direct naar inhoud van Regels
Plan: Klaproosstraat 60-62
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1724.BPBkrs1088-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Klaproosstraat 60-62' met identificatienummer NL.IMRO.1724.BPBkrs1088-VAST van de gemeente Bergeijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 afhaalpunt

een locatie waar een consument via internethandel bestelde goederen kan afhalen en/of retourneren.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologische verwachting:

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.7 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen.

1.10 bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hierna omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon, een kapsalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw dat dient voor de huisvesting van drie of meer bedrijven, waarbij eventueel faciliteiten zoals ICT voorzieningen, parkeervoorzieningen en vergaderruimtes gedeeld kunnen worden en waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.14 beroepsmatige activiteit:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, maatschappelijk, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend (zoals een accountantskantoor, advocatenkantoor, administratiekantoor).

1.15 bestaand(e situatie):

t.a.v. bebouwing:

bebouwing zoals aanwezig en toegestaan (legaal aanwezig) op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.28 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 huishouden:

één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuiteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.32 internethandel:

een vorm van handel die plaatsvindt door middel van een elektronische transactie via internet of andere media, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • a. internetwinkel: een fysieke locatie waar via internet aan te schaffen goederen worden aangeboden waarbij sprake is van fysiek klantcontact; ter plaatse kunnen goederen worden afgehaald, geretourneerd, betaald en/of bezichtigd. Hieronder vallen ook afhaalpunten. Deze vorm van internethandel wordt aangemerkt als detailhandel.
  • b. internetbedrijf: een fysieke locatie waar via internet aan te schaffen goederen worden opgeslagen en van waaruit deze goederen worden gedistribueerd, waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact; ter plaatse kunnen geen goederen worden afgehaald, geretourneerd, betaald en/of bezichtigd. Deze vorm van internethandel wordt aangemerkt als bedrijvigheid.
1.33 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.

1.35 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.36 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.38 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 showroom:

een ruimte in een winkel of andere verkoopplaats waar producten die te koop worden aangeboden, ten toon worden gesteld.

1.40 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.41 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.42 voorgevelrooilijn:
  • a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.
  • b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar het openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.43 voorzieningvan algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.44 water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.46 waterpeil:

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.

1.47 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.48 wonen:

het gehuisvest zijn van één huishouden in een woning / wooneenheid of ander daartoe bedoeld object;

1.49 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.50 zelfstandig kantoor:

een kantoor waarvan de activiteiten geen onderdeel uitmaken van andere bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. indien in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in Bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder:
    • 1. de milieucategorieën 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
    • 2. de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren;

  • b. tevens bedrijven genoemd in Bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder milieucategorie 1, met uitzondering van risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren, uitsluitend indien het bedrijf is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw;
  • c. tevens de volgende bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:
    • 1. het bestaande metaalbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbedrijf';
    • 2. het bestaande transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
  • d. productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van een showroom, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • e. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend in de branches auto's, boten, caravans, motoren en scooters;
  • f. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. opslag en uitstalling;
  • h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en verhardingen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2. Indien de oppervlakte van een bouwperceel in de bestaande situatie meer bedraagt dan 5.000 m2, geldt de bestaande oppervlakte als maximum oppervlakte.
  • b. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m. Indien de afstand van bestaande bebouwing tot de zijdelingse en/of achterste perceelsgrens minder bedraagt dan 5 m, geldt ter plaatse van deze bebouwing de bestaande afstand als minimale afstand.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  • c. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 7 m.
  • d. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 3.2.2.

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' als daarbuiten worden gebouwd;
  • c. Het bepaalde onder d t/m g is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 3.2.3 bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 3.2.3.
  • d. De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.
  • e. Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan 50 m2.
  • f. De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.
  • g. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 meter, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk altijd 3,2 m mag bedragen.
  • h. Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
  • i. In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen/reclamemasten en lichtmasten mogen worden gebouwd;
    • 2. bedrijfsinstallaties, kraanbanen en silo's uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
  • b. Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de leden 3.2.4 en 3.2.5.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van antennes en reclamezuilen/reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • e. De bouwhoogte van bedrijfsinstallaties, kraanbanen en silo's mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
  • f. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • g. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen in één van de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van minder dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens, mits geen sprake is van stedenbouwkundige bezwaren of bezwaren uit het oogpunt van veiligheid.
  • b. lid 3.2.2 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen in de achterste perceelsgrens of op een afstand van minder dan 5 m van de achterste perceelsgrens, mits geen sprake is van stedenbouwkundige bezwaren of bezwaren uit het oogpunt van veiligheid.
  • c. lid 3.2.6 onder c voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van maximaal 3 m in een zijdelingse en/of achterste perceelsgrens, mits de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifiek aangeduide bedrijven
  • a. Ter plaatse van de aanduidingen zoals bedoeld in lid 3.1 onder c zijn, naast de op grond van lid 3.1 onder a en b algemeen toegelaten bedrijven, uitsluitend de bedrijven toegestaan die ter plaatse aanwezig zijn op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
  • b. Indien de bedrijfsactiviteiten van het bestaande en als zodanig aangeduide afwijkende bedrijf zijn beëindigd, mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt voor bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan op grond van lid 3.1 onder a en b.
3.4.2 Internethandel
  • a. Internethandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van internetbedrijven, waarbij ter plaatse geen fysiek klantcontact mag plaatsvinden.
  • b. Internethandel in de vorm van internetwinkels en afhaalpunten is niet toegestaan.
3.4.3 Gebruik van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Het gebruik van (het gedeelte van) een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning dat op meer dan 4 meter van de aanduiding 'bedrijfswoning' is gesitueerd, dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie. Het betreffende (deel van het) bijbehorende bouwwerk mag niet worden gebruikt als woonruimte (woonkamer, slaapkamer, eetkamer, keuken), maar uitsluitend als garage, berging of een daarmee vergelijkbare functie.

3.4.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen, met uitzondering van het wonen in bedrijfswoningen als bedoeld in 3.1 onder f;
  • b. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en detailhandel in volumineuze goederen als bedoeld in 3.1 onder d en e;
  • c. zelfstandige kantoren;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • e. seksinrichtingen;
  • f. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b ten behoeve van:
    • 1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen op de staat van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten zoals toegestaan op grond van lid 3.1, indien deze activiteiten gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegelaten bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten, maar die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als toegestaan op grond van lid 3.1.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.5.2 Afwijken niet-gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen op de staat van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan toegestaan op grond van lid 3.1, of voor bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen op de staat van bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactivtiteiten die wel op de staat van bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen in een hogere categorie, indien:

  • a. de milieucategorie maximaal 3.2 bedraagt;
  • b. de bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieubelasting inpasbaar zijn;
  • c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omringende gevoelige objecten.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging grotere bouwpercelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van bouwpercelen groter dan 5.000 m2, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. De uitbreiding tot boven de 5.000 m² is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf.
  • b. Het bedrijf draagt bij aan de lokale economie, door bijvoorbeeld een essentiële positie in een productieketen of door een belangrijke toevoeging aan de diversiteit van de lokale economie.
  • c. Het bedrijf is al minimaal 10 jaar gevestigd binnen de gemeente Bergeijk.
  • d. Het aantal werknemers per 1.000 m² bedraagt meer dan 3.
  • e. Voor bedrijven met een kavel groter dan 5.000 m² geldt dat er geen grote aaneengesloten gevels komen, maar wel een koppeling van hoofdmassa's met 'bijgebouwen'. Met dit concept ontstaat een gewenste geleding in de gevels van bedrijfsgebouwen, waardoor een minder massaal beeld ontstaat. De gebouwen krijgen hiermee de uitstraling van een 'halfvrijstaand' bedrijfsgebouw. Tevens is het gebouw hierdoor eenvoudig te splitsen in meerdere units, met als voorwaarde dat de kavelgrootte van elk onderdeel minder dan 5.000 m² bedraagt en waarbij alle onderdelen goed bereikbaar zijn.
  • f. Er blijft voldoende ruimte bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein.
  • g. Het bedrijf blijft passen binnen de ter plaatse toegestane milieucategorieën.
  • h. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen en belemmeringen voor derden.
  • i. De toe te voegen gronden zijn al van een passende bedrijfsbestemming voorzien.
  • j. De financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om door middel van zorgvuldig ruimtegebruik op het in gebruik zijnde perceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte.
  • k. Er zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse.
  • l. De financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op een bedrijventerrein in een nabijgelegen stedelijk concentratiegebied, een nabijgelegen regionaal bedrijventerrein of een ander bedrijventerrein in de gemeente.
  • m. Er heeft regionale afstemming plaatsgevonden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. inritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Toegestane gebouwen   uitsluitend gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut  
Oppervlakte    max. 20 m2  
Bouwhoogte   max. 4 m  
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte kunstobjecten   max. 12 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
Verbod   overkappingen zijn niet toegestaan  

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. inritten;
  • c. parkeerplaatsen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Toegestane bouwwerken   uitsluitend erkers, portalen en luifels ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen  
Diepte gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw   max. 1,5 m  
Breedte erkers en/of portalen   max. 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw  
Afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied'   min. 3 m  
Oppervlakte erkers en/of portalen   max. 6 m²  
Oppervlakte luifel   max. 3 m²  
Goothoogte erkers en/of portalen   max. de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw  
Bouwhoogte erkers en/of portalen   max. de goothoogte vermeerderd met 1,5 m  
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 1 m  
Bouwhoogte vlaggenmasten en palen   max. 6 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 2 m  

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

Toegestane gebouwen   uitsluitend gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut  
Oppervlakte gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut   max. 20 m2  
Bouwhoogte gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut   max. 4 m  
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

Bouwhoogte palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer   max. 12 m  
Bouwhoogte terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte kunstobjecten   max. 12 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend als ondergeschikte functie bij wonen;
  • c. parkeren;
  • d. tuinen, erven, inritten en verhardingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

Aantal wooneenheden   max. aantal wooneenheden 40  
Situering   uitsluitend binnen het bouwvlak  
Bebouwingspercentage   max. 100%  
Goothoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’  
Bouwhoogte   zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)  
Dakhelling   max. 60°  
Woningtype   enkel gestapelde woningen zijn toegestaan  
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:

Oppervlakte   max. 200 m²  
Goothoogte   max. 3,2 m  
Bouwhoogte   max. 5,5 m,
met dien verstande dat indien het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 m geldt  
Dakhelling   max. 60° of plat dak, met dien verstande dat voor een bijbehorend bouwwerk gebouwd op de perceelsgrens geldt dat het schuine dak vanuit de perceelsgrens dient op te lopen  
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen   max. 2 m  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   max. 1 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 5 m  
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de kapvorm, dakhelling en/of nokrichting van bijbehorende bouwwerken op de perceelsgrens:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebruik van nieuwe hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in 7.1 en 7.2 is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Ten behoeve van de berging van hemelwater dient op eigen terrein te worden voorzien in de aanleg, onderhoud en in stand houding van een bergingsvoorziening met een capaciteit van tenminste 36 m3;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag een alternatieve hemelwatervoorziening op eigen terrein worden gerealiseerd, mits deze aantoonbaar minimaal gelijkwaardig is
7.4.2 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 45 m²;
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • c. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • d. Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
  • e. Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
  • f. Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4.1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a is geen rapportage vereist in geval van herbouw op dezelfde locatie.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden (waaronder begrepen het aanleggen van drainage) dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
8.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. op de bestaande fundering of binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;
  • e. plaatsvinden binnen een bouwvlak.
8.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4.2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
9.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.
9.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • d. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
  • e. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd;
  • f. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 9.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:
    • 1. naar ligging wordt verschoven;
    • 2. naar omvang wordt vergroot of verkleind;
    • 3. wordt verwijderd;
    • 4. van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
    • 5. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  • b. Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
12.2 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 wetgevingzone - afwijkingsgebied

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van de realisatie van zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied'.

13.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn naast de daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. het in geringe mate overschrijden van bebouwingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Bouwhoogte kunstobjecten, geen gebouwen zijnde: maximaal 15 m;
    • 2. Bouwhoogte waarschuwings- en/of communicatiemasten: maximaal 40 m;
    • 3. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: maximaal 10 m;
  • c. het vergroten van de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Maximale oppervlakte van de vergroting: maximaal 10% van het betreffende bouwvlak;
  • d. een grotere dakhelling, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De grotere dakhelling is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
    • 2. De gebruiksmogelijheden van de aanrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeren en laden/lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

Parkeergelegenheid   a) In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
b) In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
c) Aan het voorgaande (in voldoende mate ruimte aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de Nota parkeernormen 2017 (Bijlage 3).
d) Indien deze beleidsregels worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde beleidsregels.
e) De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.  
Ruimte voor laden en lossen van goederen   a) Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
b) De ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden.  
Afwijkingsmogelijkheid   Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in dit artikel indien:
a) het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
b) voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Klaproosstraat 60-62' van de gemeente Bergeijk.