 meter tot gevoelige functies. De afstand tot het plangebied is groter dan deze 50 meter. Dit agrarisch dienstverlenend bedrijf vormt dus geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

Daarnaast liggen er ten zuiden en ten oosten van het plangebied enkele grondgebonden agrarische bedrijven. De afstand tussen het plangebied en de grondgebonden agrarische bedrijven is in alle gevallen meer dan 150 meter. Milieuhinder (waar onder geur) van deze agrarische bedrijven op het plangebied is dus niet aan de orde.

Op circa 500 meter ten westen van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Zuidmaten. Hier is een Zuivelproductiefabriek van Friesland Campina gelegen. Voor een dergelijke vorm van bedrijvigheid geldt maximaal milieucategorie 5.1 met een aan te houden richtafstand van 500 meter tot gevoelige bestemmingen. De afstand tot het plangebied is circa 520 meter. Er wordt daarmee aan de richtafstand voldaan. De ligging van deze zuivelproductiefabriek vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Er wordt immers in alle gevallen voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Ook vormt de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de genoemde bedrijven (omgekeerde werking). Er is sprake van goede ruimtelijke ordening.

4.4 Bodem

4.4.1 Bodemgesteldheid

Achtergrondinformatie

De samenstelling van de bodem is zeer bepalend voor de gebruiksmogelijkheden van de locatie en kan alleen in de totale Drentse context worden beschouwd. Het Drents plateau is opgebouwd uit keileem dat is afgezet in de voorlaatste ijstijd. Op veel plaatsen ligt hier een laag dekzand op uit de laatste ijstijd. Aan de lager gelegen randen liggen veengebieden. Het plateau wordt ook wel vergeleken met een omgekeerd soepbord. Midden-Drenthe ligt boven op dat soepbord. Het smeltende ijs heeft geulen getrokken door het landschap, de huidige beekdalen. Op de hoger gelegen zandgronden zijn de bewoning en ontginning begonnen. Daar ontstond de es, de gemeenschappelijke akker. Vaak ligt deze wat hoger dan het naastgelegen dorp. Die hoge ligging is deels ontstaan door de wijze van bemesting van de essen, en deels doordat de locaties van zichzelf al hoger lagen.


Het plangebied ligt op de overgang van hogere gronden van de zuidelijk gelegen essen (Noordkamp, Makkummer Esch en Holther Esch) naar het beekdal van de Oude Vaart - Beilerstroom. De essen liggen op 15 meter boven NAP, de locatie op 14 tot 13 meter NAP en het beekdal op iets meer dan 12 meter NAP. De hogere gronden zijn overwegend zandig met hier en daar keileem. Het beekdal heeft moerige gronden met een toplaag van veen. De zandlagen zitten hier wat dieper. De overgang tussen de twee wordt gekenmerkt door grondlagen waarbij zand en veen relatief dicht onder het oppervlak op elkaar liggen. De locatie ligt op de overgang tussen het beekdal en het zand. Als niet alleen naar de bodemsamenstelling wordt gekeken, maar ook de menselijke activiteiten beschouwen kan onderscheid worden gemaakt tussen het beekdal, de oude veldontginning (hoger gelegen zanddelen, en begin van de essen) en jonge veldontginning (lager gelegen delen, die veel later intensief bewerkt werden).


Doorwerking

Ter plaatse van het plangebied is zoals hierboven beschreven sprake van moerige en/of venige ondergrond. Over het algemeen kan worden gesteld dat de draagkracht van deze ondergronden lager is dan bijvoorbeeld zandgronden. Voor het realiseren van woonbebouwing is het dus zaak om de wijze van bouwen af te stemmen op de gesteldheid/ draagkracht van de ondergrond. Via het kavelpaspoort zullen de toekomstige perceeleigenaren op de hoogte worden gebracht van de gesteldheid van de ondergrond alsmede de te verwachten hoge grondwaterstanden in verband met de ligging in een beekdal. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de bouwers om qua bouwwijze en wijze van funderen hierop in te springen. Kruipruimteloos bouwen, bouwen op palen zijn voorbeelden om hierop in te springen.

4.4.2 Bodemkwaliteit

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van dit plan is in 2007 een verkennend bodemonderzoek (8 Verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de onderzochte bodem in het plangebied niet geheel vrij is van verontreinigingen. In zowel de grond als het grondwater zijn maximaal licht verhoogde waarden gemeten. Deze waarden zijn dusdanig dat geen risico's voor de volksgezondheid of het milieu zijn te verwachten. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn er geen milieuhygiënische bezwaren voor de voorgenomen transactie van de gronden. De kwaliteit van de bodem vormt dus geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

In het plangebied hebben in tussentijd geen grote wijzigingen plaatsgevonden. Het is daarom de verwachting dat de conclusies uit het onderzoek van 2007 nog steeds van toepassing zijn. Inmiddels is een nieuw bodemonderzoek uitgezet. De resultaten zullen te zijner tijd in het bestemmingsplan worden verwerkt.

4.5 Ecologie

Gebiedsbescherming

De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn het Dwingelderveld, Mantingerzand en Elperstroomgebied. Deze gebieden liggen op respectievelijk circa 4 km, 6 km en 6 km van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de Natura 2000-gebieden vallen significante effecten op het vlak van versnippering, verstoring, areaalverlies en verdroging van de Natura 2000 op voorhand uit te sluiten. Het enige mogelijke effect op de Natura 2000 is het effect van stikstofdepositie als gevolg van een toename aan verkeersbewegingen als gevolg van het de planontwikkeling. Om dit inzichtelijk te maken is een stikstofberekening (Bijlage 9 Stikstofdepositieberekening) gedaan met Aerius Calculator. Uit de berekening komt naar voren dat er geen sprake is van significante effecten op de Natura 2000.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van quickscan flora - en fauna (Bijlage 10 Quickscan Flora en Fauna. Dit onderzoek is gevoegd als bijlage 10 bij deze toelichting. Met dit onderzoek is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën kunnen voorkomen in en direct rond het plangebied. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Dit ontheffingenbeleid wordt voorgezet onder de Nieuwe Natuurwet. Daarnaast komen er algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.

Verder kan het voorkomen van beschermde planten, vleermuizen, broedvogels met vaste rust- en

verblijfplaatsen (ransuil, buizerd, sperwer en havik), amfibieën (heikikker en alpenwatersalamander) en vlinders (grote weerschijnvlinder en veenhooibeestje) niet worden uitgesloten, effecten op deze

soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet c.q. de Nieuwe Natuurwet worden overtreden en/of ontheffing is vereist.


Conclusie

Voor wat betreft het aspect gebiedsbescherming kan het plan onbelemmerd doorgang vinden. Ook zorgen de extra verkeersbewegingen als gevolg van dit plan niet voor een significant hogere stikstofdepositie op de Natura 2000. Qua soortenbescherming geldt wel een mogelijke belemmering. De aanwezigheid van het voorkomen van beschermde planten, vleermuizen, broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (ransuil, buizerd, sperwer en havik), amfibieën (heikikker en alpenwatersalamander) en vlinders (grote weerschijnvlinder en veenhooibeestje) niet worden uitgesloten, effecten op deze

soortengroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op deze soorten heeft gericht nader ecologisch onderzoek plaatsgevonden.

Nader onderzoek (Flora- en fauna inventarisatie)

Als vervolg op het in 2016 uitgevoerde verkennend onderzoek is in 2017 een actualiserend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten. In dit vervolgonderzoek is ook aangegeven hoe hiermee, bij het eventueel voorkomen hiervan, dient te worden omgegaan.

In het vervolgonderzoek wordt geconcludeerd dat de floristische waarden van het plangebied niet groot zijn. Soorten van nationaal belang ontbreken. Het broekbosje is wel vegetatiekundig mooi ontwikkeld. Het is plaatselijk een gaaf voorbeeld van Elzenzegge-Elzenbroek. Ten behoeve van het behoud van het broekbosje is het belangrijk dat deze niet verder verdroogt. Vleermuizen (laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis) komen foeragerend voor. Naast vleermuizen werden roofvogels (sperwer, buizerd) en uilen (ransuil) vastgesteld. Er zijn daarnaast diverse algemeen voorkomende (broed)vogels waargenomen. Er zijn verder geen beschermde soorten aangetroffen gedurende het veldonderzoek. Wel werden algemeen voorkomende beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën waargenomen.

In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen (maart tot augustus) uit te voeren en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). In het gebied foerageren en vliegen mogelijk vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Verder kunnen effecten op broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (sperwer, buizerd, ransuil) niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is ontheffing Wet natuurbescherming vereist. Een ontheffingsaanvraag dient te worden voorzien van een activiteitenplan waarin fasering en maatregelen zijn uitgewerkt. Een ontheffing wordt alleen afgegeven onder voorwaarden. Een ontheffingsaanvraag neemt gewoonlijk vier maanden in beslag. Het aanvragen van de ontheffing is momenteel in voorbereiding. Het vervolgonderzoek (de Flora- en fauna inventarisatie) is als bijlage 11 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid rekening te worden gehouden met:

  • bedrijven (inrichtingen) waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water en door buisleidingen.


Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

In de Regeling Basisnet het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. Op een afstand van 200 meter vanaf het tracé geldt in principe dat geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 meter strekken. De minimale afstand tussen de spoorlijn en plangebied bedraagt circa 500 meter. Door de situering van 150 woningen in het plangebied op circa 500 meter afstand en verder van het spoor zal het groepsrisico niet toenemen door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Het nemen van milieumaatregelen is dus niet relevant.

Onderzoek en conclusie

In de nabijheid van het plangebied ligt een risicovolle inrichting te weten de Beilense vestiging van Friesland Campina Domo. Deze inrichting ligt op ruim 500 meter westelijk van het plangebied. Ter plaatse van deze inrichting vindt opslag van ammoniak plaats (ammoniakkoelinstallatie). Voor deze installatie is geen PR-contour vastgesteld. De afstand tot de grens van het invloedsgebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is bedraagt 0 meter. Voor het plangebied dat op 500 meter is gelegen leidt dit dus niet tot belemmeringen.

Ten westen van de Lieving ligt een hogedruk aardgasleiding. Het betreft hier een leiding van de Gasunie. De invloedszone van deze leiding reikt echter niet tot aan het plangebied. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling van Lievingerveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0014.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met ligging Friesland Campina Domo (1) en hogedruk aardgasleiding (2) ten opzichte van het plangebied (blauw omlijnd)

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.


Tabel: Relevante luchtkwaliteitsnormen

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 ug/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 ug/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 ug/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 ug/m³  


1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.


Besluit niet in betekende mate (NIBM)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden situaties onderscheiden waarbij een project vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt onder andere voor woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft met maximaal 150 woningen ruim onder deze grens, waarmee op voorhand kan worden geconcludeerd dat het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Dit wordt in het kavelpaspoort vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De reactie van het waterschap wordt nog verwerkt in het kavelpaspoort en is nader beschreven in deze paragraaf. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het kavelpaspoort. De notitie is opgenomen als Bijlage 12 Uitgangspuntennotitie waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water. Het doel van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) is het verbeteren van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt en ook voor toekomstige generaties geschikt is. De bedoeling is met maatregelen de natuurlijke situatie weer te herstellen.

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan.
  • Provinciale Structuurvisie.
  • Verordening Ruimte.

Gemeentelijk

  • Watertakenplan 2016 - 2021.

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

4.8.2 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is voor een groot deel gelegen in het beekdal van de Beilerstroom welke het plangebied ten noord- westen begrensd. De ontsluiting naar het plangebied vind plaats via een lokale weg de Lieving die van zuidwest naar noordoost loopt. Het plangebied bestaat voornamelijk uit grasland. Ten westen van de Lieving is een ven gelegen welke is omsloten door groen.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen en sterk lemig fijn zand op (kei)leem. Rond de Beilerstroom is er sprake van grondwatertrap IIIb en IV. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0.25 m-mv en 0.40 m-mv en de laagste grondwaterstand tussen de 0.80 m-mv en 1.20 m-mv is gelegen. Ter hoogte van de weg is er sprake van grondwatertrap Vb, met een hoogste grondwaterstand tussen de 0.25 m-mv en 0.40 m-mv en een gemiddelde laagste grondwaterstand van 1.20 m-mv. Op het hoger gelegen deel ten zuiden van het plangebied is er sprake van grondwatertrap VII met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 1.40 m-mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand van 1.60 m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0015.png" Figuur: Uitsnede bodemkaart Nederland

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen een beschermingszone van een waterwingebied. Het waterwingebied is gelegen op een afstand van 280 meter ten noorden buiten het plangebied. In bijgaande figuur is het grondwaterbeschermingsgebied (blauw) en het waterwingebied (grijs) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0016.jpg"

Figuur: Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied, Provincie Drenthe (ligging plangebied zwarte kader)

Waterkwantiteit

In de huidige situatie liggen langs de plangrenzen enkele oppervlaktewaterlichamen. Langs de zuidwest-, noordwest-, en noordzijde van het plangebied liggen primaire oppervlaktewaterlichamen. De noordelijk en zuidelijk gelegen waterlopen wateren af op de westelijk gelegen Beilerstroom. De stroomrichting van de Beilerstroom is noord-oost naar zuid-west. Verder zijn binnen het plangebied ook kavelsloten en een ven aanwezig. Deze wateren zijn niet opgenomen in de legger van Waterstaatswerken van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het systeem van primaire watergangen rond het plangebied is hieronder weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0017.jpg"

Figuur: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren 2017 waterschap Drents Overijsselse Delta (ligging plangebied zwarte kader)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Beilerstroom is het bovenstroomse deel van het KRW waterlichaam de Oude Vaart. Voor de Oude Vaart geldt op Europees niveau een resultaatsverplichting op het bereiken van een goed ecologisch potentieel. De maatregelen die daar voor worden genomen zijn: natuurvriendelijk onderhoud, natuurvriendelijke inrichting, natuurvriendelijke oever, hermeandering en passeerbaar maken van stuwen.

In het Achtergronddocument Kaderrichtlijn Water (2e planperiode 2016-2021) is ten aanzien van de Beilerstroom het volgende opgenomen: "De gemeente Midden Drenthe heeft aangegeven mogelijkheden te zien om een natuurvriendelijke oever langs de Oude Vaart te combineren en verzoekt hiermee rekening te houden. Hierover is vervolgens verder ambtelijk contact geweest. Het voorstel is nu om het zoekgebied voor de natuurvriendelijke inrichting langs de Oude Vaart te verplaatsen van de westzijde naar de oostzijde van Beilen. Hiermee valt het zoekgebied samen met het ontwikkelingsgebied van Beilen-Oost. In Beilen-Oost heeft de gemeente Midden-Drenthe plannen om een nieuw buurtschap te vormen op basis van organische groei. Daarbij wordt ook de samenhang gezocht met het beekdal van de Beilerstroom (Oude Vaart). Door het zoekgebied voor de natuurlijke inrichting en het ontwikkelingsgebied te laten overlappen, kunnen kansen elkaar versterken. Zeker omdat het waterschap de term 'werk met werk' gebruikt, zou het gebied ten oosten van Beilen een mooie kans zijn."

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied en in de nabijheid daarvan zijn geen waterkeringen aanwezig.

Het gehele plangebied is gelegen binnen het beekdal van de Beilerstroom. In bijgaande figuur is een weergave van het beekdal opgenomen. Het plangebied wordt aan de noord-westkant begrensd door de Beilerstroom. Vanuit de Beilerstroom loopt het maaiveld geleidelijk op richting het oosten van het plangebied. Dit houd in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden in het plangebied ten westen van de weg Lieving. Hierdoor is het niet wenselijk een woning te realiseren met een kelder of kruipruimte. De voorwaarden ten aanzien van bouwen binnen dit gebied worden nog opgenomen in het kavelpaspoort en zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Het plangebied heeft daarmee ook de functie als bergingsgebied (opvang van water in geval van hoge waterstand Beilerstroom).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0018.png"

Figuur: Provinciale Omgevingsverordening 2015 - Beekdal (Bron: Provincie Drenthe) (ligging plangebied zwarte kader, ligging Beilerstroom blauwe lijn)

Afvalwaterketen en riolering

Langs de zuidzijde van de Beilerstroom is recent een persleiding aangelegd, om de rioolwaterzuivering van Westerbork door te koppelen met die van Beilen. Ten oosten van Lieving is het riool dieper aangelegd, zodat het beekherstel (laten hermeanderen) en de aanleg van natuurlijke oevers mogelijk blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0019.png"

Figuur: Uitsnede rioolwater transportleiding, waterschap Drents Overijsselse Delta.

4.8.3 Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een woongebied met maximaal 150 woningen. De invulling van het gebied zal zijn vorm krijgen middels een dynamisch proces. De waterhuishoudkundige aspecten waarbij de initiatiefnemer rekening dient te houden bij het realiseren van het plan wordt in deze paragraaf verder beschreven.

Waterkwantiteit

De bestaande leggerwatergangen zijn in dit plan op de verbeelding opgenomen met een bestemming 'Water' en daarmee geborgd. In dit geval ligt alleen de Beilerstroom deels binnen het plangebied. De Beilerstroom heeft een beschermingszone van 10 meter waarbinnen geen objecten geplaatst mogen worden. De leggerwatergangen langs de randen van het plangebied liggen net buiten de plangrens. De overige greppels en sloten binnen het plangebied zijn mogelijk gemaakt in de overige bestemmingen. Deze wateren worden door de Keur beschermd en mogen niet worden gedempt zonder watervergunning. indien een demping noodzakelijk is zal er compensatie moeten plaats vinden. Het centraal gelegen ven is een waterelement dat 'los staat' van het overige watersysteem. Om die reden is dit ven integraal opgenomen in de bestemming 'Natuur'.

Watercompensatie

De toename van het verharde oppervlak is op dit moment nog niet bekend. Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer een verhard oppervlak van 200 m2 wordt gerealiseerd, 20 m2 moet worden gecompenseerd in de vorm van waterberging op eigen kavel. Deze regel is opgenomen in het kavelpaspoort. In de regels is hiertoe een uitwerkingsregel opgenomen, waarin wordt geregeld dat per kavel 10% van het verhard oppervlak ingezet wordt als water compensatie. In delen van het plangebied is natuurlijke infiltratie niet of nauwelijks mogelijk door het aanwezige fijn zand en keileem. De mogelijkheid bestaat dat bewoners de compensatieberging in gezamenlijkheid, bijvoorbeeld door middel van een vereniging van eigenaren, realiseren.

Afvoernorm

Door een toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Er mag echter niet meer dan 1,6 L/s/ha uit het (toekomstige) stedelijke dan wel bebouwde gebied worden afgevoerd. Het watersysteem dient te worden vertraagd door het vasthouden (infiltreren) of bergen van water binnen het plangebied. Het watersysteem wordt ontworpen rekening houdend met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/10 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21). Het waterpeil mag in de ontwerpsituatie maximaal 30 cm fluctueren. Het ontworpen watersysteem wordt getoetst aan de extreme situatie met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/100 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21).

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de omgeving worden teruggebracht, dat wil zeggen afvoeren in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het regenwaterwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem.

Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Het ontwerp van de waterafvoer alsmede de toetsing daarvan is een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer.

Waterbergend vermogen beekdal

Het plangebied is gelegen binnen het beekdal van de Beilerstroom. Dit houdt in dat het gebied kan overstromen bij hoge waterstanden in de Beilerstroom. Volgens de innundatiekaart van het waterschap blijkt dat 60% van het plangebied bij de berekende T=100 waterstand in de Beilerstroom, een groot deel van het gebied onder water kan lopen. Wanneer er ophoging plaats vindt binnen het plangebied zal het waterbergend vermogen van het beekdal afnemen. Er is dan in het plangebied minder ruimte voor het water waardoor er meer water richting het stedelijk gebied van Beilen zal stromen. Daardoor zal de kans op overstromingen benedenstrooms in bewoond gebied toenemen. Indien het noodzakelijk is om voor een ophoging te kiezen zal dit binnen of nabij het plangebied moeten worden gecompenseerd. De gemeente is verantwoordelijk voor compensatie buiten het plangebied.

De gemeente voert nog een hydrologisch vraagstuk uit naar inundatie, berging en mogelijke ophoging. Vooralsnog is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen waardoor het ophogen van gronden in beginsel niet is toegestaan. Afhankelijk van de uitkomsten van de berekening naar het verlies aan bergingscapaciteit zal deze regeling nader tegen het licht worden gehouden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het Watertakenplan 2016 - 2021 en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een aparte afvoer van afvalwater en hemelwater aan te leggen. Het hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een infiltratie voorziening of het oppervlaktewater. Hierdoor komt schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

Ten zuiden van de Beilerstroom is een rioolpersleiding van het waterschap gelegen. De gemeente voorziet in een basisrioolsysteem dat op één punt aangesloten wordt op de rioolpersleiding van het waterschap. Elke initiatiefnemer moet voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater aansluiten op de basisrioolvoorziening, ongeacht de afstand. Het is niet toegestaan om gebruik te maken van IBA's. Door de overstromingskans binnen het gebied kan de inhoud van de IBA in het oppervlaktewater terechtkomen. Regenwater kan vervolgens of geïnfiltreerd of (vertraagd) worden afgevoerd richting het oppervlaktewater. De systeemkeuze voor wat betreft het basisrioolsysteem is al gemaakt. Het gaat om een vrij verval riool eventueel aangevuld met drukriool. In het kader van het vergunningtraject worden nadere eisen gesteld aan de afvalwaterketen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het noorden van het plangebied direct aan de Beilerstroom gelegen wordt gezocht naar mogelijkheden van een nevengeul vanuit de KRW opgave. In de notitie Kader en spelregels is aangegeven dat er mogelijkheden liggen op het gebied van waterberging, natuurontwikkeling, vismigratie, het verhogen van de landschappelijke- en belevingswaarden. In het noorden van het plangebied direct aan de Beilerstroom gelegen worden de mogelijkheden voor hermeandering onderzocht. De aanleg van een natuurvriendelijke oever of de aanleg van een accolade profiel in de Beilerstroom moet nog verder worden onderzocht. Dit betekent dat activiteiten binnen de beschermingszone van de Beilerstroom niet worden toegestaan. In het bestemmingplan is dit vertaald in een bebouwingsvrije zone van 10 meter breed vanaf de Beilerstroom. De zone is op de verbeelding weergeven.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen, lood, koper en zink zijn niet toegestaan. Het toepassen van exoten en/of plaagplanten, bij de inrichting van waterpartijen, is eveneens niet toegestaan. Omdat deze ernstige schade kunnen veroorzaken aan het watersysteem.

Veiligheid

Het plan maakt de realisatie van maximaal 150 woningen mogelijk binnen het beekdalsysteem van de Beilerstroom. In het beekdal dient rekening te worden gehouden met wisselende waterstanden. In ruim 60% van het gebied is er een verhoogd risico op overstromingsgevaar. Uitgangspunt bij de realisatie van de (woon) bebouwing is dat het vloerpeil van de nieuwe bebouwing voldoende ver boven maaiveld (en de grondwaterspiegel) worden aangelegd om (grond)wateroverlast te voorkomen. Door het waterschap wordt geadviseerd om de nieuwe bebouwing op ten minste 12,8 m +NAP aan te leggen. In onderstaand figuur is de lokale situatie en overstromingskans bij een T=100 waterstand in de Beilerstroom. (T=100 beleid NBW landelijke afspraak) gevisualiseerd. In de regels is het begrip 'peil' hier op afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0020.png"

Figuur: uitsnede T=100 waterstand (G, Klimaatscenario), Waterschap Drents Overijsselse Delta

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Lievingerveld-VST1_0021.png"

Grondwaterbeschermingsgebied

Het noordelijk deel van het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening gelden binnen dit gebied beperkingen voor wat betreft bebouwing en het toelaten van (milieubelastende) activiteiten. Het realiseren van een woongebied leidt niet tot een aantasting van het te winnen grondwater. Bovendien worden er geen bedrijfsactiviteiten toegelaten. In het grondwaterbeschermingsgebied zijn specifieke maatregelen nodig met betrekking tot riolering, verharding, regenwaterbeheer en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Het grondwaterbeschermingsgebied vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. Het grondwaterbeschermingsgebied is op de verbeelding en in de regels opgenomen als 'milieuzone - waterberging en grondwaterwingebied'.

Waterbeheer

In de Keur van het waterschap is geregeld dat een beschermingszone voor primaire watergangen in acht dient te worden genomen. Op grond van artikel 3.1 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszone voor het aanleggen van werken. Dit artikel beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid van het waterstaatswerk wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een watervergunning noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

4.9 Archeologie

Beleid en Normstelling

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.


Gemeentelijk archeologiebeleid

Voor de gemeente is een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Aangezien het plangebied is gelegen in een gebied met mogelijk verhoogde kans op het aantreffen van archeologische waarden is een verkennend booronderzoek en een aanvullend verkennend booronderzoek uitgevoerd.


Onderzoek en conclusie
Op basis van een verkennend archeologisch booronderzoek in het plangebied (Bakker en Spoelstra 2007), een uitgevoerd verkennend booronderzoek ten westen van het huidige plangebied (Bongers 2008), de geologische kaart van Nederland 1:50.000, het Actueel Hoogtebestand Nederland en oude kaarten is een kaart met bekende gegevens vervaardigd.


Op de kaart komen de volgende aardkundige eenheden voor:

  • 1. Keileem afgedekt met dekzand

Keileem is in boringen aangetroffen in de zuidelijke helft van het plangebied en in het uiterste westen van het (toenmalige) plangebied. Het voorkomen van keileem onder een laag dekzand is op de kaart weergegeven met een licht paarse arcering. Opvallend is het ontbreken van de keileem, of het is niet aangeboord, ter plaatse van de twee dekzandkoppen in het zuidelijk deel van het plangebied.

  • 2. Fluvioperiglaciale- en dekzandafzettingen (voormalige Tw 4)

Aan het einde van het Saalien is, als gevolg van grote hoeveelheden smeltwater het keileemplateau (de grondmorene) doorsneden geraakt door erosieve waterstromen. Ter plaatse van deze beken is het keileem volledig geërodeerd. Later, vooral in het Weichselien, zijn deze beekdalen weer opgevuld met allerlei sedimenten. Geconcentreerd in de beekdalen kregen eolische afzettingen geen kans, deze werden immers steeds weer opgeruimd. In de beekdalen vond vooral sedimentatie plaats onder invloed van smeltwater. Eolische (door de wind afgezet) sedimentatie vond wel plaats langs de randen van de beekdalen. Hier is zand afgezet in de vorm van langgerekte duinen. De laaggelegen zandige afzettingen in het gebied kunnen gezien worden als een combinatie van door water en wind afgezet materiaal. Op basis van hoogteligging zijn twee eenheden opgenomen op de kaart. AC-bodems in van oorsprong laaggelegen dekzandgebieden. In deze lagere gebieden zijn later als gevolg van de hoge grondwaterstand beekeerdgronden ontstaan en heeft mogelijk veenbedekking plaatsgevonden. Deze zijn aangegeven met lichtgroen. AC-bodems in van oorsprong hooggelegen gebieden. Dit zijn door ploegen en egalisatie onthoofde podzolbodems (lichtbruine kleur).

  • 3. Veen

In het laagste deel van het beekdal dat ligt in de noord- en noordwestzijde van het plangebied, komt oorspronkelijk veen voor, zoals gebleken is in het door ‘De Steekproef’ onderzochte gebied. Bij het onderzoek van Oranjewoud zijn alleen boringen met een dikke veenlaag aanwezig en ontbreken boringen met een dunne veenlaag, mogelijk is bij de ruilverkaveling het veen hier verwijderd. De ouderdom van het veen is onbekend. Uit de toelichting op de geologische kaart blijkt dat het veen in geulen al gevormd kan zijn vanaf het laat-pleistoceen. De veengroei kan continu zijn doorgegaan tot aan de ontginning in de late middeleeuwen. Een groot deel van de jongere veenlagen is door afgraven, grondbewerking en oxidatie weer verdwenen, waardoor het veen dat er nu nog ligt waarschijnlijk van behoorlijke ouderdom is.

Naast veen in het beekdal komt ook veen voor in de ovaalvormige, deels uitgegraven laagte, ten zuidoosten van de Beilerstroom. Dit veen is niet verbonden met het veen van het beekdal. De laagte is mogelijk van eolische oorsprong of het betreft een pingo-ruïne. Op basis van de ovale vorm is een uitblazingslaagte vooralsnog de meest voor de hand liggende ontstaanswijze. De meertjes in het midden van de laagte zijn ontstaan door het afgraven van veen tussen 1920 en 1970, mogelijk in de oorlogsjaren voor gebruik als brandstof. Onbekend is hoe diep gegraven is en of al het veen is afgegraven. Op de kaart zijn boringen met dunne veenlaag lichtbruin gekleurd. Dikkere veenlagen zijn donkerbruin gekleurd en komen voor in een geulvormige laagte, die bij het onderzoek van de Steekproef duidelijk naar voren is gekomen en die waarschijnlijk doorloopt in de

noordwestpunt van het onderhavig plangebied. Boringen met een bodemverstoring tot in de C-horizont zijn aangeven met een grijs vierkant. Boringen die met vermoedelijk opgebrachte laag zijn aangegeven met een blauwe stip.

Aanvullend verkennend bodemonderzoek

Om de grenzen van de hierboven genoemde eenheden met een middelhoge verwachting

beter te bepalen zijn aanvullende verkennende boringen gezet in het gebied waar veen - en de met veen opgevulde restgeul - worden verwacht. Zowel de geul als de oeverzone hebben een middelhoge archeologisch verwachting en komen bij verstoring in aanmerking voor vervolgonderzoek.

Uit het aanvullend verkennend booronderzoek (september 2016, zie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek) komen de volgende conclusies naar voren:

  • De grens van het voorkomen van veen is bepaald met een boring om de 20-25 meter en verder ingetekend op basis van het AHN. Waarbij gebleken is dat een knikje in het terrein kenmerkend is voor het voorkomen van veen. Deze grens op circa vijf meter nauwkeurig is bepaald. De grenzen van de restgeul zijn niet af te lezen uit het AHN en zijn dus minder nauwkeurig bekend geworden.
  • Er is een goed beeld van de landschappelijk eenheden. In het plangebied worden archeologische resten in de vorm van puntlocaties (kleine jachtkampjes, geofferde objecten, vaartuigen, steigers, et cetera) verwacht, die door middel van booronderzoek of proefsleuf onderzoek moeilijk op te sporen zijn.
  • Indien er graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm voorzien zijn in de zones met een middelhoge archeologische verwachting, dan wordt een vervolgonderzoek aanbevolen door middel van een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden voor het opsporen van archeologische resten.

Aanbevelingen

Het wordt aanbevolen om bodem verstorende activiteiten dieper dan 30 cm-mv in het

adviesgebied, dus de oeverzones(bufferzone) van het met veen opgevulde beekdal en in de met veen gevulde ovaalvormige laagte en graafwerkzaamheden zoveel mogelijk te vermijden. Voor het veen geldt ook dat ontwatering of sterk samendrukken door het opbrengen van grond moet worden voorkomen. Mochten bodemverstoringen in de advieszone onvermijdelijk zijn dan wordt aangeraden om een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Vondsten in het veen en in de oeverzones ter plaatse van beekeerdgronden zijn vaak puntlocaties en niet door middel van booronderzoek op te sporen. Het wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden in het gebied met een middelhoge archeologisch verwachting archeologisch te laten begeleiden.

Doorvertaling in het bestemmingsplan

Archeologie is een mogelijke belemmering bij (bouw)werkzaamheden in de zones met een middelhoge verwachting. Bodemverstoringen in deze zones, dieper dan 30 cm-mv moeten onder archeologische begeleiding geschieden. Om dit te borgen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de zones met een middelhoge verwachting. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' en Waarde - Archeologie 2'. Het veentje (mogelijke pingoruïne) in het westen/centrale deel van het plangebied is onder de bestemming Waarde - Archeologie 1 gebracht: bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm-mv maar kleiner dan 100 m2 geldt een onderzoeksvrijstelling. Het beekdal in het (noord)westen van het plangebied alsmede de oostelijke helft van de oost-west gerichte groenstrook aan de westkant van het plangebied is onder de bestemming Waarde - Archeologie 2 gebracht. Hier geldt bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm-mv en met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 een onderzoeksvrijstelling.

4.10 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is er een zorgplicht voor cultuurhistorie. Alle cultuurhistorische waarden dienen in ruimtelijke plannen meegewogen te worden. Deze maatregel is een gevolg van het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Cultuurhistorische waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. Ze kunnen een bron van inspiratie zijn bij de inrichting van de ruimte en tegelijk iets van het verleden zichtbaar houden. Zo verhoogt cultuurhistorie de kwaliteit van de leefomgeving.


In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Er is dan ook geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De eventueel aanwezige cultuurhistorisch van belang zijnde bebouwing direct rondom het plangebied blijft gehandhaafd. Wel kan aan de aanwezige wegen- en groenstructuur een cultuurhistorische betekenis worden toegekend. De wegenstructuur en de opgaande beplanting langs de Lieving blijven in tact en worden geïntegreerd in de ontwikkeling van het woongebied.

Ten zuiden van het plangebied is een molenbiotoop gelegen rondom de 'Molen van Makkum' in het buurtschap Makkum. De molenbiotoop overlapt het plangebied echter niet, waardoor dit geen (bouw)beperkingen oplevert ter plaatse van het plangebied.

Conclusie: Het aspect cultuurhistorie belemmert de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied niet.

4.11 Planologisch relevante kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en/of hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • hoogspanningsleidingen.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied bevinden zich - met uitzondering van een rioolpersleiding - voor zover bekend geen planologisch relevante kabels en leidingen die een invloed (kunnen) hebben op de haalbaarheid van het plan. Dit aspect werkt dus niet belemmerend. De rioolpersleiding is op de verbeelding weergegeven en onder een afzonderlijke bestemming gebracht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.1 Bestemmingen

In deze paragraaf volgt een korte omschrijving van de op de verbeelding voorkomende bestemmingen.

5.1.1 Groen - Afschermend groen

De bestaande groenelementen (singels, houtwallen) zijn onder de bestemming ' Groen - Afschermend groen' gebracht. Behalve voor groenvoorzieningen ziet de bestemmingsomschrijving toe op voet- en fietspaden, dagrecreatief medegebruik, water en sport- en speelvoorzieningen. Ook openbare nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Er mogen binnen de bestemming 'Groen - afschermend groen' geen gebouwen worden gebouwd.

5.1.2 Natuur

Het bosgebiedje met de daarbinnen gelegen ven centraal in het bestemmingsplan is onder de bestemming 'Natuur' gebracht. De bescherming van de natuurfunctie staat hier voorop, evenals de bosbouwfunctie en houtproductie. Ook ziet de bestemmingsomschrijving toe op cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden worden nagestreefd.

Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en de landschappelijke waarden van dit gebied staat voorop. Ondergeschikte functies kunnen zijn: extensief agrarisch medegebruik, extensief (dagrecreatief) medegebruik en educatief medegebruik. Bestaande ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, waterhuishoudkundige doeleinden (waaronder waterberging) en sloten, beken en poelen zijn eveneens toegestaan. Er mogen binnen de bestemming 'Natuur' geen gebouwen worden gebouwd.

5.1.3 Verkeer

De hoofdontsluiting van het plangebied, de Lieving, is onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. De bestemming ziet toe op verkeer- en verblijfsgebied ten behoeve van erftoegangswegen. Ook fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water zijn mogelijk. Gebouwen zijn in deze bestemming niet toegestaan.

5.1.4 Water

Het gedeelte van de Beilerstroom dat tot het plangebied behoort is onder de bestemming 'Water' gebracht. Hiervoor is qua regeling aangesloten bij de vigerende regeling in het bestemmingsplan buitengebied, uitgaande van het feit dat de huidige loop van de Beilerstroom in tact blijft. De kavelsloten zijn in apart inbestemd maar worden mogelijk gemaakt in de overige bestemmingen.

5.1.5 Groen - Uit te werken

Het grootste gedeelte van het plangebied is onder de bestemming 'Groen - Uit te werken' gebracht. De woonerven en de daarbij behorende weides en de infra zoals die via de kavelpaspoorten worden vormgegeven, zullen binnen deze bestemming gerealiseerd kunnen worden. De bestemmingsomschrijving ziet in hoofdzaak toe op een groene omgeving met daarin het wonen in een nieuw buurtschap. Omdat het gebied ook in de toekomst een groen, grotendeels onbebouwde karakter zal hebben is gekozen voor de bestemming 'Groen- Uit te werken'.

De uit te werken groenbestemming is een globale bestemming die nog moet worden uitgewerkt in de planperiode van 10 jaar. In de bestemming is geen bouwverbod opgenomen, waardoor het mogelijk is om al te kunnen bouwen op grond van de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in de uit te werken bestemming. Als delen van het plangebied worden ingevuld en dus kavelpaspoorten zijn uitgegeven kan een deelgebied later alsnog worden uitgewerkt door middel van het vaststellen van een uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders. De verbeelding is nu nog heel globaal en daarom heel flexibel, dit sluit ook aan op de kaders en spelregels die door de raad zijn vastgesteld. De toekomstige invulling van het gebied is nu immers nog niet bekend. De detaillering kan later door middel van de uitwerkingsplannen. Dit zou bijvoorbeeld in een jaarlijkse cyclus kunnen.

Binnen de bestemming zijn een aan huis verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg en een gastouderopvang toegestaan. Ook lichte bedrijvigheid (van maximaal categorie 1) zijn toegestaan bij de woonfunctie. Hierbij is aangesloten op de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Een Staat van Bedrijven is opgenomen als bijlage bij de regels. Bedrijven van categorie 1 zijn passend in een woonomgeving. In de bouwregels en de specifieke gebruiksregels zijn de spelregels voor de kavelpaspoorten vertaald. Zo zijn gebouwen uitsluitend toegestaan in een woonerf. De bouwhoogte van gebouwen in een woonerf is maximaal 10 meter. In de weides bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,40 meter, dit ten behoeve van bijvoorbeeld erfafscheidingen en omheiningen. Er moet minimaal 3 meter worden aangehouden tot aan de kavelgrens. Ter plaatse van een weide is het vergunningvrij bouwen van gebouwen en overkappingen niet toegestaan. Parkeren moet plaatsvinden op het eigen erf (dus binnen het woonerf).

Het totaal aantal woningen binnen de bestemming Groen - Uit te werken bedraagt maximaal 150. Aan twee zijden van een kavel is ruimte voor infra, ontsluiting, kabels en leidingen. Het woonvlak grenst aan 1 zijde aan de infra en is aaneengesloten. Minimaal 40% van de oppervlakte van een kavel is weide, ten hoogste 25% van de oppervlakte van een kavel is woonerf. Tenslotte dient sprake te zijn van een logische verkaveling in het plangebied waarbij kavels zoveel mogelijk aansluitend worden gerealiseerd met zo min mogelijk tussenruimte. Het idee is dat toekomstige buren elkaar van te voren al opzoeken en de toekomstige invulling van hun woonomgeving samen gaan afstemmen.

Langs de Lieving is een zone op de verbeelding aangegeven, waarbinnen geen geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd (gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg'). Woningen zijn geluidgevoelige objecten.

Langs de Beilerstroom is een zone van 10 meter opgenomen waarbinnen niet gebouwd mag worden. Dit in verband met de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het beekdal ten behoeve van het onderhoud aan de Beilerstroom. Daarnaast is deze zone opgenomen voor het realiseren van KRW-doelstellingen. Zie verder paragraaf 4.8.3 Toekomstige situatie. Op verzoek van het waterschap is een aantal andere regels opgenomen ter bescherming van de waterbelangen in het gebied.

5.1.6 Leiding - Riool

In het plangebied bevindt zich een rioolpersleiding. Deze is onder de bestemming 'Leiding - Riool' gebracht. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

5.1.7 Waarde - Archeologie

Op een gedeelte van het plangebied rust de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie''. Op basis van verkennend archeologisch booronderzoek in het plangebied is geconcludeerd dat archeologie een mogelijke belemmering is bij (bouw)werkzaamheden in de zones met een middelhoge verwachting. Bodemverstoringen in deze zones, dieper dan 30 cm-mv moeten onder archeologische begeleiding geschieden. Om die te borgen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'' opgenomen voor de zones met een middelhoge verwachting.

De dubbelbestemming is onder te verdelen in 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2':

  • 'Waarde - Archeologie 1' is van toepassing op het veentje (mogelijke pingoruïne) in het centrale deel van het plangebied. Behalve de diepte maat van 30 cm-mv geldt hier een onderzoeksvrijstelling voor bouwwerken en bodemingrepen kleiner dan 100 m2.
  • 'Waarde - Archeologie 2' is van toepassing op de overige gebieden met een middelhoge verwachting. Behalve de diepte maat van 30 cm-mv geldt hier een onderzoeksvrijstelling voor bouwwerken en bodemingrepen kleiner dan 1.000 m2.

De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden en mogelijk archeologische waarden in niet gekarteerde gebieden. In de bouwregels is opgenomen dat in dat geval door de initiatiefnemer een rapport dient te worden opgesteld waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat door de voorgenomen ontwikkeling zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

5.2 Gebiedsaanduidingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • 1. geluidzone - weg

Ten behoeve van het wegverkeer op de Lieving is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. De op de verbeelding voor 'geluidzone - weg' aangewezen zone ziet toe op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

  • 2. milieuzone - waterberging en grondwaterwingebied

Het noordelijk deel van het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening gelden binnen dit gebied beperkingen voor wat betreft bebouwing en het toelaten van (milieubelastende) activiteiten. In het grondwaterbeschermingsgebied zijn specifieke maatregelen nodig met betrekking tot riolering, verharding, regenwaterbeheer en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Het waterberging en grondwaterwingebied is op de verbeelding en in de regels opgenomen als 'milieuzone - waterberging en grondwaterwingebied. Voor deze gebieden is de provinciale Omgevingsverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Daarnaast heeft er voorafgaande aan het opstellen van het bestemmingsplan al de nodige communicatie met de buurt en de inwoners van Beilen plaatsgevonden. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Communicatie in voortraject

Onderstaand overzicht geeft een beeld van de verschillende communicatiemomenten die er - voorafgaande aan het op te stellen bestemmingsplan - zijn geweest.

2012 - Rapport GIDZ - het buurtschap groeit

Het rapport is tot stand gekomen middels een participatief planproces. In samenspraak met sleutelpartijen en allerhande experts zijn de wensen van potentiële bewoners, gebiedseigen (potentiële) kwaliteiten en wenselijke ontwikkelingsrichtingen in kaart gebracht. In december 2012 heeft een presentatie van het rapport GIDZ aan de gemeenteraad plaatsgevonden.

2013 - Visie op Beilen

Op 12 december 2013 is de visie op Beilen vastgesteld door de gemeenteraad. Als uitgangspunt voor deze visie is de in 2012 vastgesteld Structuurvisie “Platteland leeft!” genomen. Als uitbreidingsgebied voor woningbouw is de locatie ten oosten van Beilen aangewezen. Basis voor de invulling van dit gebied is het in 2012 opgestelde rapport van bureau GIDZ naar de haalbaarheid van het ontwikkelen van een duurzaam buurtschap ten oosten van Beilen. Aan de visie op Beilen is een uitvoeringsprogramma gekoppeld. In oktober 2013 is de Visie op Beilen gepresenteerd aan de commissie Ruimte en Groen. In december 2013 is de visie vastgesteld door raad.

2013 e.v. - Beilen Oost

In het kader van het project Lievingerveld (onder de voormalige naam Beilen- Oost) heeft de volgende communicatie plaatsgevonden:

  • Februari 2015 stappenplan door college B&W vastgesteld.
  • Maart 2016 - stappenplan toegelicht in de (bestuurlijke) dorpenbezoeken.
  • Oktober 2015 presentatie stand van zaken Visie op Beilen aan commissie Ruimte en Groen.
  • September 2016 - workshop met commissie/raadsleden over concept spelregels en conditiekaart.
  • September 2016 - Toelichting concept spelregels voor het bestuur van Holthe, Lieving, Makkum.
  • September 2016 - woningmarkt-presentatie en start prijsvraag voor nieuwe naam voor het gebied Er is ook een Facebook-pagina Lievingerveld.

Voorontwerpfase

In het voortraject is een aantal keren overleg geweest over het conceptbestemmingsplan met de provincie Drenthe en het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De gesprekken hebben input en nieuwe uitgangspunten opgeleverd voor het plan. Deze zijn verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerp wordt opnieuw voorgelegd aan de provincie en het waterschap voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Natuur en Milieufederatie Drenthe (NMFD), Het Drentse Landschap en Natuurmonumenten hebben op 17 maart 2017 een gezamenlijk vooroverlegreactie ingediend overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze reactie is opgenomen als Bijlage 13 bij deze toelichting. Genoemde instanties zijn van mening dat het ongewenst is om een woongebied van 150 woningen in het beekdal van de Beilerstroom te bouwen. Daarbij roept de keuze voor een globale eindbestemming, waarbij de ontwikkeling van Lievingerveld grotendeels overlaten wordt aan toekomstige bewoners, juist in dit kwetsbare gebied bij heel veel vragen op.

Bij de verdere uitwerking tot het voorontwerpbestemmingsplan is mede op grond van het overleg wat gevoerd is met provincie en waterschap de locatiekeuze voor dit gebied nader onderbouwd en is het name het aspect 'water' verder uitgewerkt en geborgd. Verwacht wordt hiermee voor een groot deel de bezwaren van NMFD, Het Drentse Landschap en Natuurmonumenten weg te kunnen nemen.

Het bestemmingsplan Lievingerveld is op 19 oktober 2017 opnieuw als voorontwerp naar de volgende instanties gestuurd:

1. Waterschap Drents Overijsselse Delta.

2. Natuur- en milieufederatie.

3. Staatsbosbeheer.

4. Stichting Drents Landschap.

5. Provincie Drenthe.

De overlegreacties op de tweede versie van het voorontwerp zijn ook verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In de Nota van vooroverleg zijn de overlegreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De Nota is als Bijlage 14 opgenomen bij deze toelichting.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Een ieder heeft gedurende deze periode de gelegenheid gehad voor het indienen van zienswijzen. De Nota zienswijzen is opgenomen als Bijlage 15.

Er zijn drie zienswijzen ingediend. Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de nota van zienswijzen. In deze nota zijn de zienswijzen samengevat en heeft de gemeente hierop een reactie gegeven. Tevens is in de nota aangegeven of de zienswijzen aanleiding geven om het bestemmingsplan aan te passen. Daanaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, die ook in de nota van zienswijzen zijn benoemd.

Vaststellingsfase

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan Lievingerveld op 22 februari 2018 vastgesteld. Het resultaat van de zienswijzennota is verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.


In dit bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Het kostenverhaal vindt plaats door de uitgifte van de gronden, hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd. Het opstellen van een grondexploitatieplan is dan ook niet aan de orde.