Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenweg 5-5a Hoogeloon
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1728.BPG0038Molenweg5-VAST
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
  
1. het plan
het ‘Bestemmingsplan Molenweg 5-5a Hoogeloon' met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPG0038Molenweg5-VAST van de gemeente Bladel;
  
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
3. AAB:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf;
 
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
5. aanduidingsgrens:
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
   
6. aardkundige waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
 
7. abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
8. agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
 
9. agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
10. agrarische bedrijfswoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
11. agrarische waarden:
de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;
 
12. antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
  
13. archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
 
16. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
17. bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van aan huis gebonden beroepen;
 
18. bedrijfsgebouw:
een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
19. bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
20. beeldkwaliteit:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;
 
21. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimten die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep, een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;
 
22. beroeps- c.q. bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, nader onder te verdelen in:
  • Categorie A: op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en bedrijfsmatig recreatief of hiermee gelijk te stellen gebied. Hiertoe behoort geen detailhandel en/of persoonlijke verzorging;
  • Categorie B: op het gebied van persoonlijke verzorging, zoals een kapper en schoonheidssalon en dergelijke, met uitzondering van een seksinrichting, met dien verstande dat een eventuele detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn;
  • Categorie C:
    • een ambachtelijk, publiekverzorgend alsmede commercieel en medisch dienstverlenend bedrijf, niet bedoeld voor persoonlijke verzorging, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een schoenmaker, goudsmid, hakkenbar, kleermaker en dergelijke, met dien verstande dat een eventuele detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn;
    • een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, niet bedoeld persoonlijke verzorging, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;
    • het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Lijst van bedrijfsactiviteiten;
 
23. bestaande situatie:
  • bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde en nadien verleende vergunning;
  • gebruik: het gebruik van grond en opstallen zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
24. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
25. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
26. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak;
 
27. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
28. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
29. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
30. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
31. bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
32. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
33. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
34. cultuurhistorische waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
 
35. dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:
  • dagrecreatie groot: een vorm van recreatie waarbij men buiten de eigen woning verblijft voor recreatieve doeleinden, zonder dat er een overnachting ter plaatse (van de activiteit) mee gepaard gaat. Het betreft activiteiten waar meer dan 25 personen aan kunnen deelnemen / aanwezig zijn;
  • dagrecreatie klein: dagrecreatieve activiteiten waar maximaal 25 personen tegelijkertijd aan kunnen deelnemen (betreffen nevenactiviteiten / ondergeschikte activiteiten);
 
36. dagrecreatieve voorzieningen:
het ontplooien van recreatieve activiteiten op een agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld excursieruimten, huifkarverhuur, theetuinen en boerengolf, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;
 
37. deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg;
 
38. deskundige commissie:
de door het bevoegd gezag ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft het bevoegd gezag op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1998, over de gemeentelijke erfgoedverordening en over het gemeentelijke monumentenbeleid;
 
39. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
40. dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief daartoe behorende voorzieningen
 
41. erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
 
42. evenement:
een publieksgerichte activiteit, die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven;
 
43. extensieve recreatie:
vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
44. extensieve recreatieve voorziening:
een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving;
 
45. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
46. gebruiken:
gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven;
 
47. geomorfologische waarde:
de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;
 
48. gevellijn:
een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
 
49. glastuinbouwbedrijf
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
 
50. groepsaccommodatie
een (gedeelte van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie;
 
51. hoge tunnels:
bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 4 meter, waarvan de wanden en het dak of de bedekking voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
52. hokdierhouderij
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;
 
53. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
54. kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
55. kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;
  
56. kwaliteitsverbetering van het landschap:
een fysieke verbetering van de aanwezige en potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie en/of de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
 
57. lage tunnels:
bouwwerken of andere werken, met een maximale hoogte van 1,5 meter, overwegend voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend of ander beschermend materiaal die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
58. landschappelijke inpassing:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
 
59. landschappelijke verantwoording:
een verantwoording waarmee is aangetoond dat de ruimtelijke ingreep geen onevenredige nadelige effecten heeft op de landschappelijke waarden;
 
60. landschappelijke waarden en kenmerken:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
 
61. mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten van elkaar overstijgt;
 
62. mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;
 
63. mestverwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting of indamping van mest;
 
64. natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
 
65. nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie die vaak een agrarische functie is;
 
66. omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;
 
67. overig agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;
 
68. ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 400 m2 van het bedrijfsgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
 
69. overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
70. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
71. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
72. peil:
  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
 
73. perceelgrens:
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;
 
74. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
 
75. recreatie:
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;
 
76. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
77. ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
 
78. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
79. stalderingsgebied:
gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen;
 
80. tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning;
 
81. teeltondersteunende voorziening
ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf;
 
82. veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
 
83. verbrede landbouw:
het ontplooien van (neven)activiteiten op een agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;
 
84. (vollegronds)teeltbedrijf
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
 
85. voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
86. woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen;
 
87. zorgvuldige veehouderij
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
5. de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortste is;
 
6. ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
7. oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
8. vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van een gebouw geeft, in bepaalde mate, de grootte van het gebouw weer. Vloeroppervlakte wordt in vierkante meter (m²) uitgedrukt, gemeten vanuit binnenwerks. Berekeningen: Lengten in één richting tenminste in decimeters bepalen. Product van lengten in twee richtingen, tenminste in centimeters bepalen.
 
9. relatie
daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  3. tuinen direct grenzend aan het bouwvlak tot maximaal 30 meter rondom het bouwvlak van andere bestemmingen;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
  5. agrarisch natuurbeheer;
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. het bouwen van hoge tunnels, lage tunnels en/of andere teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan, mits:
    1. deze bouwwerken tijdelijk teeltondersteunend zijn (maximaal 6 maanden per jaar);
    2. op de gronden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    3. de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;
  2. het bouwen van erfafscheidingen ten behoeve van afrastering van het agrarisch grondgebruik is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Het bouwen van andere bouwwerken dan in sub a en sub b is aangegeven, is niet toegestaan.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. kamperen.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening, waaronder een veehouderij met daaraan ondergeschikt een mestverwerkingsinstallatie ten behoeve van de verwerking van de mest uitsluitend afkomstig van het desbetreffende agrarische bouwvlak, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  2. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  3. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit tot maximaal 100 m²;
  4. bestaande legale nevenactiviteiten;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. het bouwen van carnavalswagens;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 7 meter en de maximale bouwhoogte 12 meter;
  2. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  3. binnen het bouwvlak mogen teeltondersteunende kassen als overige teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd tot een maximum van 1.000 m²;
  4. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 18 meter;
  5. een toename van de oppervlakte dierenverblijf is uitsluitend toegestaan indien:
    1. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
    2. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1, derde lid, onder b en c, inpasbaar is in de omgeving;
    3. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    4. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
    5. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
    6. is verzekerd dat er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, dan wel dat de depositie, al dan niet na mitigatie of toepassing van andere maatregelen, geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, zoals ten tijde van de aanwijzing van het Natura 2000-gebied door de Europese Commissie is vastgelegd;
  6. een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij is alleen toegestaan als bewijs is overlegd dat:
    1. binnen het stalderingsgebied, zoals weergegeven in bijlage 2, bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    2. de oppervlakte van de sanering onder 1. tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    3. de sanering onder 1. plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;
  7. bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de bepalingen zoals opgenomen onder e en f.
  8. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn.
  9. het bouwen van nieuwe gebouwen zoals bedoeld in artikel 4.2.1, sub a, is alleen dan toegestaan wanneer aanvrager een landschappelijke verantwoording heeft voorgelegd aan het bevoegd gezag en bevoegd gezag akkoord is met de landschappelijke verantwoording, al dan niet middels een landschappelijke inpassing
4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0', '2' of '3' bedraagt;
  2. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering bedragen;
  3. onderkeldering is uitsluitend toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  4. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter;
  5. afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  6. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m²;
  7. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,2 meter en de maximale bouwhoogte 5,5 meter;
  8. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 30 meter;
  9. een bijgebouw dient op een minimale afstand van 5 meter achter de voorgevel te worden opgericht;
  10. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 18 meter.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  2. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van een toren-/voedersilo bedraagt 15 meter;
  4. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen op minimaal 1 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  6. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:
 
4.3.1 Vergroten bedrijfswoning
De bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de blijvende noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. er sprake is van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving zoals bijvoorbeeld sloop van overtollige bebouwing of een landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 850 m³ bedragen exclusief onderkeldering;
  4. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  5. de maximale goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter en de bouwhoogte 10 meter;
  6. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving.
  7. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  8. de onder g. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Algemeen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor / van:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. detailhandel, met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten zoals bepaald in 4.1;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  6. wonen in bijgebouwen;
  7. het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning;
  8. het oprichten van paardenbakken buiten het bouwvlak;
  9. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  10. een mestverwerkingsinstallatie ten behoeve van het verwerken van mest van een ander agrarisch bouwvlak;
  11. het verwerken van mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
  12. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
4.4.2 Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf
Het is per agrarisch bedrijf niet toegestaan om een andere diersoort te houden dan in Bijlage 1 Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf van de regels per agrarisch bedrijf is aangegeven in de kolom 'soort dieren'. Het is per agrarisch bedrijf niet toegestaan om per diersoort meer dieren te houden dan het maximum aantal toegestane dieren per diersoort zoals is weergegeven in Bijlage 1 Maximum aantal toegestane dieren per agrarisch bedrijf van de regels in de kolom 'Maximaal toegestaan aantal dieren'.
 
4.4.3 Stikstofdepositie Natuurbeschermingswet
Het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel, waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie van het betreffende agrarische bedrijf is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van een Natura 2000-gebied niet worden aangetast vanwege een toename van de stikstofdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zoals ten tijde van de aanwijzing van het Natura 2000-gebied door de Europese Commissie is vastgelegd.
 
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruik conform het bepaalde in lid 4.1 is uitsluitend toegestaan indien de gronden landschappelijk zijn ingepast, conform de in de bijlage aan de regels toegevoegde ‘bijlage 3, landschappelijke inpassing’. De beplanting dient uiterlijk in het eerste plantseizoen na voltooiing van de bouwplannen te worden geplant maar uiterlijk 1 april 2019 en dient in stand te worden gehouden.
De realisering van één robuuste waterberging van 116 m3 die niet in verbinding staat met de bestaande slootwatersysteem. Dit betekent dat tevens een leegloop en een noodoverloop gerealiseerd dient te worden. De waterberging dient te worden uitgevoerd boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor:
 
4.5.1 Nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Nevenactiviteiten en verbrede landbouw zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  3. als nevenactiviteiten of verbrede landbouw zijn de volgende activiteiten toegestaan:
    1. kleinschalige en extensieve recreatieve voorzieningen in de vorm van:
      1. een groepsaccommodatie voor maximaal 10 personen met een maximum 400 m² (verblijfsrecreatie klein);
      2. verblijfsrecreatie tot maximaal 10 kampeermiddelen, waarvan maximaal 5 trekkershutten, op maximaal 1 hectare aansluitend aan het bouwvlak (verblijfsrecreatie klein);
      3. kleinschalig logeren in bijgebouwen waarbinnen in totaal maximaal 5 kamers mogen worden ingericht voor maximaal 10 personen (verblijfsrecreatie klein);
      4. dagrecreatieve voorzieningen tot een maximum van 25 personen tegelijkertijd aanwezig, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot maximaal 400 m² (dagrecreatie klein);
    2. statische opslag tot maximaal 1.000 m²;
    3. caravanstalling tot maximaal 1.000 m²;
    4. kleinschalige horeca ondergeschikt en gerelateerd aan de recreatieve activiteiten tot een maximum van 100 m²;
    5. ambachtelijke be- en verwerking van eigen agrarische producten (bijvoorbeeld kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij, wassen en/of snijden van groenten) tot een maximum van 400 m²;
    6. het verlenen van bedrijfsmatige zorg, mits wordt voldaan aan de voorwaarden overeenkomstig het Beleidsadvies agrarische kinderopvang en gezondheid, zoals opgenomen in de bijlage 4 bij deze regels;
  4. in afwijking van het bepaalde in sub c onder 1 geldt dat indien het bedrijf is gelegen binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' van een andere veehouderij wat betreft kleinschalige en extensieve recreatieve voorzieningen uitsluitend dagrecreatie is toegestaan;
  5. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw, nevenactiviteiten dan wel een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 1.000 m²;
  6. de bovenstaande nevenactiviteiten en verbrede landbouw mogen uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  7. de agrarische functie van in de nabijheid gelegen, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd, wat in ieder geval betekent dat het niet is toegestaan om binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' van een andere veehouderij geurgevoelige activiteiten uit te oefenen;
  8. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  9. het parkeren dient binnen het desbetreffende bouwvlak plaats te vinden;
  10. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  11. er geen milieuhygiënische bezwaren optreden;
  12. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving.
4.5.2 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers
Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Huisvesting in woonunits indien:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    2. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    3. de huisvesting mag niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedragen;
    4. de huisvesting vindt plaats in een of meer woonunits, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 60 m² bedraagt;
    5. de hoogte van een woonunit bedraagt niet meer dan 3,2 meter;
    6. de woonunits worden geplaatst binnen het bouwvlak en niet in een bedrijfsgebouw;
    7. voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing;
    8. de woonunits worden telkens na tijdelijk gebruik verwijderd;
    9. bewoners van woonunits met de bestemming "Wonen" hebben minimaal 12 m² gebruiksoppervlakte (conform SNF-keurmerk versie 2.0);
  2. Huisvesting in stacaravans indien:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    2. voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting elders ontbreken;
    3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    4. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    5. de huisvesting mag niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedragen;
    6. de huisvesting vindt plaats in een of meer stacaravans, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m²;
    7. de hoogte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
    8. stacaravans worden geplaatst binnen het bouwvlak en niet in een bedrijfsgebouw;
    9. voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing;
    10. de stacaravans worden telkens na het tijdelijke gebruik verwijderd;
    11. bewoners hebben minimaal 10 m2 omsloten leefruimte per persoon (conform SNF-keurmerk versie 2.0);
  3. Huisvesting in bedrijfsgebouw indien:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    2. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten;
    3. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m²;
    4. de huisvesting mag niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedragen;
    5. bewoners van wooneenheden in gebouwencomplexen hebben minimaal 12 m² gebruiksoppervlakte. (conform SNF-keurmerk versie 2.0);
    6. er mag geen sprake zijn van zelfstandige wooneenheden.
  4. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  5. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
4.5.3 Mantelzorg
Bouwen en gebruiken ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de inhoud van een woning niet meer bedraagt dan de totale inhoud van de bestaande woning;
  2. er mag geen tweede woning ontstaan en om dit te voorkomen mogen ten behoeve van de inwoning maximaal 3 van de 4 volgende voorzieningen worden gerealiseerd: keuken, badkamer, toilet, achteringang;
  3. per woning kan maar éénmaal gebruik worden gemaakt van deze regeling;
  4. een eigen voordeur, hetzij aan de voorgevel, hetzij aan de zijgevel is niet toegestaan;
  5. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  6. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  7. na beëindiging van de situatie dient de omgevingsvergunning te worden ingetrokken;
  8. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom;
  9. mantelzorg is niet toegestaan in een recreatiewoning.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.6.1 Wijzigen bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' ten behoeve van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling en de volwaardigheid van het agrarische bedrijf;
  2. de veehouderijtak van het agrarische bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. het bouwvlak mag niet worden vergroot of van vorm worden veranderd;
  4. de agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan, dienen te worden gesloopt;
  5. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  9. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  10. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
  11. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  12. de onder k. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Net-werk Brabant-ecologische verbindingszone.
4.6.2 Wijzigen bestemming ‘Agrarisch – Agrarische bedrijf 1’ ten behoeve van Wonen en woningsplitsing en andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en het splitsen in twee wooneenheden toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder geval betekent dat wijziging niet is toegestaan indien deze is gelegen binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1';
  5. langgevelboerderijen dienen specifiek te worden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonboerderij';
  6. er dient een legale bedrijfswoning aanwezig te zijn. Deze woning wordt bestemd als 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:
    1. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
    2. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    3. ten aanzien van de splitsing geldt dat uitsluitend langgevelboerderijen gesplitst mogen worden;
    4. de inhoud van het bestaande gebouw mag niet worden vergroot;
    5. de inhoud van beide woningen bedraagt na splitsing elk ten minste 350 m3;
    6. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument dan wel een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft zoals opgenomen in de bijlagen 4 en 5;
  7. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt;
    2. maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd, tot een totaal aan bijgebouwen – zowel aangebouwd als vrijstaand – van maximaal 200 m² per woning;
    3. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m² aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
    4. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m²) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid en omgevingsvergunning worden verbonden;
  8. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
  9. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  10. de onder i. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; 
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Net-werk Brabant-ecologische verbindingszone;
  11. Met inachtneming van sub i. wordt het bouwvlak zoveel mogelijk bestemd tot "Agrarisch" , "Groen" , "Bos", "Natuur" of "Water" al dan niet met een aanduiding "landschapselement", met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming 'Water' dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden;
  12. de regels van de bestemmingen 'Natuur', 'Bos' of 'Water' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014' met kenmerk NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2, alsmede het bestemmingsplan 'Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016' met kenmerk NL.IMRO.1728.BPG0013Buitengeb-VSG2 worden van overeenkomstige toepassing verklaard
4.6.3 Wijzigen bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1’ ten behoeve van Bedrijf en andere bestemmingen 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' met een bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de gronden mogen worden gebruikt voor de volgende typen bedrijven:
    1. agrarische verwante bedrijven en agrarische technische(hulp) bedrijven tot een maximale oppervlakte van 1.250 m2 aan bebouwing binnen het bestaande bouwvlak;
    2. overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels tot een maximale oppervlakte 1.250 m² aan bebouwing. Het bestemmingsvlak dient te worden verkleind tot een maximale oppervlakte van 3.000 m²;
met dien verstande dat indien het bedrijf is gelegen binnen 'overige zone - invloedsfeer kern', 'overige zone - invloedsfeer natuur' of is gelegen binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' uitsluitend wijziging is toegestaan naar bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten;
  1. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  2. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  3. de agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan, moeten worden gesloopt;
  4. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  5. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  6. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder betekent dat het niet is toegestaan om binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' geurgevoelige activiteiten uit te oefenen;
  7. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de bedrijven niet mee hebben gedaan met de RBV-regeling of indien gebruik is gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling;
  9. detailhandel en dienstverlening zijn niet toegestaan;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  11. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  12. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
  13. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  14. de onder n. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone.
4.6.4 Wijzigen bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf 1’ ten behoeve van Recreatie en andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1' met een bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Recreatie', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  2. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  3. de financiële haalbaarheid van de plannen is aangetoond;
  4. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende (agrarische) bedrijven, wat in ieder geval betekent dat wijziging niet is toegestaan indien deze is gelegen binnen 100 meter afstand van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1';
  5. er sprake is van een geringere milieubelasting ter plaatse dan in de vorige situatie;
  6. parkeren plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  7. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  8. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. maximaal 400 m2 aan gebouwen voor recreatieve doeleinden worden gebruikt en dat overige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, behalve wanneer de bebouwing een monument dan wel een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft zoals opgenomen in de bijlagen 4 en 5;
  10. een deskundige commissie op het gebied van toerisme en recreatie wordt gehoord;
  11. de bedrijven niet mee hebben gedaan met de RBV-regeling of indien gebruik is gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn;
  13. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  14. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
  15. er dient te worden voldaan aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  16. de onder o. bedoelde verbetering kan mede betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van sloop van bebouwing die reeds wordt ingezet in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en het Natuur Netwerk Brabant-ecologische verbindingszone.
4.6.5 Vormverandering bouwvlak en bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf 1" te wijzigen in "Agrarisch" ten behoeve van een vormverandering van een agrarisch bouwvlak als bedoeld in artikel 3.5, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. Er sprake is van een volwaardig bedrijf;
  3. Gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. Het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals verbeelding op de verbeelding;
  5. Er voldaan wordt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  6. Toepassing wordt gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  7. Een landschappelijke verantwoording wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag en bevoegd gezag akkoord is met de landschappelijke verantwoording, al dan niet middels een landschappelijke inpassing;
  8. Door de verandering de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. De verandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  10. De ontwikkeling hydrologisch neutraal is.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - terreinen met esdek') onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper 0,5 meter onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage.
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
5.3.2 Toegestane werken
Het in 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 gelden de volgende regels:
  1. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,5 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 meter (dan wel 0,5 meter bij de agrarisch bestemde gronden) onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage.
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
6.3.2 Toegestane werken
Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 25.000 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 gelden de volgende regels:
  1. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.4.1 Archeologie
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
8.2 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van een blijvend goed woon- en leefklimaat;
  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Algemeen
 
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
 
9.2 Schaliegas
 
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de winning van schaliegas en andere hiermee vergelijkbare grondstoffen.
 
9.3 Lichthinder
 
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken op een zodanige manier te gebruiken dat tussen 23.00 uur 's-avonds en 06.00 uur 's ochtends onevenredige lichthinder voor de omgeving ontstaat. Onder onevenredige lichthinder wordt in elk geval verstaan permanente uitstraling van licht uit kassen, stallen en overige bedrijfsruimten en permanente verlichting van het bedrijfsperceel.
 
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
10.1 Overige zone - invloedsfeer kern
 
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - invloedsfeer kern' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat van een kern en gelden de in Hoofdstuk 2 opgenomen regels.
 
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemeen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  2. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kleinschalige recreatieve en maatschappelijke voorzieningen met een maximale oppervlakte van 20 m².
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Toepassen afwijkingsbevoegdheid
 
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing.
 
12.2 Toepassen algemene wijzigingsbevoegdheid
 
Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
 
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het ‘Bestemmingsplan Molenweg 5-5a Hoogeloon’.