Plan: | Meursstraat ong. (naast 13) in Heesch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1721.WPMeursstraatong13-vg01 |
COLOFON: | |||
Betrokken ambtenaar: | Dhr. E. van Dijk | ||
Projectleider Buro SRO: | Dhr. M. Geerts / www.buro-sro.nl |
Walboomers & Timmers woning- en bedrijfsmakelaars heeft het voornemen om 4 levensloopbestendige woningen te realiseren aan de Meursstraat in Heesch, ten oosten van de Meursstraat 13.
De ontwikkeling van vier woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan 'De Kommen van Bernheze'. Het geldende bestemmingsplan bevat echter een wijzigingsbevoegdheid waarin het onder voorwaarden mogelijk is om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Meursstraat in het noorden van Heesch. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied
Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het wijzigingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan, alvorens ze worden verleend. Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. De planregels zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "De kommen van Bernheze", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012. De planregels van dit wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "De kommen van Bernheze", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Meursstraat in Heesch en is gelijk aan het perceel bekend als gemeente Heesch, sectie A, nr. 6324. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.
Luchtfoto van plangebied en omgeving
In de huidige situatie is het plangebied een weiland, gelegen aan de Meursstraat en de Maasstraat. Ten westen, ten zuiden en ten oosten staan woningen. Ten noorden liggen enkele weilanden en daarachter ligt de A59.
Het voornemen is om vier levensloopbestendige woningen te realiseren in het plangebied met oriëntatie en ontsluiting op de Meursweg. De woningen zullen bestaan uit één bouwlaag en een kap. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Aangezien het plangebied temidden van bestaande woningen en direct ten noorden van een woonwijk ligt, is de ontwikkeling van vier woningen ter plaatse passend. Aan de voorzijde wordt een trottoir van 1,5 meter diep gerealiseerd. Het onverharde pad ten oosten van het plangebied zal van halfverharding worden voorzien. Op de oostelijke en zuidelijke grens van het plangebied wordt een groene erfafscheiding gerealiseerd, evenals op de noordelijke grens van de tuinen. Deze groene erfafscheiding is voorwaardelijk verplicht gesteld.
Voorbeeldschets toekomstige situatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien het initiatief voorziet in de realisatie van slechts 4 woningen, is er sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling, dat het niet valt onder stedelijke ontwikkelingen. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De structuurvisie is op 1 januari 2011 van kracht geworden. In 2014 is de visie partieel herzien. De visie is met deze partiële herziening op punten aangevuld en herzien. Het vertrekpunt voor de provincie is de focus die in de Agenda van Brabant 2010 is uitgesproken en de sturingsfilosofie uit 'Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers'. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De structurenkaart behorende bij de structuurvisie deelt de provincie op in verschillende gebieden met eigen ruimtelijke doelstellingen.
Uitsnede Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014, plangebied ter plaatse van blauwe aanwijzer.
Planspecifiek
Het plangebied ligt volgens de structurenkaart binnen het 'Stedelijk concentratiegebied'. Binnen dit gebied wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het initiatief betreft een kleinschalige verstedelijking binnen het 'Stedelijk concentratiegebied'en past daardoor binnen de provinciale structuurvisie.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Bij de Verordening Ruimte horen een aantal kaarten. De belangrijkste voor de ontwikkeling aan de Meursstraat is de kaart 'Stedelijke ontwikkeling'. Het plangebied ligt op deze kaart in het 'Bestaand stedelijk gebied – Stedelijk Concentratiegebied'.
Planspecifiek
Ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend toegestaan in bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voldoet hieraan. De onderwerpen ‘Natuur en landschap’, ‘Ontwikkeling intensieve veehouderij’, ‘Overige agrarische ontwikkelingen en windturbines’, ‘Water’ en ‘Cultuurhistorie’ zijn niet van toepassing op het plangebied.
Door de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied, past het initiatief in het provinciale
ruimtelijk beleid.
De Structuurvisie Bernheze (vastgesteld d.d. 11 februari 2010) geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de hele gemeente. De gemeente Bernheze bevat vijf dorpskernen: Heesch, Heeswijk-Dinther, Nistelrode, Vorstenbosch en Loosbroek. Deze dorpen vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de toekomstige ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand woongebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat woongebied. De duidelijke structuur en de variatie van de verschillende dorpen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden.
Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden in de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Indien sprake is van verweving van de bebouwing met het omliggende landschap (bijvoorbeeld aan de randen van de dorpen) dient dit karakter te worden behouden en zo mogelijk te worden versterkt. Belangrijk bij de ruimtelijke ontwikkelingen in de dorpen is dat er andere regels met betrekking tot woningbouw kunnen gelden voor woongebieden dan voor bebouwde linten.
Per kern wordt kritisch naar inbreidingsmogelijkheden gekeken. Onderhavige locatie is gelegen in de noordrand van Heesch. Deze noordrand, tussen de kern en de A59, is een overgangszone, waar naast wonen met name agrarische gronden liggen. De randen van Heesch zijn vanaf het buitengebied nauwelijks waar te nemen. Andersom geldt ook dat het buitengebied vanuit de kern nauwelijks te ervaren is. Waar er sprake is van inbreiding zal deze aansluiten op het karakter van de kern, en waar mogelijk dus niet al te intensief en ‘dicht’ (ook in de kernen moeten de groene kwaliteiten benut worden en moet daarin variëteit geboden worden).
Planspecifiek
Het plangebied ligt tegen het bestaand woongebied van Heesch aan, tussen bestaande woningen aan de west-, zuid- en oostzijde, en kan gezien worden als een inbreidingslocatie binnen de kern Heesch. Het toevoegen van vier woningen in het plangebied past binnen de ontwikkelingsvisie van de Structuurvisie.
Tussen de bestaande bebouwde kom van Heesch en de rijksweg A59 is een gebied gelegen dat zich laat beschrijven als een overgangsgebied tussen stad en landschap. Het gebied is van grote waarde voor de kern Heesch omdat het als overgangsgebied een natuurlijke buffer vormt tussen Heesch en de rijksweg. De aanwezigheid van het gebied voorkomt dat de kern tegen de rijksweg aan ligt. Heesch kan hierdoor ruimtelijk nog steeds gezien worden als een zelfstandig element, omsloten door het groen.
De druk op het gebied is groot en de aanleiding om het groene karakter van het gebied te waarborgen is op het eerste gezicht niet snel te vinden. De gemeente Bernheze heeft een studie verricht naar de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en heeft deze in beeld gebracht en vertaald naar een ruimtelijke strategie om de bufferfunctie te bestendigen en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden.
Uitsnede Ontwikkelingsvisie noordrand Heesch met plangebied wit omcirkeld
Planspecifiek
Het plangebied is in de ontwikkelingsvisie aangeduid als 'wonen in het landschap'. Dit geeft aan dat wonen op deze locatie passend is. Het initiatief sluit dus aan bij de ontwikkelingsvisie noordrand Heesch.
In de Woonvisie 2016-2021 van de gemeente Bernheze, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2016, komt naar voren dat het aantal huishoudens de komende jaren naar verwachting toeneemt. Dat betekent dat er ruimte is om woningen aan de voorraad toe te voegen (900 in de komende 5 jaar). Specifiek voor de doelgroep van 55-plussers geeft de gemeente aan om de voorraad levensloopgeschikte woningen te willen vergroten. De gemeente heeft in de woonvisie haar ambities in de volgende speerpunten samengevat:
Planspecifiek
Het initiatief betreft het realiseren van 4 levensloopbestendige woningen, wat aansluit bij ambitie van een vergroting van de voorraad levensloopbestendige woningen. Aangezien er de komende jaren voldoende ruimte is om woningen aan de voorraad toe te voegen, is het initiatief niet strijdig met de Woonvisie 2016-2021.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Kommen van Bernheze". Dit bestemmingsplan is op 1 juni 2011 door de gemeenteraad van Bernheze vastgesteld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch', waarbij geen woningen zijn toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het bestemmingsplan biedt middels een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 1' (artikel 28 lid 4) de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen in 'Wonen', met dien verstande dat:
Onderstaand wordt onderbouwd dat en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kommen van Bernheze' met plangebied rood omlijnd
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het initiatief betreft een wijziging van agrarische gronden naar een woonfunctie. Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit past bij de woonfunctie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Gelet op de mate van verontreiniging zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de woonfunctie op deze locatie. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Op het gebied van bodem is het initiatief uitvoerbaar.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 682969 (aan de A59 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | 22,9 µg/m3 | 19,8 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Aangezien het initiatief de toevoeging van slechts 4 woningen betreft, wordt er ruim onder de grens van 1.500 woningen gebleven en is draag het initiatief dus 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai, aangezien het plangebied binnen de onderzoekszone van de A59 en de Osseweg ligt. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 2. Met betrekking tot het wegverkeerslawaai als gevolg van de Osseweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Wat betreft verkeerslawaai vanwege de A59 wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt wel overschreden. Hiervoor zijn hogere grenswaarden aangevraagd. In bijlage 3 en 4 zijn het aanvraagformulier en de beschikking hiervoor opgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Er liggen in de directe omgeving van het plangebied geen milieubelastende functies die een belemmering kunnen vormen voor het initiatief. Er zal daarom ter plaatse van de woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsuitvoering belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Hieruit is op te maken dat aanwezige risicovolle inrichtingen op grote afstand liggen van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Er bevinden zich daarnaast geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied.
Op circa 110 meter van het plangebied ligt de A59, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risicocontouren van deze de A59 reiken echter niet tot het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Aa en Maas. Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt “hydrologisch neutraal ontwikkelen”. Er is in het plangebied en in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Het verhard oppervlakte neemt toe door de realisatie van de 4 woningen. Om de benodigde waterberging te berekenen is een watermemo opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 5. Hierin is geconcludeerd dat de benodigde waterberging 76,35 m³ bedraagt, uitgaande van een verhard oppervlak van 1272,5 m². Er is voldoende ruimte om het hemelwater in het plangebied te bergen en dit zal dan ook per kavel op eigen terrein gebeuren. Er komt geen gezamenlijke voorziening voor waterberging. De keuzes voor de civieltechnische aspecten zullen verder uitgewerkt worden ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Natuurgebieden in omgeving van het plangebied
Er bevinden zich geen beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het plangebied. Het optreden van significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kan daarom worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een met een hekwerk omheind grasveld, dat is omringd door bebouwing en omheinde agrarische percelen, waarbinnen geen natuurwaarden aanwezig zijn. Gezien de omheiningen is het ook moeilijk voor beschermde soorten om naar het plangebied te migreren. Het is daarom redelijkerwijs uit te sluiten dat beschermde soorten zich in het plangebied ontwikkeld hebben.
Op het gebied van ecologie is het initiatief uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
De woningen zullen worden ontsloten door de Meursstraat, welke de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen makkelijk aan kan. Aan de Meursstraat wordt een trottoir van 1,5 meter diep gerealiseerd en het onverharde pad ten oosten van het plangebied zal van halfverharding worden voorzien.
Voor grondgebonden woningen geldt op basis van de Parkeernormennota gemeente Bernheze een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Met behulp van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt gegarandeerd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Op basis van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Bernheze maakt het plangebied deel uit van een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, zie de volgende afbeelding.
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Bernheze
Binnen deze categorie is er sprake van een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m². Aangezien er sprake is van een bodemingreep die groter is dan 250 m², is er een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6. In dit onderzoek is geconcludeerd dat de middelhoge tot hoge verwachtingswaarde gehandhaafd blijft voor de perioden Neolithicum - Bronstijd en IJzertijd - Nieuwe tijd. Vervolgonderzoek naar aanwezigheid van archeologische waarden wordt uitgevoerd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. De dubbelbestemming voor archeologie blijft gehandhaafd.
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van groene erfafscheidingen op de noordelijke, oostelijke en zuidelijke grens van het plangebied. Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de College wordt het besluit bekend gemaakt. Het plan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen. Het plan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er beroep ingesteld dan treedt het plan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aangezien het om een toevoeging van slechts 4 woningen gaat is er geen sprake van een bovenlokaal belang en wordt er geen vooroverleg gevoerd.
Aangezien het initiatief een beperkte ontwikkeling betreft wordt er geen inspraakprocedure doorlopen. Onderling overleg met de omwonenden zorgt voor afstemming in de omgeving.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 februari 2018 tot en met 28 maart 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijze is er aan de west- en oostzijde van de toekomstige woningen in de verbeelding een bestemming 'Tuin' opgenomen met een aanduiding, waardoor het niet mogelijk is te bouwen binnen dit gebied. Op deze wijze is verzekerd dat er voldoende openheid aanwezig blijft tussen de woning aan de Meursstraat 13 en de nieuwe woningen. De regels van de bestemming 'Tuin' zijn daarvoor aangepast. Dit is in de toelichting ook in de wijze van bestemmen toegelicht. Tevens is in paragraaf 3.3.4 per voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid onderbouwd dat hieraan kan worden voldaan.