direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Plan: Kern Gulpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1729.BPLKOM01000-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch gebruik;
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. bescherming van aangrenzend natuurgebied;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • f. recreatief medegebruik.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit 35.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 3.2.2.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Met betrekking tot het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, mogen uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen worden opgericht, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1.50 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;

  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
3.3.2

De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing aanleg kleinschalige recreatieve voorzieningen en schuilgelegenheden

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2, ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) en schuilgelegenheid voor vee mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande, dat:

  • a. de voorzieningen maximaal 25 meter uit de openbare weg zijn gelegen;
  • b. de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap;
  • c. het oppervlak aan bouwwerken per voorziening ten hoogste 12 m² mag bedragen;
  • d. de goothoogte ten hoogste 3.00 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte ten hoogste 4.50 meter mag bedragen;
  • f. gebouwen zullen met een kap van ten hoogste 45° worden afgedekt;
  • g. de gebouwen op basis van een inpassingsplan afgestemd worden op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing, eventueel stedenbouwkundig ontwerp en cultuurhistorische aspecten).

3.4.2 Ontheffing tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:

  • a. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na ontheffing meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een agrarisch bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de adviescommissie BOM+;
  • b. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • d. de ontheffing niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen';
  • e. de ontheffing geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen,

met dien verstande, dat:

  • 1. gebouwen en bouwwerken in beginsel binnen het bouwvlak behorende bij het agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
  • 2. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, enkel mogen worden opgericht op aan de agrarische bedrijfsbestemming aansluitende gronden;
  • 3. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • 4. de tijdelijke teeltondersteunende na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden verwijderd worden;
  • 5. bij een negatief advies van de adviescommissie BOM+ slechts ontheffing mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiermee hebben ingestemd.
3.4.3 Ontheffing oprichten hagelnetten

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • b. vooraf advies is verkregen van de adviescommissie BOM+;
  • c. voldaan wordt aan de 'Beleidsregel hagelnetten', zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004.
3.4.4 Procedure ontheffing

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid de in artikel 32.5 gegeven procedure.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan gebruik van de grond voor en/of als:

  • a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • d. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. parkeerplaats en/of staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen en voorzover het bestaande openbare wegen en paden betreft;
  • g. terrein voor het aanbrengen, het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • h. het opslaan van mest(stoffen);
  • i. het opslaan van hooi- en strobalen;
  • j. nieuwvestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • k. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • l. sport- of wedstrijdterrein;
  • m. parkeerterrein;
  • n. evenementen.
3.6 Aanlegvergunning
3.6.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschroeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap;
  • g. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie.
3.6.2

Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

3.6.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

3.6.4

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de aanlegvergunning de procedure zoals vervat in artikel 3.18 Wro.