Inhoudsopgave
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Anti-dubbeltelregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het bestemmingsplan De Breistroeken met identificatienummer NL.IMRO.1731.Breistr-VST1 van de gemeente Midden-Drenthe;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
-
aan- of uitbouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteiten in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kunnen worden uitgeoefend;
-
aan huis verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, gastouder, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat in combinatie met de woonfunctie, als hoofdfunctie kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
-
achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
-
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
-
archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bed and breakfast(eenheden):
het tegen vergoeding verstrekken van logies waarbij de Bed & breakfasteenheden enkel zijn ingericht als nachtverblijf en er in totaal maximaal 6 personen mogen verblijven;
-
bestaand gebruik:
het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;
-
bestaand bouwwerk:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
cultuurgrond:
grasland, akkerbouw en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig dan wel hobbymatig in gebruik zijn;
-
dagrecreatief (mede)gebruik
een dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
erker:
uitbouw aan een gevel van het hoofdgebouw;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
-
landschapswaarde:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
-
overkapping:
een bouwwerk voorzien van een plat dak, dan wel een kap en uitgevoerd met maximaal één wand;
-
peil:
-
bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
-
bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
-
bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
-
bij aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij of aan een bestaande woning: de bestaande peilmaat van de woning of het maaiveld;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
twee-aaneen gebouwde bebouwing:
bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelgrens is gebouwd;
-
verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, indien een woning met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);
-
voorgevelrooilijn:
-
de op de verbeelding met gevellijn aangeduide gevel waarin de voorgevel van een woning gebouwd moet worden;
-
dan wel indien de aanduiding gevellijn niet aanwezig is, de langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
-
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
-
bij een wegbreedte van tenminste 15 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
-
bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
-
bij een wegbreedte tussen de 10 meter en de 15 meter, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
-
vrijstaande (hoofd)bebouwing:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelgrens zijn gebouwd;
-
vrijstaande bijgebouw
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de afstand tot de grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
-
erkers die voldoen aan de bouwregels;
-
overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter;
-
balkons die minder dan 1 meter buiten de gevel steken;
-
een wolfseind met een maximale goothoogte van 4,50 meter, bij boerderij-achtige woningen;
buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
cultuurgrond;
-
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
-
groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 meter, met dien verstande dat lichtmasten niet zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als verblijfs-, bad of toiletruimte;
-
de opslag van mest of bermmaaisel;
-
de aanleg en het gebruik van gronden als paardrijbak;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als eenrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
-
het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van eenrijige beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee;
-
het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere watergangen, voorzover waardevolle kwel- en oevervegetaties hierdoor kunnen worden aangetast, dan wel het verkavelingspatroon hierdoor wordt gewijzigd;
-
het aanleggen van aarden wallen;
-
het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
-
het verharden van onverharde of halfverharde wegen en paden of het veranderen van de verharding van klinkerwegen;
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bos en afschermende beplanting;
met daaraan ondergeschikt:
-
voet- en fietspaden;
-
water.
4.2 Bouwregels
-
Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
storten van afval;
-
het opslaan van mest;
-
de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) vaar-, voer- of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van stort, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en zandopslag;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden ten behoeve van een in- of uitrit, infrastructurele voorzieningen of parkeervoorzieningen, met uitzondering van bestaande in- of uitritten, infrastructurele voorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de situering van de bebouwing ten opzichte van de weg, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden afwijken van het bepaalde in lid 4.4 sub f en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een in- of uitrit, voor zover dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
de in- of uitrit wordt gebruikt voor een bestaande carport of garage;
-
er binnen het plangebied eenzelfde hoeveelheid compensatiegroen wordt aangelegd en in stand wordt gelaten;
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanleggen, verbreden en/of verharden van paden of andere oppervlakten;
-
het aanleggen van in- en uitritten;
-
het verlagen van het waterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het aanbrengen en/of verwijderen van bomen en houtgewas;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
-
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
-
infrastructurele voorzieningen en bestaande inritten;
-
parkeervoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd;
-
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 2,50 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
storten van afval;
-
het opslaan van mest;
-
de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) vaar-, voer- of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van stort, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en zandopslag;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden ten behoeve van een in- of uitrit, infrastructurele voorzieningen of parkeervoorzieningen, met uitzondering van bestaande in- of uitritten, infrastructurele voorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de situering van de bebouwing ten opzichte van de weg, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub f en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een in- of uitrit, voor zover dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
de in- of uitrit wordt gebruikt voor een bestaande carport of garage;
-
er binnen het plangebied eenzelfde hoeveelheid compensatiegroen wordt aangelegd en in stand wordt gelaten.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanleggen, verbreden en/of verharden van paden of andere oppervlakten;
-
het aanleggen van in- en uitritten;
-
het verlagen van het waterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het aanbrengen en/of verwijderen van bomen en houtgewas;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
-
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
infrastructurele voorzieningen met een functie hoofdzakelijk voor bestemmingsverkeer;
met daaraan ondergeschikt:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte per gebouw ten hoogste 15 m² bedraagt;
-
de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 meter;
-
de bouwhoogte van lantaarnpalen bedraagt ten hoogste 10 meter;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 3 meter.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
storten van afval;
-
het opslaan van mest;
-
de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) vaar-, voer- of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van stort, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en zandopslag;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
-
het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
-
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
-
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
-
het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
-
groenvoorzieningen;
-
infrastructurele voorzieningen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
een hoofdgebouw zal vrijstaand of ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘twee-aaneen’ overeenkomstig de bestaande situatie twee-aaneen gebouwd worden;
-
de voorgevel van een hoofdgebouw dient ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ te worden gebouwd;
-
de afstand van een hoofdgebouw of een blok van twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 meter, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
-
de diepte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste:
a. 15 meter bij vrijstaande woningen;
b. 12,5 meter bij twee-aaneen gebouwde woningen;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 100 m²;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
-
de nokhoogte bedraagt ten hoogste 9 meter;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden;
-
in afwijking van het gestelde onder 7, 8 en 9 mag de dakhelling 0 graden zijn als dit de bestaande dakhelling is. In dat geval is de goothoogte gelijk aan de nokhoogte en mag deze ten hoogste 3,5 meter zijn, waarbij er in ten hoogste 1 bouwlaag gebouwd dient te worden;
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij
hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen gerealiseerd te worden binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 110% van het grondoppervlak van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het achtererf maximaal 50% van het achtererf mag bedragen;
-
onverminderd het bepaalde onder a de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal 80% van het oppervlak van het hoofdgebouw mag bedragen;
-
onverminderd het bepaalde onder a en b de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 85 m² mag bedragen;
-
in uitzondering op het bepaalde onder a t/m c de bestaande oppervlakte indien deze meer dan 110% bedraagt, de maximaal toegestane oppervlakte is;
-
de breedte van een aan- en uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping naast het hoofdgebouw mag maximaal de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 7,50 meter. Indien het hoofdgebouw in de voorgevel smaller is dan 7 meter, mag de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping maximaal 3,50 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van platte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 3,30 meter mag bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal 7 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de goot- en boeihoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mogen maximaal 3 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 6,60 meter bedragen;
-
een erker mag de bouwgrens/bouwvlak/voorgevelrooilijn overschrijden, mits de afstand van de voorgevel van de erker tot de perceelgrens minimaal 3,50 meter bedraagt;
-
de breedte van de erker mag, buitenwerks gemeten, maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker wordt geplaatst, bedragen;
-
de diepte van de erker mag, buitenwerks gemeten, maximaal 1,50 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van de erker mag maximaal 3 meter bedragen;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op de zijdelingse perceelgrens, dan wel op een afstand van minimaal 1 meter hiervan te worden gebouwd, behoudens wanneer er in de bestaande situatie een afstand tussen 0 en 1 meter bestaat, in dat geval is die bestaande afstand toegestaan;
-
per woning zijn maximaal drie bijgebouwen of overkappingen toegestaan, waarvan er maximaal twee aaneen gebouwd mogen worden;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
op een bouwperceel mag maximaal één vlaggenmast van ten hoogste 6 meter worden geplaatst;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 meter;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 3 meter.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan
-
de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de situering van de bebouwing ten opzichte van de weg, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden afwijken van het bepaalde in:
-
lid 7.2, sub a, onder 1 en toestaan dat een hoofdgebouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak wordt gebouwd, tot ten hoogste 3 meter buiten het bouwvlak, mits:
-
de bouwdiepte van de vrijstaande woning in totaal maximaal 15 meter bedraagt en die van een twee-aaneen gebouwde woning in totaal maximaal 12,5 meter bedraagt;
-
de afstand van een hoofdgebouw of een blok van twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de achterste perceelgrens ten minste 3 meter bedraagt;
-
de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
-
er, indien sprake is van twee-aaneen gebouwde woningen, een stedenbouwkundige samenhang is;
-
lid 7.2, sub a, onder 4 en toestaan dat de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind, met dien verstande dat voornoemde afstand niet minder mag bedragen dan 2,5 meter;
-
lid 7.2, sub b, onder 4, 5, 6, 7 en 8 met dien verstande dat bij uitbreiding van een bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping de goot- en bouwhoogte gelijk mogen zijn aan de goot- en bouwhoogte van de bestaande aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van een hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw voor meer dan één woning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
-
aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
-
maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
-
degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
-
behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, mag geen detailhandel plaatsvinden;
-
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als verblijfs-, bad of toiletruimte;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de situering van de bebouwing ten opzichte van de weg, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden afwijken van het bepaalde in:
-
artikel 7.5, lid c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan en dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
-
de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend inpandig worden verricht;
-
maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
-
degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
-
het gebruik levert geen ernstige hinder op voor het woonmilieu, dan wel doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
-
van deze afwijkingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt ten behoeve van bedrijven die vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
-
bedrijfsactiviteiten zijn bovendien uitsluitend toegestaan voor zover deze voorkomen in, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn met de bedrijven uit categorie 1 of 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven;
-
behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
-
het gebruik zal geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
-
lid 7.5, lid e en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
de bed and breakfast moet plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing en mag zowel in hoofdgebouw als bijgebouw worden gerealiseerd. Er wordt uitgegaan van een al bestaande entree;
-
in een bijgebouw mogen voor de bed and breakfastfunctie uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld, moet in het hoofdgebouw een ontbijtruimte en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
-
het bijgebouw moet in de directe nabijheid van het hoofdgebouw staan en een duidelijke relatie hebben met het hoofdgebouw;
-
de uiterlijke kenmerken van het hoofdgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken aan de woning worden toegevoegd;
-
er mogen ten hoogste drie bed and breakfasteenheden worden gerealiseerd, voor in totaal maximaal 6 personen;
-
er mag geen keukenblok in de bed and breakfasteenheden worden gemaakt;
-
het parkeren voor de bed and breakfast moet op eigen erf plaatsvinden;
-
er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging van bed and breakfast;
-
de vestiging van bed and breakfast is alleen toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
-
er is geen sprake van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden;
-
het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
-
het aanleggen van verharding voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen, met uitzondering van een oprit voor motorvoertuigen met een breedte van ten hoogste 4 m;
-
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud van bestaande verhardingen betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
-
dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport over te leggen waarin de archeologische aarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
-
kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar hun oordeel de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. De woorden ‘het rapport als bedoeld onder a’ dienen in dat geval te worden gelezen als ‘andere beschikbare informatie’.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm;
-
het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte;
-
De onder a. bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
-
die plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
-
die reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
die het normale onderhoud betreffen;
-
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
die op archeologisch onderzoek zijn gericht;
-
De onder a. genoemde vergunning kan uitsluitend worden verleend indien de plaats waar de werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en er een deskundigenadvies is ingewonnen, vaststaat dat geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden en eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht. Bij een aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart/Omgevingsvisie Drenthe als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt verwijderd, indien:
-
uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in
bescherming van deze waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregels
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat antenne- of alarmmasten tot een hoogte van 25 meter mogen worden gebouwd;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat de vorm of situering van een bouwvlak wordt aangepast, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes mogen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter;
-
het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot
tot 10 meter.
10.2 De onder 10.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
-
de verkeersveiligheid;
-
het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 11 Overige regels
11.1 Afstemming welstand
a. Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
-
de voorgeschreven goot- en bouwhoogte;
-
de plaatsing op het bouwperceel:
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 25% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
-
de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd;
b. Eisen met betrekking tot kapvormen, dakhellingen en de nokrichting worden voor zover nodig gesteld in het kader van artikel 12a van de Woningwet.
11.2 Parkeernorm
a. De voorschriften van de bouwverordening (onderwerpen van stedenbouwkundige aard) met betrekking tot parkeren blijven buiten toepassing.
b. Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Hiervan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan De Breistroeken’.