direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hijkerweg 7 Hooghalen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Hijkerweg 7 in Hooghalen in de gemeente Midden-Drenthe. De eigenaar van dit perceel heeft het voornemen om in het kader van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling ruim 2.400 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en hiervoor twee compensatiewoningen te bouwen.

Om de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel Hijkerweg 7 in Hooghalen (kadastraal: gemeente Beilen, sectie W, perceel 544). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0001.png"

Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron:kadastralekaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (geconsolideerd 20 augustus 2014). De gronden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, hebben op dit moment de bestemming 'Agrarisch met waarden -1'. Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van agrarisch - tweede bedrijfswoning'. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

De bouw van twee nieuwe woningen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. Het betreft de volgende onderwerpen: archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, geur, hoogspanningsleidingen, luchtkwaliteit, water en m.e.r.-beoordeling. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied de oorspronkelijke boerderij, een tweede bedrijfswoning en verschillende agrarische bedrijfsgebouwen. In de bedrijfsgebouwen is ruimte gevonden voor stalling en opslag van onder meer caravans, campers en auto's. Het plangebied is voor het overige grotendeels verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie blijven de oorspronkelijke boerderij en tweede bedrijfswoning behouden. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van ruim 2.400 m2 wordt gesloopt. De erfverharding wordt verwijderd.

Ten zuiden van de tweede bedrijfswoning worden twee compensatiewoningen gebouwd. Voor het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De bomenrij op de westelijke perceelgrens wordt doorgetrokken in zuidelijke richting. Op de oostelijke perceelgrens wordt een nieuwe boomsingel aangeplant. De erfbeplanting zal inheems en streekeigen zijn. Zie hiervoor ook de bijlagen Landschappelijk inpassingsplan en Beplantingseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0004.png"

Landschappelijk inpassingsplan

2.3 Beeldkwaliteit

De nieuwe woningen worden ‘als boerenschuren’ op het bestaande, nieuw in te richten erf geplaatst. Hier past een ingetogen en rustig beeld bij. Dit beeld wordt onder andere bereikt door de twee woningen in één lijn met hetzelfde volume achter elkaar te plaatsen.

BEBOUWING
De twee nieuwe woningen zijn geplaatst op het bestaande erf. Ze zijn ondergeschikt aan de bestaande gebouwen, de bestaande boerderij en de tweede bedrijfswoning. De nieuwe woningen zijn ver naar achteren op het erf geplaatst, ten minste 35 m vanaf de voorste erfgrens. De lange oostelijke zijgevels van de twee nieuwe woningen, dat zijn de gevels die grenzen aan het landschap, staan in één lijn met de oostelijke zijgevel van de bestaande tweede bedrijfswoning. Om voldoende ruimte te geven aan de erfbeplanting staan de nieuwe woningen altijd op minimaal 5 m vanaf de zijdelingse en achterste erfgrens.

De nieuwe woningen oriënteren zich op het bestaande erf.

VORMGEVING
De twee nieuwe woningen hebben een rurale uitstraling, ze hebben het karakter van een schuurwoning. Ze passen goed op een boerenerf en te samen met de andere gebouwen vormen ze dit erf. Architectonisch zijn de twee nieuwe woningen tweelingen. De basisplattegrond van de nieuwe woningen is rechthoekig en de massaopbouw is enkelvoudig met een overwegende horizontale geleding.

De schaal en de maat van de nieuwe woningen past bij de schaal en de maat van de bestaande boerderij. De hoofd- en nokrichting van de nieuwe woningen is dezelfde als die van de bestaande boerderij en is evenwijdig met de kavelrichting en staat haaks op de weg. De kap is dominant in het beeld aanwezig. De nokhoogte en de dakhelling van de twee nieuwe woningen is hetzelfde, zodat optisch ook de daklijnen doorgetrokken kunnen worden. De nokhelling varieert tussen de 30 graden en 45 graden. De zijde die grenst aan het landschap heeft– als overgang naar het landschap- een lage gootlijn. Deze gootlijn is niet hoger dan 3 m en deze gootlijn is niet onderbroken door bijvoorbeeld uitsnedes in het dak of door opbouwen.

Het gevel beeld is overwegend gesloten. Bij specifieke functies zoals terrassen,entrees of woonkamers kunnen ook open gevels en puien worden toegepast. De gevels zijn in opbouw gelijkwaardig. De kopgevel is een volwaardige gevel, het is geen ‘blinde’ gevel.

Bijgebouwen en overkappingen zijn ondergebracht in het hoofdvolume van de nieuwe woning. Er worden geen vrijstaande bergingen bij geplaatst.

AANKLEDING
De gebruikte materialen, de kleuren en de details zijn ingetogen en ondersteunen het beeld van twee schuren bij de bestaande boerderij. Het kleurgebruik is bij voorkeur gedekt zoals donkergroen of grijs, antraciet , roodbruin tot bruin of de natuurlijke kleur van het materiaal wordt getoond (riet, zink, hout, glas of steen).

Voor overige beeldkwaliteitsaspecten wordt naar het beeldkwaliteitsplan verwezen. Deze is opgenomen als bijlage 4 bij onderhavig bestemmingsplan, en vormt een basis voor de bestemmingsregels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • het verbeteren van bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit plan past in die lijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

In dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt de bouw van twee woningen niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toets aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld.

De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’.

COMBINATIEMODEL
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0005.png"

Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1.2 is onderbouwd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het plan.

RUIMTE-VOOR-RUIMTE REGELING
Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:

  • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
  • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning ten minste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
  • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
  • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
  • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
  • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Voor het plan wordt ruim 2.400 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt die op 2 juni 2010 al aanwezig was. Saldering op meerdere percelen is niet aan de orde. Het plangebied ligt niet in Natuurnetwerk Nederland of beekdal en bergingsgebied. Als compensatie voor de sloop worden twee woningen gebouwd. Voor de inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoningen is een inpassingsplan opgesteld (zie Hoofdstuk 2 en bijlage Landschappelijk inpassingsplan).

KERNKWALITEITEN
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Archeologie, Landschap, Cultuurhistorie en Aardkundige waarde van toepassing:

  • Archeologie

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

De nieuwe woningen zijn geprojecteerd ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing. De ondergrond is hier naar verwachting al verstoord. De kernkwaliteit is niet in het geding. In de onderzoeksparagraaf archeologie komt dit nader aan de orde.

  • Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Het plan tast geen essen of beekdalen aan. Voor het bestemmingsplan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De kernkwaliteit is niet in het geding.

  • Cultuurhistorie

Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De velden in centraal Drenthe'. De volgende structuren zijn van provinciaal belang en relevant voor het plangebied:

  • Aaneengesloten complexen van stuifzandbossen, boswachterijen en heidegebieden met daarbinnen sporen van oude paden, markegrenzen, postwegen en jongere relicten als radiotelescopen en sporen van de Tweede Wereldoorlog;
  • Visuele relatie tussen dorp, es en beekdal door open doorzichten, dorpsstructuur van open en gesloten ruimtes en verspreide bebouwing;
  • In het gebied rond Hooghalen een dichtheid aan prehistorische bewoningssporen en Grafmonumenten die deels corresponderen met een oude route die het zuidwesten met het midden van Drenthe verbond;

Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Het plan betreft de herontwikkeling van een voormalig agrarisch perceel. Hiervoor is een inpassingsplan opgesteld. De cultuurhistorische structuren worden gerespecteerd. De kernkwaliteit wordt niet aangetast.

  • Aardkundige waarden

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

Het plangebied betreft een bestaand agrarisch perceel. De nieuwe woningen worden gerealiseerd ter plaatse van te slopen schuren. De nieuwbouw vindt daarmee plaats op gronden die naar verwachting al verstoord zijn. De bodemingrepen ten behoeve van dit plan leiden dan ook niet tot een onevenredige aantasting van de kernkwaliteit.

ROBUUSTE SYSTEMEN
Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek het aspect wonen. De provincie vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt.

De provincie biedt ruimte voor het toevoegen van een incidentele woning buiten bestaand stedelijk gebied mits de bebouwing is gelegen in een bebouwingslint of een cluster van bebouwing, er sprake is van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, er sprake is van een landschappelijke inpassing, passend bij de gebiedskenmerken die zijn vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan en het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie en leidt niet tot leegstand elders. Eerder in deze paragraaf en verder in Hoofdstuk 2 en paragraaf 3.3 wordt onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met deze voorwaarden.

VISIE
Ten aanzien van wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Zoals hierboven beschreven past dit plan binnen deze ambitie.

Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonplan 2017-2021

In het Woonplan 2017-2021 is het gemeentelijk woonbeleid verwoord. In het woonplan wordt aangegeven dat het aantal inwoners in Midden-Drenthe af zal nemen, maar het aantal huishoudens tot 2030 nog zal groeien. De gemeente wil initiatieven gericht op hergebruik van bestaande niet-woongebouwen, zoals bijvoorbeeld winkels, scholen en sommige (agrarische) bedrijfsgebouwen, of de vervanging daarvan, bijvoorbeeld ten behoeve van een woonfunctie faciliteren. Hierdoor kan de kwaliteit van de omgeving behouden en versterkt worden.

Afweging
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woningen op een voormalig agrarisch perceel. Door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Het planvoornemen is in overeenstemming met het Woonplan.

3.3.2 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland Leeft'

De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft!' vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van een grote diversiteit tussen de dorpen van het buitengebied van de gemeente. De gemeente wil ruimte voor een grote diversiteit in het woningaanbod, verschillende vormen van landbouw, natuurontwikkeling koesteren en haar toeristische aantrekkelijkheid vergroten. Om deze speerpunten na te streven maakt de gemeente keuzes. Een van die keuzes houdt in dat de gemeente inzet op de pijlers wonen, landbouw, natuur en recreatie. Daarnaast moeten nieuwe ontwikkelingen in de gemeente passen binnen de landschappelijke schaal van de betreffende locatie en moet een dergelijk nieuwe ontwikkeling bijdragen aan de levendigheid van deze dorpen en buurten.

Afweging
Met de in de structuurvisie geformuleerde doelen is dit planvoornemen in overeenstemming. De bouw van twee nieuwe woningen als compensatie voor het slopen van agrarische bebouwing past als nieuwe ontwikkeling in de schaal van zowel het landschap ter plaatse als van het voormalig agrarisch perceel.

3.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan 2012-2020 (GVVP) is het gemeentelijk beleid omtrent verkeer en parkeren verwoord. Dit beleid wordt per thema behandeld. De thema's zijn: bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid. Het thema bereikbaarheid behelst vooral de aandacht voor het bereikbaar houden van de gemeente met auto en fiets. De gemeente Midden-Drenthe is een plattelandsgemeente waarin de afstand tussen de kernen betrekkelijk groot is. Hier dient rekening gehouden te worden door het behouden van een aantal 50 km/u en 80 km/u wegen. Wat betreft het thema verkeersveiligheid dient er in de eerste plaats rekening te worden gehouden met de uitgangspunten van Duurzaam Veilig, waarin staat dat er verblijfsgebieden ingericht dienen te worden met een snelheidsregime van 30 km/u binnen de kom en 60 km/u buiten de kom. Het thema leefbaarheid gaat over de aspecten geluid- en luchtkwaliteit en parkeren. Voor parkeren wordt aangesloten op de kencijfers van de CROW.

Afweging
Het planvoornemen is in overeenstemming met de geformuleerde thema's uit het GVVP. De nieuwe woningen zijn goed bereikbaar, zijn gelegen in een overzichtelijke en veilige verkeerssituatie en voldoen aan de kencijfers van de CROW (zie paragraaf 2.2).

3.3.4 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 1 februari 2018 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen er om heen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit.

Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met de omgeving. Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden-Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat inwoners bij bouwplannen rekening houden met de gevolgen voor de omgeving.

Afweging
Het bouwplan zal moeten voldoen aan de welstandseisen en zal door de Welstandscommissie worden beoordeeld. Alleen met een akkoord van de commissie zal een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen kunnen worden verleend.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wet op de archeologische monumentenzorg is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek
De gemeente Midden-Drenthe beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Het plangebied heeft op deze kaart een hoge verwachting. Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Hijkerweg7HH-VST1_0006.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart met plangebied (groene rechthoek)

De oppervlakte van de nieuwe woningen is, per woning, maximaal 150 m2. De ingreep is daarmee kleiner dan 1.000 m2. Daarnaast zijn de nieuwe woningen geprojecteerd ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing. De ondergrond is hier naar verwachting al verstoord. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie

Kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek
De bestaande woonboerderij en tweede bedrijfswoning blijven behouden. De te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook voor het overige zijn er geen bijzondere waarden in het plangebied aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het projectgebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt.

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek
Het plangebied ligt in rustig buitengebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich in hoofdzaak woonpercelen. Op circa 300 m ten westen van het plangebied bevindt zich een groepsaccommodatie. Voor dit soort verblijfsrecreatieve functies geldt een grootste richtafstand van 10 m. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen op een afstand van circa 300 m van het plangebied. Dit zijn grondgebonden agrarische bedrijven waarvoor een grootste richtafstand van 100 m geldt. Gezien deze afstanden worden de bedrijven niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden door dit plan. De functies vormen ook geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Kader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek
Voor dit plan wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd verwerkt in het plan.

4.4 Ecologie

Kader
Ten aanzien van het aspect ecologie is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderzoek
Op basis van de uitgevoerde veldinventarisatie (d.d. 9 maart 2020) is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkelingen een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig.
In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Op basis van de stikstofberekening (Bijlage 2 Aerius-berekening) kan worden bepaald of een vergunning van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan. Uit dit onderzoek resulteert dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is derhalve niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening. Voor de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar Bijlage 1 Natuurtoets.

4.5 Externe veiligheid

Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek
BUISLEIDINGEN
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

INRICHTINGEN
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

SPOOR, WEG EN WATER
In of nabij het plangebied bevinden zich geen wegen en spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes.

Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. In het plangebied worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. De hoeveelheid personen in het gebied neemt hierdoor beperkt toe. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid

Kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan wel die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen een zone (waaronder woningen) dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor de bijlage. Uit het onderzoek blijkt dat de woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB vanwege de A28.
Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente een hogere waarde te verlenen wat betreft de A28. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de woningen niet mogelijk zijn, zullen in de te realiseren woningen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. In het traject waarin de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende woningen wordt voorbereid, dient de aard en mate van isolatie van de gevels te worden bepaald. Bij toetsing van het binnenniveau van geluidsgevoelige bebouwing moet worden gerekend met gevelbelasting zonder aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

4.7 Geur

Kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Onderzoek
De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven bevinden zich op een afstand van minimaal 300 meter van het plangebied. Tussen het plangebied en de agrarische bedrijven bevinden zich bestaande geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen.

Het bestemmingsplan biedt ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan niet de mogelijkheid om nieuwe geurgevoelige objecten op kleinere afstand van omliggende veehouderijen te realiseren. Veehouderijen worden dus ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan niet verder in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Daarbij bestaan geen aanwijzingen voor een zodanig slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied dat hierop in het kader van dit bestemmingsplan moet worden ingegrepen.Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Hoogspanningsleidingen

Kader
Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het voormalige Ministerie van VROM in oktober 2005 aan overheden en netbeheerders advies omtrent hoogspanningslijnen uitgebracht. Geadviseerd wordt, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven/worden blootgesteld in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen die wonen of verblijven in scholen, crèches of kinderopvangplaatsen die gelegen zijn in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen hiervoor worden woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen aangemerkt. Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, worden niet aangemerkt als gevoelige bestemming, zoals recreatievoorzieningen.

De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 µT is of in de toekomst kan worden. Hiermee moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingen in bestaande plannen rekening worden gehouden.

Onderzoek
Ten oosten van het plangebied lopen twee bovengrondse hoogspanningsleidingen. Dit zijn de 110 kV-lijn Beilen - Zeyerveen en 220 kV-lijn Zeyerveen - Hoogeveen. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de zakelijk recht-zone van de leidingen.

De zogenaamde indicatieve zone die door het RIVM voor de 110 kV-lijn wordt aangegeven, is 45 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn. Voor de 220 kV-lijn is deze zone 2 x 50 m. Dit zijn conservatieve aannames. De daadwerkelijke zone van 0,4 µT is kleiner.

De afstand van het plangebied tot de 220 kV-lijn is minimaal 75 m; de afstand tot de 110 kV-lijn minimaal 100 m. Het plangebied ligt daarmee buiten de indicatieve zones. De hoogspanningsleidingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Kader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van twee extra woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.10 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Voor het plan is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 7). Op basis van deze toets kan de korte procedure worden gevolgd. Concreet betekent dit dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze tekst is hieronder weergegeven.

Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt!. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee nieuwe wooneenheden mogelijk in een gebied waar voorheen agrarisch bedrijf aanwezig was. Door de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing leidt het plan tot een afname van verhard oppervlak. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater. Met voorgaande adviezen wordt rekening gehouden bij de uitwerking van het bouwplan

Voorkeursbeleid hemelwater
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces
De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Onderzoek
Het plan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Van een stedelijk ontwikkelingsproject is geen sprake. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In dit bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

5.2 Opbouw van de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden verscheidene bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld. Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd. Het bestemmingsplan kent de bestemmingen:

Wonen
De voormalige tweede bedrijfswoning en de nieuw te bouwen woningen in het kader van de 'ruimte-voor-ruimte regeling' krijgen de bestemming 'Wonen'. De woningen moeten voldoen aan de beeldkwaliteitseisen uit het beeldkwaliteitsplan en het landschappelijke inpassingsplan.

De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 150 m2, via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk deze oppervlakte te vergroten tot ten hoogste 250 m2. Voor de bijbehorende bouwwerken is bij recht een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 mogelijk. Via een afwijking van de bouwregels is een maximale oppervlakte van ten hoogste 150 m2 mogelijk. De nokhoogte van de bestaande woning bedraagt ten hoogste 9 m, de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m. Hoofdgebouwen worden uitgevoerd met een kap. De dakhelling is tussen de 30° en de 45°,

De nieuw te bouwen woningen zijn achter de voormalige tweede bedrijfswoning gesitueerd en worden via een insteekweg vanaf de Hijkerweg ontsloten. Het aantal te bouwen woningen is aangeduid met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd Voor de twee nieuwe vrijstaande woningen zijn verder een aantal specifieke bouwregels geformuleerd. Deze regels volgen uit het beeldkwaliteitsplan. Zo moet de voorgevel in één lijn in de voorgevelrooilijn - die is aangeduid als 'gevellijn' - worden gebouwd. De nokrichting moet haaks op de Hijkerweg staan. De goot- en bouwhoogte moet voor beide woningen identiek zijn. De voorste gootlijn moet bestaan uit een doorgaande gootlijn en mag niet hoger zijn dan 3 meter, aan de achterkant van de woning is een goothoogte van 5 meter toegestaan.

De bijbehorende bouwwerken bij de nieuwe woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en maken qua bouwmassa en -vorm onderdeel uit van het hoofdgebouw.

Wonen - Voormalige boerderijen

De voormalige bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf is bestemd als 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat de uitwendige hoofdvorm van het bestaande hoofdgebouw moet worden behouden. De uitwendige hoofdvorm wordt bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm, de dakhelling en de gevelindeling.

De woning moet voldoen aan de beeldkwaliteitseisen uit het beeldkwaliteitsplan en het landschappelijke inpassingsplan.

Voor voormalige boerderijen geldt verder een verruiming van het gebruik van kleinschalige (bedrijfs)activiteiten ten opzichte van de 'gewone' woonbestemming.

Waarde - Archeologie 2
Over alle enkelbestemmingen in dit plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Er geldt hier een hoge of middelhoge archeologishe verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m geldt een verplichting voor archeologisch ondezoek. Archeologisch onderzoek is in dit geval niet nodig. Voor meer informatie zie paragraaf 4.1.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente maakt kosten in het kader van dit plan. Deze kosten worden op de initiatiefnemer verhaald. Hiernaast wordt er een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.

Naast de kosten van het plan is het voor ruimtelijke plannen in het buitengebied gebruikelijk om een landschappelijk inpassingsplan op te stellen. Dit inpassingsplan is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd en is bekostigd door de initiatiefnemer.

Het bestemmingsplan is op basis van het bovenstaande economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg heeft de provincie een opmerking gemaakt. De opmerking betreft het gebruik van inheemse en streekeigen beplanting bij de erfinrichting en een aanvulling op archeologische paragraaf. Beide opmerkingen en aanvullingen zijn in het plan verwerkt. De provincie ziet vooralsnog geen reden vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. De brief is toegevoegd als Bijlage 8.

Vanaf 2 september 2021 heeft het ontwerp bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegen. Ten tijde van deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is daarmee ongewijzigd vastgesteld.