direct naar inhoud van Regels
Plan: Woongebieden Oost en West, Bergeijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPBwgn1073-VAS2

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Woongebieden Oost en West, Bergeijk' met identificatienummer 'NL.IMRO.1724.BPBwgn1073-VAS2' van de gemeente Bergeijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk bij een woning of een deel van de woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, is ondergebracht.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het behouden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos-, of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

1.7 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

1.8 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 archeologische verwachting:

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.10 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bed & breakfast:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt.

1.13 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen.

1.14 bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hierna omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon, een kapsalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bedrijfswoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming, noodzakelijk is.

1.17 beroepsmatige activiteit:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, maatschappelijk, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend (zoals een accountantskantoor, advocatenkantoor, administratiekantoor).

1.18 bestaand(e situatie):

t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

1.22 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 carport/overkapping:

een bouwwerk bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.

1.30 culturele voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van cultuuruitingen. Hieronder zijn doorgaans begrepen podiumkunsten (muziek, theater, dans), beeldende kunsten, film, audiovisuele media, bibliotheken, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), amateurkunst en kunsteducatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.31 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.32 dagopvang:

opvang overdag, tussen 7.00 uur en 19.00 uur, van kinderen die niet in staat zijn om alleen te zijn, door mensen die niet tot de ouders, familie of voogden behoren. De dienst omvat verzorging dan wel opvang of begeleiding.

1.33 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.

1.34 dagrecreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van dagrecreatie.

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.38 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.39 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (al dan niet in de vorm van een showroom), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen alsmede voor de verkoop van motorvoertuigonderdelen en bijbehorende artikelen, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

1.40 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geschakeld(e bebouwing):

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen die door middel van een bijbehorend bouwwerk zijn geschakeld aan een ander halfvrijstaand hoofdgebouw, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

1.43 halfvrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen en geschakelde hoofdgebouwen.

1.44 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.46 horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

1.47 horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

1.48 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.49 kinderopvang:

de dag- en/of nachtopvang van kinderen die niet in staat zijn om alleen te zijn, door mensen die niet tot de ouders, familie of voogden behoren. De dienst omvat verzorging dan wel opvang of begeleiding.

1.50 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer, plattelandskamers, bed&breakfast en dergelijke.

1.51 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.

1.52 lessenaarsdak:

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt de bouwhoogte.

1.53 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en zorgvoorzieningen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.54 nachtopvang:

opvang gedurende de nacht, tussen 19.00 uur en 7.00 uur, van kinderen die niet in staat zijn om alleen te zijn, door mensen die niet tot de ouders, familie of voogden behoren. De dienst omvat verzorging dan wel opvang of begeleiding.

1.55 natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

1.56 nevenfunctie:

activiteit uitgeoefend in aanvulling op de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies en statische binnenopslag.

1.57 ondergeschikte horeca (inclusief terras):

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte (inclusief terras) specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.

1.58 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.59 patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

1.60 permanente bewoning:

bewoning van een gebouw als hoofdverblijf.

1.61 preventieve zorgbehoefte:

het voorsorteren op de behoefte aan mantelzorg voor mensen vanaf 60 jaar.

1.62 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.63 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.64 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein als geheel, die ten dienste staan van de recreanten of noodzakelijk zijn vanwege de bedrijfsvoering.

1.65 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.66 serviceshop:

een gebouw, of een gedeelte van een gebouw bij een benzinestation waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld lectuur, dranken, ijs, en daarmee vergelijkbare versnaperingen en artikelen worden verkocht.

1.67 showroom:

een ruimte in een winkel of andere verkoopplaats waar producten die te koop worden aangeboden, ten toon worden gesteld.

1.68 sociale en educatieve voorzieningen:

kleinschalige voorzieningen al dan niet gekoppeld aan een agrarisch bedrijf welke is gericht op het (in groepsverband) informeren over landbouw, landschap, natuur en recreatie.

1.69 sportvoorziening:

faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.

1.70 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.71 statische (binnen)opslag:

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.72 tegelhandel:

een bedrijf gericht op de opslag en verhandeling van tegels, niet zijnde detailhandel.

1.73 tuincentrum:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen alsmede huisdierbenodigdheden te koop worden aangeboden.

1.74 twee-aaneen (gebouwde bebouwing):

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

1.75 verbrede landbouw:

activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.

1.76 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.77 voorgevelrooilijn:
  • a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.
  • b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar het openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.78 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.79 vrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

1.80 water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.81 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.82 waterpeil:

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.

1.83 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.84 wijksteunpunt:

een ontmoetingsplek met een aanbod van activiteiten en ondersteunende diensten waar clienten van een zorgverlener, die woonachtig zijn in Bergeijk gebruik van kunnen maken. Zij besteden hier een deel van hun vrije tijd, kunnen er wat drinken, een maaltijd nuttigen of een maaltijd afhalen en sociale contacten leggen met bewoners van de wijk. Er is begeleiding aanwezig om ondersteuning te bieden aan bezoekers.

1.85 windvang:

de mate waarin een molen met zijn wieken de wind kan onderscheppen (vangen).

1.86 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.87 woonbegeleidingscentrum:

een accommodatie bedoeld voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijks functioneren huishoudelijke begeleiding en/of zorg behoeven met bijbehorende voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening.

1.88 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.89 zorgboerderij:

de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie. Huisvesting mag enkel plaatsvinden in een afhankelijke woonruimte, niet bedoeld voor de permanente huisvesting van een huishouden.

1.90 zorgwoning:

een zelfstandige woning bedoeld voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijks functioneren huishoudelijke begeleiding en/of verzorging behoeven.

 

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.1.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.9 peil:

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  • a. indien in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden';
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Toegestane bouwwerken, geen gebouw zijnde   uitsluitende erf- en terreinafscheidingen  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 1 m  
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
het bouwen van schuilgelegenheden voor vee   a. Max. 2 schuilgelegenheden per bestemmingsvlak.
b. De bebouwde oppervlakte bedraagt per schuilgelegenheid max. 20 m2.
c. De bouwhoogte bedraagt max. 3 m.  

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven, met uitzondering van veehouderijen;
  • c. uitsluitend een kwekerij in planten, bomen, bloemen en andere sierproducten en de verkoop hiervan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • d. bestaande bedrijfswoningen;
  • e. ondergeschikte detailhandel in agrarische producten van eigen teelt ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • f. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. (onverharde) paden en wegen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   min. 15° en max. 45°  
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. bestaand  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 750 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 150 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte silo's   max. 12 m  
Bouwhoogte constructies ten behoeve van hooibergen   max. 9 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
het bouwen buiten het bouwvlak   a. De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en/of landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
b. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning met een bouwhoogte van max. 2 m   a. De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en/of landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
b. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
(bijbehorende) bouwwerken met een grotere bouwhoogte   a. De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en/of landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
b. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
de bouw van voor de verkoop bestemde gebouwtjes, zoals tuinhuisjes en plantenkassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'   a. Het aantal gebouwtjes bedraagt max. 5.
b. De gezamenlijke oppervlakte aan gebouwtjes bedraagt max. 60 m2.
c. De afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt min. 10 m.  

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten, in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Verbrede landbouw bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van verbrede landbouwactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
  • b. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit niet worden uitgebreid.
  • c. De volgende vormen van verbrede landbouw bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
    • 1. productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m²;
    • 2. zorgboerderijen, kinderboerderijen, kinderdagverblijven, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m²;
    • 3. recreatieve voorzieningen zoals kleinschalige dagrecreatie, groepsaccommodaties en kampeerboerderijen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 500 m²;
    • 4. kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, in bestaande bebouwing, waarbij de totale oppervlakte aan logeereenheden niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen.
    • 5. kleinschalig kamperen, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 25 kampeermiddelen uitsluitend op of aansluitend aan het bouwvlak, alsmede maximaal 75 m² aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak.
  • d. Ondergeschikte horeca, is toegestaan bij de vormen van verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3 waarbij de oppervlakte, aanvullend op de genoemde oppervlakten onder 2 en 3, niet meer mag bedragen dan 100 m².
  • e. Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwactiviteit is niet toegestaan.
  • f. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • g. De verbrede landbouwactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • h. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • i. Indien sprake is van kleinschalig kamperen dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
4.5.2 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van nevenfuncties bij agrarische bedrijven binnen het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische functie op het bouwvlak als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
  • b. Het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden uit-gebreid.
  • c. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
    • 1. Agrarisch technische hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m².
    • 2. Statische (binnen)opslag tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m².
  • d. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
  • e. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • f. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • g. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
4.5.3 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.
  • b. Er dient sprake te zijn van gecertificeerde huisvesting in overeenstemming met de Regionale Verklaring Arbeidsmigranten 2.0 (Bijlage 3).
  • c. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
  • d. De huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt niet meer dan 6 maanden per woonunit per kalenderjaar.
  • e. Per bestemmingsvlak mag maximaal 120 m2 worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.
  • f. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

4.6 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Indien de oppervlakte van het bestemmingsvlak groter is dan 5.000 m², dient het bestemmingsvlak verkleind te worden tot 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie is gesitueerd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch-technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha.
  • c. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder d genoemde oppervlakte. Nieuwbouw ten behoeve van de niet-agrarische functie is toegestaan, met dien verstande dat het in totaal op het perceel aanwezige bebouwd oppervlak als gevolg van de nieuwbouw niet mag toenemen.
  • d. De volgende niet-agrarische functies en bijbehorende maximale oppervlakte zijn toegestaan:
    • 1. statische binnenopslag, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van opslag niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    • 2. recreatie, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van recreatie niet meer mag bedragen dan 500 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte horeca (inclusief terras);
    • 3. een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van het bedrijf niet meer mag bedragen dan 400 m²;
    • 4. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, waarbij de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 400 m², waarbij een oppervlakte van 100 m² gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte horeca (inclusief terras).
  • e. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.
  • f. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 100 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in d onder 4.
  • g. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • h. De niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • i. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • j. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, onder de milieucategorieën 1 en 2;
  • b. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van een showroom;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief verkoop van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' met daaraan ondergeschikt:
    • 1. detailhandel in de vorm van een serviceshop van maximaal 50 m2;
    • 2. uitstalling ten behoeve van een serviceshop tot maximaal 10 m²;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen exclusief verkoop van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' met daaraan ondergeschikt:
    • 1. detailhandel in de vorm van een serviceshop van maximaal 50 m2;
    • 2. uitstalling ten behoeve van een serviceshop tot maximaal 10 m²;
  • e. tegel- en sanitairverkoop, inclusief internetverkoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - tegel- en sanitairverkoop';
  • f. een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf';
  • g. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', waarbij de kantoorfunctie ondergeschikt dient te zijn aan de hoofdactiviteiten zoals weergegeven in de bestemming;
  • h. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
  • i. bestaande bedrijfswoningen;
  • j. opslag en uitstalling, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' opslag uitsluitend in gebouwen mag plaatsvinden;
  • k. uitsluitend opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • l. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • m. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. één per bedrijfsperceel  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 750 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingspercentage   max. 150 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
5.2.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen indien:

  • a. voorafgaand aan de bouw de landschappelijke inpassing zoals aangegeven in het erfbeplantingsplan (Bijlage 4) niet is gerealiseerd;
  • b. de landschappelijke inpassing niet duurzaam in stand wordt gelaten, wordt beheerd en onderhouden.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Opslag en uitstalling
  • a. Binnen de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is opslag en uitstalling uitsluitend toegestaan op een afstand van min. 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. is opslag en uitstalling tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
5.3.2 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Bedrijf' is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten, in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
5.3.3 Voorwaardelijke verplichting hemelwaterberging

Het gebruik conform de bestemming 'Bedrijf' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting' alleen toegestaan indien de in Bijlage 5 opgenomen compenserende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Andere bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).

Artikel 6 Bedrijf - Gasdrukmeet en regelstation

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Gasdrukmeet en regelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation en meet- en regelstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. terreinen;
  • e. ontsluitingswegen en verhardingen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bouwhoogte   max. 4 m  
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 3,5 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   overkappingen zijn niet toegestaan  

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. terreinen;
  • c. ontsluitingswegen en verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bouwhoogte   max. 4 m  
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   overkappingen zijn niet toegestaan  

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   overkappingen zijn niet toegestaan  
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Bos' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
8.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
8.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

Artikel 9 Centrum

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. detailhandel;
  • d. dienstverlening;
  • e. horecabedrijven in de categorieën 1, 2 en 3;
  • f. bestaande kantoren;
  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogt   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
Aantal woningen   max. het bestaande aantal woningen  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 60 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Gemengd’ is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

Artikel 10 Detailhandel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. bestaande bedrijfswoningen;
  • c. uitsluitend bestaande houtopslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • d. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
10.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. één  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 750 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 60 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel - Tuincentrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tuincentrum
  • b. bestaande bedrijfswoningen;
  • c. wegen en paden;
  • d. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. één  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 500 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
11.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 60 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte overkappingen   max. 3,5 m  
Gezamenlijk bebouwingsoppervlakte overkappingen   max. 100 m2  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 4 m  

11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
de bouw van voor de verkoop bestemde gebouwtjes, zoals tuinhuisjes en plantenkassen   a. Het aantal gebouwtjes bedraagt max. 5.
b. De gezamenlijke oppervlakte aan gebouwtjes bedraagt max. 60 m2.
c. De afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt min. 10 m.  

11.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' is detailhandel in vuurwerk toegestaan.

Artikel 12 Detailhandel - Bloemisterij en kwekerij

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel - Bloemisterij en kwekerij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van (groot- en detail)handel in bomen, bloemen, planten, bloembollen, zaden, potgrond en tuin- en bloemisterijproducten;
  • b. het kweken van planten, bomen, bloemen en andere sierteeltproducten, zowel in als buiten kassen, in verband met de uitoefening van de onder a bedoelde activiteiten;
  • c. de uitoefening van bedrijvigheid, mits verbonden met de hiervoor onder a en b genoemde doeleinden;
  • d. bestaande bedrijfswoningen;
  • e. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, daaronder begrepen kassen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
12.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. één  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 700 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 60 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 5,5 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 13 Gemengd

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend als ondergeschikte functie bij wonen;
  • c. bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1;
  • d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. horeca in categorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • f. bestaande bedrijven;
  • g. kantoor- en praktijkruimte;
  • h. maatschappelijke voorzieningen;
  • i. dienstverlening;
  • j. uitsluitend garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen';
  • k. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • l. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • n. de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’;
  • o. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Aantal wooneenheden   max. bestaand aantal wooneenheden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal is aangegeven  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens   - vrijstaande: min. 3 m;
- twee-aaneen: min. 3 m aan één zijde;
- aaneengebouwd: min. 3m bij eindwoning;
tenzij de bestaande afstand minder bedraagt geldt deze als minimum afstand  
Bebouwingspercentage   max. 100%, tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  
13.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
Situering   - zowel binnen als buiten het bouwvlak;
- de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn dient ten minste 1 m te bedragen, met dien verstande dat de afstand tot de weg, aan de zijde van de oprit voor een auto, minimaal 6 m bedraagt.  
Bebouwingspercentage   max. 80% van het bouwperceel binnen de bestemming 'Gemengd' tot een maximum van 200 m2, uitgezonderd het bouwvlak  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken voor de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
Toegestane bouwwerken   uitsluitend erkers, portalen en luifels ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen  
Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw   max. 1,5 m  
Breedte erkers en/of portalen   max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw  
Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied'   min. 3 m  
Oppervlakte erkers en/of portalen    max. 6 m²  
Oppervlakte luifel   max. 3 m²  
Goothoogte erkers en/of portalen   max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw  
Bouwhoogte erkers en/of portalen   max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m  

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Specifiek voor zwembaden   a. max. 1 zwembad per bouwperceel en uitsluitend voor hobbymatig gebruik
b. situering: min. 2,5 m achter de voorgevelrooilijn en min. 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens
c. oppervlakte: max. 50 m2  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   tennisbanen en paardenbakken zijn niet toegestaan  

13.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen'  
Oppervlakte garagebox   max. 20 m2  
Bouwhoogte   max. 3,2 m,
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
13.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de kapvorm, dakhelling en/of nokrichting van bijbehorende bouwwerken op de perceelsgrens:
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing:
    • 1. voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving, de aantasting van gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
(bijbehorende) bouwwerken met een grotere bouwhoogte   a. De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en/of landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
b. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
een tennisbaan   a. Situering: min. 2,5 m achter de voorgevellijn en min. 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
b. De tennisbaan mag niet overdekt zijn.
c. Bouwhoogte omheining bij tennisbaan: max. 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.
d. De tennisbaan wordt uitsluitend voor hobbymatig gebruik benut.
e. Max. 1 tennisbaan per bouwperceel.
f. De omgevingsvergunning heeft niet tot gevolg dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
g. Het bouwwerk veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder.  
een paardenbak   a. Situering: min. 2,5 m achter de voorgevellijn en min. 5 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
b. De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorend bouwwerken als bedoeld in lid 13.2.2 in acht wordt genomen.
c. De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
d. Max. 1 paardenbak per bouwperceel.  
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Gemengd’ is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 13.1 ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
13.7.1 Aanvullende nieuwbouw of woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de toevoeging van woningen in de vorm van aanvullende nieuwbouw of woningsplitsing. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwmogelijkheden op het bouwperceel mogen niet worden verruimd.
  • b. De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • d. De woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
  • e. De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
  • f. De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.

Artikel 14 Groen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. inritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • h. de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom';
  • i. de instandhouding en bescherming van de waardevolle afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol';
  • j. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’;
  • k. de aanleg en instandhouding van een rioolleiding, ter plaatse van de aanduiding 'leiding riool'.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Toegestane gebouwen   uitsluitend gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut  
Oppervlakte   max. 20 m2  
Bouwhoogte   max. 4 m  
Verbod   ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol' en de aanduiding 'leiding riool' mag niet worden gebouwd.  
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte kunstobjecten   max. 12 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   overkappingen zijn niet toegestaan  
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'   - het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas  
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol'   - het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het afgraven of ophogen van gronden;
- het aanleggen van oppervlakteverhardingen.  
ter plaatse van de aanduiding 'leiding riool'   - het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.  
14.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
14.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 14.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom';
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de waardevolle afschermende beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol';
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanleg en instandhouding van de rioolleiding ter plaatse van de aanduiding 'leiding riool'.

Artikel 15 Kantoor

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zelfstandig kantoor;
  • b. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bouwhoogte   max. 5,5 m, met uitzondering van een gebouw met een plat dak waarbij een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  • b. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' en volgens het bepaalde in lid 16.3.2;
  • c. een kringloopwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - kringloopwinkel' en volgens het bepaalde in lid 16.3.3;
  • d. bestaande bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • f. tuinen, erven en verhardingen;
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • k. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

Situering   binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'  
Goothoogte   max. zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte'  
Bouwhoogte   max. zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte'  
16.2.2 (Bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal (bedrijfs)woningen   max. één, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' of maximaal het bestaande aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de (bedrijfs)woning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 750 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°,
tenzij de bestaande dakhelling meer bedraagt geldt deze als maximum dakhelling  

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk' is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten, in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
16.3.2 Kinderopvang

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang’ is kinderopvang met de daarbijbehorende begeleiding toegestaan, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. Het aantal kinderen in de dagopvang bedraagt maximaal 22.
  • b. Het aantal slaapplaatsen in de nachtopvang bedraagt maximaal 13.
16.3.3 Kringloopwinkel

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel - kringloopwinkel’ is een kringloopwinkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 483 m2 toegestaan.

Artikel 17 Maatschappelijk - Begraafplaats

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. bermen en beplantingen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Gezamenlijke oppervlakte   max. 20 m2  
Bouwhoogte   max. 4 m  
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 18 Recreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vormen van overdekte actieve en passieve recreatie en sporten;
  • b. bestaande bedrijfswoningen;
  • c. ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ondergeschikte horeca';
  • d. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage',  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
18.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

Aantal bedrijfswoningen   max. één  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van max. 3 m daarachter.  
Erkers, portalen en luifels   De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, onder de volgende voorwaarden:
a. Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt max. 1,5 m.
b. Breedte erkers en/of portalen bedraagt max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
c. Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt min. 3 m.
d. Oppervlakte erkers en/of portalen bedraagt max. 6 m².
e. Oppervlakte luifel bedraagt max. 3 m².
f. Goothoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g. Bouwhoogte erkers en/of portalen bedraagt max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m.  
Inhoud   max. 750 m3  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
18.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   min. 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en op een afstand van max. 30 meter van de bedrijfswoning  
Bebouwingsoppervlakte   max. 60 m2  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
18.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte reclamezuilen   max. 2,25 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 19 Tuin

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. inritten;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • d. de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Toegestane bouwwerken   uitsluitend erkers, portalen en luifels ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen  
Diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw   max. 1,5 m  
Breedte erkers en/of portalen   max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw  
Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied'   min. 3 m  
Oppervlakte erkers en/of portalen    max. 6 m²  
Oppervlakte luifel   max. 3 m²  
Goothoogte erkers en/of portalen   max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw  
Bouwhoogte erkers en/of portalen   max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m  

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende bepalingen:
Toegestane bouwwerken   bijbehorende bouwwerken  
Horizontale diepte   max. 8 m  
Breedte   max. 3,5 m  
Bouwhoogte   max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw  

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Carports/overkappingen   Carports/overkappingen zijn toegestaan, met dien verstande dat de carport/overkapping:
a. open blijft aan alle zijden, behoudens de zijde aan het hoofdgebouw;
b. max. 1 carport/overkapping per bouwperceel;
c. niet meer dan 1 meter voor de voorgevelrooilijn wordt geplaatst;
d. max. bouwhoogte 3,2 m  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 1 m  
Bouwhoogte terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - terreinafscheiding'   max. 2 m  
Bouwhoogte vlaggenmasten en palen   max. 6 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 2 m  
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Tuin' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.
19.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
19.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 19.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.

Artikel 20 Verkeer - Verblijfsgebied

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';

alsmede voor:

  • h. de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Toegestane gebouwen   uitsluitend gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut en garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garagebox'  
Oppervlakte gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut   max. 20 m2  
Bouwhoogte gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut   max. 4 m  
Bouwhoogte garagebox   max. 3,2 m,
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer   max. 12 m  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte kunstobjecten   max. 12 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.
20.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
20.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.

Artikel 21 Water

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Op of in de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte   max. 5 m  

 

Artikel 22 Wonen

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend als ondergeschikte functie bij wonen;
  • c. een woonbegeleidingscentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - woonbegeleidingscentrum', bestaande uit:
    • 1. beschermd wonen met maximaal 22 zorgwoningen, gemeenschappelijke voorzieningen in de vorm van woonkamers, logeervoorzieningen, zorgvoorzieningen en multifunctionele ruimten;
    • 2. ondergeschikte maatschappelijke dienstverlening in de vorm van (medische) zorg;
    • 3. een wijksteunpunt;
  • d. tevens bedrijfsmatige activiteiten als nevenactiviteit, genoemd in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' en volgens het bepaalde in lid 22.5.2;
  • e. tevens een bedrijf genoemd in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 of 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' en uitsluitend op de begane grond;
  • f. tevens een bed & breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’ en volgens het bepaalde in lid 22.5.3;
  • g. tevens een caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
  • h. tevens detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en uitsluitend op de begane grond;
  • i. tevens horeca in categorie 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en uitsluitend op de begane grond;
  • j. tevens een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • k. tevens een audiovisueel bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - audiovisueel bedrijf' en volgens het bepaalde in lid 22.5.4;
  • l. tevens een computerservicebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - computerservicebedrijf' en volgens het bepaalde in lid 22.5.5;
  • m. tevens een sportvoorziening in de vorm van een zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
  • n. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  • p. de instandhouding en bescherming van de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom';
  • q. de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’;
  • r. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’;
  • s. de instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Aantal wooneenheden   max. bestaand aantal wooneenheden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal is aangegeven  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens   - vrijstaande: min. 3 m
- twee-aaneen: min. 3 m aan één zijde
- aaneengebouwd: min. 3m bij eindwoning  
Bebouwingspercentage   max. 100%  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt geldt deze als maximum goothoogte  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m),
tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt geldt deze als maximum bouwhoogte  
Dakhelling   max. 60°, met dien verstande dat:
- bij een mansardedak de dakhelling max. 80° bedraagt;
- indien de bestaande dakhelling meer bedraagt deze als maximum dakhelling geldt  
Hoogte dakopbouw bij patiowoning   max. 1 m  
Verbod   gestapelde woningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'  
22.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- bijbehorende bouwwerken niet vóór de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd;
- bijbehorende bouwwerken op een afstand van max. 30 meter van de woning mogen worden gebouwd.  
Bebouwingspercentage   max. 80% van het bouwperceel binnen de bestemming 'Wonen' tot een maximum van 200 m2, uitgezonderd het bouwvlak, met dien verstande dat:
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1':
1. Het minimale onbebouwde oppervlak achter de voorgevelrooilijn bij een woning ten minste 30 m2 bedraagt, met dien verstande dat altijd een bijgebouw van 6 m2 mag worden gebouwd.
2. Het gezamelijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevelrooilijn maximaal 60 m2 mag bedragen, met inachtneming van bepaalde onder 1.
3. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750m2, maar niet groter dan 1.250 m2 , mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken maximaal 80 m2 bedragen met inachtneming van het bepaalde onder 1.
4. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m2, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m2 bedragen met inachtneming van het bepaalde onder 1.
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is een maximum van 170 m2 bijbehorende bouwwerken toegestaan. Indien de voormalige bedrijfsbebouwing is gesaneerd comform de situatie tekening in bijlage 6 is een maximum van 240 m2 bijbehorende bouwwerken toegestaan.
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is een maximum van 150 m2 bijbehorende bouwwerken toegestaan mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 22.5.8.  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  

22.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Situering   zowel binnen als buiten het bouwvlak  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Specifiek voor zwembaden   a. max. 1 zwembad per bouwperceel en uitsluitend voor hobbymatig gebruik
b. situering: min. 2,5 m achter de voorgevelrooilijn en min. 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens
c. oppervlakte: max. 50 m2  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   tennisbanen en paardenbakken zijn niet toegestaan  
22.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de kapvorm, dakhelling en/of nokrichting van bijbehorende bouwwerken op de perceelsgrens:
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing:
    • 1. voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden en hun omgeving, de aantasting van gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten en hun omgeving en ten behoeve van het behoud en herstel van de waardevolle elementen en structuren en de bestaande ruimtelijke karakteristiek.
22.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
(bijbehorende) bouwwerken met een grotere bouwhoogte   a. De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en/of landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
b. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
een tennisbaan   a. Situering: min. 2,5 m achter de voorgevellijn en min. 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
b. De tennisbaan mag niet overdekt zijn.
c. Bouwhoogte omheining bij tennisbaan: max. 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.
d. De tennisbaan wordt uitsluitend voor hobbymatig gebruik benut.
e. Max. 1 tennisbaan per bouwperceel.
f. De omgevingsvergunning heeft niet tot gevolg dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
g. Het bouwwerk veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder.  
een paardenbak   a. Situering: min. 2,5 m achter de voorgevellijn en min. 5 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
b. De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorend bouwwerken als bedoeld in lid 22.2.2 in acht wordt genomen.
c. De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
d. Max. 1 paardenbak per bouwperceel.  
22.5 Specifieke gebruiksregels
22.5.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden activiteiten, in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
    • 1. 45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;
    • 2. 60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;
    • 3. 75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;
    • 4. 90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;
    • 5. 105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
22.5.2 Bedrijf aan huis

Binnen de bestemming 'Wonen' is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. Uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan als genoemd in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 1 en 2.
  • b. De activiteiten mag geen onevenredige geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer (Stb 1992, 551) of andere milieuwetgeving valt, niet is toegestaan;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. De omvang van de beroepsmatige activiteit en de bedrijfsmatige activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
    • 1. 60 m2 indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m2;
    • 2. 75 m2 indien het bouwperceel groter is dan 750 m2, maar niet groter is dan 1.250 m2;
    • 3. 90 m2 indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m2.
  • d. De activiteiten mogen niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
  • e. Onttrekking van (een deel van) de bij het desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan die functie is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroeps- .of bedrijfsmatige activiteit.
  • g. Activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kapsalons, zijn niet toegestaan.
  • h. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegestaan.
22.5.3 Bed & breakfast

Ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’ is kleinschalig logeren in de vorm van een bed & breakfast toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woonfunctie.
  • b. Het maximum aantal toegestane logeereenheden bedraagt 5.
  • c. Het maximum toegestane totale oppervlakte aan logeereenheden bedraagt 50 m² per kamer tot een maximum van 50% van de woonruimte.
  • d. De woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden.
  • e. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
  • f. De activiteit mag geen zondanige verkeersaantrekkende werking hebben, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer.
22.5.4 Audiovisueel bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - audiovisueel bedrijf' mag de vloeroppervlakte van het audiovisueel bedrijf niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte'.

22.5.5 Computerservicebedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - computerservicebedrijf' is een bestaand computerservicebedrijf toegestaan, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De activiteit is uitsluitend toegestaan op de begane grond van het hoofdgebouw.
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
22.5.6 Zwembad

Ter plaatse van de aanduiding 'Zwembad' is een ondergeschikt gebruik van sportvoorziening toegestaan in de vorm van een zwembad.

22.5.7 Voorwaardelijke verplichting hemelwaterberging

Het gebruik conform de bestemming 'Wonen' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting' alleen toegestaan indien de in Bijlage 5 opgenomen compenserende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

22.5.8 Voorwaardelijke verplichting ruimte voor ruimte

Het is slechts toegestaan de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte voor ruimte woning’ te bebouwen en te gebruiken ten dienste van de bestemming indien:

  • a. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesaneerd conform de situatietekening zoals opgenomen in Bijlage 6;
  • b. De landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in Bijlage 7, binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte voor ruimte woning’ is aangelegd en na aanleg duurzaam in stand wordt gehouden;
  • c. De bodem ter plaatse van de percelen met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte voor ruimte woning’ is gesaneerd en er is ingestemd met de evaluatie van die sanering;
  • d. Er geen sprake meer is van het bedrijfsmatig houden van vee en het activiteitenbesluit milieubeheer niet meer van toepassing is ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van wonen – ruimte voor ruimte woning’.
22.5.9 Voorwaardelijke verplichting geluidwal

De gronden binnen de bestemming 'Wonen' tussen de percelen Koningsvogel 19 en 27 mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van wonen, indien ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidwal' een geluidwal is opgericht en in stand wordt gehouden.

22.5.10 Voorwaardelijke verplichting Hoek ongenummerd

Het gebruik van het hoofdgebouw is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' enkel toegestaan indien:

  • a. de benodigde compensatie ter plaatse van de bestemming 'Natuur' zoals weergegeven in Bijlage 8 (Compensatieplan) bij deze regels uiterlijk 3 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is afgerond. De natuur als weergegeven in Bijlage 8 Compensatieplan (Compensatieplan) dient duurzaam in stand te worden gehouden;
  • b. de woning landschappelijk is ingepast conform het beplantingsplan in Bijlage 9. De landschappelijke inpassing dient duurzaam in stand te worden gehouden;
  • c. verplaatsing van de cultuurhistorisch waardevolle schuur zoals weergegeven in Bijlage 10 (Verplaatsingsvoorstel historische schuur) heeft plaatsgevonden binnen 3 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
  • d. de cultuurhistorisch waardevolle schuur ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient duurzaam in stand te worden gehouden.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
22.6.1 Bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 22.1 ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).
22.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.7.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Wonen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'   - het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas  
22.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
22.7.3 Toelaatbaarheid

De in lid 22.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding en bescherming van:

  • a. de waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom'.
22.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
22.8.1 Slopen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen.

22.8.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.8.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
22.8.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 22.8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en/of economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

 

Artikel 23 Leiding - Gas

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

23.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 23.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 23.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
23.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
23.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 23.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van een archeologisch monument.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

25.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
25.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 25.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
25.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 25.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

26.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
26.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
26.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 26.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
26.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 4.1

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

27.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
27.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 27.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
27.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 27.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 4.2

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

28.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.
28.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
28.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 5.1

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

29.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
29.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
29.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 29.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
29.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 5.2

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5.2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

30.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.
30.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 30.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
30.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 30.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
30.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 6

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

31.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 25.000 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
31.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 31.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
31.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 31.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
31.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.
33.2 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 33.1 sub b en toestaan dat bij de niet-woonbestemmingen ondergronds wordt gebouwd tot een verticale diepte van 6 m, mits:

  • a. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van de waterhuishouding;
  • b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
33.3 Lessenaarsdaken
  • a. Lessenaarsdaken bij (bedrijfs)woningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lessenaarsdak'.
  • b. Bestaande lessenaarsdaken op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn toegestaan.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a, mits:
    • 1. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

34.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
34.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.

34.3 Afwijken preventieve zorgbehoefte
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 34.1 sub b en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning of bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke tijdelijke bewoning gewenst is vanuit een preventieve zorgbehoefte;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².
  • b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een wens vanuit een preventieve zorgbehoefte niet meer aanwezig is.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 geluidzone - geluidwal

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidwal' dient een geluidwal te worden opgericht en in stand te worden gehouden.

35.2 milieuzone

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' mogen bouwwerken niet worden gebruikt als woonruimte, maar uitsluitend als garage, berging of een daarmee vergelijkbaar bouwwerk.

35.3 veiligheidszone - lpg

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, toegestaan.

35.4 veiligheidszone - gasdrukmeet -en regelstation
35.4.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - 4 meter' zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - 15 meter' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
35.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel opgericht.

35.4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - 4 meter' voor beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten;
  • b. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - 15 meter' voor kwetsbare objecten.
35.5 vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn naast de daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

36.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van:   mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:  
het in geringe mate overschrijden van bebouwingsgrenzen   Een meetverschil geeft daartoe aanleiding.  
het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde   a. Bouwhoogte kunstobjecten, geen gebouwen zijnde: max. 15 m.
b. Bouwhoogte waarschuwings- en/of communicatiemasten: max. 40 m.
c. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: max. 10 m.  
het vergroten van de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten   a. Maximale oppervlakte van de vergroting: max. 10% van het betreffende bouwvlak.
b. Bouwhoogte: max. 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
 
een grotere dakhelling   a. De grotere dakhelling is stedenbouwkundig aanvaardbaar.
b. De gebruiksmogelijheden van de aanrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.  
kleinschalig logeren (bed & breakfast) bij (bedrijfs)woningen   a. Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woon- of bedrijfsfunctie.
b. Totale oppervlakte aan logeereenheden: max. 50 m² per kamer tot een maximum van 50% van de woonruimte.
c. De woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden.
d. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
e. Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.
f. Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.  

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

37.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van nieuwe woningen, mits:

  • a. er niet meer dan 15 woningen worden gebouwd;
  • b. de woningbouw geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. de woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • e. de woningbouw inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • f. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
37.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' de bestemmingen 'Bedrijf', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van nieuwe woningen, mits:

  • a. er niet meer dan 20 woningen worden gebouwd;
  • b. de woningbouw geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. de woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • e. de woningbouw inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • f. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
37.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Tuin' en 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van de bouw van een kinderdagverblijf, mits:

  • a. de bestaande horeca gehandhaafd blijft;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. het kinderdagverblijf inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • d. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
37.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' de bestemming 'Detailhandel' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van woningen, mits:

  • a. er niet meer dan 2 woningen worden gebouwd;
  • b. de bebouwingstypologie vrijstaand betreft;
  • c. de binnen het gebied aanwezige bedrijfsbebouwing is gesloopt;
  • d. de woningbouw geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • e. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • f. de woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
  • g. de woningbouw inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • h. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
37.5 wetgevingzone - wijzigingsgebied 5

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' het bestemmingsplan te wijzigen  ten behoeve van de splitsing van de boerderij, mits:

  • a. niet meer dan twee woningen ontstaan;
  • b. de splitsing geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • c. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. de splitsing past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • e. de splitsing inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • f. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • g. bij de wijziging rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige archeologische waarden.
37.6 wetgevingzone - wijzigingsgebied 6

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' het bestemmingsplan te wijzigen  ten behoeve van de bouw van 1 vrijstaande woning mits:

  • a. de woningbouw geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. de woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • d. de woningbouw inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • e. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
37.7 wetgevingzone - wijzigingsgebied 7

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 7' het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 7 woningen, mits:

  • a. de woningbouw geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • b. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. de woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • d. de woningbouw inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • e. er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • f. bij de wijziging rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige archeologische waarden.

Artikel 38 Overige regels

38.1 Parkeren en laden/lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

Parkeergelegenheid   a) In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
b) In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
c) Aan het voorgaande (in voldoende mate ruimte aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de Nota parkeernormen 2017 (Bijlage 11).
d) Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
e) De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.  
Ruimte voor laden en lossen van goederen   a) Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
b) De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.  
Afwijkingsmogelijkheid   Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
a) het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
b) voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
39.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woongebieden Oost en West, Bergeijk'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 27 september 2018.

Mij bekend,

de raadsgriffier.