direct naar inhoud van Regels
Plan: KBP Woonbos, Hapert
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1728.BPA5030-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan KBP Woonbos, Hapert met identificatienummer NL.IMRO.1728.BPA5030-VAST van de gemeente Bladel.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevellijn

De denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan tot de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.7 achtergrens bouwperceel

De grens van het bouwperceel tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, niet zijnde de voorgrens bouwperceel.

1.8 agrarisch verkeer

Landbouwvoertuigen.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.11 bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A

Een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en bedrijfsmatig recreatief of hier mee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hiertoe behoort geen detailhandel en geen persoonlijke verzorging.

1.12 begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximum 1,50 meter boven peil is gelegen.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

1.16 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

Een doorlopen gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrens, zulks met inbegrip van de begane grond met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 bouwmassa

Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, het direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.25 dagrecreatie

Recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.26 dak

Een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw c.q. bouwwerk.

1.27 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.29 educatief medegebruik

Die vormen van gebruik van de natuur die zijn gericht op de overdracht van kennis over natuur en landschap en die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming.

1.30 functie

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken

Het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.33 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.34 kantoorruimte

Een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie.

1.35 kleinschalige bedrijfsactiviteiten

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, en dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bijgebouwen met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.36 maaiveld

Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.37 overkapping

Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximum drie zijden begrensd door gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.38 recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit gebruik is toegestaan.

1.39 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.40 tuin

De gronden van een bouwperceel behorende bij een woning.

1.41 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.42 voorgevel

De gevel van een gebouw, die gekeerd is naar de weg.

Indien dit meerdere gevels betreft, dan geldt de naar de weg gekeerde gevel die als zodanig op de bouwkundige tekening is aangegeven als voorgevel.

1.43 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.44 voorgrens bouwperceel

De grens van een bouwperceel met de naar de weg gekeerde bestemming.

1.45 werk

Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.47 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 566, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.48 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen.

1.49 zijdelingse perceelsgrens

De kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.2 bebouwingspercentage

Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van het bebouwbare oppervlak van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 bruto vloeroppervlakte van een gebouw

Conform NEN 2508.

2.5 breedte van een bouwperceel

Tussen de snijpunten van de zijdelingse grenzen van een bouwperceel met de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens ter plaatse van de voorgevel.

2.6 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 diepte van een bouwperceel

De langste afstand van de voorgrens bouwperceel tot aan de achtergrens bouwperceel.

2.8 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van een gebouw of bouwwerk.

2.9 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 (nok c.q. bouw)hoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tenzij in de bouwregels anders is aangegeven.

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 peil

Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,20 meter;

In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwperceel, vermeerderd met 0,20 meter.

2.13 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.14 meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bosontwikkeling, ter afscherming van het aangrenzende bedrijvenpark;
  • b. natuurontwikkeling;
  • c. recreatief en educatief medegebruik;
  • d. waterhuishouding, waaronder infiltratie- en retentiegebieden voor hemelwater;
  • e. nutsvoorzieningen, waaronder blusvijvers;
  • f. groenvoorzieningen in de vorm van een bufferzone, alsmede bermen en beplanting;
  • g. verkeersdoeleinden in de vorm van voorzieningen ten behoeve van verbindingen voor langzaam verkeer, niet zijnde agrarisch verkeer;
  • h. een voorziening voor kerend vrachtverkeer ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';

met daaraan ondergeschikt:

  • i. verhardingen;

met de daarbijbehorende:

  • j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen die ten dienste staan van de bestemming en voor opslag gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de inhoud van een gebouw ten behoeve van beheer mag niet meer bedragen dan 50 m³;
    • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
    • 3. de nokhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, telecommunicatie, water- en energiedistributie gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bebouwde oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m²
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Bouwwerk, geen gebouw zijnde   Maximale hoogte in m  
Bewegwijzeringen   7  
Licht- en andere masten   5  
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   4  
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 3.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. voor parkeren, laden en lossen.
3.3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 3.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
3.4.2 Uitzondering

Het in artikel 3.4 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.4.3 Voorwaarden

De in artikel 3.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontsluitingswegen, bestaande uit 2 rijstroken met een maximale breedte van in totaal 5 m;
  • b. kruisingen van routes voor langzaam verkeer door middel van ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. onderhoudspaden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. uitsluitend een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2.5 m
4.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. lichtmasten met een maximale hoogte van 5 m zijn toegestaan;
  • b. overige bouwwerken geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 4 m zijn toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 teneinde ten behoeve van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie een bouwhoogte van maximum 4 m toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. De verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Verbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

4.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 4.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. voor parkeren, laden en lossen;
  • b. opslag.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bedrijfs-/beroepsmatige activiteiten aan huis, categorie A;
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorziening en waterhuishoudkundige voorzieningenw;
  • g. speelvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen in de vorm van woningen, met dien verstande dat er maximum 30 wooneenheden zijn toegestaan;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

waarbij in ieder geval de volgende regels in acht moeten worden genomen:

  • d. per kavel geldt een bebouwingspercentage van:
    • 1. bij een oppervlakte van het bouwperceel van 600 m² of minder maximum 30%;
    • 2. bij een oppervlakte van het bouwperceel van meer dan 600 m² maximum 25%.
  • e. de breedte van het hoofdgebouw en aan-, uit en bijgebouw samen mag niet meer bedragen dan tweederde van de breedte van het bouwperceel;
  • f. De afstand van een hoofdgebouw  en bijbehorend bouwwerken tot de naar de openbare weg gerichte perceelsgrens of -grenzen bedraagt niet minder dan eenderde van de diepte van het bouwperceel.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouw- en goothoogte voor woningen met een plat dak bedraagt niet meer dan 6,5 m;
  • b. De bouwhoogte voor woningen met overige soorten daken bedraagt 7,5 m en de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5m;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.

5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter
  • b. De maximale nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter
  • c. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45 graden
  • d. Waarbij de nokhoogte wordt begrenst door de volgende formule:

maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m]) + 3,25

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximum 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximum 1 meter.
5.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil;
  • b. Een ondergronds bouwwerk is toegestaan onder het hoofdgebouw en bijgebouw(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kunnen, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f indien dit noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik van de grond als bouwperceel.
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c, waarbij de afstand ten minste 5 m bedraagt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. per woning dienen, binnen het bestemmingsvlak, twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
5.4.2 Aan huis verbonden beroep en bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximum 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de tot de woning behorende bebouwing;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
5.4.3 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning

Het is verboden bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

5.4.4 Gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  • a. met betrekking tot de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximum 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

Artikel 8 Overige regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximum 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'KBP Woonbos, Hapert'.