direct naar inhoud van REGELS
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1722.1211606-0003

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied NL.IMRO.1722.1211606-0003 van de gemeente Ferwerderadiel;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan-/uitbouwen en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

1.4 aan- of uitbouw:

een gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw vormt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van mini-vergisters;

1.8 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfserf, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.9 agrarisch grondgebruik:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig en/of hobbymatig in gebruik zijn;

1.10 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.11 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven;

1.12 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.13 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.14 archeologisch waardevol gebied:

een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.15 bassin:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een voorziening voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.18 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.19 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:

de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.21 bedrijfsmatige exploitatie:

het bedrijfsmatig aanbieden van overnachtingsmogelijkheden voor recreatiedoeleinden aan derden op een recreatieterrein waar privaatrechtelijk gezien geen sprake is van verkaveling en/of gesplitste eigendom van ondergrond en/of opstallen;

1.22 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie (deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.23 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein gewenst is;

1.24 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.25 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.28 bijzondere teeltvorm:

algenteelt, zilte teelt en naar de aard daarmee gelijk te stellen bijzondere teeltvormen;

1.29 bodemarchief:

de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;

1.30 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het bestaande agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.31 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.34 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;

1.40 bijzonder kwekerijbedrijf:

een bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op gewasveredeling, waarbij de bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvinden;

1.41 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.44 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.45 erfinrichtingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij het Beeldkwaliteitplan leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;

1.46 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.47 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.48 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.49 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.50 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.51 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.53 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.54 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.55 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.56 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.57 gevelbouwgrens:

de als zodanig aangegeven bouwgrens;

1.58 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.59 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.60 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.61 hoofdverblijf:

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.62 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.63 horecabedrijf categorie A:

een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en deels 's avonds verstrekken van ter plaatse te nuttigen etenswaren aan bezoekers, al dan niet in combinatie met het verstrekken van logies;

1.64 horecabedrijf categorie B:

een horecabedrijf dat vooral is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van dranken aan bezoekers, al dan niet in combinatie met het verstrekken van logies;

1.65 horecavloeroppervlakte:

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.66 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.67 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een mate van verbondenheid die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.68 intensief kwekerijbedrijf:

een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, op de wijze van een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een vis- schaaldier- en schelpdierkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

1.69 intensief veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;

1.70 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.71 kampeerplaats:

een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een of meer kampeermiddelen;

1.72 kampeerterrein:

een terrein of een deel van een terrein met minimaal een wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten;

1.73 kangoeroewoning:

een aan een woning gekoppelde (semi-)zelfstandige woonruimte in of bij een woning voor zorgbehoevende senioren/familieleden, welke is bestemd voor mantelzorg;

1.74 kantoor:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.75 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.76 kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.77 kleine of ultrakleine windturbine:

een installatie of een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m² (een maximale wiek van ongeveer 3,50 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as;
1.78 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 3 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.79 kleinschalige duurzame energieopwekking:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden voorzieningen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.80 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een recreatieve medebestemming waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;

1.81 kleinschalige logiesverstrekking:

het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.82 kwekerijbedrijf:

een bedrijf met een bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op tuinbouw, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvindt;

1.83 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.84 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitplan mede toetsingskader zijn;

1.85 ligplaats:

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.86 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel, dagrecreatie en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.87 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.88 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van afhankelijke woonruimte. Als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een aan- of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.89 mestbassin:

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;

1.90 mestsilo:

een bouwwerk van enige omvang voor de opslag van mest;

1.91 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.92 minivergister:

bouwwerken en installaties ten behoeve van volledige bedrijfseigen mestvergisting en -verwerking;

1.93 mobiel kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of enig ander onderkomen met de bedoeling te plaatsen op een kampeerterrein voor ten hoogste een kampeerseizoen;

1.94 molen:

een bouwwerk met wieken waarmee iets gemalen wordt, waarmee men water verplaatst en/of waarmee op windkracht arbeid wordt verricht;

1.95 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.96 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;

1.97 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.98 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.99 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.100 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.101 ondergeschikte lichte horeca:

horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken, niet zijnde alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;

1.102 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;

1.103 opgaande meerjarige teelt:

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.104 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wand(en) dan wel met ten hoogste één wand;

1.105 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het NAP -0,52m;
1.106 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.107 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.108 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.109 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.110 reclamemast:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend ten behoeve van reclame-uitingen;

1.111 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.112 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.113 relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bedrijfskavel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bedrijfskavel;

1.114 risicogevoelig bouwwerk c.q. object

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.115 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.116 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.117 stacaravan:

een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;

1.118 teeltondersteunende kassen:

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt ter verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of ten behoeve van het voorkomen van schade door vorst;

1.119 toeristische standplaats:

een kampeerplaats die beschikbaar is voor een kampeermiddel voor een periode van ten hoogste drie maanden;

1.120 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.121 trekkershut:

een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;

1.122 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.123 vaste jaarstandplaats:

een kampeerplaats die is ingericht om gedurende het gehele jaar een kampeermiddel te plaatsen (ongeacht de periode van gebruik, echter zonder dat er van permanent verblijf sprake is);

1.124 veldschuur:

een vrij buiten een bedrijfskavel of bestemmingsvlak in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het bieden van schuilgelegenheid voor vee, de opslag van agrarisch materieel of agrarische producten;

1.125 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.126 vetweiderij:

het in de wei vetmesten van vee voor de slacht;

1.127 vollegronds tuinbouwbedrijf:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;

1.128 voorgevel:

de voorgevel van een gebouw dan wel de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt; in hoeksituaties wordt de naar de weg gekeerde zijgevel tevens als voorgevel aangemerkt;

1.129 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.130 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.131 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.132 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.133 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.134 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.135 woonschip:

een zich in/op het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen maar voor wonen bedoeld object, waaronder tevens een woonark, een casco en naar de aard daarmee gelijk te stellen object wordt verstaan;

1.136 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.

1.137 zilte teelt:

de teelt van zoutminnende gewassen;

1.138 zorgboerderij:

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen betrokken zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.139 zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen betrokken zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.8 bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen;

2.9 de bouwhoogte van een ultrakleine en kleine windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.10 de tiphoogte van een grote windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de wieken van de windturbine;

de bouwhoogte van een windturbine:

2.11 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de mast van de windturbine.

2.12 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”, alsmede in combinatie met:
    • 1. een loonwerkbedrijf en fouragehandel, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf en fouragehandel";
    • 2. een kapsalon en caravan- en wagenstalling, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – gemengd”;
  • c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • d. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als tweede tak, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” en "specifieke vorm van agrarisch - tweede tak intensieve veehouderij", alsmede:
    • 1. niet-agrarische bedrijfsvoering in de vorm van opslag en verwerking van landbouwproducten, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag en verwerking van landbouwproducten";
  • e. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • h. de uitoefening van de schaatssport met de daarbijbehorende gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";
  • i. de uitoefening van de motorsport, ter plaatse van de aanduiding "motorcrossterrein";
  • j. bergingen en overkappingen ten behoeve van woonschepen op gronden die direct grenzen aan de aanduiding "woonschepenligplaats" binnen de bestemming 'Water';
  • k. een baggerdepot met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, ter plaatse van de aanduiding "baggerspeciedepot";
  • l. bijzondere teeltvormen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm";
  • m. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding "volkstuin";

met daaraan ondergeschikt:

  • n. een mestvergistingsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie";
  • o. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • p. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • q. nutsvoorzieningen;
  • r. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • s. ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
  • t. openbare fiets- en wandelpaden;
  • u. sloten, poelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen;
  • v. een parkeerterrein mede bedoeld als plaats waar in campers recreatief overnacht kan worden, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";

met de daarbijbehorende:

  • w. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
  • x. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • y. bestaande torensilo's;
  • z. teeltondersteunende kassen;
  • aa. veldschuren, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur”;
  • ab. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • ac. tuinen, erven en terreinen ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • ad. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

waarbij met betrekking tot boerderijpanden die gebouwd zijn in de vorm van een cultuurhistorisch waardevolle hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm", gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de cultuurhistorisch waardevolle boerderijpanden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 3.1. onder w t/m aa genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven, alsmede de in 3.1 onder d genoemde bedrijvigheid, met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bestaande veldschuren en schuilstallen, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bedrijfskavel, dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen;
  • c. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, alsmede de in 3.1 onder d genoemde bedrijvigheid, worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;
  • d. de gezamenlijke staloppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als tweede tak zal ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - tweede tak intensieve veehouderij" ten hoogste 2.000 m² bedragen, tenzij:
    • 1. de bestaande staloppervlakte meer bedraagt in welk geval de gezamenlijke staloppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte 1" in welk geval de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 1.600 m² zal bedragen;
  • e. de gezamenlijke staloppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte 2" ten hoogste 8.600 m² bedragen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen ten behoeve van een kleinschalig agrarisch bedrijf zal ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte 3" ten hoogste 1250 m² bedragen;
  • g. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • h. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”, in welk geval respectievelijk het aantal bedrijfswoningen ten hoogste twee per bouwvlak zal bedragen;
  • i. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • j. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse bouwgrens dan wel op de zijdelingse bouwgrens worden gebouwd;
  • k. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale
oppervlakte/inhoud  
Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  per
gebouw  
gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping*   1.000 m²#   -   7,00+^   18   60   14,00  
Bedrijfswoning*   750 m³#   -   5,50   18   60   10,00  
Torensilo   bestaand   -   -   -   -   30,00  
teeltondersteunende kassen^   -   1.500 m²   6,00   -   60   8,00  
Veldschuur   bestaand   -   3,00   20   60   -  
Mestvergistingsinstallatie*   -   2.500 m²   -   -   -   8,00  
Gebouwen ten behoeve van een ijsbaan   -   75 m²   3,00   20   60   6,00  
Bedrijfsgebouwen ten behoeve van een baggerdepot   -   25 m²   -   -   -   6,00  

+ in geval er sprake is van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het houden van vee zal de goothoogte ten hoogste 5,00 m bedragen

# tenzij de bestaande oppervlakte/inhoud meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte of de inhoud van (een) bedrijfsgebouw(en) of overkapping(en) of een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte/inhoud zal bedragen

* uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie"

= uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan"

^ tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag en verwerking landbouwproducten", in welk geval de goothoogte ten hoogste 8,00 m zal bedragen en ter plaatse geen kassen worden gebouwd, behoudens tunnelkassen tot een bouwhoogte van 1,50 m

  • l. in afwijking van het bepaalde onder k gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal de bestaande oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 3.1. onder ab genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.2.3 Bergingen en overkappingen bij woonschepen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder j genoemde bergingen en overkappingen bij woonschepen gelden de volgende regels:

  • a. per woonschip zal ten hoogste 1 berging of overkapping worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een berging of een overkapping zal ten hoogste 10 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een berging of een overkapping zal ten hoogste 4,00 m bedragen.
3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen, met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden;
  • c. de bouwhoogte van mestsilo's, inclusief afdekking, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm" ten hoogste 1,50 m bedragen;
  • f. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,50 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • c. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.2 Gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en b in die zin dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Bedrijfswoning buiten bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder b in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen gedeeltelijk buiten de aanduiding "bouwvlak" wordt gebouwd, mits:

  • a. er, in geval er sprake is van een waardevol boerderijpand, geen wijziging optreedt in de bestaande hoofdvorm van het waardevolle boerderijpand en de bestaande nokrichting wordt aangehouden;
  • b. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Schuilstallen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder b in die zin dat schuilstallen buiten de aanduiding "bouwvlak" worden gebouwd, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend indien de schuilstal noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. er ten hoogste één schuilstal per agrarisch bedrijf wordt gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een schuilstal ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  • d. de oppervlakte van een schuilstal ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.5 Vergroten niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder d in die zin dat de gezamenlijke staloppervlakte ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als ondergeschikte tweede tak wordt vergroot tot ten hoogste 3.000 m², waarbij het bestaande aantal stuks dieren met ten hoogste 25% mag worden uitgebreid, mits:

  • a. deze vergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie;
  • b. deze afwijking niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte 1";
  • c. de uitbreiding van het aantal stuks dieren vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk is om de aanpassingen c.q. vergroting van de bebouwing ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of de milieusituatie te kunnen bekostigen;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.7 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1. onder l in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van de waardevolle hoofdvorm, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle boerderijpand.
3.3.8 Oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder k in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan 1.000 m², mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9 Afwijkende bouwvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder k in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.10 Goothoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder k in die zin dat de goothoogte van de bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 8,00 m, mits:

  • a. deze afwijking niet wordt toegepast ten behoeve van de bouw van een gestapelde stal voor het houden van vee;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het plan Buitengebied;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.11 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder k in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.12 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.4 onder f in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 3.5.9 bedoelde vergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie";
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, verblijfsrecreatieve doeleinden en detailhandel anders dan genoemd in 3.1;
  • c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten de aanduiding "bouwvlak" dan wel buiten een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens en voor zover de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak meer dan 1,5 hectare bedraagt, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  • d. het opslaan van agrarische producten binnen de bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • e. de stalling en opslag van niet-agrarische producten;
  • f. het gebruik van meer dan 25% van de gronden en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte niet-agrarische bedrijfsvoering in de vorm van opslag en verwerking van landbouwproducten, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag en verwerking van landbouwproducten";
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (agrarische kavelpaden) of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen (ontsluitingswegen);
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe grondstoffen, met uitzondering van seismologisch onderzoek;
  • i. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • j. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • k. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • l. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • m. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • n. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, niet zijnde boomgaarden op erven bij woonhuizen en boerderijen;
  • o. het gebruik van gronden ten behoeve van bijzondere teeltvormen anders dan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm";
  • p. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee of waarvoor een vergunning is verleend;
  • q. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • r. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen;
  • s. de opslag van nucleair afval;
  • t. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het per adres opgenomen inpassingsplan of het Nije Pleats advies, zoals opgenomen in bijlage 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting".
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel. Bij boerengolf eveneens de bijbehorende landbouwgronden mogen worden gebruikt;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. tevens de in 3.3.1 genoemde vergunning wordt verleend;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen en/of direct aansluitend op een bedrijfskavel, dan wel op gronden aansluitend aan bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan, waarbij een deel van het kampeerterrein gelegen kan zijn binnen die bestemmingsvlakken;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per agrarische bedrijfskavel betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Mestopslag

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak dan wel de zone van 25 m worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;

  • a. vanwege de milieusituatie opslag binnen dan wel in de directe nabijheid van het bouwvlak niet mogelijk is;
  • b. de oppervlakte van de agrarische bedrijfskavel, inclusief de oppervlakte benut voor de opslag, ten hoogste 3 hectare bedraagt;
  • c. de mestopslag op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • d. de oppervlakte van de mestopslag ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder i in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen de bedrijfskavel, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.5 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder k en l in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bedrijfskavel niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
3.5.6 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder m in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.7 Opgaande meerjarige teeltvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder n in die zin dat gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen als ondergeschikte tweede tak of nevenfunctie bij een bestaand agrarisch bedrijf worden gebruikt, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing, waarbij de zichtlijnen op de dorpsranden worden behouden, binnen het gebied zoals weergegeven op de kaart in Bijlage 5;
  • b. een minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch monument', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht en de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.5.8 Bijzondere teeltvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder o in die zin dat gronden buiten de gegeven aanduidingen in gebruik worden genomen voor de teelt van bijzondere teeltvormen, mits:

  • a. er binnen het bestaande bouwvlak van het agrarisch bedrijf ten behoeve waarvan de bijzondere teeltvormen worden aangewend geen ruimte meer is voor de aanleg van de teeltgronden;
  • b. het in gebruik nemen van de gronden voor bijzondere teeltvormen geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.9 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder q in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen gebruik wordt aangelegd;
  • b. de paardrijbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak voor het eigen gebruik wordt aangelegd;
  • c. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • f. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
  • g. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • i. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten de bedrijfskavel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden buiten de bedrijfskavel, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,50 m;
  • c. het aanleggen van ruiterpaden;
  • d. het aanleggen en/of verharden van landbouwontsluitingswegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen en/of verharden van paden ter ontsluiting van kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • g. het (gedeeltelijk) verwijderen van een waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm".
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria 3.6.1. a t/m f

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.6.4 Toetsingscriteria 3.6.1. g

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak tot 1,50 hectare

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aan een bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” of "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare;
  • b. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • c. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • d. de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.2 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf tot 3,00 hectare

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvak wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare;
  • b. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • c. er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • d. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
  • e. de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm, waarbij een minimum wordt gehanteerd van ten minste 15% van de toegenomen oppervlakteverharding.
3.7.3 Wijzigen situering bedrijfskavel/bouwvlak

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.4 Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt verwijderd en wordt vervangen door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", al dan niet met inbegrip van een wijziging van het bouwvlak, mits:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zijn beëindigd en ter plaatse de agrarische bedrijfsvoering grondgebonden wordt voortgezet;
  • b. in het geval daarbij ook een vergroting van de bedrijfskavel plaatsheeft, de criteria van 3.7.1 of 3.7.2 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.5 Nieuw bedrijfskavel agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een nieuwe bedrijfskavel met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, wordt aangebracht, mits:

  • a. deze wijziging uitsluitend bij hoge uitzondering wordt toegepast, indien er sprake is van een noodzakelijke verplaatsing van een bestaande vestiging in verband met:
    • 1. uitplaatsing uit de ecologische hoofdstructuur;
    • 2. uitplaatsing uit een bebouwingslint of -cluster als knelpuntsituatie vanwege ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing;
    • 3. het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van een bestaande bedrijfslocatie. In dit geval wordt het bedrijf een nieuwe ontwikkelingslocatie geboden, waarbij de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”, met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak, op de bestaande locatie wordt verkleind tot de omvang van de bestaande bebouwing;

en er redelijkerwijs geen mogelijkheid is om gebruik te maken van een bestaande bedrijfskavel;

  • b. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast in gebieden met een waterbergingsopgave;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 3,00 hectare zal bedragen;
  • d. een nieuwe bedrijfskavel uitsluitend aan de randen van open gebieden langs een bestaande weg wordt gesitueerd;
  • e. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
  • f. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • g. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
  • h. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • k. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
3.7.6 Wijziging tweede bedrijfswoning

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:

  • a. sprake is van een bedrijfsomvang van ten minste 240 NGE aanwezig en de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  • b. ter plaatse geen sprake is van inwoning door een tweede huishouden;
  • c. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • d. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen en de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd;
  • e. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
  • g. de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.7 Verwijderen aanduiding veldschuren

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • de veldschuur ter plaatse is of wordt afgebroken/verwijderd.
3.7.8 Afwijkende bouwvorm waardevolle hoofdvorm

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de waardevolle hoofdvorm en een andere bouwvorm wordt teruggebouwd, waarbij de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" wordt verwijderd, mits:

  • a. de waardevolle hoofdvorm teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels voor bedrijfswoningen van toepassing zijn;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.9 Wijziging nieuwe locaties bijzondere teeltvormen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat gronden in gebruik worden genomen voor de teelt van bijzondere teeltvormen, waarbij ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm" wordt aangebracht, mits:

  • a. er binnen het bestaande bouwvlak van het agrarisch bedrijf ten behoeve waarvan de bijzondere teeltvormen worden aangewend geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. het in gebruik nemen van de gronden voor bijzondere teeltvormen geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.10 Wijzigen naar natuur

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.11 Wijzigen bedrijfskavel naar wonen met compensatie

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten behoeve van een functieverandering in combinatie met de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen van een bedrijfskavel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse van de bedrijfsbeëindiging wordt verwijderd;
  • c. de oppervlakte van het woonhuis ten hoogste 750 m³ zal bedragen;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. op de betreffende voormalige bedrijfskavel ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, dan wel gezamenlijk op meerdere voormalige bouwpercelen ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, waarbij per bedrijfskavel minimaal 250 m² moet worden gesloopt;
  • f. er geen panden worden gesloopt die zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Rijksmonument' of de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";
  • g. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis wordt gebouwd;
  • h. de wijziging in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • i. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast de voormalige bedrijfswoning of het voormalig boerderijpand wordt gebouwd, zodat er ten hoogste twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' worden gerealiseerd;
  • j. er op en rond het perceel sprake is van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • k. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.12 Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden'

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen binnen en/of behorende bij de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het woonhuis ten hoogste 750 m³ zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. er binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, wordt gesloopt;
  • e. er geen panden worden gesloopt die zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Rijksmonument' of de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";
  • f. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis wordt gebouwd;
  • g. de wijziging in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • h. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd, zodat er ten hoogste één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - 4' wordt gerealiseerd;
  • i. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.13 Wijzigen ten behoeve van functieverandering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf', 'Bedrijf - 2', 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf', Maatschappelijk', Sport - Manege', 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 4, 6, 7, 13, 19, 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • c. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse van de bedrijfsbeëindiging worden verwijderd;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden. Deze ondergeschikte nieuwbouw mag niet leiden tot een bouwvolume dat meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het toe te kennen bestemmingsvlak;
  • f. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  • g. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • h. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • i. bij wijziging naar een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege wordt aangesloten bij bestaand stedelijk gebied;
  • j. de wijziging naar een bedrijfsfunctie uitsluitend wordt toegepast als er sprake is van een concrete gegadigde voor een bedrijfsvestiging;
  • k. er sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie;
  • l. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • m. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • n. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.14 Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - 4' en/of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 3.000 m² zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.15 Wijzigen naar wonen ten behoeve van nieuwe woonhuizen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' ten behoeve van de nieuwbouw van woonhuizen, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zal worden toegepast, ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied wonen";
  • c. het aantal woonhuizen zal per aanduidingsgebied ten hoogste het op de verbeelding aangegeven "maximum aantal wooneenheden" bedragen;
  • d. de bouw van de nieuwe woonhuizen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • e. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • f. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • g. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.16 Wijzigen naar bedrijven ten behoeve van nieuwe bedrijven

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - 2' en/of 'Groen - Afschermende beplanting' ten behoeve van de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een bedrijf, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 en/of 12 overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zal worden toegepast, ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied bedrijf";
  • c. het aantal bedrijven zal per aanduidingsvlak ten hoogste één bedragen;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;

met de daarbijbehorende:

  • g. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder paardrijbakken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 4.1 onder a en g bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde paardenhouderijbedrijf worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,00   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³   -   4,00   30   60   10,00  
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 4.1 onder h genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder b in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan op de verbeelding is aangeduid, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.3 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 onder g in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt; ;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • h. het gebruik van lichtmasten bij paardrijbakken anders dan gericht op de paardrijbakken.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder a in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5.2 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een bedrijfswoning aanwezig is, betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.3 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder c in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5.4 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder e en g in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
4.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigen naar agrarisch

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf' en 'Agrarisch' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt aangebracht;
  • c. de omvang van de bedrijfskavel maximaal 1,50 dan wel 3,00 hectare zal bedragen, waarbij de criteria van 3.7.1 respectievelijk 3.7.2 bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • e. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6.2 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • d. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • e. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen, ten behoeve van bedrijven, welke zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, alsmede:
    • 1. een attractiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - attractiebedrijf";
    • 2. een opslagbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "opslag";
    • 3. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf";

niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 5.1. onder a en f bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten", in welk geval geen bedrijfswoning zal worden gebouwd;
  • d. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • e. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,50   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³   -   4,00   30   60   10,00  

5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 5.1 onder g genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1 onder e in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.3.2 Ultrakleine en kleine windturbines

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.3 onder b in die zin dat ultrakleine of kleine windturbines worden toegestaan, mits:

  • a. de bouwhoogte van een ultrakleine of kleine windturbine ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
  • b. de ultrakleine of kleine windturbine zal worden voorzien van een verhoudingsgewijs passende rotor (voor zover het een horizontale as betreft, zal de rotor ten hoogste 40 m² bestrijken met een wiek van ten hoogste 3,50 m);
  • c. de ultrakleine of kleine windturbine uitsluitend in de eigen energiebehoefte voorziet van het perceel waarop de kleine windturbine wordt geplaatst;
  • d. aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan, zodanig dat de ultrakleine of kleine windturbine op een goede wijze in de dorpse setting en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. er een positief welstandsadvies is afgegeven;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere bedrijvigheid dan bedoeld in 5.1 onder a;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • f. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Vergelijkbare bedrijvigheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.4 onder a in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de genoemde bedrijven, mits:

  • a. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  • b. zwaar verkeer of veel verkeer aantrekkende bedrijvigheid uitsluitend aan wegen, die daarop zijn berekend, gevestigd wordt;
  • c. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
  • d. de bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5.2 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.4 onder b in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5.3 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.4 onder d in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5.4 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.4 onder f en h in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
5.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf - 1' wordt, gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 3, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • d. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • e. het geen gronden betreft ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 6 Bedrijf - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen, ten behoeve van bedrijven, welke zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, alsmede:
    • 1. een autobedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf";
    • 2. een meubelmakerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij";
    • 3. een loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – loonbedrijf";
    • 4. een machinebedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – machinebedrijf";
    • 5. opslag, ter plaatse van de aanduiding “opslag";
    • 6. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf";
    • 7. een aardappelwas- en sorteerbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aardappelwas- en sorteerbedrijf";
    • 8. een mestvergistingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - energieinstallatie”;
    • 9. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 3.1, alsmede een bio-energieinstallatie en een mechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van bedrijf - energieinstallatie” en “specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf”;
    • 10. een beheersgebouw ten behoeve van het onderhoud en beheer van natuurgebieden in combinatie met een informatiecentrum, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - beheersgebouw/informatiecentrum";

niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 6.1. onder a en f bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,00**   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³*   -   4,00   30   60   10,00  

* tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt in welk geval de maximale inhoud ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen

** tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt in welk geval de maximale goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen

6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 6.1 onder g genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van een bio-energieinstallatie mogen uitsluitend binnen de aanduidingsgrens worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – energieinstallatie”;
  • d. de bouwhoogte van mestvergisters, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – energieinstallatie”, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van toevoersilo's, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – energieinstallatie”, zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen wordt vergroot, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte met:
    • 1. 15% wordt vergroot tot een maximum van 65% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
    • 2. 50% wordt vergroot tot een maximum van 65% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, indien sprake is van een bedrijf dat landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is;
  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.3.3 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 onder g in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.3.4 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.3 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 6.5.8 bedoelde vergunning is verleend.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor andere bedrijvigheid dan bedoeld in 6.1 onder a;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • f. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • j. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het per adres opgenomen inpassingsplan of Nije Pleats advies, zoals opgenomen in bijlage 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting".
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Vergelijkbare bedrijvigheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder a in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in 6.1 onder a genoemde bedrijven, mits:

  • a. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
  • b. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  • c. zwaar verkeer of veel verkeer aantrekkende bedrijvigheid uitsluitend aan wegen, die daarop zijn berekend, gevestigd wordt;
  • d. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
  • e. de bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5.2 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder b in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5.3 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder b in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een bedrijfswoning aanwezig is, betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5.4 Vergroten brutovloeroppervlakte productiegebonden detailhandel

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder c in die zin dat de brutovloeroppervlakte voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel wordt vergroot, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van bedrijf - energieinstallatie” en “specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf”;
  • b. ten hoogste 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van productiegebonden detailhandel;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5.5 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder d in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5.6 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder f en h in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
6.5.7 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5.8 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.4 onder i in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50,00 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • g. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf - 2' wordt, gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • d. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • e. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen, ten behoeve van agrarische loonbedrijven, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 7.1 onder a en f bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch loonbedrijf worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten", in welk geval geen bedrijfswoning zal worden gebouwd;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,00**   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³*   -   4,00   30   60   10,00  

* tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt in welk geval de maximale inhoud ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen

** tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt in welk geval de maximale goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen

7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 7.1 onder g genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
7.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 onder b in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan op de verbeelding is aangeduid, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3.3 Dakhelling verbindingsdelen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 onder g in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.3.4 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.3 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 7.5.6 bedoelde vergunning is verleend.
7.3.5 Kleine windturbines

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.3 onder b in die zin dat kleine windturbines worden toegestaan, mits:

  • a. de bouwhoogte van een kleine windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. de kleine windturbine uitsluitend opgericht zal worden binnen een bestemmingsvlak dat is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de Verordening Romte Fryslân 2011;
  • c. de kleine windturbine uitsluitend in de eigen energiebehoefte voorziet van het perceel waarop de kleine windturbine wordt geplaatst;
  • d. de kleine windturbine uitsluitend binnen een bestemmingsvlak in aansluiting op de bebouwing zal worden geplaatst;
  • e. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 kleine windturbine zal worden geplaatst;
  • f. aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan, zodanig dat de kleine windturbine op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • g. er een positief welstandsadvies is afgegeven;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder a in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.5.2 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een bedrijfswoning aanwezig is, betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5.3 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder c in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.5.4 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder e en g in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
7.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder f in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.5.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • g. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijzigen naar agrarisch

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' en 'Agrarisch' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt aangebracht;
  • c. de omvang van de bedrijfskavel maximaal 1,50 dan wel 3,00 hectare zal bedragen, waarbij de criteria van 3.7.1 respectievelijk 3.7.2 bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • e. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6.2 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • d. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • e. het geen gronden betreft ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Bedrijf - Delfstof-/energiewinning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Delfstof-/energiewinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen ten behoeve van delfstoffenonderzoek en -winning, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen en/of risicovolle inrichtingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. ontsluitingswegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • g. terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfswoningen, zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de afstand van een bedrijfsgebouw of een overkapping tot enige perceelgrens zal ten minste 1,00 m bedragen.
8.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en fakkelpijpen zal ten hoogste 20,00 m bedragen;
  • c. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen en gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, afsluiterschema's en de energievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. water;

met de daarbijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 70% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de afstand van een bedrijfsgebouw of een overkapping tot enige perceelgrens zal ten minste 1,00 m bedragen.
9.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 10 Bos

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bosgebieden, hoogopgaande afschermende beplantingsstroken, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bebossing;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bebossing;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het dagrecreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • d. paden;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

10.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,50 m bedragen.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, voorzover de Boswet niet van toepassing is;
  • b. het ontginnen, ontgronden, egaliseren, af- en/of vergraven van gronden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van sloten, poelen en/of andere waterlopen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
10.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale bosbeheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dorpsvelden, structuurbepalende groenstroken, en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de groengebieden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het extensief agrarisch medegebruik;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. sport- en speelvoorzieningen;
  • f. waterlopen;
  • g. paden;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,50 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. het dempen van waterlopen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende andere bouwwerken.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen van paden;
  • b. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
11.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
11.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden.

 

Artikel 12 Groen - Afschermende beplanting

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen - Afschermende beplanting" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afschermende erfbeplanting;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de afschermende erfbeplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. paden;
  • e. tuinen en erven;
  • f. waterlopen;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

12.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het verwijderen, vernielen en/of aantasten van de afschermende erfbeplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid
12.4.1 Wijzigen verwijderen afschermende erfbeplanting

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Groen - Afschermende beplanting al dan niet deels wordt verwijderd, mits vanwege noodzakelijke ontwikkelingen en/of uit een erfinrichtingsplan blijkt dat de afschermende functie van de erfbeplanting niet langer gehandhaafd kan blijven.

 

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een maatschappelijke voorziening;
  • b. een begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";

met daaraan ondergeschikt:

  • c. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;
  • g. logementen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logementen";

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

waarbij met betrekking tot panden die gebouwd zijn in de vorm van een cultuurhistorisch waardevolle hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm", gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de cultuurhistorisch waardevolle panden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde maatschappelijke voorziening worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd, dan wel indien geen bouwvlak aanwezig is, zal de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. er zullen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • d. gebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • e. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Inhoud per gebouw   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max.   max.   min.   max.   max.  
Gebouw of overkapping   -   6,00*   30   60   -  
Kerktoren   -   -   -   -   bestaand  

* tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt in welk geval de maximale goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen

  • f. in afwijking van het bepaalde onder b en e gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal de bestaande oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
13.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen gebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken minimale dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.2.1 onder e in die zin dat de minimale dakhelling van gebouwen wordt verlaagd dan wel de gebouwen geheel of gedeeltelijk van een platte afdekking worden voorzien, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.3.2 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.2.1 onder f in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van de waardevolle hoofdvorm, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle gebouw.
13.3.3 Kleine windturbines

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.2.2 onder b in die zin dat kleine windturbines worden toegestaan, mits:

  • a. de bouwhoogte van een kleine windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. de kleine windturbine uitsluitend opgericht zal worden binnen een bestemmingsvlak dat is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de Verordening Romte Fryslân 2011;
  • c. de kleine windturbine uitsluitend in de eigen energiebehoefte voorziet van het perceel waarop de kleine windturbine wordt geplaatst;
  • d. de kleine windturbine uitsluitend binnen een bestemmingsvlak in aansluiting op de bebouwing zal worden geplaatst;
  • e. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 kleine windturbine zal worden geplaatst;
  • f. aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan, zodanig dat de kleine windturbine op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • g. er een positief welstandsadvies is afgegeven;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logementen";
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en horeca, anders dan productiegebonden detailhandel en/of ondergeschikte lichte horeca voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
13.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het uitvoeren van werkzaamheden die gevolgen hebben voor het behoud van de waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";
13.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de waardevolle hoofdvorm of de karakteristieke waarden van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 14 Maatschappelijk - Begraafplaats

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. verhardingen;

met de daarbijbehorende:

  • f. gebouwen en overkappingen;
  • g. terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse aanwezige begraafplaats worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen of de overkappingen zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en reclamemasten worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,00 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 15 Molen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. molens;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de molens;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. bedrijfsmatige, culturele, educatieve en/of maatschappelijke doeleinden;
  • d. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;

met de daarbijbehorende:

  • h. terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Molens

Voor het bouwen van molens gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één molen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een molen zal ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een molen zal ten hoogste 20,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen.
15.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • b. het gebruik van molens voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel voorzover de bruto verkoopvloeroppervlakte meer dan 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², bedraagt.

Artikel 16 Natuur

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden van de natuurgronden tot uitdrukking komend in de aanwezige vegetatieve waarde en de aanwezige ornithologische waarde;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap, het aanwezige reliëf en de hoogopgaande beplantingen rondom de eendenkooien;
  • c. sloten, poelen, en daarmee gelijk te stellen water;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het extensief agrarisch medegebruik;
  • e. het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • f. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • h. gebouwen en overkappingen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

16.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 1,50 m bedragen.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Gebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.2.1 in die zin dat gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:

  • a. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 gebouw of overkapping zal worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen niet worden gebruikt voor bewoning;
  • c. de oppervlakte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 75 m² zal bedragen;
  • d. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
  • e. het gebouw of de overkapping noodzakelijk is het natuur- en/of landschapsbeheer, het agrarisch medegebruik en/of het dagrecreatief en educatief medegebruik;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  • c. het aanleggen van drainage;
  • d. het verrichten van exploratie- en/of exploitatieboringen, alsmede het verrichten van seismologisch onderzoek.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontginnen, ontgronden, egaliseren, af- en/of vergraven van gronden;
  • b. het aanplanten en/of verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
  • c. het dempen, graven, verdiepen, baggeren en/of verbreden van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
16.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 16.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
16.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en de natuurlijke waarden.

Voor de in 16.5.1 onder a tot en met c genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer dat niet tot het normale onderhoud kan worden gerekend.

 

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. logiesaccommodaties en standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder stacaravans met bergingen, chalets, trekkershutten en blokhutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, al dan niet in combinatie met manifestaties en andere groepsbijeenkomsten, familiefeestjes, vergaderingen, museumactiviteiten, paardrijactiviteiten en paardenstalling en dagrecreatieve voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";
  • a. logiesaccommodaties en standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder stacaravans met bergingen, trekkershutten en blokhutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2";

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;
  • f. een paardrijbak ten behoeve van het hobbymatig en recreatief gebruik, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paardrijbak";

met de daarbijbehorende:

  • g. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • h. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of kleinschalige logiesverstrekking;
  • i. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. sport- en speelterreinen;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 17.1 onder f en g genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde verblijfsrecreatieve voorziening worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,00   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³   -   4,00   30   60   10,00  

17.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 19.1 onder h genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
17.2.3 Trekkershutten en blokhutten

Voor het bouwen van trekkershutten en blokhutten gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een trekkershut of een blokhut zal ten hoogste 55 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een trekkershut of een blokhut zal ten hoogste 3,90 m bedragen.
17.2.4 Stacaravans en bergingen

Voor het bouwen van stacaravans en bergingen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal stacaravans zal ten hoogste 20 bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2";
  • b. de oppervlakte van een stacaravan zal ten hoogste 55 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een stacaravan zal ten hoogste 3,40 m bedragen;
  • d. de breedte van een stacaravan zal ten hoogste 4,50 m bedragen;
  • e. per stacaravan zal ten hoogste één berging worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van een berging zal ten hoogste 9 m² bedragen;
  • g. de minimale onderlinge afstand tussen stacaravans, inclusief de bergingen, zal ten minste 3,00 m bedragen.
17.2.5 Chalets

Voor het bouwen van chalets gelden de volgende regels:

  • a. het aantal chalets zal ten hoogste 20 bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";
  • b. de oppervlakte van een chalet zal ten hoogste 70 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een chalet zal ten hoogste 3,90 m bedragen, waarbij de chalet uit ten hoogste één bouwlaag zal bestaan.
17.2.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • c. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op het verblijfsrecreatieve terrein;
  • d. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.1 onder b in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan op de verbeelding is aangeduid, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 115% van de oppervlakte genoemd op de verbeelding zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.3.2 Tweede bedrijfswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.1 onder c in die zin dat binnen een bestemmingsvlak een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

  • a. sprake is van een situatie waarbij het bestaande recreatiebedrijf wordt gesplitst en er twee zelfstandige duurzame recreatiebedrijven binnen een bestemmingsvlak worden gevestigd;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • c. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bestemmingsvlak wordt gesitueerd;
  • d. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.3.3 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.3.4 Chalets

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.5 onder a in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2" ten hoogste 40 chalets worden gebouwd, mits:

  • a. de overige regels van 17.2.5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.3.5 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.6 onder d in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 17.5.3 bedoelde vergunning is verleend.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning, en kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de bedrijfswoning en de aan- en uitbouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor meer dan 25 kampeermiddelen, waarvan ten hoogste 5 standplaatsen ingericht als vaste standplaats, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden anders dan ondergeschikte lichte horeca, tenzij:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1", in welk geval tevens horecabedrijven categorie A zijn toegelaten;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2", in welk geval tevens een kantine is toegelaten;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • f. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • g. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan ten behoeve van een bedrijfsmatige exploitatie;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • j. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • l. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het per adres opgenomen inpassingsplan of het Nije Pleats advies, zoals opgenomen in bijlage 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting";
  • m. het verblijfsrecreatieve terrein mag, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" niet eerder geëxploiteerd worden dan nadat de beplanting is gerealiseerd in overeenstemming met inpassingsplan of het Nije Pleats advies, zoals opgenomen in bijlage 4.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.5.1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4 onder e in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
17.5.2 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4 onder g en j in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
17.5.3 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.4 onder k in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • g. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.

Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, kanoverhuur, speelvoorzieningen, ondergeschikte lichte horeca en stalling van caravans, landbouwmachines en naar de aard daarmee gelijk te stellen stalling;
  • b. een kleinschalig kampeerterrein;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. water;

met de daarbijbehorende:

  • g. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 18.1 onder a en g bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde recreatieve en bedrijfsmatige functie worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   -   -   5,00   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³   -   4,00   30   60   10,00  
18.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 18.1 onder h genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
18.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen met 15% wordt vergroot tot een maximum van 65% van de oppervlakte per bestemmingsvlak genoemd op de verbeelding, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor het plaatsen van kampeermiddelen anders dan op een kleinschalig kampeerterrein, waarbij:
    • 1. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak aanwezig zijn;
    • 3. vaste kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan met een maximum van 20% van het aantal standplaatsen. Vaste kampeermiddelen op kleinschalige kampeerterreinen mogen uitsluitend worden gebruikt voor toeristisch kamperen. Voor dergelijke kampeermiddelen geldt geen beperkte kampeerperiode en hiervan mag jaarrond gebruik worden gemaakt;
    • 4. de oppervlakte van het terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
    • 5. voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • b. het gebruik van de bedrijfswoning en de aan- en uitbouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • f. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • g. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • i. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • j. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het per adres opgenomen inpassingsplan of het Nije Pleats advies, zoals opgenomen in bijlage 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting".
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.5.1 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4 onder b in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
18.5.2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4 onder e in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
18.5.3 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4 onder g en i in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
18.5.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.4 onder h in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
18.6.1 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4', ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfsmatige recreatieve activiteiten zijn beëindigd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • e. een beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Sport - Manege

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een manege;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;
  • f. een parkeerterrein waar in campers recreatief overnacht kan worden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - campers";

met de daarbijbehorende:

  • g. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 19.1 onder a en g bedoelde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde manege worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  • f. bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Oppervlakte/inhoud   Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  max. per gebouw   max. gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   1.000 m²   -   5,00   20   60   10,00  
Bedrijfswoning   750 m³   -   4,00   30   60   10,00  
19.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 19.1 onder g genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
19.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • c. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de daarbij behorende voorzieningen;
  • d. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.2.1 onder b in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan op de verbeelding is aangeduid, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.2.1 onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan het recreatief overnachten in ten hoogste 2 campers;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden, indien de horecavloeroppervlakte in de vorm van een kantine ten behoeve van de ter plaatse gevestigde manege groter is dan 50 m²;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • e. het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
  • f. het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • i. het gebruik van lichtmasten bij paardrijbakken anders dan gericht op de paardrijbakken.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
19.5.1 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.4 onder a in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende bedrijfswoning niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
19.5.2 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.4 onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een bedrijfswoning aanwezig is, betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.5.3 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder d in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
19.5.4 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.4 onder f en h in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
19.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 19.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
  • d. er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
19.6 Wijzigingsbevoegdheid
19.6.1 Wijzigen naar agrarisch

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Sport - Manege' en 'Agrarisch' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt aangebracht;
  • c. de omvang van de bedrijfskavel maximaal 1,50 dan wel 3,00 hectare zal bedragen, waarbij de criteria van 3.7.1 respectievelijk 3.7.2 bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • e. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.6.2 Wijziging naar gebruiksgerichte paardenhouderij

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Sport - Manege' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf', ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfsmatige manege-activiteiten zijn beëindigd en het bedrijf als gebruiksgerichte paardenhouderij wordt voortgezet;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • e. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
19.6.3 Wijziging naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming 'Sport - Manege' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 4' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 29 of 31 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfsmatige manege-activiteiten zijn beëindigd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderijpand;
  • e. een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • f. er binnen de invloedsgebieden van risicobronnen geen nieuwe verminderd zelfredzame objecten worden toegestaan;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Sport - Sportvelden

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Sportvelden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvelden, waarbij een goede landschappelijke inpassing wordt nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. terreinen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder lichtmasten en ballenvangers.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

20.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 21 Tuin

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, niet zijnde erven;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden van de tuingronden, ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden";

met daaraan ondergeschikt:

  • c. straten en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kleinschalige duurzame energieopwekking;

met de daarbijbehorende;

  • g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

21.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het woonhuis dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden" een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en/of afgraven van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m;
  • c. het dempen of graven van vaarten, sloten, vijvers en watergangen;
  • d. het verwijderen van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
21.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 21.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
21.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden kunnen voorwaarden worden gesteld aan de afwerking van de gronden.

Artikel 22 Verkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (ontsluitings)wegen;
  • b. paden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. sloten, bermen en beplanting;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • g. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";

met de daarbijbehorende;

  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers;

met dien verstande dat:

    • 1. behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken zoals bestaand gehandhaafd blijft;
    • 2. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes en dergelijke zijn begrepen.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

22.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 23 Verkeer - Fiets- en voetpaden

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. fiets- en voetpaden;
  • b. het behoud en het herstel van waardevolle laan- en wegbeplanting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - laan- en wegbeplanting";

met daaraan ondergeschikt:

  • c. kaden en dijken;
  • d. sloten, bermen en beplanting;
  • e. dagrecreatief medegebruik;
  • f. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

23.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
23.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het verwijderen en/of onherstelbaar beschadigen van laan- en wegbeplanting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - laan- en wegbeplanting".

Artikel 24 Verkeer - Openbaar erf

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Openbaar erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verharde of onverharde wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van aanliggende erven, waarbij het behoud van de cultuurhistorische waarden wordt nagestreefd;
  • b. het behoud en het herstel van waardevolle laan- en wegbeplanting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - laan- en wegbeplanting";

met daaraan ondergeschikt:

  • c. sloten, bermen en beplanting;
  • d. parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
24.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het verwijderen en/of onherstelbaar beschadigen van laan- en wegbeplanting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - laan- en wegbeplanting".
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het wijzigen van de aard van de wegverhardingen.
24.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
24.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden kunnen voorwaarden worden gesteld aan de afwerking van de gronden.

Artikel 25 Water

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de recreatievaart;
  • b. grachten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de wateraanvoer en -afvoer en de waterberging, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - waardevolle waterlopen”;
  • c. woonschepen, ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats";
  • d. een jachthaven, ter plaatse van de aanduiding "jachthaven";
  • e. recreatief medegebruik van het water en de oevers;

met de daarbijbehorende:

  • f. kaden, dijken en oeverstroken;
  • g. bruggen, dammen, gemalen en duikers;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • j. paden;
  • k. bestaande aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

25.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van bruggen zal ten minste 1,50 m bedragen;
  • b. de doorvaartbreedte van bruggen zal ten minste 4,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte, breedte en lengte van de bestaande aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken zullen ten hoogste de bestaande afmetingen bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Doorvaartbreedte en -hoogte bruggen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 25.2.2 onder a en b in die zin dat geen minimale doorvaarthoogte en -breedte geldt in geval er geen sprake is van een officiële vaarroute, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van het water, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
25.3.2 Aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 25.2.2 onder c in die zin dat de bestaande afmetingen van de aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gewijzigd dan wel dat nieuwe aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. de bouwhoogte van een aanleggelegenheid, steiger, walbeschoeiing of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk ten hoogste 2,00 m zal bedragen gerekend vanaf het waterpeil;
  • b. de breedte van een steiger of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  • c. de lengte van een aanleggelegenheid, steiger of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van het water ten behoeve van de recreatievaart, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
25.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen anders dan ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats"
  • b. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats":
    • 1. als ligplaats voor meer dan 3 woonschepen;
    • 2. voor woonschepen met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 3,50 m;
    • 3. voor een onderlinge afstand tussen woonschepen die minder bedraagt dan 10,00 m;
    • 4. voor een oppervlakte van een woonschip die meer bedraagt dan 120 m² en waarbij de lengte en breedte van een woonschip meer bedraagt dan 20,00 m respectievelijk 6,00 m;
    • 5. voor drijvende vlonders breder dan 2,00 m en langer dan de lengte van de gevel van het woonschip waarlangs de vlonder is gelegen;
    • 6. als (permanente) liggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen;
    • 7. als ligplaats voor recreatiewoonschepen.

Artikel 26 Water - Waterkering

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterkering'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. werken ten behoeve van de waterkering;
  • b. het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de dijken;
  • c. het agrarisch en recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;

met de daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder dammen en/of duikers.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

26.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
26.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het ophogen, afgraven, ontgronden en/of egaliseren van gronden;
  • b. het diepploegen van gronden;
  • c. het gebruik van graslandgronden anders dan als grasland.
26.4 Afwijken van de gebruiksregels
26.4.1 Ingrepen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 26.3 onder a en/of c in die zin dat gronden worden opgehoogd, afgegraven, ontgrond en/of geëgaliseerd dan wel graslandgronden worden gebruikt anders dan grasland, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 27 Water - Waterstaat

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterstaat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen in de zin van kantoren, opslag en stalling ten behoeve van het onderhoud en beheer van water en waterstaatkundige werken, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. terreinen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen ven bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfswoningen, ten behoeve van het ter plaatse gevestigde waterstaatsfunctie worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak ten hoogste de op de verbeelding aangegeven "maximum oppervlakte (m²)" bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfsgebouw of een overkapping zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of overkapping zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
27.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 28 Wonen - 3

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • d. water;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;

met de daarbijbehorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

waarbij met betrekking tot panden die gebouwd zijn in de vorm van een cultuurhistorisch waardevolle hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm", gestreefd wordt naar het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de cultuurhistorisch waardevolle panden.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden", in welk geval het aantal hoofdgebouwen binnen het bouwvlak ten hoogste zes zal bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel ten hoogste 2,00 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • h. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap;
  • i. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder b, f, g, h en i gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal de bestaande oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
28.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, gelegen achter de voorgevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
28.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Bouwen buiten bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.1 onder b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • a. de gevelbouwgrens dan wel, indien geen gevelbouwgrens is aangegeven, de naar de weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.3.2 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.1 onder e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.3.3 Afwijken maatvoeringen waardevolle hoofdvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.1 onder j in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van de waardevolle hoofdvorm, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm van het cultuurhistorisch waardevolle gebouw.
28.3.4 Afwijken maatvoeringen kleine cultuurhistorisch waardevolle woonhuizen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de leden 28.2.1 en 28.2.2 in die zin dat ten behoeve van het vergroten van de woonruimte met behoud van de cultuurhistorische waarde van het kleine woonhuis, afgeweken wordt van de vereiste ondergeschiktheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen qua afmetingen aan het hoofdgebouw, mits:

  • a. er sprake is van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 4,50 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 9,00 m zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
28.3.5 Afstand aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de naar de weg gekeerde bouwgrens

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.2 onder a of b in die zin dat een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.3.6 Vergroten oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.2 onder c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.3.7 Ultrakleine en kleine windturbines

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.2.3 onder b in die zin dat ultrakleine of kleine windturbines worden toegestaan, mits:

  • a. de tiphoogte van een ultrakleine of kleine windturbine ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
  • b. de ultrakleine of kleine windturbine zal worden voorzien van een verhoudingsgewijs passende rotor (voor zover het een horizontale as betreft, zal de rotor ten hoogste 40 m² bestrijken met een wiek van ten hoogste 3,50 m);
  • c. de ultrakleine of kleine windturbine uitsluitend in de eigen energiebehoefte voorziet van het perceel waarop de kleine windturbine wordt geplaatst;
  • d. aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan, zodanig dat de ultrakleine of kleine windturbine op een goede wijze in de dorpse setting en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • e. er een positief welstandsadvies is afgegeven;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
28.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • c. voor zover in het bouwvlak geen maximum aantal woningen is aangegeven: het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan één woning per bouwvlak;
  • d. voor zover in het bouwvlak een maximum aantal woningen is aangegeven: het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer woningen per bouwvlak dan het in het bouwvlak aangegeven aantal;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
28.5.1 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.4 onder a en b in die zin dat een hoofdgebouw met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
28.5.2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.4 onder f in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.5.3 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.4 onder h in die zin dat een woonhuis en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van het betreffende woonhuis niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.5.4 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder h in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 15 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een woonhuis aanwezig is, betreft, dan wel ten hoogste 25 kampeerplaatsen indien sprake is van een perceel met een minimale omvang van 2.500 m² en dat qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch bedrijfsperceel;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
28.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 28.4 onder i in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen het woonhuis beschikbaar is;
  • d. er per woonhuis ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
28.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
28.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het uitvoeren van werkzaamheden die gevolgen hebben voor het behoud van de waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm";
28.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 28.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
28.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet karakteristiek zijn en waarbij door verwijdering daarvan de waardevolle hoofdvorm of de karakteristieke waarden van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 29 Wonen - 4

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, alsmede:
    • 1. een caravanstalling, ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling";
    • 2. een stalhouderij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - stalhouderij";
    • 3. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  • b. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep in de vorm van een plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning";
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw zal ten hoogste 750 m³ bedragen;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • h. hoofdgebouwen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder b, d, e, f en g gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" de volgende bouwregels:
    • 1. een waardevolle hoofdvorm zal binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm" worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte en dakhelling van een waardevolle hoofdvorm zal de bestaande oppervlakte, gevelbreedte, nokrichting, goothoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
29.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 9,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 9,00 m bedragen.
29.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
29.3 Afwijken van de bouwregels
29.3.1 Afstand hoofdgebouw tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.2.1 onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
29.3.2 Afwijken maatvoeringen kleine cultuurhistorisch waardevolle woonhuizen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de leden 29.2.1 en 29.2.2 in die zin dat ten behoeve van het vergroten van de woonruimte met behoud van de cultuurhistorische waarde van het kleine woonhuis, afgeweken wordt van de vereiste ondergeschiktheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen qua afmetingen aan het hoofdgebouw, mits:

  • a. er sprake is van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 4,50 m zal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 9,00 m zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
29.3.3 Situering aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.2.2 onder a in die zin dat een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping minder dan 3,00 m achter, dan wel vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.3.4 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.2.2 onder b in die zin dat de afstand van aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.3.5 Vergroten oppervlakte aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.2.2 onder c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
29.3.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.2.3 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 29.5.6 bedoelde vergunning is verleend.
29.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan genoemd in 29.1 onder a;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik van een woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
29.5 Afwijken van de gebruiksregels
29.5.1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4 onder a in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
  • c. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • e. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • f. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.5.2 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.5 onder c en d in die zin dat een hoofdgebouw met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
29.5.3 Kleinschalige logiesverstrekking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4 onder f in die zin dat een woonhuis en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen in combinatie met het wonen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige logiesverstrekking, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van het betreffende woonhuis niet wordt aangetast;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
  • d. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  • e. geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.5.4 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder f in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 15 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een woonhuis aanwezig is, betreft, dan wel ten hoogste 25 kampeerplaatsen indien sprake is van een perceel met een minimale omvang van 2.500 m² en dat qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch bedrijfsperceel;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
29.5.5 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen het woonhuis beschikbaar is;
  • d. er per woonhuis ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
29.5.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 29.4 onder i in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • g. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
29.6 Wijzigingsbevoegdheid
29.6.1 Woningsplitsing

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:

  • a. deze wijziging uitsluitend wordt verleend in situaties waarin het hoofdgebouw vóór splitsing een omvang heeft van ten minste 300 m²;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
  • c. de wijziging passend is in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 30 Wonen - Landgoed

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een woonhuis met allure, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, educatieve en/of sociaal-culturele doeleinden;
  • b. bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bos;
  • d. cultuurgrond;
  • e. water;

waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden wordt nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. dagrecreatief medegebruik;
  • g. grondgebonden agrarisch medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend één woonhuis worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw zal ten hoogste 12,00 m bedragen.
30.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 300 m² bedragen, waarvan ten hoogste 250 m² buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen bijgebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:
    • 1. de oppervlakte per bijgebouw c.q. overkapping zal ten hoogste 100 m² bedragen.
30.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
30.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • c. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  • e. het gebruik van de gronden in die zin dat:
    • 1. minder dan 5% van het bestemmingsvlak voor water wordt gebruikt;
    • 2. minder dan 15% van het bestemmingsvlak voor bos wordt gebruikt.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, buiten het bouwvlak, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen en/of verwijderen van beplanting;
  • b. het aanleggen van verharde kavel- en perceelontsluitingswegen;
  • c. het aanleggen van verharde en halfverharde parkeervoorzieningen;
  • d. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden;
  • e. het graven en dempen van sloten en andere watergangen;
  • f. het aanleggen van recreatieve voorzieningen.
30.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 30.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
30.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

Artikel 31 Wonen - Voormalige boerderijpanden

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep, alsmede:
    • 1. logies met ontbijt, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt";
    • 2. maatschappelijke en culturele voorzieningen met daaraan ondergeschikt een horecabedrijf categorie A en B, ter plaatse van de aanduiding "gemengd";
    • 3. kinderopvang en begeleid wonen in appartementen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kinderopvang";
    • 4. een kapsalon, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – kapsalon";
  • b. het behoud en het herstel van de karakteristieke en waardevolle hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water;

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
31.2 Bouwregels
31.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis ten behoeve van het wonen worden gebouwd;
  • b. een woonhuis zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de afstand van een woonhuis ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van een boerderijpand zal de bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling bedragen.
31.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
31.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Ondergeschikte functie bij het wonen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte functie bij het wonen per woonhuis ten hoogste 250 m² zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • c. tevens de in 31.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
31.3.2 Bouwen buiten bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • a. er geen wijziging optreedt in de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw en de bestaande nokrichting wordt aangehouden;
  • b. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.3 Afwijken bestaande maatvoering 1

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder d in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:

  • a. er vanuit architectonisch oogpunt een hoogwaardige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
  • b. de bouwhoogte van het woonhuis ten hoogste 12,00 m zal bedragen en het woonhuis zal worden voorzien van een kap;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.4 Afwijken bestaande maatvoering 2

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.1 onder d in die zin dat in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een voormalig boerderijpand, mits:

  • a. dit vanwege bouwtechnische vereisten noodzakelijk is;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hoofdvorm van het voormalige boerderijpand;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bebouwingskarakteristiek van het woonhuis en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.5 Situering aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
31.3.6 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder b in die zin dat de afstand van aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
31.3.7 Vergroten oppervlakte aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.8 Saneringsregeling aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen 1

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder c in die zin dat, in het geval van percelen waar reeds 250 m² tot 500 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 250 m², mits:

  • a. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.9 Saneringsregeling aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen 2

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 onder c in die zin dat, in het geval van percelen waar reeds meer dan 500 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig is, een per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximumoppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de 500 m², mits:

  • a. het verlenen van deze vergunning tot gevolg heeft dat er een afname van de bestaande hoeveelheid aan bebouwing bij woonhuizen plaatsvindt ten gunste van de landschappelijke waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingsbeeld;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.3.10 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.3 onder b in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 31.5.5 bedoelde vergunning is verleend.
31.3.11 Kleine windturbines

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.3 onder b in die zin dat kleine windturbines worden toegestaan, mits:

  • a. de bouwhoogte van een kleine windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. de kleine windturbine uitsluitend opgericht zal worden binnen een bestemmingsvlak dat is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de Verordening Romte Fryslân 2011;
  • c. de kleine windturbine uitsluitend in de eigen energiebehoefte voorziet van het perceel waarop de kleine windturbine wordt geplaatst;
  • d. de kleine windturbine uitsluitend binnen een bestemmingsvlak in aansluiting op de bebouwing zal worden geplaatst;
  • e. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 kleine windturbine zal worden geplaatst;
  • f. aansluiting wordt gezocht bij het gestelde in het Beeldkwaliteitplan, zodanig dat de kleine windturbine op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
  • g. er een positief welstandsadvies is afgegeven;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan genoemd in 31.1 onder a;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik van een woonhuis, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen", in welk geval een woonhuis wordt gebruikt voor ten hoogste twee woningen;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logies met ontbijt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - logies met ontbijt" en verblijfsrecreatie, ter plaatse van de aanduiding "verblijfsrecreatie";
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • j. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het per adres opgenomen inpassingsplan of Nije Pleats-advies, zoals opgenomen in Bijlage 4, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting".
31.5 Afwijken van de gebruiksregels
31.5.1 Ondergeschikte functie bij het wonen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder a in die zin dat de uitoefening van de woonfunctie wordt gecombineerd met een ondergeschikte functie bij het wonen in de vorm van de in bijlage 2 en bijlage 3 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • b. niet meer dan 25% van de bestaande gebouwen ten tijde van de verleende vergunning, met een maximum van 250 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte functie bij het wonen;
  • c. er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
  • d. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5.2 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder c en d in die zin dat een hoofdgebouw met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
31.5.3 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder f in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan binnen en/of direct aansluitend op een bestemmingsvlak, waarbij voor het deels of geheel buiten het bestemmingsvlak situeren van het kampeerterrein tevens de afwijking onder 3.5.2 wordt verleend;
  • b. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per bestemmingsvlak waarbinnen een woonhuis aanwezig is, betreft;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan;
  • e. de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
  • f. de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
  • g. het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • i. bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
  • j. er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.5.4 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder g in die zin dat de gronden en bouwwerken (inperken?) worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:

  • a. de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
  • b. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • c. er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen het woonhuis beschikbaar is;
  • d. er per woonhuis ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
  • e. binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
  • f. de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
  • g. de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
  • h. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
31.5.5 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.4 onder i in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
  • g. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m zal bedragen.
31.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het (gedeeltelijk) verwijderen van een karakteristieke of waardevolle hoofdvorm.
31.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 31.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
31.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:

  • a. de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt.
31.7 Wijzigingsbevoegdheid
31.7.1 Woningsplitsing

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:

  • a. deze wijziging uitsluitend wordt verleend in situaties waarin het hoofdgebouw vóór splitsing een omvang heeft van ten minste 300 m²;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;
  • c. de wijziging passend is in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
31.7.2 Wijzigen met compensatie

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse een bestemmingsvlak 'Wonen - 4' wordt aangebracht ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, mits:

  • a. de oppervlakte van het woonhuis ten hoogste 150 m² zal bedragen;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. er binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, wordt gesloopt;
  • d. er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die als karakteristiek zijn aangemerkt;
  • e. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis wordt gebouwd;
  • f. de wijziging in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woningbouwprogramma;
  • g. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd, zodat er ten hoogste één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - 4' wordt gerealiseerd;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Indien als gevolg van deze wijziging het nieuwe woonhuis wordt gebouwd buiten de bestemmingsgrenzen van de bestemming Wonen - Voormalige boerderijpanden  binnen de bestemming Agrarisch dient de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3 onder 3.7.12 te worden toegepast.

31.7.3 Wijzigen naar agrarische bedrijfskavel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' en 'Agrarisch' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', met inbegrip van het aanbrengen van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”, inclusief het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 3,00 hectare zal bedragen;
  • c. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid tot een omvang van het bouwvlak van ten hoogste 1,50 hectare de criteria genoemd in 3.7.1 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid tot een omvang van het bouwvlak van ten hoogste 3,00 hectare de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Artikel 32 Leiding - Gas

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. veiligheidszones;
  • c. afsluiterschema's;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
32.2 Bouwregels
32.2.1 Gebouwen en overkappingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

32.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, kan met een vergunning worden afgeweken van het bepaalde in 32.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is;
  • b. een positief advies van de brandweer is verkregen.
32.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het langdurig of permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
32.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • d. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • e. het aanleggen of wijzigen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het planten en of rooien van bomen en andere beplantingen die diep wortelen of diep kunnen wortelen.
32.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in 32.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
32.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

32.6 Wijzigingsbevoegdheid
32.6.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding.

Artikel 33 Leiding - Riool

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
33.2 Bouwregels
33.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

33.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

33.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
33.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 33.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
  • b. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
33.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 33.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
33.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

33.5 Wijzigingsbevoegdheid
33.5.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Riool' wordt verwijderd, mits:

  • deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding.

Artikel 34 Leiding - Water

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdwaterleiding en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
34.2 Bouwregels
34.2.1 Bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

34.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

34.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
34.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 34.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
  • b. met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
34.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 34.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
34.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien met een vooraf ingewonnen advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de werken of werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

34.5 Wijzigingsbevoegdheid
34.5.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Water' wordt verwijderd, mits:

  • deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding.

Artikel 35 Waarde - Archeologie

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
35.2 Bouwregels
35.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:

  • a. geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
  • b. dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
  • c. dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord.
35.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, wordt of worden één of meerdere van de volgende voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 50 m²;
  • b. het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 50 m²;
  • c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 50 m² en op een grotere diepte dan 0,30 m;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 50 m² en op een grotere diepte dan 0,30 m;
  • e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 50 m² en op een grotere diepte dan 0,30 m;
  • f. het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 50 m² op een grotere diepte dan 0,30 m;
  • g. het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 50 m² en dieper dan 0,30 m;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 50 m² en op een grotere diepte dan 0,30 m.
35.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 35.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en het onderhoud en de reparatie van leidingen en dergelijke;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
35.3.3 Toetsingscriteria

De in 35.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet worden geschaad, dan wel;
  • c. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
35.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
35.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 36 Waarde - Archeologisch monument

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch monument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

36.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken is een monumentenvergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Ferwerderadiel te worden ingediend.

36.3 Monumentenvergunning

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een monumentenvergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Ferwerderadiel te worden ingediend.

Artikel 37 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de ruimtelijke opbouw van de dorpen Hegebeintum en Jannum en de karakteristieke ligging daarvan in het landschap. Dit wordt met name nagestreefd op de volgende wijze:

  • alle maatregelen ten aanzien van het gebruik van de bestaande bebouwing en gronden, alsmede ten aanzien van het toekomstig gebruik van (nieuwe) bebouwing en gronden, dienen mede gericht te zijn op het behoud, de versterking dan wel het herstel van de ruimtelijke waarde - waaronder voor de gronden gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht tevens wordt begrepen de historisch-ruimtelijke waarde, die de basis vormt voor de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 - en de functionele karakteristiek, zoals beschreven in hoofdstuk 5 van de toelichting;
  • het accepteren van bestaande functies en zo mogelijk bieden van ruimte voor de optimalisering daarvan in de vorm van bouwen, waaronder begrepen verbouwen, waarbij voor het gebied dat gelegen is binnen het beschermd dorpsgezicht geldt dat:
    • 1. in de vormgeving van nieuwe gebouwen aansluiting dient te worden gezicht bij de architectuur van de bestaande karakteristieke bebouwing, althans deze tenminste respecteert;
    • 2. in de situering wordt aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur;
    • 3. door het (ver-)bouwen geen onevenredige aantasting van de bepalende karakteristieke kenmerken mag plaatsvinden;
  • het beschermen van archeologische waarden van de binnen de op de verbeelding aangegeven 'Waarde - Archeologie' of 'Waarde - Archeologie' dubbelbestemde gronden, zodat de nog aanwezige sporen van oudheidkundige betekenis voor nader archeologisch onderzoek zoveel mogelijk ongestoord worden gelaten;
  • het bieden van mogelijkheden om tot wijziging van functies te komen evenwel, met dien verstande dat door deze wijziging geen onevenredige beperking optreedt voor de activiteiten, die in de directe omgeving rechtens zijn toegestaan.
37.2 Nadere eisen

Ter uitvoering en met inachtneming van het gesteld in 37.1 kunnen bij toepassing van de regels in de andere daar voorkomende bestemming(en) die zijn gelegen binnen de grenzen van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad, nadere eisen worden gestelde aan:

  • a. de situering en de omvang van nieuw op te richten bebouwing;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de gevelindeling;
  • d. materiaal- en kleurgebruik;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing, waaronder tevens begrepen de samenhang met de karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht te verzekeren.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verwijderen en/of beschadigen van bomen, struiken en overige opgaande houtopstanden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen in tuinen, voor zover daardoor de gezamenlijke oppervlakteverharding meer beslaat dan de oppervlakte van het erf.
37.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 37.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
37.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de uitbouw van de ruimtelijke opbouw van de dorpen Hogebeintum en Janum en de karakteristieke ligging daarvan in het landschap.

Artikel 38 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle dorpskern

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle dorpskern' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de cultuurhistorische waarden van de dorpskernen;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
38.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
38.2.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van ten minste 100 m²;
  • b. het graven, verbreden en/of dempen van watergangen.
38.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in 38.2.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. de lijkbezorging betreffen.
38.2.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en archeologische waarden van de dorpskernen.

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. dijken en voormalige spoorwegen;
  • b. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de dijken en de voormalige spoor- en tramwegen;

met de daarbijbehorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
39.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

39.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
39.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het wijzigen van het beloop en/of het profiel van de dijken en voormalige spoor- en tramwegen;
  • b. het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.
39.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 39.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
39.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en na het verkrijgen van een ontheffing van de beheerder van de dijken en de voormalige spoor- en tramwegen.

Artikel 40 Waarde - Kreekloop

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Kreekloop' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de waardevolle kreeklopen.
40.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het dempen en/of anderszins aantasten van de kreeklopen.
40.3 Wijzigingsbevoegdheid
40.3.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Kreekloop' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

 

Artikel 41 Waarde - Landschap verkaveling

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap verkaveling' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere verkavelingsstructuur.
41.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
41.3 Afwijking van de gebruiksregels
41.3.1 Werken en werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 41.2 in die zin dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling'.

Artikel 42 Waarde - Reliëf kwelderwal

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf kwelderwal' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van kwelderwallen en de hoogopgaande beplantingen.
42.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
  • b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen+
  • c. het verwijderen van hoogopgaande beplantingen, voor zover niet geregeld in de Boswet.
42.3 Afwijken van de gebruiksregels
42.3.1 Werken en werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 42.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven dan wel dat hoogopgaande beplanting wordt verwijderd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf kwelderwal'.

 

Artikel 43 Waarde - Reliëf terpen en kruinige percelen

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf terpen en kruinige percelen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen en kruinige percelen.
43.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
  • b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
43.3 Afwijken van de gebruiksregels
43.3.1 Werken en werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 43.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:

Artikel 44 Waarde - Rijksmonument

44.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van rijksmonumenten.

44.2 Bouwregels

Voor het (ver)bouwen van bouwwerken is in de meeste gevallen een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Ferwerderadeel te worden ingediend.

44.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is in de meeste gevallen een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Ferwerderadeel te worden ingediend.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 45 Anti-dubbeltelbepaling

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 46 Algemene gebruiksregels

46.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waarvoor een vergunning voor kleinschalig kamperen is verleend, alsmede gronden gelegen binnen de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2';
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend en/of het gronden betreft ter plaatse van de bestemming 'Sport - Sportvelden';
  • f. het gebruik van gronden voor het plaatsen van meer dan één evenementenbord per dorp;
  • g. het gebruik van gronden voor de plaatsing van zonnecollectoren anders dan op bouwwerken en op achtererven;
  • h. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.
46.2 Uitzondering op het strijdig gebruik

Niet tot een strijdig gebruik wordt gerekend:

  • het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:
    • 1. dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
    • 2. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
    • 3. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.

Artikel 47 Algemene aanduidingsregels

47.1 veiligheidszone - bevi
47.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone - bevi' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het bouwen en/of gebruiken van gebouwen als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object vanwege locaties voor risicovolle inrichtingen.

47.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse voorkomende bestemmingen mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

47.1.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.1.2 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
47.1.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
47.1.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.1.4 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbare object, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
47.2 veiligheidszone - lpg
47.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone - lpg' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van de bouw van risicogevoelige bouwwerken en objecten.

47.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

47.2.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.2.2 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
47.2.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
47.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.2.4 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

  • a. er sprake is van een gewichtige reden;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
47.2.6 Wijzigingsbevoegdheid
a Verwijderen aanduiding

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

b Wijzigen aanduiding

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting ter plaatse wordt gewijzigd (verkleind), mits:

  • a. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
  • b. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • c. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden.
47.3 vrijwaringszone - dijk
47.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de waterkering.

47.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - dijk” de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de waterkering worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. de bestemmingen 'Wonen - 4' en 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' waar de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 200 m² dan wel de bestaande oppervlakte zal bedragen;
    • 2. de bestemming 'Agrarisch' waar de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 3.500 m² en de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste 600 m³ dan wel de bestaande gezamenlijke oppervlakte/inhoud zal bedragen;
    • 3. de bestemming 'Bedrijf - 2' waar de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste de op de verbeelding aangegeven gezamenlijke oppervlakte en de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste 600 m³ dan wel de bestaande inhoud zal bedragen;
    • 4. de bestemming 'Water - Waterstaat' waar de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste de op de verbeelding aangegeven gezamenlijke oppervlakte zal bedragen;
    • 5. de bestemming 'Bedrijf - Delfstof-/energiewinning' waar de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
47.3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 47.3.2 onder a in die zin dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de waterkering worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering;
  • b. het bepaalde in 47.3.2 onder a sub 1 in die zin dat de oppervlakte van een hoofdgebouw in de bestemmingen 'Wonen - 4' en 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering;
  • c. het bepaalde in 47.3.2 onder a sub 1 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw in de bestemmingen 'Wonen - 4' en 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het erf, exclusief de oppervlakte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 300 m² zal bedragen;
    • 2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering;
  • d. het bepaalde in 47.3.2 onder a sub 2 in die zin dat de oppervlakte van de bouwwerken in de bestemmingen 'Agrarisch' wordt vergroot overeenkomstig de binnen de bestemming 'Agrarisch' opgenomen bouwregels en de daarop van toepassing zijnde afwijkingen, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering;
  • e. het bepaalde in 47.3.2 onder a sub 3 in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen en/of de inhoud van de bedrijfswoning in de bestemmingen 'Bedrijf - 2' wordt vergroot tot ten hoogste 10% van de op de verbeelding aangegeven gezamenlijke oppervlakte of de inhoud van de bedrijfswoning, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.
47.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  • de aanduiding "vrijwaringszone - dijk" wordt verwijderd, mits:
    • 1. het definitieve tracé van de reserveringszone is vastgesteld en de aanduiding aan dit tracé wordt aangepast.
47.4 vrijwaringszone - molenbiotoop
47.4.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

47.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:

  • 1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • 2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
47.4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in 47.4.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
47.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • 1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in 47.4.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in 47.4.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in 47.4.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
b Uitzondering

Het bepaalde in a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
c Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.

47.5 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Zie voor de uitleg van de aanduidingsregel paragraaf 5.45.6 in de toelichting.

47.5.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.

47.5.2 Bouwregels

Op de met 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de ter plaatse binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangegeven bouwhoogte (m), ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen. De maximaal toelaatbare bouwhoogte tussen de aangegeven contouren wordt door lineaire interpolatie bepaald.

47.5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 47.5.2 in die zin dat de bouw- of tiphoogte, ten opzichte van NAP, wordt overschreden, mits:

  • a. uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
47.6 vrijwaringszone - recht van afpaling
47.6.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - recht van afpaling' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de rust in het gebied rondom eendenkooien ten behoeve van het functioneren van eendenkooien.

47.6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden zodanig dat de rust in een gebied zodanig wordt verstoord dat daarmee het functioneren van eendenkooien onevenredig wordt geschaad.

47.6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - recht van afpaling” ter plaatse wordt verwijderd, mits het recht van afpaling qua begrenzing is aangepast dan wel is komen te vervallen.

47.7 vrijwaringszone - vaarweg
47.7.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - vaarweg' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het beschermen van een veilig en doelmatig functioneren van vaarwegen.

47.7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de vaarweg.

Ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de vaarweg mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de vaarweg, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
47.7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.7.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf ontheffing is verkregen van de betreffende vaarwegbeheerder;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.
47.8 vrijwaringszone - weg
47.8.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - weg' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het beschermen van een veilig en doelmatig functioneren van wegen.

47.8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de weg.

Ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de weg mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het doelmatig en veilig functioneren van de weg, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
47.8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 47.8.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf ontheffing is verkregen van de betreffende wegbeheerder;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg.
47.8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - weg” ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • a. dit voortvloeit uit de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen;
  • b. dit voortvloeit uit een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening.

47.9 overige zone - windturbine
47.9.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'overige zone - windturbine' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor windturbines.

47.9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van solitaire windturbines gelden de volgende regels:
    • 1. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “overig zone - windturbine”;
    • 2. het aantal te bouwen windturbines, ter plaatse van de aanduiding “overig zone - windturbine”, zal ten hoogste één bedragen;
    • 3. de tiphoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande tiphoogte bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;
    • 5. de rotordiameter van een windturbine zal ten hoogste de bestaande rotordiameter bedragen.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
47.9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "overig zone - windturbine" wordt verwijderd, mits:

  • de windturbine ter plaatse blijvend is verwijderd.

Artikel 48 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    • 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    • 2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    • 3. de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat botenverhuur wordt toegestaan, mits ter plaatse van de verhuur voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
  • d. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • e. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  • f. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • g. de regels ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    • 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • h. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. trappen, trappenhuizen en galerijen;
    • 2. entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
    • 3. overstekende daken;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;

    • 1. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.

Artikel 49 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 22 dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder weidevogels, en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' dan wel de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 23 dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, het versterken en/of het verbinden van bestaande fiets- en voetpaden, en incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder weidevogels, en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    • 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of het bevorderen van vaarroutes en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
    • 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikel 25 dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder weidevogels, en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - weg” ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    • 1. dit voortvloeit uit de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen;
    • 2. dit voortvloeit uit een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening;
  • e. de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien er sprake is van het verleggen van een bestaande leiding;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de aanduiding "specifieke vorm van waarde - instandhoudingsverplichting" ter plaatse wordt aangebracht, eventueel met aanpassing van de specifieke gebruiksregels binnen de gegeven bestemming, in geval het wenselijk is met een voorwaardelijke verplichting een erfinrichtingsplan of een Nije Pleats advies in het bestemmingsplan vast te leggen, waarbij tevens Bijlage 4 wordt gewijzigd in die zin dat het erfinrichtingsplan of het Nije Pleats advies aan de bijlage wordt toegevoegd.

Artikel 50 Overige regels

50.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

50.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m over ten hoogste de halve lengte van de gevel;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
50.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken. 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 51 Overgangsrecht

51.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
51.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 52 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied

van de gemeente Ferwerderadiel.

Behorend bij het besluit van..................2014.