direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groningerstraat 54 en NAM-locatie te Midlaren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De agrarische activiteiten op het perceel Groningerstraat 54 te Midlaren zijn beëindigd. Ter compensatie van de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing kan een tweede woning worden gebouwd. Hiertoe wordt het perceel op termijn gesplitst. De monumentale boerderij blijft behouden en wordt voorzien van een woonbestemming. De nieuwe woning wordt op het achtererf gebouwd ter plaatse van de te slopen schuren.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kleine kernen' is deze ontwikkeling niet toegestaan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming waardoor het perceel enerzijds een passende bestemming krijgt en er anderzijds een woning kan worden gebouwd.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bestemming aan te passen van een bestaande NAM-locatie aan de Noordlaarderweg te Midlaren.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo heeft op 23 januari 2018 besloten hieraan in principe medewerking te verlenen. In het collegeadvies is aangegeven dat er voor deze vervangende nieuwbouw aangesloten kan worden bij de Ruimte voor ruimte-regeling (zie verder paragraaf 3.3). De gemeente stelt dat er bij een omzetting naar een woonfunctie sprake zal zijn van een ruimtelijke en landschappelijk verbetering.

In navolging van het college heeft ook de gemeenteraad op 17 december 2019 ingestemd met de toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling voor het perceel.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Groningerstraat 54 te Midlaren heeft een omvang van circa 7.800 m2 en ligt op de kruising van de Groningerstraat met de Tolhuisweg. De boerderij (rijksmonument) is georiënteerd met het woongedeelte aan de Groningerstraat. De achterzijde van het perceel kent een bedrijfsmatige inrichting met schuren en verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0001.png"

monumentale boerderij Groningerstraat 54

De NAM-locatie aan de Noordlaarderweg heeft een omvang van circa 1 ha en grenst aan het recreatiepark De Bloemert. De locatie is in gebruik voor meet- en observatiedoeleinden.

De ligging en begrenzing van beide percelen is aangegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0002.jpg"

ligging en begrenzing plangebid (bron: Bing Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het perceel Groningerstraat 54 is neergelegd in het bestemmingsplan Kleinere Kernen (vastgesteld op 27 april 2010) .

Voor de NAM-locatie aan de Noordlaarderweg gelden het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (vastgesteld op 28 mei 2013) en het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld op 21 november 2017).

Het perceel Groningerstraat 54 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' en een bouwvlak.

Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Om medewerking te kunnen verlenen aan de ontwikkeling, dienen de enkelbestemming en de bijbehorende bouwregels te worden aangepast.

De NAM-locatie is bestemd heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'. Per abuis is het bestaande gebruik (putlocatie voor meet- en observatiedoeleinden) niet positief bestemd.

Op het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning is de coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Tynaarlo aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Groningerstraat 54

De boerderij als gebouw is beschermd en heeft een status als rijksmonument. Het omliggende erf heeft echter geen bescherming. Niet alleen de boerderij maar ook het erf is bepalend voor de ensemblewaarden van het geheel in combinatie met de ligging in het landschap. Boerderij en erf moeten daarom worden gezien als een ruimtelijke eenheid.

Zoals reeds in de inleiding beschreven is de boerderij georiënteerd met het woongedeelte aan de Groningerstraat. Hier kent het erf een open karakter met een haag rondom. De achterzijde van het perceel kent een bedrijfsmatige inrichting met schuren, kuilvloerplaat en betonverharding.

Rondom het woongedeelte ligt een gazon met een aantal solitaire kleinere bomen. Langs de randen staan diverse soorten grotere bomen. Een grote oude rode beuk laat zien dat het de boer op deze boerderij vroeger goed ging. De bomen zijn niet als monumentaal bestempeld binnen de gemeente Tynaarlo.

De erfinrichting kan worden omschreven als een typerend boerenerf uit tweede helft twintigste eeuw. Aan de noord- en zuidzijde van het erf staan grote bomen. Aan de zuidzijde, voorzijde en deels aan de noordzijde van de kavel staat een meidoornhaag. Deze hagen deden dienst als scheiding en veekering. De meidoornhaag aan de Tolhuisweg loopt achter het erf door als weilandbegrenzing.

De takken van de meidoornhagen werden vaak nog door elkaar gevlochten waardoor een dichte haag met doornen ontstond. Op het noordelijke zijerf is nog een hogere haag aanwezig die dienst doet als afscheiding c.q. afscherming van een klein houten bouwwerk/schuurtje daarachter.

Op onderstaande afbeelding is de bebouwing en beplanting schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0003.png"

schematische weergave huidig erf met bebouwing en beplanting

Het achtererf heeft door de huidige bebouwing en kuilopslag een introvert karakter in tegenstelling met het extraverte karakter van de voortuin. Het behouden en versterken van dit beeld is gewenst en draagt bij aan de typisch regionale kenmerken van de boerenerven. Daarnaast is het in lijn met de kenmerken van het gebouw als rijksmonument waardoor het geheel als ensemble behouden blijft.

De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit akkerland. Ten zuiden van de Tolhuisweg ligt een bosperceel. Aan de noordzijde is een slagerij met woonhuis gesitueerd.

NAM-locatie

De NAM-locatie aan de Noordlaarderweg grenst aan het recreatiepark De Bloemert. De locatie is in gebruik voor meet- en observatiedoeleinden.

Er is een klein gebouw aanwezig op de locatie. De locatie is voorts voorzien van een hekwerk en door opgaand groen niet zichtbaar vanaf de openbare weg.

2.2 Toekomstige situatie Groningerstraat 54

Zoals in de inleiding al staat omschreven is de bedrijfsvoering op het perceel Groningerstraat 54 te Midlaren beëindigd. De eigenaar sloopt ruim 1.000 m2 agrarische bedrijfsbebouwing (ligboxenstal) zodat als compensatie een woning op het perceel kan worden gebouwd.

De bouw van een woning als compensatie voor de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing, sluit aan bij het principe van de provinciale en gemeentelijke 'Ruimte voor Ruimte'-regeling. Deze regeling heeft als doelstelling het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door het verwijderen van landschapontsierende bebouwing.

Zoals in de vorige paragraaf staat omschreven dient bij de herontwikkeling de ruimtelijke samenhang op het voormalige boerenerf behouden te blijven. Ten behoeve van het planvoornemen is een tuinhistorisch onderzoek uitgevoerd waarin een programma van eisen is opgenomen voor de nieuwe woning en de landschappelijke inrichting van het voormalige boerenerf.

Na sloop van de ligboxenstal op het achtererf zal er een groot gapend gat op de kavel ontstaan. Om te voorkomen dat het erf in twee delen valt, zal een ruimtelijk omsluitend groen kader worden aangebracht met op een aantal plaatsen gewenste openheid en geslotenheid. Het zicht van en naar de Groningerweg en de Tolhuisweg wordt hiermee op een subtiele wijze vormgegeven, passend binnen een historisch kenmerkend erf.

Het erf zal als een ruimtelijke eenheid zichtbaar en leesbaar blijven. Dat wordt bereikt met de volgende uitgangspunten:

  • het behouden en versterken van de randbeplanting (bomen en haag);
  • de tuin aan de voorzijde open en zichtbaar houden (gras, sierheesters/bomen);
  • bestaande entree gebruiken als dubbelentree (geen nieuwe entree toevoegen);
  • de begrenzing tussen de beide kavels dient te bestaan uit lagere beplanting met incidenteel een boom;
  • voor verhardingsmaterialen die direct grenzen aan de openbare weg heeft het de voorkeur gebruik te maken van streekeigen producten (keitjes als oprit bijvoorbeeld). Een alternatief voor streekeigen materiaal kan worden gevonden in agrarisch materiaal zoals bijvoorbeeld betonnen keerwanden van sleufsilo’s voor kuil.

De nokrichtingen van de huidige bebouwing is parallel aan de kavelgrens. Hierdoor is er een subtiele dubbele nokrichting ontstaan. Voor het nieuw te bouwen volume is dit eveneens wenselijk omdat hiermee de samenhang met de landschappelijke begrenzing een logische is

Voor het ontwerp van de woning ligt het voor de hand om een langwerpig volume te kiezen, in lijn met de voormalige bebouwing. De positie op het erf kan praktisch gezien het beste plaats vinden op de noordelijke helft waar voorheen de kuilbult lag. Dit in verband met de schaduwwerking van de bomen aan de Tolhuisweg.

Voor de toe te passen beplanting moet een keus worden gemaakt uit streekeigen beplanting. Dat geldt vooral voor de bomen in de randen en de beplanting voor de voortuin. Op het nieuwe erf ontstaan een nieuw binnentuin, hier kan een hedendaagse invulling aan worden gegeven.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten is voor de nieuwe woning een schetsontwerp opgesteld. Het ontwerp bestaat uit een schuurwoning, die eenvoudig is in hoofdopzet, materiaalgebruik en detaillering. Alle functies zijn 'onder 1 dak' ondergebracht, waardoor het gebouw in aanzicht oogt als één volume. De aan de achterzijde gelegen woonkamer biedt zicht op over de aanliggende akkers. Op de navolgende afbeelding is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0004.png"

nieuwe situatie Groningerstraat 54 (VDP architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0005.png"

impressie nieuwe schuurwoning Groningerstraat 54 (VDP architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De drie bovengenoemde Rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt in dertien nationale belangen. Eén daarvan is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking vereenvoudigd. Het systeem van treden is daarbij losgelaten. Daarnaast is het begrip ‘regionale behoefte’ vervangen door het begrip ‘behoefte’. Wat blijft is de noodzaak om een zorgvuldige afweging te maken ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Als de behoefte is aangetoond zal gemotiveerd moeten waarom de bijbehorende ruimtevraag niet binnen het bestaande stedelijke gebied kan worden opgelost.

Uit jurisprudentie blijkt dat voor ‘kleinschalige woningbouw’, dat wil zeggen nieuwbouwplannen tot circa 11 woningen, de ladder niet doorlopen hoeft te worden (ABRvS, 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van een nieuwe woning. Er is daarmee sprake van 'kleinschalige woningbouw'. De Laddertoets hoeft derhalve niet door lopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Dit betreft een revisie van de Omgevingsvisie 2014. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Daarnaast zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van het document ten goede komt of waar thematische uitwerking van beleid is vastgesteld.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling tot 2030 is.

De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald in de thema's: archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat uit een ruimtelijk plan moet blijken hoe wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Het plan mag daarbij geen activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten binnen het projectgebied worden hieronder besproken.

Archeologie
De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:

  • Het in de bodem bewaren (behoud ‘in situ’) van waardevol Drents archeologische erfgoed of - als dat niet mogelijk is - het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud ‘ex situ’) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.
  • Het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen.
  • Het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed.
  • Het ontsluiten van de ‘archeologische verhalen van Drenthe’.

Voor het gehele plangebied geldt het sturingsniveau 'verwachting toetsen door onderzoek'. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting, stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Hieronder vallen alle essen en beekdalen, de Havelterberg en het Drentsche Aa gebied (waartoe het plangebied behoort), verwachte Celtic fields, offerveentjes, een burcht bij Zuidlaren en het vermoede traject van de Prehistorische weg over de Hondsrug. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn.

Op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 4.1 waaruit blijkt dat de bodemverstoring ter plaatse van Groningerstraat 54 kleiner is dan de vrijstellingsnorm, die geldt op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Archeologie. Nader onderzoek op dit punt wordt niet noodzakelijk geacht.

Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang. Voor het perceel Groningerstraat 54 geldt een 'hoog beschermingsniveau'. Dit deelgebied maakt deel uit van het UNESCO Global Park. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden worden ontwikkelingen alleen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.

In onderhavig geval wordt een nieuwe woning gerealiseerd ter plaatse van een boerderijerf. De locatie van de nieuwe woning is in de situatie een kuilvloerplaat en bestaat voor het overige uit betonverharding.

Voor de NAM-locatie geldt een 'generiek beschermingsniveau' en ook deze locatie maakt deel uit van het UNESCO Global Park. Het generieke beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle kenmerkende aardkundige waarden beschermd worden door het gemeentelijk bestemmingsplan en dat plannen hierop beoordeelt worden. Afgezien van archeologische waarden, zijn op en nabij de NAM-locatie geen aardkundige waarden aanwezig.

Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart van de Omgevingsvisie.

Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.

  • 1. Respecteren: het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
  • 2. Voorwaarden verbinden: de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
  • 3. Eisen stellen: de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het plan-vormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.

Voor het perceel Groningerstraat 54 geldt het niveau 'eisen stellen`. Op de NAM-locatie is het niveau 'respecteren' van toepassing.

Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het perceel Groningerstraat 54 deel uit maakt van het landschap ‘Hondsrug en Hunzedal´. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de overgangen en de grenzen tussen de drie parallelle structuren van de Hondsrug, het Hunzedal en het lint van de randveenontginningen. De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:

  • Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields;
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug;
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied;
  • Het onbebouwd en onbeplant houden van het Hunzedal, waarin de nu aanwezige gehuchten uitzonderingen en verbijzonderingen zijn;
  • Het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan woningen langs de slingerende noord-zuid georiënteerde weg en doorzichten naar het achterland.

Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van deze toelichting. Daarin is de toekomstige inrichting van het perceel Groningerstraat 54 beschreven. Op basis van een (tuin)historisch onderzoek zijn ruimtelijke uitgangspunten voor de herinrichting geformuleerd. Deze zijn vervolgens uitgewerkt in een schetsontwerp en landschapsontwerp. Daarmee is het aspect cultuurhistorie expliciet verankerd in dit plan.

Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.

Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:

  • De essen; deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting.
  • De beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingsstructuren en beekdal(rand)beplanting.
  • De macrogradiënten: reliëfrijke overgangen versterken het contrast tussen landschapstypen en vertegenwoordigen landschappelijke diversiteit.

Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting en het behoud en versterken van de macrogradiënten. Onderhavig bestemmingsplan respecteert deze waarden.

De randbeplanting wordt gehandhaafd en plaatselijk versterkt. De aanwezige gradiënten blijven gehandhaafd (hoogteverschil bedraagt circa 90 cm) en worden door het ontwerp van de woning beter zichtbaar. Zie verder paragraaf 2.2 voor een toelichting op het ontwerp en de landschappelijke inpassing.

Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. Het perceel Groningerstraat 54 valt in een gebied waarin wordt ingezet op het behoud van duisternis . De provincie wil de specifieke kwaliteit van 'duisternis' benutten als basis voor het ontwikkelen van (nieuwe) activiteiten. Deze activiteiten kunnen zich richten op het beleven van Drenthe, maar ook het ontwikkelen van bedrijvigheid buiten de sector vrijetijdseconomie. Daarbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij deze kwaliteit en deze zoveel mogelijk in stand houden en, daar waar mogelijk, zelfs verbeteren.

Vastgesteld kan worden dat dit bestemmingsplan een gunstige invloed op de 'duisternis' heeft. De agrarische functie zal immers plaatsmaken voor een woonfunctie met minder lichtuitstraling.

Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop.
De NNN ligt op circa 500 m van het perceel Groningerstraat 54. De afstand van de NAM-locatie tot en met de NNN bedraagt circa 200 m. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied ligt op circa 700 m van het perceel Groningerstraat 54. De afstand van de NAM-locatie tot aan dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 200 m.

Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.3 van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.

Conclusie
De kernkwaliteiten worden met de herontwikkeling van het plangebied niet aangetast. Het project past dan ook binnen het provinciale beleid.

Ruimte voor ruimte-regeling

In de Omgevingsverordening 2018 heeft de provincie de volgende randvoorwaarden aan de Ruimte voor ruimte-regeling verbonden:

  • 1. een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, kan voorzien in een ruimte- voor- ruimte -regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De Ruimte voor ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
  • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
  • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
  • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
  • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
  • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
  • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden van de provinciale Ruimte voor ruimte-regeling. Zo is er op dit moment geen sprake meer van een agrarisch bedrijf en wordt ruim 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning is uitgewerkt in een schetsontwerp en landschapsontwerp.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimte voor ruimte-regeling

De provinciale Ruimte voor ruimte-regeling is verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (vastgesteld dd. 28 mei 2013). Daarin wordt uitgegaan van vergelijkbare randvoorwaarden als de Omgevingsverordening:

  • aangetoond moet zijn dat sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  • op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m², met een afwijkingsmarge van 5%, van agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 reeds aanwezig was, moet worden gesloopt, waarbij in elk geval alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt;
  • in afwijking van het bepaalde onder 3 is tevens toegestaan agrarische bebouwing op meerdere percelen samen te voegen om te kunnen komen tot de sloopnorm, met dien verstande dat in dat geval ten minste 1.000 m2 moet worden gesloopt;
  • maximaal één nieuwe woning mag worden gebouwd;
  • de nieuw te bouwen woning niet mag worden gebouwd in gebieden die mede bestemd zijn voor Waarde - Beekdal;
  • aangetoond moet zijn dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en andere gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de bedrijfsactiviteiten op het perceel worden beëindigd en indien het bouwvlak groter is dan de nieuwe woonbestemming of de woning elders wordt gerealiseerd, tevens gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld onder c. Dat wil zeggen: een bouwvlak wordt verwijderd, mits de bebouwing wordt gesloopt en de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd.

Het vigerende bestemmingsplan 'Kleine kernen' bevat geen Ruimte voor ruimte-regeling, derhalve zijn de uitgangspunten van het bestemmingplan Buitengebied richtinggevend geweest.

In haar besluit van 23 januari 2018 (zie inleiding) geeft het college aan dat met dit bestemmingsplan aan bovengenoemde randvoorwaarden voldaan kan worden. De raad heeft op 17 december 2019 besloten het college hierin te volgen en het ontwerpbestemmingsplan vrij te geven voor zienswijzen.

3.3.2 Structuurplan

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie en cultuurhistorie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het plangebied komt in het navolgende aan bod.

Een belangrijk deel van de werkgelegenheid is geconcentreerd binnen de bestaande kernen. Het gaat om tal van dienstverlenende organisaties, detailhandel en aanverwante voorzieningen, horeca, instellingen van zorg en cultuur, overheid, scholen en dergelijke.

Wat betreft de kleinere kernen zal steeds moeten worden gekeken naar de hinder die bedrijven voor de woonomgeving opleveren. Veel kleine bedrijven zijn volledig vergroeid met het dorp en maken bij wijze van spreken deel uit van de sociale structuur. In principe staat de gemeente er positief tegenover, mits het bedrijf wat betreft de hindersituatie is in te passen. Bedrijven brengen soms overlast met zich mee, maar dit wordt vaak niet zo gezien door de bevolking. Steeds zal worden bezien of de mate van hinder opweegt tegen de waarde die een onderneming heeft voor de lokale samenleving. Kleinschalige en schone vormen van wonen en werken zullen worden gestimuleerd, onder andere toeristische initiatieven.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is de gemeente Tynaarlo inmiddels gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe Omgevingsvisie. Dit document zal de nieuwe beleidskaders gaan vormen voor de fysieke leefomgeving.

3.3.3 Structuurvisie Wonen

In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:

  • tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
  • goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
  • bijdraagt tot een goede (omgevings-) kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
  • bijdraagt tot een duurzame samenleving.

Met betrekking tot de kleine kernen, waartoe Midlaren wordt gerekend, stelt de structuurvisie dat in deze kernen op het gebied van woningvoorraad en nieuwbouw geen ingrijpende ontwikkelingen voorzien. Deze kernen kenmerken zich door landelijk wonen en ontlenen daaraan ook hun kracht. Incidentele woningbouw is mogelijk op functieveranderingslocaties. Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen aangezien het woningbouw betreft op een functieveranderingslocatie. Gezien de demografische verwachtingen en maatschappelijk ontwikkelingen is bij de kleine dorpen, zoals Midlaren, beperkte ruimte voor woningbouw. Maatwerk zal geleverd worden per kleine kern. De toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling past binnen dit maatwerk.

3.3.4 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3.5 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, die is vastgesteld op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.3.6 Welstandsnota

De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.

De welstandscommissie heeft geadviseerd over het bouwplan en is van mening dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De woning krijgt een terughoudende kleurstelling en materialisering die aansluit bij het ontwerp op deze plek. Het plan is in overeenstemming met de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart heeft het perceel Groningerstraat 54 een hoge archeologische waarde. De NAM-locatie heeft een hoge tot middelhoge verwachting op basis van landschap en maakt gedeeltelijk deel uit van een bufferzone (50 m) vanwege een nabijgelegen AMK-terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPGroningerstr54ML-0401_0007.png"

uitsnede archeologische beleidskaart en bijbehorende legenda

Inventariserend veldonderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten die groter zijn dan 500 m2 en dieper zijn dan 30 cm -mv. De juridische vertaling van de Structuurvisie Archeologie heeft plaatsgevonden in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo.

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe woning van maximaal 475 m2 mogelijk. Er is derhalve geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek. Het bestemmingsplan is qua archeologie uitvoerbaar, echter is er wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologische 1 opgenomen conform de Structuurvisie Archeologie.

Voor het grootste deel van de NAM-locatie geldt conform de Structuurvisie Archeologie de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied aangeduid als 'hoog gemiddelde waarde'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar verbetering van ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit. Zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 maakt het plangebied deel uit van het landschap 'Hondsrug en Hunzedal '. De ambities voor dit landschapstype zijn als volgt samen te vatten:

  • het instand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap;
  • het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen;
  • het behouden van de openheid van het Hunzedal;
  • het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen.

Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van deze toelichting. Daarin is de toekomstige inrichting van het perceel Groningerstraat 54 beschreven. Op basis van een (tuin)historisch onderzoek zijn ruimtelijke uitgangspunten voor de herinrichting geformuleerd. Deze zijn vervolgens uitgewerkt in een schetsontwerp en landschapsontwerp. Daarmee is het aspect cultuurhistorie expliciet verankerd in dit plan.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

Vanwege de bouw van een woning is op het perceel Groningerstraat 54 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (MUG Ingenieursbureau, 14 mei 2019, projectnummer 19300414). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 opgenomen.

Er wordt geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen belemmering voor de voorgenomen herinrichtingswerkzaamheden en de bouw van een nieuwe woning. De locatie is op basis van milieuhygiënische gronden geschikt voor de functie wonen met tuin.

Uit de beperkt uitgevoerde asbestinventarisatie blijkt dat de onderzochte dakbedekkingsdelen van de ligboxenstal geen asbest bevatten.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd voor het perceel Groningerstraat 54. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 3 december 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: bewolkt, circa 12°C, droog en weinig wind.

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Midlaren en bestaat uit verharding, een woning, een stal, een kapschuur, een kleinere schuur, een tuinhuis, gazon en enig opgaand groen. De muren van de stal bestaan uit bakstenen met daarboven aan de kopse kanten damwandplaten en aan de zijkanten houten latten. Het dak bestaat uit golfplaten. De kapschuur heeft muren van damwandplaten en een golfplaten dak. De kleinere schuur is opgetrokken uit bakstenen met aan een zijde deels houten betimmering en de schuur heeft een pannen dak. Het tuinhuis is gemaakt van hout en het dak is bekleed met dakshingles. Aan de noordzijde van het plangebied grenzen een woonerf en grasland, langs de westzijde ligt een strook opgaand groen met daarachter akkers en aan de oost- en zuidkant van het plangebied grenzen de wegen Groningerstraat en Tolhuisweg met daarachter bos. Oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied.

De ontwikkelingen bestaan uit de bouw van een nieuwe woning. Hiervoor zullen de stal en een deel van de verharding worden verwijderd. De overige bebouwing blijft behouden.

Voor de NAM-locatie aan de Noordlaarderweg wijzigt uitsluitend de bestemming. Het bestaande gebruik blijft gelijk en derhalve is er geen negatieve invloed op ecologische waarden.

4.3.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 28-11-2018 08:33:18) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied diverse beschermde diersoorten bekend zijn. Het gaat voornamelijk om zoogdieren en vogels met jaarrond beschermde nesten.

Het gazon bestaat naast diverse grassen onder andere uit de plantensoorten vogelmuur en paardenbloem. De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke omstandigheden. In de noordoostzijde van het plangebied staan enkele beuken. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de directe omgeving van het plangebied en zijn tijdens het veldbezoek ook niet aangetroffen. Gezien de terreingesteldheid en voedselrijkdom worden beschermde plantensoorten niet in het plangebied verwacht.

In de te verwijderen bebouwing zijn geen geschikte invliegopeningen en ruimten aangetroffen die kunnen fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen. Bovendien zijn de stal en het tuinhuis niet geïsoleerd (geen spouwmuren, geen betimmering onder de golfplaten) waardoor deze ook weinig geschikt zijn als verblijfplaatsen voor vleermuizen. Het kan niet worden uitgesloten dat vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn in de te behouden bebouwing. In de bomen in het plangebied zijn geen holtes of scheuren aangetroffen die kunnen leiden tot vleermuisverblijfplaatsen. Wel vormt het plangebied mogelijk een klein onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen, zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger (Quickscanhulp.nl). Door de geringe hoeveelheid groen vormt het plangebied geen hoogwaardig foerageergebied.

Het opgaand groen in het plangebied vormt geen onderdeel van een doorgaande structuur van opgaande begroeiing, waardoor het geen onderdeel zal zijn van een belangrijke vliegroute van vleermuizen.

In de beuken aan de noordoostrand van het plangebied zijn 10 nesten van roek aangetroffen tijdens het veldbezoek. Verder zijn geen nesten of sporen, zoals braakballen en uitwerpselen, aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van vogels met jaarrond beschermde nesten. De te behouden bebouwing is niet uitvoerig gecontroleerd op mogelijke verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten. Gezien de aard van de bebouwing is het niet uitgesloten dat huismus broedt in de woning. De soort is niet waargenomen tijdens het veldbezoek, maar is wel bekend uit de directe omgeving (Quickscanhulp.nl). Mogelijk vormt het plangebied ook een klein onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten als huismus.

In het plangebied kan een aantal algemene vogelsoorten broeden, zoals merel, heggenmus en boerenzwaluw. Nesten van deze soorten zijn niet jaarrond beschermd.

Het plangebied biedt geschikt leefgebied voor een aantal algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals egel en huisspitsmuis. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de directe omgeving van het plangebied is het voorkomen van de niet-vrijgestelde boommarter, das, eekhoorn, steenmarter, waterspitsmuis, bever en otter bekend (Quickscanhulp.nl). Boommarter, das en eekhoorn worden in het aangrenzende bos en andere bossen in de nabije omgeving verwacht, deze soorten zullen het plangebied hooguit incidenteel doorkruisen. Het plangebied vormt geschikt leefgebied voor steenmarter. Zo zijn tijdens het veldbezoek op meerdere plaatsen uitwerpselen van steenmarter in en rondom de schuur aangetroffen. Daarnaast zijn op één plaats in de schuur prooiresten van steenmarter (afgebeten veren van houtduif) waargenomen. Latrines van steenmarter zijn tijdens het veldbezoek niet gezien waardoor verblijfplaatsen van steenmarter in het plangebied kunnen worden uitgesloten. De waarnemingen duiden erop dat de te slopen bebouwing in het plangebied een klein onderdeel vormt van het foerageergebied van steenmarter. Geschikt leefgebied voor waterspitsmuis, bever, otter en andere niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren ontbreekt in het plangebied. Deze soorten zijn zodoende niet in het plangebied te verwachten.

Het plangebied biedt marginaal geschikt landbiotoop voor algemene amfibieënsoorten als bruine kikker en gewone pad, voortplantingswater ontbreekt in het plangebied. Waarnemingen van niet-vrijgestelde amfibieën ontbreken in de directe omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl). Geschikt voortplantingswater en landbiotoop voor niet-vrijgestelde soorten ontbreekt ook in het plangebied.

Geschikt leefgebied voor beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden is gezien de inrichting niet aanwezig in het plangebied. Zo ontbreekt geschikt biotoop voor levendbarende hagedis (Quickscanhulp.nl), zoals vochtige heide en hoogveen . Voor hazelworm ontbreekt voldoende ruigte afgewisseld met houtwallen, open bos en/of heide. De eveneens uit de omgeving bekende grote modderkruiper en beekrombout (Quickscanhulp.nl) zijn afhankelijk van oppervlaktewater.

Toetsing

Bij uitvoering van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen en essentiële vliegroutes voor vleermuizen verloren. Een klein deel van het potentiële foerageergebied van vleermuizen zal door de uitvoering van de werkzaamheden veranderen, maar de ontwikkelingen zullen het terrein niet ongeschikt maken als foerageergebied. In de omgeving van het plangebied is bovendien ruim voldoende alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied kunnen dan ook worden uitgesloten.

Met de uitvoering van de plannen worden geen jaarrond beschermde vogelnesten verwijderd. In verband met de aanwezigheid van roekennesten in het plangebied, dienen werkzaamheden die veel geluid produceren, zoals heiwerkzaamheden, buiten de kwetsbare broedperiode van roek te worden uitgevoerd. Dit betekent dat deze werkzaamheden buiten de periode begin februari – eind juli (BIJ12, 2017) dienen te worden uitgevoerd. In dat geval zijn geen negatieve effecten op roek te verwachten door verstoring. De ontwikkelingen leiden tot verandering van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten zoals huismus. Dit zullen geen negatieve, mogelijk zelfs positieve, veranderingen zijn. De (opgaande) begroeiing in het plangebied blijft behouden, zodat negatieve effecten op het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten achterwege blijven. Mogelijk is het plan zelfs positief, doordat het oppervlak bebouwing en verharding afneemt. In de omgeving van het plangebied is bovendien ruim voldoende alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten kunnen dan ook worden uitgesloten.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Met de uitvoering van de plannen zal een zeer klein deel van het foerageergebied van steenmarter verloren gaan. Het plangebied zal echter niet ongeschikt worden en bovendien is in de directe omgeving van het plangebied ruim voldoende en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Het plan zal dan ook geen negatieve effecten hebben op steenmarter. Ook voor andere beschermde en niet-vrijgestelde soorten geldt dat negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen kunnen worden uitgesloten.

Voor de soortgroepen planten, reptielen, vissen en ongewervelden kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten doordat het plangebied geen geschikt biotoop vormt voor deze soorten.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN - voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.

Inventarisatie

In het kader van de Wnb beschermde gebieden liggen op geruime afstand van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied dat op een afstand van ruim 760 meter ten oosten van het plangebied ligt. Het meest nabijgelegen in het kader van het NNN beschermd gebied ligt op een afstand van circa 460 meter ten oosten van het plangebied.

Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en het NNN te verwachten.

Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Van het doen van aanvullend onderzoek of de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient bij uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In verband met de aanwezigheid van roekennesten in het plangebied, dienen werkzaamheden die veel geluid produceren, zoals heiwerkzaamheden, buiten de kwetsbare broedperiode van roek (begin februari – eind juli) te worden uitgevoerd.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.4 Externe veiligheid

Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Uit de risicokaart blijkt dat er ten oosten van het perceel Groningerstraat 54, op een afstand van circa 70 m, een twee aardgastransportleidingen zijn gesitueerd. De bestaande boerderij en de nieuwe woning liggen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6. geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het plangebied buiten de invloedsfeer van risicovolle buisleidingen.

Voor de NAM-locatie aan de Noordlaarderweg wijzigt uitsluitend de bestemming. Het bestaande gebruik blijft gelijk en derhalve is er geen verandering ten aanzien van externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning op het perceel Groningerstraat 54. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als zogenaamd geluidsgevoelige gebouw. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De nieuwe woning wordt gebouwd op circa 80 m van de as van de Groningerstraat. De Groningerstraat kent ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 50 km/uur. Gelet op de afstand van de nieuwe woning tot aan de weg en de aanwezigheid van (afschermende) bebouwing tussen de Groningerstraat en de nieuwe woning, wordt geluidhinder niet verwacht.

De Tolhuisweg kent ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur en kent daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone en daarmee kan akoestisch onderzoek achterwege blijven. Gelet op de lage intensiteit van deze weg en een redelijk grote afstand tot de nieuwe woning, zal er wat betreft geluid sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning ter vervanging van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie Groningerstraat 54. Aangezien de bedrijfsvoering op dit perceel is beëindigd kan de ritproductie van het bedrijf van de ritproductie van de nieuwe woning worden afgetrokken. Op basis van de CROW-publicatie nummer 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' kan worden uitgegaan van een ritproductie van maximaal zeven ritten per woning. Voor het agrarisch bedrijf dat gevestigd was op de locatie Groningerstraat 54 dient op basis van de CROW- publicatie de parallel worden gezocht met een bedrijf (arbeids- en bezoekersextensief). Een grondgebonden agrarisch bedrijf staat namelijk niet expliciet genoemd. Op basis van die kengetallen (gemiddeld 4,8 ritten per 100 m2 bvo per etmaal) had het bedrijf een verkeersgeneratie van circa 60 motorvoertuigen per etmaal.

In de nieuwe situatie levert dit een verbetering van 53 ritten per etmaal op. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterweg blijven.

Voor de NAM-locatie aan de Noordlaarderweg wijzigt uitsluitend de bestemming. Het bestaande gebruik blijft gelijk en derhalve is er geen verandering van de bijdrage aan de luchtkwaliteit.

4.7 Milieuzonering

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

In de omgeving van het perceel Groningerstraat 5 komen geen (agrarische) bedrijven voor. Wel is op het perceel Groningerstraat 56 een slagerij gevestigd. Voor detailhandel in vlees geldt een richtafstand van 10 m. Aan deze afstand wordt voldaan.

Voor de NAM-locatie aan de Noordlaarderweg wijzigt uitsluitend de bestemming. Het bestaande gebruik blijft gelijk.

Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.

Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Op 10 januari 2019 is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat de korte procedure kan worden doorlopen. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de afgegeven adviezen. Het wateradvies is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Conform de beleidsnotitie Water en Ruimte wordt in de nieuwe situatie het schone hemelwater afgevoerd naar aanwezige watergangen en wordt het afvalwater afgevoerd naar de riolering.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. De vervangende nieuwbouw valt niet onder onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. In bijlage D wordt wel gesproken over "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject". In aansluiting bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1) geldt onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en gaat vergezeld met een toelichting. De regels bepalen op welke manier gronden gebruikt kunnen worden, wat de bouwmogelijkheden zijn en hoe bebouwing gebruikt mag worden. De opbouw van de regels sluit aan bij de eisen van de SVBP2012. De regels van het bestemmingsplan zijn opgedeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en de overgangs- en slotregels.

Hieronder worden de aanwezige regels puntsgewijs besproken.

5.2 Regels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en moet in principe worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Wat betreft de inhoud is voor deze bestemmingen aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' (met identificatienummer NL.IMRO.1730.BPbuitengebied-0403) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' (met identificatienummer NL.IMRO.1730.BPBuitengebiedPH-0401).

De eerst voorkomende bestemming betreft de bestemming 'Bedrijf - Delfstoffenonderzoek en -winning'. Deze bestemming is opgenomen voor NAM-locatie nabij de Jachthaven De Bloemert. Tijdens de totstandkoming van de plannen aan de Groningerstraat 54 te Midlaren is ontdekt dat ter plaatse van de NAM-locatie per abuis in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' de bestemming 'Agrarisch' is gelegd. Deze fout wordt nu door middel van dit bestemmingsplan hersteld en de gronden krijgen nu de bestemming 'Bedrijf - Delfstoffenonderzoek en -winning'. De bestemming laat toe dat gronden ter plaatse worden gebruikt voor delfstoffenonderzoek en -winning. Ten behoeve van die bestemmingen zijn in beperkte mate bouwwerken toegestaan. Zo zijn bestaande bedrijfsgebouwen toegestaan en mogen deze beperkt worden vergroot. Verder mag in het bouwvlak, dat op een deel van de gronden rust, de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde) niet meer dan 8 meter bedragen en buiten dat bouwvlak 3 meter. Ook kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing (waaronder lichtmasten) en de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.

De tweede bestemming in dit bestemmingsplan betreft de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming rust op de gronden aan de Groningerstraat 54 te Midlaren. Eerst gold ter plaatse de bestemming agrarisch. Dit perceel bevindt zich op de kruising van de Groningerstraat en de Tolhuisweg. Omdat -zoals uit hoofdstuk 2 reeds bleek- het perceel wordt gesplitst en op het achterste deel, het deel aan de Tolhuisweg, ook een woning wordt gebouwd, is het nodig om de nu geldende agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de partiële herziening van het buitengebied van de gemeente.

Behalve bouwregels bevat de bestemming ook 'Nadere eisen', 'Afwijken van de bouwregels', 'Specifieke gebruiksregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'. De nadere eisen bepalen -evenals in de bestemming 'Bedrijf - Delfstoffenonderzoek en -winning' dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente nadere eisen kan stellen aan de plaats van bebouwing (waaronder lichtmasten) en de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen. Verder kan men door middel van een omgevingsvergunning ook afwijken van de bouwregels om op die manier meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw te vestigen.

Tot slot kan men door middel van de 'Afwijken van de gebruiksregels' via een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de woning deels gebruiken voor mantelzorg of het uitbreiden van de bed and breakfastvoorziening.

Tot slot omvat het bestemmingsplan ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Op grond van de ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART van de gemeente Tynaarlo geldt voor beide locaties (de NAM-locatie en de Groningerstraat 54) dat de gronden ook archeologische (verwachtings)waarden bevatten. Om die reden regelen deze dubbelbestemming dat gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% is mogelijk door middel van de algemene bouwregels.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

5.3 Coördinatieregeling

Op het voorliggende bestemmingsplan en op de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning is door de gemeenteraad de coördinatieregeling op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard.

Artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening stelt twee eisen aan de toepassing van de coördinatieregeling. Het moet gaan om de verwezenlijking van gemeentelijk beleid en het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Coördinatie is alleen toegestaan wanneer een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om uitvoering van gemeentelijk beleid gaat. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging - het bestemmingsplan - als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen. Daarmee is de samenhang tussen de besluiten maximaal zichtbaar.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Aangezien het plan op het perceel Groningerstrat 54 een particulier initiatief betreft, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Voor wat betreft de NAM-locatie draagt de gemeente de kosten voor het bestemmingsplan, aangezien het een herstel van een foutieve bestemming betreft.

Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderzins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd in dit hoofdstuk verwerkt.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter visie gelegen. Binnen deze termijn kon een ieder een zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.