Plan: | Inbreiding Hooge Berkt 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1724.BPBihb1074-VAST |
Op 15 oktober 2007 is het bestemmingsplan 'Hooge Berkt, fase 1' voor de inbreidingswijk de Hooge Berkt vastgesteld. Aangezien bestemmingsplannen op basis van de Wet ruimtelijke ordening niet ouder mogen zijn dan 10 jaar, moet dit geldende bestemmingsplan in 2017 worden herzien. Dit nieuwe bestemmingsplan is de actualisatie van het geldende bestemmingsplan.
Inmiddels is de wetgeving ook gewijzigd en moet voldaan worden aan de digitaliseringsplicht en moet het bestemmingsplan aansluiten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit zal leiden tot enkele aanpassingen in de regels van het bestemmingsplan. Inhoudelijk zullen de regelingen echter niet wijzigen.
Het doel is te komen tot een actueel en werkbaar bestemmingsplan 'Inbreiding Hooge Berkt 2017', met de nodige flexibiliteit en waarbij waar juridisch mogelijk al vooruitgelopen wordt op de aanstaande Omgevingswet, die naar verwachting op zijn vroegst in 2019 in werking zal treden.
Het plangebied 'Hooge Berkt' is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Bergeijk. Het gebied wordt aan de noordkant begrensd door de Hooge Berkt en de achtertuinen van de woningen die aan deze straat gelegen zijn. In het westen wordt het plangebied begrensd door de Beisterveldenweg. Ten westen van deze weg zijn agrarische gronden en enkele beboste kavels gelegen. Aan de zuidelijke rand van het plangebied zijn een sporthal en basisschool gelegen, die ontsloten worden via de Hegmulder. Oostelijk van het plangebied ligt de Churchilllaan.
Uitsnede geldende bestemmingsplan, www.ruimtelijkeplannen.nl
Het geldende bestemmingsplan is 'Hooge Berkt, fase 1', vastgesteld door de raad d.d. 15 oktober 2007. Het bestemmingsplan is destijds opgesteld om woningbouwontwikkeling op deze locatie mogelijk te maken. Inmiddels zijn de woningen gerealiseerd.
Het bestemmingsplan ‘Inbreiding Hooge Berkt 2017' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het geldende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Na dit inleidende hoofdstuk worden eerst de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 2 Beleidskader). Daarna wordt een beschrijving gegeven van het plan, inclusief ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt hoofdstuk 5 met onder andere de opzet van de regels en een korte beschrijving van de verschillende bestemmingen. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor deze bestemmingsplansactualisatie te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen, zoals in deze situatie, toegestaan kunnen worden. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Noord-Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede randvoorwaarden voor het lokale maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen zullen zijn.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit.
In de Structuurvisie is een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
Als gevolg van de actualisatie van het geldende bestemmingsplan wijzigen de standpunten voor dit beleidskader niet. Dit bestemmingsplan is overwegend opgesteld om het geldende bestemmingsplan te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het gaat hier om zulke geringe aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) wordt voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels ter bescherming van de 13 nationale belangen. De keuze voor deze belangen is al gemaakt in de SVIR en wordt met het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) juridisch verankerd.
In het kader van deregulering en decentralisatie is gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd. Dit draagt bij aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies om met een provinciale verordening regels te stellen.
De onderwerpen in het Barro betreffen:
Vanuit het Barro zijn geen nationale belangen op het plangebied van toepassing waarmee rekening gehouden moet worden in het bestemmingsplan. Ook vanuit de recente wijzigingen (grote rivieren, electriciteitsvoorziening, algemene en overige bepalingen) in het Barro, die per 1 juli 2016 in werking zijn getreden, bestaan geen concrete nationale belangen die op het plangebied van toepassing zijn.
In verband met bestemmingsplanwijzigingen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' geïntroduceerd (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij bestemmingsplannen of afwijkingsbesluiten die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro als volgt omschreven: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bij de toepassing van de Ladder moeten de volgende treden doorlopen worden:
Dit bestemmingsplan is overwegend opgesteld om het geldende bestemmingsplan te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het gaat hier om zulke geringe aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Zodoende hoeft niet verder te worden getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
De regering werkt aan een stelselherziening op het gebied van het omgevingsrecht. Dit betekent dat de Wet ruimtelijke ordening samen met veel andere wetten die regels voor de omgeving hebben, opgaat in de nieuwe Omgevingswet. Inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt niet voor 2019 verwacht. De gemeente Bergeijk bereidt zich voor op de wetswijziging door, daar waar mogelijk, vooruit te lopen op de Omgevingswet.
Bij inwerkintreding van de Omgevingswet verandert het bestemmingsplan in een Omgevingsplan. Een mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet is het bestemmingsplan (zoveel mogelijk) op te stellen als een omgevingsplan. Het is juridisch namelijk niet mogelijk om in 2017 een omgevingsplan vast te stellen. Wel is het mogelijk om een bestemmingsplan voor te bereiden vooruitkijkend naar de Omgevingswet.
Dit kan bij de opstelling van het plan onder andere door:
Van het merendeel van de bestemmingsplannen van de gemeente Bergeijk is de 10-jaar termijn (zie paragraaf 1.1) voorlopig nog niet verstreken. De vaststelling van deze plannen kan dan ook plaatsvinden onder de Omgevingswet, waardoor deze plannen als omgevingsplan worden opgesteld. Omdat dit plan (samen met de bestemmingsplannen voor de overige woongebieden van de kern Bergeijk) één van de eerste bestemmingsplannen is in de nieuwe actualisatieslag en de gemeente een uniforme regeling wenst voor haar woongebieden, wordt dit bestemmingsplan zoveel als juridisch mogelijk opgesteld als omgevingsplan. Hiermee wordt een nieuwe basis gevormd voor de volgende actualisaties van bestemmingsplannen/omgevingsplannen.
Het vooruitlopen op de Omgevingswet betekent voor dit bestemmingsplan dat rekening wordt gehouden met het groeimodel: het laten uitgroeien van het bestemmingsplan tot een volwaardig omgevingsplan. Dit betekent dat de basis van het bestemmingsplan zo wordt opgesteld dat het mogelijk is om in de toekomst of bij andere planactualisaties thema’s of gebieden toe te voegen. Daarmee wordt rekening gehouden bij de digitale opzet, plansystematiek, opzet van de regels etc.
Inhoudelijk wordt op hoofdlijnen aangesloten bij de plansystematiek uit de recente bestemmingsplannen van de gemeente Bergeijk. Wel is gekozen om in een aantal gevallen de regeling te vereenvoudigen en flexibeler te maken. Dit is een gevolg van het toepassen van het 'omgevingswetdenken'.
Gezien de omvang en het karakter van het plangebied komt dit met name tot uitdrukking in de regeling voor de woonpercelen. Deze wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 5.
Voor de planprocedure organiseert de gemeente een inloopavond in Bergeijk.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters. Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Gezocht moet worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.
Uitsnede structuurvisie Noord-Brabant
Het plangebied maakt binnen de structuurvisie ruimtelijke ordening onderdeel uit van de stedelijke structuur en is aangeduid als 'mozaieklandschap'. Hierin wil de provincie de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken. Dit betekent het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad (rood) staat niet tegenover het land (groen), maar ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde ‘stadteland’. Binnen het mozaïeklandschap van het zand zijn er verschillen tussen de Brabantse wal, de Baronie, de Kempen en De Meierij. Door met ruimtelijke ontwikkelingen in te spelen op breuklijnen en hoogteverschillen geven deze beeldbepalende structuren richting aan de verdere ontwikkeling van het landschap. Het gaat daarbij om behoud van het reliëf zelf, maar ook om het behoud van het zicht op en vanaf de reliëfvormen.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, waarbij geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Het plan is dan ook niet in strijd met de provinciale richtlijnen.
De Verordening Ruimte is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat daarom onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, evenals regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.
Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening Ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de kernen in landelijk gebied haar plek krijgt.
Uitsnede Verordening Ruimte Noord-Brabant
Het plangebied van dit bestemmingsplan is conform de Verordening Ruimte gelegen binnen 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de grenzen van het stedelijk gebied zijn gemeenten in principe vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen.
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van een geldend bestemmingsplan binnen bestaand stedelijk gebied. Dit is niet in strijd met het provinciale beleid, zoals verwoord in de Verordening Ruimte.
Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2012-2020 vastgesteld. In deze visie wordt gefocust op drie punten:
In de Regionale Woonvisie wordt aangegeven dat er binnen de woningmarkt in Zuidoost- Brabant te weinig woningen zijn, het aanbod niet goed aansluit op de vraag (te weinig woningen in de sociale sector in de dorpen) en er zijn te weinig kavels beschikbaar voor mensen die zelf willen bouwen.
In de Regionale Woonvisie is een zevental ambities voor het wonen in Zuidoost Brabant geformuleerd:
De Regionale Woonvisie streeft er naar zoveel mogelijk te kunnen voldoen aan de woonwensen van de burgers. Samen met de regionale marktpartijen zullen de ambities zoveel mogelijk concreet worden uitgewerkt. De Regionale Woonvisie is het kwalitatieve kader voor het afstemmen van ontwikkelingen op de woningmarkt en voor het uitwerken van de woningbouwprogramma’s. Voor de landelijke regio Groot Kempen betekent dit concreet dat gestreefd wordt naar een goede huisvesting van de eigen bevolking. Hiervoor zal zowel (zorgvuldig ingepaste) inbreiding als uitbreiding noodzakelijk zijn.
Het regionaal beleid biedt geen concrete uitgangspunten voor dit in hoofdzaak consoliderende bestemmingsplan. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan het regionaal beleid.
Op 3 juni 2010 is de Structuurvisie Bergeijk ‘Leven en beleven tussen bossen, beken en boerenland’ vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is een actualisatie van de StructuurvisiePlus uit 2004. De Structuurvisie bestaat uit twee delen. Deel A betreft het Ruimtelijk Casco, waarin de toekomstvisie voor de gemeente Bergeijk is opgenomen. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete plannen en projecten. In het projectenplan (deel B) is het ruimtelijk programma voor de korte en middellange termijn benoemd. Daarnaast is aangegeven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en op welke wijze dat zal gebeuren. Het projectenplan wordt periodiek geactualiseerd.
Ruimtelijk casco
Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en een toelichting, waarbij de toelichting kan worden beschouwd als een uitgeschreven legenda. Op basis van een integrale analyse die is gebaseerd op de ‘lagenbenadering’ zijn in het Ruimtelijk Casco ruimtelijke keuzes gemaakt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Bergeijk.
Uitsnede Ruimtelijk Casco, Structuurvisie Bergeijk
Het plangebied bevindt zich in het rode raamwerk, in de bestaande bebouwingskern. Binnen dit woongebied draait de koers om de verdere ontwikkeling van de verstedelijking binnen de gemeente via inbreiding, intensivering, herstructurering en uitbreiding. Ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van de gemeente. De gemeente wil haar identiteit en imago van landelijke, groene, rustige plattelandsgemeente koesteren. De gemeente Bergeijk streeft naar een verantwoorde, optimale benutting van de mogelijkheden voor inbreiding binnen de dorpskernen. Inbreiden mag alleen worden nagestreefd indien er daardoor op de betreffende locatie een kwaliteitsverbetering optreedt en mag niet zonder meer ten koste gaan van groene kwaliteiten. Het groen binnen de kernen is karakteristiek voor Bergeijkse dorpen en dient daarom in voldoende mate aanwezig te blijven.
Projectenplan
Waar het Ruimtelijk Casco een visie formuleert op het plangebied en het beleidskader schept voor de lange termijn, legt het projectenplan de focus op de korte en middellange termijn. Hier worden de ruimtelijke opgaven voor de korte en middellange termijn benoemd en worden projecten en plannen beschreven. Het projectenplan bevat een programmatische keuze voor diverse thema’s. Daarnaast is aangegeven waar het programma wordt gerealiseerd en hoe het uitvoeringstraject (koppeling tussen grondbeleid en ruimtelijke ontwikkeling en inzet van Wro-instrumenten) eruit ziet. Tenslotte is een projectenoverzicht opgenomen met projecten en maatregelen die de gemeente ter uitvoering van het structuurvisiebeleid wil oppakken.
Op 25 juni 2013 is ‘Woonvisie Bergeijk 2013 - 2021’ door de raad van de gemeente Bergeijk vastgesteld. De woonvisie geeft een actueel overzicht van de lokale en bovenlokale ontwikkelingen op de woningmarkt.
Daarnaast geeft de visie een richtinggevend kader voor de lokale woonopgave voor de komende jaren. Het doel van de woonvisie is om voldoende, kwalitatief goede en betaalbare huisvesting te realiseren voor alle doelgroepen in de gemeente Bergeijk.
Voor de gemeente Bergeijk is de huidige plancapaciteit vergeleken met de prognose van het aantal benodigde woningen voor de periode 2012 – 2021. De prognose voor deze periode is dat er in de gemeente 660 woningen dienen te worden gebouwd om te kunnen voldoen aan de woningvraag. Op dit moment bedraagt de plancapaciteit, zowel harde als zachte plannen, 554 woningen. De gemeente heeft vooralsnog 106 woningen minder in de plancapaciteit zitten dan de huidige prognose aangeeft (84%) Dit geeft nog enige ruimte zodat er komende jaren enigszins flexibel omgegaan kan worden met woningbouwinitiatieven.
De onderstaande beleidskaders zijn opgenomen in de huidige woonvisie:
Vanwege recente ontwikkelingen in de woningmarkt en gewijzigde wetgeving is de huidige woonvisie aangevuld met een oplegnotitie. De beleidskaders worden aangevuld met de beleidskaders uit deze oplegnotitie.
In dit bestemmingsplan behouden de bestaande woningen de woonbestemming, waarbij in ieder geval bestaande rechten worden gerespecteerd. Binnen de bouwregels wordt de nodige ruimte geboden om de woning te laten voldoen aan de huidige woonwensen dan wel levensloopbestendig te maken.
De identiteit, de eigenheid van een kern omvat de eigen specifieke cultuur, het eigene van de verschijningsvorm en het bijzondere van de gemeenschap. Dit komt tot uiting in het verenigingsleven, de ruimtelijke karakteristieken en de voorzieningen. Leefbaarheid wordt omschreven als de mate waarin die eigenheid in stand kan worden gehouden. Daarbij zijn basisvoorzieningen als basisschool, peuterspeelzaal, gemeenschapshuis, sportpark, winkels en een adequaat woningaanbod van belang.
In het kernenbeleid wordt aangegeven dat in alle kernen onder andere de volgende voorzieningen in stand moeten worden gehouden: basisschool, gemeenschapshuis, peuterspeelzaal, sportpark en bibliotheekvoorziening en (voor Bergeijk, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven) een sporthal. Van de andere aandachtspunten zijn de volgende van belang:
De Gemeentelijke Visie Mobiliteit 2015-2018 (GVM) is op 24 september 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. In de GVM zijn twee grootschalige infrastructurele ontwikkelingen meegenomen: de keuze voor Westparallel voor de N69 en de Middenweg Eersel-Bergeijk.
De GVM geeft een prioritering aan de hand van de vier thema’s verkeersveiligheid, fietsverkeer, bereikbaarheid en openbaar vervoer. Ook geldt het principe van Duurzaam Veilig, aan de hand waarvan consequente keuzes worden gemaakt voor de inrichting van wegen. In de GVM zijn, op basis van de meer mensgerichte aanpak, twee thema’s onderscheiden waarop het beleid in de komende jaren wordt gericht:
De categorisering is bovendien nog niet overal gerealiseerd, waardoor een opgave resteert om de wegcategorisering te vervolmaken en wegen in te richten conform die categorisering.
De gemeentelijke visie op mobiliteit is in de GVM uitgewerkt in verschillende modules: veiliger verkeersgedrag, gemotoriseerd verkeer, fiets en integraal beleid en maatregelen. Per module zijn het beleid en de concrete maatregelen beschreven. Modules kunnen gedurende de looptijd van de GVM worden aangepast of toegevoegd, mits passend binnen de overkoepelende visie op mobiliteit.
De gemeente Bergeijk heeft in februari 2017 een nieuwe Nota Parkeernormen vastgesteld. Daarin zijn parkeernormen opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen, met ruimte voor de nodige flexibiliteit en maatwerk. Met dit parkeerbeleid is zo veel mogelijk vastgehouden aan de landelijke richtlijnen vanuit het CROW (Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur). Waar mogelijk is ingespeeld op Bergeijkse plannen als de Centrumvisie.
Met behulp van parkeernormen wordt de parkeereis bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen. Parkeernormen worden niet gebruikt om bestaande parkeerdruk in beeld te brengen of te corrigeren. De parkeereis is het totaal aan parkeerplaatsen waar een ontwikkeling in moet voorzien.
De nota gaat uit van de volgende te hanteren parkeernormen voor het kernwinkelgebied en het overig gebied:
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het 'overig gebied'.
Ook zijn in de nota fietsparkeernormen opgenomen. De fietsparkeernormen zijn van toepassing op geselecteerde voorzieningen waarvan het aannemelijk is dat relatief veel bezoekers met de fiets komen. Bij deze functies bestaat de mogelijkheid om te kiezen voor een betere fietsbereikbaarheid door de fietsparkeernorm toe te passen.
De parkeernormen in de Nota Parkeernormen hebben betrekking op nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functies, daar waar een omgevingsvergunning en/of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Wanneer een aanvraag tot een wijziging van het bestemmingsplan wordt ingediend, wordt onder andere gekeken of voldaan kan worden aan de parkeernormen voor het 'overig gebied', die horen bij de betreffende ontwikkeling. Deze voorwaarde is opgenomen in de bestemmingsplanregels.
De gemeente Bergeijk bevindt zich op de Brabantse zandgronden, waarin oude aardbreuken de ontwikkeling van het landschap hebben beïnvloed. De geomorfologische structuur binnen de gemeente wordt in hoofdzaak gekenmerkt door de zuidwestnoordoostgerichte beken en de daartussen gelegen hogere dekzanden of terrasafzettingen.
De beken Keersop en Run liggen in smalle dalvormige laagten en vormen in het algemeen rechte lijnen die zich niet duidelijk onderscheiden in het heideontginningslandschap.
Dekzandruggen en stuifduincomplexen hebben een rug gevormd waarop de kernen Bergeijk, Westerhoven en Riethoven liggen. Een tweede dekzandrug bevindt zich aan de westzijde van Weebosch. Met name in het zuidwesten van de gemeente komen de dekzandruggen in de landschapsstructuur tot uiting, door de aanwezigheid van besloten boscomplexen en natuurgebieden.
Het plangebied is gesitueerd op de droge dekzandrug. Deze dekzandrug wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van boscomplexen. Het buurtschap Hooge Berkt is een oude bebouwingsconcentratie die gesitueerd was op de grens tussen de overgangszone en de droge dekzandrug. In de overgangszone zijn de kernen en buurtschappen ontstaan en zijn van oorsprong de akkers gesitueerd. Op de dekzandrug waren de woeste gronden gelegen die later zijn ingeplant met bos of zijn ontgonnen. Deze historische structuur is in het huidige kaartbeeld van de gemeente Bergeijk nog herkenbaar aanwezig.
In de beekdalen ten zuiden en de bosrijke gebieden ten noorden van de kernen is geen of beperkt woningbouw mogelijk.
De kern Bergeijk heeft zich ontwikkeld tot een compacte kern, gelegen in een open, agrarisch en natuurrijk buitengebied. De belangrijkste wegen in de ruimtelijke hoofdstructuur van Bergeijk zijn de Eykereind-Mr. Pankenstraat, Eerselsedijk, Nieuwstraat-Van Beverwijkstraat, ChurchilllaanKennedylaan en de Eykereind-Lijnt-Hoek-Broekstraat-Loo.
Op de Churchilllaan-Kennedylaan na zijn dit nog steeds de oude linten. De ontsluiting van de nieuwere wijken vindt voornamelijk plaats via de historische linten en de nieuwe ontsluitingswegen rondom de wijken.
Rond het centrum zijn in alle windrichtingen nieuwe woonbuurten ontstaan. Eerst opvullingen tussen oude linten aan de zuidoostzijde en daarna uitbreidingen buiten deze historische structuren. De verschillende uitbreidingen zijn veelal goed van elkaar te onderscheiden door hun bouwstijl en doordat er een ontsluitende weg rond de buurten herkenbaar is. De uitbreidingen hebben elk hun eigen karakteristiek.
Ligging plangebied op topografische ondergrond
Het plangebied 'Inbreiding Hooge Berkt' is gesitueerd aan de noordwestzijde van de kern Bergeijk tussen de woonwijk Beistervelden en het historische lint van de Hooge Berkt. Vanaf 2010 zijn de woningen binnen het plangebied opgericht. Inmiddels is de volledige woningbouwontwikkeling gerealiseerd.
Luchtfoto plangebied
Het plangebied is gesitueerd tussen de oude buurtschap en de noordelijke woonwijken van Bergeijk en maakt deel uit van een grotere oostwestgerichte bosstructuur. Het gebied ten noorden van de Hooge Berkt is een jonge ontginning en is open van karakter.
Bij de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met dat het gebied goed aansluit op zowel de landschappelijke omgeving (boscomplex en Hooge Berkt) als op de woonwijk Beistervelden. De inbreiding vormt de verbinding tussen het buurtschap Hooge Berkt en de noordelijke woonwijken van Bergeijk.
Het plangebied heeft een duidelijke eigen identiteit, waarbij is gestreefd naar eenheid in architectuur met betrekking tot uitstraling, materiaalgebruik en kleur.
Impressies woonbebouwing in plangebied
Er is sprake van een mix van woningtypes. In het plangebied komen vrijstaande en aaneengesloten woningen voor in 1 of 2 bouwlagen met kap. In het zuiden van het gebied zijn woningen in blokken van vier gelegen, die met de achtergevels en één zijgevel aan elkaar grenzen.
Topografische ondergrond plangebied
Het plangebied wordt ontsloten door de ontsluitingslus van de Eikenberg op de Beisterveldenweg. Dit is de verbindingsweg tussen de zuidelijk gelegen woonwijk en de Hooge Berkt ten noorden van het plangebied. De Hooge Berkt is de belangrijkste ontsluitingsroute rond het plangebied.
Tegen het plangebied is de parkeerplaats van de school en sporthal gesitueerd, die via de Hegmulder aansluit op de Churchilllaan. Deze parkeerplaats is alleen door voetgangers direct vanuit het plangebied te bereiken.
Het parkeren in het plangebied vindt veelal plaats op parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Bij de vrijstaande woningen en een aantal eindwoningen is ruimte voor parkeren op eigen terrein.
Bestaande groenvoorziening centraal in plangebied
De aanwezige bospercelen aan de randen van het plangebied en de diepe groene percelen van de Hooge Berkt zijn de meest beeldbepalende groene elementen in de omgeving. De bossages zijn onderdeel van een grotere oostwest georiënteerde bosstructuur.
De groenstructuur van het plangebied sluit aan op die van de omgeving. Centraal in het gebied ligt een groenvoorziening die tevens fungeert als waterberging.
Bossage ten zuiden van plangebied
De bossage ten zuiden van de locatie is onderdeel van een archeologisch monument.
Het overige groen binnen het plangebied maakt deel uit van het straatprofiel of is aanwezig op particulier terrein, bijvoorbeeld in de voortuin van de woningen.
Begeleidend groen tussen weg en erfafscheidingen
Het plangebied is ontwikkeld als woningbouwlocatie en de hoofdfunctie in het gebied is dan ook wonen.
De woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. In paragraaf 5.3.4 wordt deze bestemming nader toegelicht. De voortuinen behorende bij deze woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze bestemming wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3.2.
In paragraaf 3.1.4 is aandacht besteed aan de ontsluitingsstructuur van het plangebied.
Alle wegen en parkeervoorzieningen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Ook de niet-structurele groenelementen en de aanwezige laanbeplanting zijn opgenomen binnen deze bestemming. In paragraaf 5.3.3 wordt deze bestemming nader toegelicht.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
Gezien het in hoofdzaak consoliderende karakter van dit bestemmingsplan treden er geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is het verrichten van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. In het geval van bestaande situaties waar geen functies zijn voorzien, wordt de geluidbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit, indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren dan wordt via het verlenen van de omgevingsvergunning in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.
Dit bestemmingsplan heeft overwegend een geconsolideerd karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen en/of milieuhindergevoelige functies mogelijk. Het plan heeft zodoende geen nieuwe belemmeringen op het gebied van bedrijvigheid tot gevolg. De bestaande situatie wordt vastgelegd en voorzien van een ruimtelijk-juridisch kader. Hierdoor komt het bijvoorbeeld voor dat bedrijven en woningen die vlakbij elkaar liggen zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke-milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar worden gesitueerd (bijvoorbeeld conform de richtlijnen van de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' van de VNG). De bestaande situatie kan kortom voor wat betreft de milieuzonering niet meer worden vastgelegd conform de gewenste indicatieve afstanden aangezien zij een feit is. Via de Wet milieubeheer wordt hinder op gevoelige functies voorkomen. In het plangebied komen op het gebied van milieuzonering en de mogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer geen onoverkomelijke problemen voor.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De gemeente Bergeijk heeft 28 juni 2016 de bodemkwaliteitskaart gemeente Bergeijk 2016-2021 (inclusief onderbouwing/toelichting) en bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart zijn de verschillende bodemfuncties aangegeven, waarbij het bodemgebruik is ingedeeld in de klassen 'Wonen', 'Industrie' en 'overig bodemgebruik'. Onder het laatstgenoemde gebruik vallen landbouw en natuur.
Uitsnede bodemfunctieklassekaart
De bodemfunctieklassenkaart is een weergave van het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de bodem. Deze kaart geeft gebieden of zones weer die elk gekenmerkt worden door een uniforme bodemopbouw en een specifieke gebruikshistorie. De kaart geeft inzicht in deze kenmerken en in de daarmee samenhangende fysische en chemische kwaliteit van de bodem.
De gemeente Bergeijk kiest ervoor om de bodemkwaliteitskaart ook te hanteren als bewijsmiddel bij ruimtelijke ontwikkelingen (bestemmingsplanherzieningen en omgevingsvergunningen). Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat in alle gebieden de gemiddelde waarde beduidend lager is dan de interventiewaarde1 en dat de P952 (=percentielwaarde) (beduidend) lager is dan de maximale waarde industrie. Dit betekent dat er voldoende zekerheid is dat er binnen de zones van het gemeentelijke beheersgebied geen sanerende maatregelen nodig zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de bodemkwaliteitskaart in het gehele grondgebied van Bergeijk te aanvaarden als bewijsmiddel/onderbouwing bij ruimtelijke procedures en bij omgevingsvergunningen. Hierbij moet wel worden benadrukt dat de locatie waar de ruimtelijke ontwikkeling is gepland niet verdacht mag zijn en/of niet negatief mag zijn beïnvloed door een puntbron (bijv. fabriekslocaties of benzinestations). Dit moet worden vastgesteld door minimaal het uitvoeren van een (historisch) vooronderzoek.
Voorliggend bestemmingsplan heeft overwegend een geconsolideerd karakter. De bestaande bebouwing en functies in het gebied zijn, met inachtneming van de geldende rechten, geregeld in het bestemmingsplan. Een bodemonderzoek is daarom in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 ‘Waardevol Water’. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap binnen de planperiode. Omdat de wateropgaven feitelijk niet veranderd zijn, zijn de thema’s in het waterbeheerplan hetzelfde als de thema’s in het waterbeheerplan 2010-2015. De vijf waterthema’s zijn:
In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitvoeren van een watertoets verplicht. Het Waterschap heeft de Handreiking Watertoets 2015 opgesteld, waarin is aangegeven welke onderdelen deel kunnen uitmaken van de waterparagraaf. Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.
De regels omtrent de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger.
Regels voor toename van verhard oppervlak
In het geval van een toename van het verhard oppervlak dient te worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
In de ‘Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015’ is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de ‘Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ (artikel 13 van de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015’).
Omdat in de Keur en de daarbij behorende beleidsregels is voorzien in een uitputtende regeling, is een aanvullende regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Het beleid van de gemeente Bergeijk sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied.
Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als (verbeterd) gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, te worden geïnfiltreerd. Hiervoor is een afkoppelkansenkaart bij de gemeente aanwezig.
In Hooge Berkt ligt het grondwater gemiddeld iets dieper, op circa 1,5 meter beneden maaiveld. Grof genomen bestaat de bodem uit matig fijn zand dat zwak tot matig siltig is en plaatselijk matig humeus. Op grotere diepten (> 1,50 m-mv) komt plaatselijk matig grof zand voor.
Door de diepere ligging van het grondwater en redelijke infiltratiecapaciteit van de bodem is bij de ontwikkeling van het plangebied een oppervlakkige infiltratievoorziening, binnen de groenvoorziening, aangelegd met een oppervlak van circa 700 m2. In de infiltratievoorziening wordt hemelwater geborgen en geïnfiltreerd. De voorziening is voorzien van een overstort op het rioolstelsel. Hiermee wordt wateroverlast voorkomen.
Er is verder geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
Binnen alle bestemmingen zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt voorliggend bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.
In het plangebied komt geen open water voor. Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op de waterhuishoudkundige situatie.
Mocht sprake zijn van de toename van verhard oppervlak, dan gelden de regels van de Keur van het waterschap (zie ook paragraaf 4.7.1). Hierdoor is geborgd dat - in het geval van ontwikkelingen groter dan 2.000 m2 - compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap De Dommel. Het Waterschap stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan, omdat er geen nieuwe bouwmogelijkheden in het plan staan en de wijze waarop met water omgegaan wordt niet wijzigt. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daardoor een gering waterhuishoudkundig belang.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.
Uitsnede risicokaart
Op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen (bedrijven) liggen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen.
Ten westen van het plangebied ligt aan de Berkterbeemden 1 een agrarisch bedrijf met als hoofdactiviteit het fokken en houden van dieren. Bij dit bedrijf is een propaantank aanwezig, waardoor het een risicovolle inrichting is. Voor deze inrichting geldt een risicoafstand (PR10-6) van 20 meter. Deze ligt niet over het plangebied.
Ten oosten van het plangebied lopen twee aardgasleidingen van de Gasunie (één buis van 168 mm diameter, en één van 114 mm diameter). Deze leidingen liggen echter op meer dan 700 meter afstand van het plangebied en hebben derhalve geen invloed op het plan.
Ook zijn er geen luchthaven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen via weg, water of spoor in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig.
Zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico zijn derhalve geen belemmeringen aanwezig voor het plan. Voor dit bestemmingsplan wijzigt het groepsrisico niet.
Het plaatsgebonden risico van risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt. Formeel zal de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant om advies worden gevraagd.
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Inbreiding Hooge Berkt 2017 verantwoord worden geacht.
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied is verder ook geen sprake van straalpaden en invloeden van zendmasten.
Bovendien betreft het bestemmingsplan een actualisatie van de huidige situatie en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Deze wet is een implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied bevindt zich binnen een straal van 4 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Ook zijn er enkele gebieden uit het Natuurnetwerk Nederland gelegen in de omgeving van het plangebied. Aangezien dit bestemmingsplan consoliderend van karakter is en niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet, worden er geen negatieve effecten veroorzaakt op de natuurwaarden in de omgeving.
Natura 2000-gebied nabij plangebied (straal van 4 km)
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.
Standaard geldt voor het gehele plangebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot zwaarwegende effecten op beschermde soorten. Dit bestemmingsplan is overwegend opgesteld om het geldende bestemmingsplan te actualiseren en te zorgen dat wordt aangesloten bij de huidige situatie. Hiervoor worden kleine aanpassingen doorgevoerd. Het gaat om zulke geringe aanpassingen van het bestemmingsplan dat deze van ondergeschikte aard zijn.
Het grondgebied van Bergeijk kent een rijke historie, waardoor veel cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Naast een rijk archeologisch bodemarchief zijn onder andere de historische lintstructuren, de structuur van het landschap en de aanwezigheid van monumentale en beeldbepalende gebouwen van cultuurhistorische betekenis. Gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.
De erfgoedkaart behorende bij het erfgoedplan bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie.
Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Erfgoedverordening gemeente Bergeijk 2016, vastgesteld d.d. 22 december 2016. De erfgoedverordening is vertaald in dit bestemmingsplan. Dit wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.
Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van de erfgoedverordening, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente Bergeijk is een aantal terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich diverse gebieden van archeologische waarde. Daarnaast kunnen vier archeologische verwachtingszones worden onderscheiden. Ook kunnen gebieden worden aangemerkt waarvoor geen archeologische verwachting geldt.
Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in 7 categorieën:
De verschillende gebieden zijn/worden in de vorm van dubbelbestemmingen opgenomen in de bestemmingsplannen, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen.
Omdat de rijksbeschermde archeologische monumenten (categorie 1) zijn beschermd via de Erfgoedwet, wordt voor deze monumenten geen beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. De monumenten worden wel voorzien van een dubbelbestemming (‘Waarde - Archeologie 1’), maar deze heeft uitsluitend een signalerende functie. Voor gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. De dubbelbestemmingen voor de overige categorieën bevatten een beschermende regeling. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.
Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Dus dat betekent dat als er bijvoorbeeld voor een ontwikkeling, gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1', over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld de grond wordt geroerd, eerst een archeologisch onderzoek zal moeten uitwijzen dat hierdoor geen archeologische waarden worden verstoord.
In de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4.2’ en ‘Waarde - Archeologie 5.2’ is in de regeling rekening gehouden met een ondergronds gelegen esdek.
categorie | dubbelbestemming | ondergrens oppervlakte | ondergrens diepte |
1 archeologisch monument | Waarde - Archeologie 1 | 0 m2 | 0 m-mv |
2 archeologische waarde | Waarde - Archeologie 2 | 100 m2 | 0,3 m-mv |
3 hoge verwachting (historische kernen en linten) | Waarde - Archeologie 3 | 250 m2 | 0,3 m-mv |
4 hoge verwachting (zonder esdek) | Waarde - Archeologie 4.1 | 500 m2 | 0,3 m-mv |
4 hoge verwachting (met esdek) | Waarde - Archeologie 4.2 | 500 m2 | 0,5 m-mv |
5 middelhoge verwachting (zonder esdek) | Waarde - Archeologie 5.1 | 2.500 m2 | 0,3 m-mv, agrarische gronden 0,5 m-mv |
5 middelhoge verwachting (met esdek) | Waarde - Archeologie 5.2 | 2.500 m2 | 0,5 m-mv |
6 lage verwachting | Waarde - Archeologie | 25.000 m2 | 0,4 m-mv, agrarische gronden 0,5 m-mv |
Ten zuiden van het plangebied is een archeologisch monument gelegen, dat voor een klein deel ook in het plangebied ligt. Dit monument is opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
De overige gronden binnen het plangebied liggen binnen een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' opgenomen.
Het noordelijk gelegen bebouwingslint van Hooge Berkt heeft cultuurhistorische waarde, omdat het de historische ontwikkeling van de kern Bergeijk laat zien. Een karakteristieke waarde is de aanwezigheid van doorzichten. Hierdoor is op lokaal niveau sprake van een visuele relatie met het buitengebied. Doorzichten vergroten het groene karakter van de bebouwingslinten. Daarnaast is de relatie van het plangebied met de omliggende bosgebieden en groenstructuren van waarde.
In het plangebied zelf komen geen beschermde cultuurhistorische waarden voor.
Het bestemmingsplan 'Inbreiding Hooge Berkt 2017' heeft tot doel een juridischplanologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom een conserverend karakter.
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor zover mogelijk is ook vooruitgelopen op de aanstaande Omgevingswet.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering, die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Dit bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid wordt geschaad.
Bij de actualisering van de bestemmingsplannen voor de kern Bergijk is nadrukkelijk gekeken of al wat van de Omgevingswet kan worden toegepast. Dat gebeurt door meer vrijheid te geven in de regels van het bestemmingsplan. Zo is de bestemming 'Wonen' vereenvoudigd en daardoor verruimd:
In de in Bijlage 1 opgenomen notitie wordt hier nog nader op ingegaan.
Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Begrippen (art. 1):
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.
Wijze van meten (art. 2):
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.
Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).
In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.
In artikel 9, de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 10 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 11 en 12 zijn algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels opgenomen. In artikel 13 zijn de overige regels opgenomen, met een verwijzing naar de wettelijke regelingen.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 15) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, inritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en tot slot nutsvoorzieningen.
Op deze gronden zijn alleen gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut toegestaan. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
De voortuinen bij woningen in de bestemming ‘Wonen’ zijn voorzien van de bestemming ‘Tuin’. Het bestemmingsvlak 'Tuin' is op de verbeelding opgenomen op de voortuinen, inclusief inritten, tot 1 m achter de voorgevelrooilijn en op delen van achtertuinen waar bebouwing niet gewenst is. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan. Erfafscheidingen mogen maximaal 1 meter hoog zijn. In specifieke situaties is een hogere erfafscheiding toegestaan. Dit is dan aangeduid op de verbeelding. Ook zijn erkers (onder voorwaarden) ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen (woningen) toegestaan.
Het oprichten van een carport/overkapping voor de voorgevelrooilijn is direct mogelijk binnen de bestemming 'Tuin'. Als voorwaarde geldt dat de carport/overkapping niet meer dan 1 meter uit de voorgevelrooilijn mag worden opgericht en dat deze open blijft aan alle kanten, uitgezonderd de zijde die tegen de gevel aan wordt geplaatst.
Deze gronden mogen worden gebruikt als tuin, inclusief inritten, bij de woningen.
De tot ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en tot slot nutsvoorzieningen. Herinrichting van de wegen is, indien daar aanleiding toe is, mogelijk binnen deze bestemming.
Op deze gronden zijn alleen gebouwen voor voorzieningen van algemeen nut toegestaan. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten. Ook toegestaan zijn inritten, tuinen, erven en verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op de verbeelding is het bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen voor het deel van het perceel waar bouwwerken (hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde) mogen worden opgericht. Om te voorkomen dat op grote percelen bijbehorende bouwwerken op een te grote afstand van het hoofdgebouw worden opgericht, geldt voor het bestemmingsvlak 'Wonen' een diepte van maximaal 40 meter. Zo blijft de bebouwing geclusterd op het perceel.
Uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mag het hoofdgebouw gebouwd worden. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er is een bouwvlak opgenomen per vrijstaande woning, blok van aangesloten woningen en blok van halfvrijstaande woningen. Binnen het bouwvlak mogen maximaal het bestaande aantal legale woningen worden opgericht, tenzij anders aangeduid.
Verder gelden voor de bouwvlakken op de verbeelding de volgende uitgangspunten:
Het deel van het achtererfgebied binnen de bestemming 'Wonen' (exclusief het bouwvlak) mag voor maximaal 80% worden bebouwd tot een maximum oppervlak van 200 m2. De maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,2 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 meter, tenzij het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak. Dan geldt voor het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk een maximum bouwhoogte van 3,2 meter. In de regels zijn aanvullende bouwregels opgenomen.
Binnen de bestemming zijn verschillende afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Voor het uitoefenen van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. De toegestane beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
Overeenkomstig de gemeentelijke erfgoedverordening zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden. Voorliggend bestemmingsplan bevat twee dubbelbestemmingen: ‘Waarde - Archeologie 1’ en 'Waarde - Archeologie 4.1’. De systematiek van elke dubbelbestemming is hetzelfde, alleen de ondergrenzen zijn verschillend.
Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig de erfgoedverordening, per dubbelbestemming.
Het bestemmingsplan ‘Inbreiding Hooge Berkt 2017’ is een beheerplan, waarin de bestaande situatie is vastgelegd, met inachtneming van de geldende rechten. Het plan betreft een actualisatie van een verouderd bestemmingsplan, met bijbehorend juridisch-planologisch regime. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet mogelijk gemaakt. Eventuele (binnenplanse) afwijkingen of wijzigingen komen voor rekening van particuliere opdrachtgevers. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan.
Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak een beheerplan. Het voorziet niet in ontwikkelingen van een dusdanige omvang dat daarvoor gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan moet worden opgesteld.
Het bestemmingsplan ‘Inbreiding Hooge Berkt 2017’ is in het kader van de inspraakprocedure met ingang van 13 april 2017 zes weken ter inzage gelegd en is daarnaast digitaal toegankelijk gemaakt. Verder is op 2 mei 2017 een inloopavond voor bewoners en andere belanghebbenden/belangstellenden georganiseerd op het gemeentehuis, waarbij de gelegenheid werd geboden tot het stellen van vragen over het voorontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn geen inspraakreacties ingediend.
Het voorontwerpbestemmingsplan is daarnaast overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Er zijn reacties ontvangen van de Provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel.
Beide vooroverlegreacties leiden niet tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
In Bijlage 2 bij de toelichting is de 'Nota inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Hooge Berkt 2017' opgenomen met een samenvatting van de vooroverlegreacties.
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Inbreiding Hooge Berkt 2017’ is met ingang van 30 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.
Gedurende de periode van terinzagelegging is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In Bijlage 3 is de 'Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Inbreiding Hooge Berkt 2017' opgenomen.
In de raadsvergadering van 28 september 2017 is het bestemmingsplan 'Inbreiding Hooge Berkt 2017' vastgesteld.