direct naar inhoud van Artikel 23 Algemene ontheffingsregels
Plan: Bestemmingsplan Zwiggelte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.054302-VG01

Artikel 23 Algemene ontheffingsregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het pro­fiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voorzover de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

b.    het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouw­grenzen zullen worden overschreden, voorzover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c.    het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouw­tjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de be­diening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits:

-       de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;

d.    het bepaalde in het plan en toestaan dat antenne- of alarmmas­ten tot een hoogte van 25,00 m zullen worden ge­bouwd;

e.    de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouw­hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt ver­groot, mits:

1.    de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedra­gen;

2.    de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouw­hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

f.     het bepaalde in het plan en toestaan dat de gronden worden ge­bruikt voor de aanleg van een paardrijdbak, met dien ver­stande dat de volgende voorwaarden gelden:

1.    de paardrijdbak uitsluitend binnen het bestemmingsvlak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik worden aangelegd;

2.    de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg worden gesitueerd;

3.    de paardrijdbak achter de woning wordt gesitueerd;

4.    er geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroor­zaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand van 30 meter tussen de paard­rijdbak en woningen van derden);

5.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

6.    er geen bouwwerken ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak worden aangebracht.