direct naar inhoud van 4.7 Ecologie
Plan: Bedrijventerreinen Beilen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.BedrterreinBeilen-VAS1

4.7 Ecologie

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Als gevolg van ontwikkelingen op Europees niveau heeft de laatste jaren een actualiseringslag plaatsgevonden binnen het nationaal natuurbeschermingsrecht. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig in nationale wetgeving geïmplementeerd.

De twee sporen hebben daarbij elk hun eigen wettelijk verankering. De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden, de Flora en faunawet op de bescherming van soorten.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied is het Natura 2000- gebied Dwingelderveld ca. 3km afstand van het plangebied. Gezien de relatief grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied, kunnen (significant) negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten waarvoor natuurbeschermingswetgebieden zijn aangewezen op voorhand worden uitgesloten. Effecten als gevolg van externe werking door bijvoorbeeld geluid, licht en stikstofdepositie zijn op een afstand van 3km niet meer waarneembaar. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op ca. 1 km afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de EHS en op relatief grote afstand van de EHS ligt, kunnen significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.

4.7.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een uitvoerbaarheidtoets flora en fauna te worden uitgevoerd. Voorliggend bestemmingsplan heeft voor wat betreft de deelgebieden Hanekampen, Ossebroeken en Dambroeken een overwegend beheersmatig karakter, waardoor een natuuronderzoek niet noodzakelijk is.

4.7.3 Conclusie

De ingreep leidt niet tot (significant) negatieve effecten op gebieden die zijn beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Nader onderzoek in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning is niet aan de orde. De Natuurbeschermingswet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

De ingreep leidt niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Het doorlopen van een “Nee, tenzij-toets” is derhalve niet noodzakelijk. Het beleid ten aanzien van de EHS staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

Voorts leidt de ingreep niet tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet wanneer wordt gewerkt buiten het broedseizoen van vogels en wanneer effecten op huismus en vleermuizen voorkomen kunnen worden. Indien er voldoende uitwijkmogelijkheden voor huismussen en vleermuizen in de omgeving aanwezig zijn en wanneer vervangende nestruimte (nestkasten, vogelvides, etc.) kunnen worden opgehangen, dan is een positieve afwijzing naar verwachting verleenbaar.

Verder zijn alleen enkele algemeen beschermde soorten als huisspitsmuis en egel te verwachten in het deelgebied. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 AMvB Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. Aanvullend veldonderzoek naar beschermde soorten is derhalve niet noodzakelijk en het aanvragen van een Flora- en faunawetontheffing niet aan de orde. De Flora- en faunawet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.