Kerkeneind/Wagenbroeken, Casteren

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1728.BPC2004Kerkeneind-VAST
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Inhoud

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Artikel 4 Verkeer – Verblijfsgebied

Artikel 5 Water

Artikel 6 Wonen – 1

Artikel 7 Wonen – 2

Artikel 8 Woongebied

Artikel 9 Waarde – Archeologie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Artikel 13 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Artikel 15 Slotregel

 

 

 

 

Bijlage:

Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Kerkeneind/Wagenbroeken, Casteren’ met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPC2004Kerkeneind-VAST van de gemeente Bladel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aaneengebouwd:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

 

aan- en uitbouw:

een aan een woning vastgebouwd bouwwerk, dat in directe verbinding staat met die woning, zoals een serre, een bijkeuken en een garage met een directe verbinding met de woning.

 

achtergevelrooilijn:

  • de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

  • indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bestaand(e situatie):

  1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkintreding van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

bijgebouw:

een al dan niet aan de woning vastgebouwd bouwwerk, dat geen directe verbinding heeft met die woning.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

 

dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, waaronder begrepen het dak, die bestaat uit:

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

 

 
escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoekwoning:

een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen.

 

hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

 

onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

 

onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis,

categorie A:

op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en bedrijfsmatig recreatief of hiermee gelijk te stellen gebied. Hiertoe behoort geen detailhandel en geen persoonlijke verzorging.

 

onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis,

categorie B:

op het gebied van persoonlijke verzorging, zoals een kapper en schoonheidssalon en dergelijke, met uitzondering van een seksinrichting, met dien verstande dat een eventuele detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn.

 

onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis,

categorie C:

  • een ambachtelijk publiekverzorgend alsmede commercieel en medisch dienstverlenend bedrijf, niet bedoeld voor persoonlijke verzorging, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een schoenmaker, goudsmid, hakkenbar, kleermaker en dergelijke, met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt en gerelateerd aan het bedrijf dient te zijn;

  • een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, niet bedoeld voor persoonlijke verzorging, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

  • het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en / of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

twee-aaneen:

bebouwing in de vorm halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

vrijstaand:

bebouwing bestaande uit hoofdgebouwen, die aan geen enkele zijde grenst aan een ander hoofdgebouw.

 

water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

het peil:

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Artikel 4 Verkeer – Verblijfsgebied

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. nutsvoorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van nutsgebouwen. Voor het bouwen van nutsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De oppervlakte per nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 20 m².

  2. De bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  3. Voor het plaatsen van een obstakel binnen 4 m uit de insteek van watergangen, welke in beheer en onderhoud zijn van Waterschap De Dommel, en 1 m voor overige watergangen, is een ontheffing van De Keur Oppervlaktewateren Waterschap De Dommel nodig.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  4. Voor het plaatsen van een obstakel binnen 4 m uit de insteek van watergangen, welke in beheer en onderhoud zijn van Waterschap De Dommel, en 1 m voor overige watergangen, is een ontheffing van De Keur Oppervlaktewateren Waterschap De Dommel nodig.

 

Artikel 5 Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. voorzieningen voor langzaam verkeer, zoals fietspaden;

  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder duikers en gelijksoortige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. Voor het plaatsen van een obstakel binnen 4 m uit de insteek van watergangen, welke in beheer en onderhoud zijn van Waterschap De Dommel, en 1 m voor overige watergangen, is een ontheffing van De Keur Oppervlaktewateren Waterschap De Dommel nodig.

 

Artikel 6 Wonen – 1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A (uitsluitend met omgevingsvergunning voor het afwijken);

  3. een paardenstal ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - paardenstal’;

  4. tuinen, erven en verharding;

  5. parkeervoorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Ter plaatse van de aanduiding:

  • ‘vrijstaand’;

  • ‘twee-aaneen’;

mag uitsluitend in de aangeduide bebouwingstypen worden gebouwd.

  1. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

  3. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.

  6. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:

  1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

  2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw moeten worden gesitueerd.

  2. De voorgevelrooilijn en de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak mogen worden overschreden in de vorm van een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

  3. Bij hoekwoningen mogen erkers niet worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  1. Overkappingen mogen worden gesitueerd maximaal 3 m voor de voorgevellijn, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 m bedraagt;

  2. de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft.

  1. Voor overkappingen voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag de afstand tot de grens met de openbare ruimte niet minder bedragen dan 1 m.

  2. Bij hoekwoningen mogen géén aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 85 m².

  4. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 55% worden bebouwd.

  5. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder f geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 115 m2.

  6. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelgrens en tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn.

  7. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. In afwijking van het bepaalde sub a tot en met k mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – paardenstal’ een paardenstal worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte maximaal 3,5 m bedraagt;

  2. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt.

 

6.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 m mag bedragen.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

6.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

  2. Het oppervlak aan ondergrondse gebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m², verminderd met het oppervlak aan bovengrondse aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

  3. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in 6.2.1 onder b voor overschrijding van de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak in straten waaraan alleen zijgevels grenzen, ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten deze zijdelingse begrenzing, mits:

  1. de afstand tot de weg niet minder dan 2 m bedraagt, en

  2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;

  1. het bepaalde in 6.2.1 onder b voor overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer dan 15 m mag bedragen;

  2. het bepaalde in 6.2.2 onder b 3, ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;

  3. het bepaalde in 6.2.2 onder e, ten behoeve van het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

 

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 6.1 tot de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, met dien verstande dat:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m².

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  4. Detailhandel is niet toegestaan.

  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners van het hoofdgebouw.

 

Artikel 7 Wonen – 2

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, B of C en bedrijvigheid in de milieucategorie 1 conform de Staat van bedrijfsactiviteiten (uitsluitend met omgevingsvergunning voor het afwijken);

  3. tuinen, erven en verharding;

  4. parkeervoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 30% bedragen.

 

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

  2. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

  3. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

  4. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.

  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.

  7. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gesitueerd.

  2. Eén der zijstroken dient vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelgrens en tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 85 m².

 

  1. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 115 m2.

  2. In afwijking van het bepaalde onder c en d geldt dat de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen op het bouwperceel waar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' is opgenomen, niet meer mag bedragen dan 300 m2.

  3. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  4. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  5. De voorgevelrooilijn en de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak mogen worden overschreden in de vorm van een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

  2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.

  3. Bij hoekwoningen mogen erkers niet worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  1. Overkappingen mogen worden gesitueerd maximaal 3 m voor de voorgevellijn, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 m bedraagt.

  2. de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft.

  1. Voor overkappingen voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag de afstand tot de grens met de openbare ruimte niet minder bedragen dan 1 m.

 

7.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 m mag bedragen.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

7.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

  2. Het oppervlak aan ondergrondse gebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m², verminderd met het oppervlak aan bovengrondse aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

  3. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in 7.2.2 onder b voor overschrijding van de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak in straten waaraan alleen zijgevels grenzen, ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten deze zijdelingse begrenzing, mits:

  1. de afstand tot de weg niet minder dan 2 m bedraagt, en

  2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;

  1. het bepaalde in 7.2.2 onder b voor overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer dan 15 m mag bedragen;

  2. het bepaalde in 7.2.3 onder c en d voor het bouwen van één vrijstaand bijgebouw van maximaal 250 m², mits voldaan wordt aan het bepaalde in 7.2.1, de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 250 m² en een afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen wordt aangehouden van minimaal 3 m;

  3. het bepaalde in 7.2.3 onder h 3, ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Voorwaardelijke verplichting

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' een gebouw is opgericht en in stand wordt gehouden dat voldoet aan de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;

  2. het aanduidingsvlak wordt volledig bebouwd.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 7.1 tot de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, met dien verstande dat:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m².

  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  4. Detailhandel is niet toegestaan.

  5. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners van het hoofdgebouw.

  1. het bepaalde in lid 7.1 tot de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, B, C en bedrijvigheid in de milieucategorie 1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), of hiermee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid, met dien verstande dat:

  1. De activiteit is uitsluitend toegestaan binnen een vrijstaand bijgebouw.

  2. De omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 250 m².

  3. Het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.

  4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  5. Detailhandel is niet toegestaan.

  6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners van het hoofdgebouw.

 

 

Artikel 8 Woongebied

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen;

  3. onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A (uitsluitend met omgevingsvergunning voor het afwijken);

  4. onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie B en C en bedrijvigheid in de milieucategorie 1 (uitsluitend met omgevingsvergunning voor het afwijken en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand)’;

  5. tuinen, erven en verhardingen;

  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. parkeervoorzieningen;

  8. groenvoorzieningen;

  9. speelvoorzieningen;

  10. nutsvoorzieningen;

  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer dan 30% bedragen.

 

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouwen uitgesloten’ mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen de gevels, inclusief kap, gericht naar de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd als dove gevel. De dove gevel dient in stand te worden gehouden.

  3. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de vorm van aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde en vrijstaande woningen worden gebouwd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c mogen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

  5. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven.

  6. De afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag:

  1. bij aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen niet minder dan 3 m en niet meer dan 5 m bedragen;

  2. bij vrijstaande woningen niet minder dan 5 m en niet meer dan 10 m bedragen.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:

  1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

  2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

  1. De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 13 m;

  2. de afstand van de gevels van de woningen tot de as van de Wagenbroeken mag niet minder bedragen dan 11,5 m.

 

8.2.3 Bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gesitueerd.

  2. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelgrens en tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken voor zover gesitueerd buiten de gronden waar ingevolge lid 8.2.2 hoofdgebouwen zijn toegestaan, mag niet meer bedragen dan 85 m².

  4. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 115 m2.

  5. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  6. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  7. Erkers, balkons of luifels zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

  2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.

  3. Bij hoekwoningen mogen erkers niet worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  1. Overkappingen mogen worden gesitueerd maximaal 3 m voor de voorgevellijn, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 m bedraagt.

  2. de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft.

  1. Voor overkappingen voor zover gesitueerd buiten de gronden waar ingevolge lid 8.2.2 hoofdgebouwen zijn toegestaan, mag de afstand tot de grens met de openbare ruimte niet minder bedragen dan 1 m.

 

8.2.4 Bijbehorende bouwwerken op overige gronden

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op de gronden die niet zijn aangeduid als 'vrijstaand' gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gesitueerd.

  2. Erkers, balkons of luifels zijn toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

  2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.

  3. Bij hoekwoningen mogen erkers niet worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  1. Overkappingen mogen worden gesitueerd maximaal 3 m voor de voorgevellijn, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 m bedraagt.

  2. de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft.

  1. Voor overkappingen voor zover gesitueerd buiten de gronden waar ingevolge lid 8.2.2 hoofdgebouwen zijn toegestaan, mag de afstand tot de grens met de openbare ruimte niet minder bedragen dan 1 m.

  2. Bij hoekwoningen mogen géén aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  3. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 85 m².

  4. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 55% worden bebouwd.

  5. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder f geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 115 m2.

  6. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelgrens en tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn.

  7. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  8. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

8.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 m mag bedragen.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

8.2.6 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

  2. Het oppervlak aan ondergrondse gebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m², verminderd met het oppervlak aan bovengrondse aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

  3. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in 8.2.2 onder j ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer dan 15 m mag bedragen;

  2. het bepaalde in 8.2.3 onder c en d voor het bouwen van één vrijstaand bijgebouw van maximaal 250 m², mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 8.2.1 de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 250 m² en een afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen wordt aangehouden van minimaal 3 m;

  3. het bepaalde in 8.2.3 onder g 3 en 8.2.4 onder b 3 ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;

  4. het bepaalde in 8.2.4 onder e ten behoeve van het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

  1. De ontsluiting van het woongebied dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’, met dien verstande dat de breedte van een ontsluitingsweg ten minste 10 m bedraagt.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ dient een aaneengesloten groengebied met een oppervlakte van ten minste 600 m2 te worden aangelegd.

 

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 8.1 tot de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, met dien verstande dat:

  1. De omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m².

 

  1. Het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

  2. De activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving.

  3. Detailhandel niet is toegestaan.

  4. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners van het hoofdgebouw.

  1. het bepaalde in lid 8.1 tot de uitoefening van onder voorwaarden toegelaten bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A, B, C en bedrijvigheid in de milieucategorie 1 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) of hiermee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid, met dien verstande dat:

  1. De afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’.

  2. De activiteit uitsluitend is toegestaan binnen een vrijstaand bijgebouw.

  3. De omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 250 m².

  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.

  5. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

  6. Detailhandel is niet toegestaan.

  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners van het hoofdgebouw.

 

 

Artikel 9 Waarde – Archeologie

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

9.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,3 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

  2. De verplichting tot het doen van opgravingen.

  3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2, indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de als ‘Waarde - Archeologie’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem;

  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

9.4.2 Uitzonderingen

Het sub 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

9.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend:

  1. indien gebleken is dat de sub 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  2. indien aan de hand van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  3. indien een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt veiliggesteld;

  4. indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingvergunning de volgende voorwaarden te verbinden, gericht op:

  1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

 

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen in die zin dat één of meerdere bestemmingsvlakken worden verwijderd, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. uit een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  2. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze planregels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen.

  2. de planregels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  3. de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

  1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 20 m³ zal bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer dan 4 m zal bedragen.

  1. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

  1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;

  2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m, uitsluitend voor zover het gronden betreft binnen de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’;

  3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.

  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

  2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

  1. de planregels ten behoeve van de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:

  1. de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen 2,5 m.

 

 

Artikel 13 Overige regels

 

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

13.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

  2. de ruimte tussen bouwwerken.

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 14 Overgangsrecht

 

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld sub a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Kerkeneind/Wagenbroeken, Casteren’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vastgesteld: 25 september 2014