direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Tol, Heeswijk-Dinther
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Den Tol, Heeswijk-Dinther" van de gemeente Bernheze.

De gemeente Bernheze heeft het voornemen om samen met een marktpartij woningbouw te realiseren op de locatie Den Tol, aan de Hoofdstraat 68 in Heeswijk. De Hoofdstraat is een van de ontsluitingswegen van het dorp. De locatie is momenteel grotendeels onbebouwd, maar is voorheen in gebruik geweest voor een sporthal. Het inrichtingsplan en het ontwerp van de woningen zijn in een vergevorderd stadium.

Het realiseren van woningen op deze locatie is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze", maar het
bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28.12) op basis
waarvan dit - onder voorwaarden - mogelijk is.

Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0001.jpg"

topografische situatie 

De hiernavolgende afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0002.jpg"

kadastrale situatie

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Heeswijk, sectie B, nummer 4348 (gedeeltelijk).

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.575 m². De gronden zijn eigendom van de gemeente Bernheze.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 1 juni 2011.

Hiernavolgende afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0003.jpg"

uitsnede verbeelding bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze"

Binnen het plangebied vigeren de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'.

Artikel 28.12 bevat een wijzigingsbevoegdheid om ter plaatse van het plangebied de bestemming te wijzigen in de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en/of 'Wonen', mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. In paragraaf 7.1 wordt het plan aan deze voorwaarden getoetst.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk bevat een gebiedsanalyse van het plangebied en de directe omgeving.

Hiernavolgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0004.jpg"

luchtfoto wijdere omgeving en plangebied

2.1 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de Hoofdstraat, de centrale ontsluitingsweg van het dorp Heeswijk-Dinther, tussen de Abdijstraat en de Pastoor Maasstraat.

2.2 Functies

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse functies, zoals wonen, bedrijven, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke functies. Er is duidelijk sprake van een gemengd gebied, zoals de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan ook helder illustreert.

Rondom het plangebied liggen woningen, die met hun tuin aan het plangebied grenzen. Aan de noordzijde ligt de basisschool Het Mozaïek. Aan de westzijde bevinden zich twee winkels, Juwelier Kooyman (Abdijstraat 4) en Electroshop Heesakkers (Abdijstraat 12), en een horecagelegenheid: Cafetaria Asperia (Hoofdstraat 72). Ten zuiden van de Hoofdstraat is het transport- en taxibedrijf Van Lieshout gevestigd (Hoofdstraat 45).

Aan de noordwestzijde van het plangebied is een kinderdagverblijf (KDV) gerealiseerd. De bouw van dit KDV was mogelijk binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan. Het KDV bestaat uit één laag met een plat dak. Het gebouw is zodanig opgezet dat het ook verbouwd kan worden tot vier patiowoningen.

2.3 Groen en water

De zuidzijde van het plangebied is in gebruik als parkeerterrein en is geheel verhard met klinkerbestrating. De rest van het plangebied is ingericht als grasveld. Vooruitlopend op de planvorming is reeds een deel van de bomen in het plangebied gekapt.

In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.4 Foto's omgeving

Onderstaande foto's geven een beeld van het plangebied in relatie met de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande gebiedsanalyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan.

3.1 Inrichtingstekening

De inrichting van het plangebied is weergegeven op onderstaande afbeelding. Het plan bevat zeven patiowoningen en een twee twee-onder-één-kap-woningen. Om de woningen te ontsluiten wordt een nieuwe straat aangelegd in het plangebied. De hoofdentree tot het plangebied ligt aan de Hoofdstraat en de nevenentree aan de Pastoor Maasstraat. De nieuwe straat kent deels eenrichtingsverkeer. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen deels in de nieuwe openbare ruimte en deels op de kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0006.jpg"

inrichtingstekening

3.2 Bouwplan

Het bouwplan voor de twee twee-onder-één-kap-woningen en zeven patiowoningen is goedgekeurd door Welstand.

De twee-onder-één-kap-woningen zijn met de voorgevel naar de Hoofdstraat gericht. Het blok bestaat uit twee bouwlagen en een zadeldak parallel aan de straat. De goot- en bouwhoogten zijn respectievelijk 6 meter en 9,5 meter. Aan weerszijden van de woningen staat een garage met daarvoor een oprit die uitkomt op de Hoofdstraat. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0007.jpg"

gevelbeelden tweekapper

De patiowoningen zijn ontsloten op de nieuwe straat binnen het plangebied. De patiowoningen zijn gesitueerd op een kavel van circa 160 m2. Iedere patiowoning heeft een parkeerplaats en een tuin (de 'patio'). Vijf patiowoningen grenzen aan de tuinen van de woningen aan de Pastoor Maasstraat en twee patiowoningen grenzen aan de tuinen van woningen aan de Abdijstraat. De bouwhoogte van de patio's is circa 3,30 meter. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de patiowoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0008.jpg"

gevelbeelden patio's

3.3 Parkeren

De parkeerbalans voor het plangebied is opgesteld aan de hand van de gemeentelijke parkeernormennota.

3.3.1 Parkeervraag

Binnen het plangebied zijn zeven patiowoningen en twee twee-onder-één-kap-woningen opgenomen. Het kinderdagverblijf Den Tol valt weliswaar buiten de plangrens van voorliggend wijzigingsplan, maar de bijbehorende parkeerplaatsen zijn wel binnen het plangebied gesitueerd. Ook Cafetaria Asperia ligt buiten het plangebied, maar maakt in de huidige situatie gebruik van de parkeerplaatsen, die binnen het plangebied liggen. Daarom zijn deze beide functies in de parkeerbalans opgenomen. Uit de parkeerbalans, zie bijlage 2, volgt dat minimaal 44 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de parkeerbalans is rekening gehouden met het feit dat de verschillende functies niet op hetzelfde tijdstip worden gebruikt.

3.3.2 Parkeeraanbod

De situatietekening van het plangebied is opgenomen als bijlage 1. Hieruit blijkt dat in de openbare ruimte 37 parkeerplaatsen zijn voorzien. Daarnaast heeft iedere woning één parkeerplaats op eigen terrein. In totaal zijn er in het plan dus 37 + 9 = 46 parkeerplaatsen opgenomen.

3.3.3 Conclusie

De maximale parkeervraag op een gegeven moment bedraagt 44 parkeerplaatsen. In het plan zijn 46 parkeerplaatsen opgenomen. Het ontwerp voldoet dus aan de gemeentelijke parkeernormennota.

3.4 Verkeer

De verkeersgeneratie van het plan is berekend met behulp van de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW. Voor onderhavig plangebied wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 6 verkeersbewegingen per woning per etmaal. De totale verkeersaantrekkende werking van het plan is dus 9 x 6 = 54 verkeersbewegingen.

De bestaande inrichting van de Hoofdstraat volstaat om deze verkeerstoename zonder problemen af te kunnen wikkelen.

3.5 Groen en water

De beeldbepalende bomen langs de Hoofdstraat blijven in de nieuwe situatie behouden. Op onderstaande, linker foto zijn de bomen langs Cafetaria Asperia te zien. De vier bomen op de rechter foto blijven ook behouden en staan in de nieuwe situatie voor de twee-onder-één-kap-woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0010.png"

Overigens staat in het plangebied weinig tot geen groen. Alle ruimte wordt in beslag genomen door de bebouwing en bestrating. In of in de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

Voorliggend plan raakt geen nationale belangen. Het rijksbeleid is derhalve niet specifiek van toepassing op deze ontwikkeling.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze twee documenten getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Analyse
Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'kernen in het landelijk gebied'. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier - in tegenstelling tot het buitengebied - in principe toegestaan. Voorliggend initiatief past qua aard, schaal en functie in de omgeving en voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de provincie.

Conclusie
Onderhavig plan past in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte

Op 1 juni 2012 is de Verordening ruimte 2012 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Het plan ligt binnen de aanduiding 'Kernen in landelijk gebied' en ligt dus in het bestaand stedelijk gebied. Voor het plan zijn de artikelen 3.2 en 3.5 van toepassing.

"Artikel 3.2 - Stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied

Bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Artikel 3.5 - Regels voor nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. [...]"

Analyse

ad art. 3.2   Onderhavig plan betreft een stedelijke ontwikkeling en ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.  
ad art. 3.5   Het aantal woningen dat op de locatie gerealiseerd gaat worden past binnen de kaders van het gemeentelijke woonbeleid, zie paragraaf 4.3. Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de nota "Wonen in Bernheze 2008-2015", die is afgestemd met het RRO. Uit de nota volgt dat de woningbehoefte in die periode in Heeswijk-Dinther 300 woningen bedraagt. De harde plancapaciteit voor nieuw te bouwen woningen in die periode is aanzienlijk minder als gevolg van de crisis van de afgelopen jaren.  

Conclusie
Het plan voldoet aan de Verordening ruimte 2012.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Gemeentelijk niveau

Voorliggend plan is een wijzigingsplan. Het 'moederplan' is het bestemmingsplan De Kommen van Bernheze. In dit bestemmingsplan is de herontwikkeling van de locatie Den Tol al aan het gemeentelijke beleid, behoudens het volkshuisvestingsbeleid, getoetst. Hieruit is gebleken dat het plan binnen het gemeentelijke beleid past. De toetsing aan het volkshuisvestingsbeleid vindt in dit wijzigingsplan plaats.

Het (meest recente) gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid is vastgelegd in de nota "Wonen in Bernheze 2008-2015", vastgesteld door de gemeenteraad in december 2008. Deze nota stelt dat de kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2008-2015 in Heeswijk-Dinther 300 woningen bedraagt. Als gevolg van de crisis zijn de afgelopen jaren aanzienlijk minder woningen gerealiseerd dan aanvankelijk gepland. Het aantal van 300 woningen zal dan ook - naar alle waarschijnlijkheid - niet worden gehaald. Dit betekent dat voorliggende locatie ruimschoots past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het plan voldoet dus aan de in de gemeentelijke volkshuisvestingsbeleidsnota "Wonen in Bernheze 2008-2015" gestelde woningaantallen.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit

5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Van Oort Bodemonderzoek BV Heesch een verkennend (NEN 5740) en nader (NTA 5755) bodemonderzoek uitgevoerd, zie respectievelijk bijlage 3 en bijlage 4.

Uit het verkennend onderzoek (NEN 5740) is gebleken dat sprake is van een matige bodemverontreining. Sporen van puin, glas, kalk en koolstof zijn in de bodem aangetroffen. Het nader bodemonderzoek (NTA 5755) heeft echter aangetoond dat geen sprake is van een ernstige verontreiniging. Geconcludeerd wordt dat een bodemsanering niet noodzakelijk is en dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van de locatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering

5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals horeca, detailhandel en bedrijven.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de bouw van nieuwe woningen. Een woning heeft geen milieu-uitstraling wat betreft de aspecten stof, geluid, geur of gevaar richting de omgeving. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied wordt niet onevenredig aangetast. Een nader onderzoek is dus niet vereist.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
In bijlage 5 is een overzicht van alle (relevante) bedrijven in de omgeving van het plangebied weergegeven met daarin het adres, het soort bedrijf, de SBI-code, de (gereduceerde) richtafstand en de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied. De relevante richtafstanden zijn weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0011.jpg"

milieuzonering

Op de afbeelding is te zien dat het plangebied binnen de richtafstand (voor het aspect geluid) van Taxi- en Transportbedrijf Van Lieshout ligt. De geluidsbelasting van deze inrichting richting het plangebied wordt veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting. Een nader onderzoek is derhalve noodzakelijk. Deze verkeersbewegingen zijn meegenomen in het geluidsonderzoek wegverkeerslawaai, zie bijlage 6. De resultaten van het onderzoek worden nader toegelicht in paragraaf 5.1.5.2. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

Cafetaria Asperia ligt ten zuidwesten van het plangebied en heeft een gereduceerde richtafstand van 0 meter voor geur, geluid en gevaar. De inrichting wordt niet extra belemmerd door de ontwikkeling, omdat op kleinere afstand al woningen staan. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Het kinderdagverblijf (KDV) binnen het plangebied heeft een gereduceerde richtafstand van 10 meter voor geluid. Binnen deze afstand bevindt zich één woning. Nader onderzoek is dus noodzakelijk. Cauberg-Huygen heeft een geluidsonderzoek uitgevoerd, 'Akoestisch onderzoek Kinderdagverblijf Den Tol te Heeswijk-Dinther', d.d. 9 november 2012, zie bijlage 7.

In dit onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het stemgeluid van buitenspelende kinderen, de installaties op het dak en de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) berekend. Uit dit onderzoek volgt dat aan de geluidsnormen wordt voldaan, mits een afscherming van 1,8 meter hoogte op de erfgrens wordt gerealiseerd. Deze afscherming is geplaatst. Hiermee is aangetoond dat ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en tevens dat de woningen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van het KDV.

Basisschool Het Mozaïek heeft evenals het KDV een gereduceerde richtafstand van 10 meter voor geluid. In het plangebied bevinden zich geen woningen binnen deze afstand. Een onderzoek voor de basisschool is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

5.1.3 Externe veiligheid

5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Uit de Risicokaart volgt dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen

5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid

5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de (gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Verkeerslawaai
Voorliggend initiatief betreft een inbreidingslocatie in het centrum van het dorp. Het plan dient onder andere de volgende maatschappelijke belangen: het opwaarderen van de openbare ruimte en bieden van nieuwe huisvestingsmogelijkheden.

Het plan betreft nieuwe woningen. Dit zijn geluidgevoelige objecten. De wegen in de omgeving van het plangebied zijn 30 km/uur-wegen. Formeel is er geen akoestisch onderzoek nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting toch inzichtelijk gemaakt.

Cauberg-Huygen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Locatie D'n Tol te Heeswijk Dinther", 26 februari 2014, 20130991-04. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Uit het onderzoek volgt dat de hoogste geluidsbelasting van 63 dB ter plaatse van de voorgevel van de twee-onder-een-kap woning optreedt. Is hier sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning? Om deze vraag te beantwoorden worden de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder gehanteerd, ondanks het feit dat deze formeel niet van toepassing is. De voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor een binnenstedelijke situatie zijn volgens de Wet geluidhinder respectievelijk 48 dB en 63 dB.

Bij de beoordeling van de geluidsbelasting mag volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder 5 dB van de berekende geluidsbelasting worden afgetrokken. In dit geval zou de te toetsen geluidsbelasting 63 - 5 = 58 dB zijn. Deze geluidsbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB. De geluidsbelasting valt dus binnen de wettelijke bandbreedte, maar is wel aan de hoge kant.

Uit de berekening volgt dat de geluidsbelasting op beide twee-onder-een-kap woningen (inclusief 5 dB aftrek) op de gevels hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maar deze woningen hebben tevens een geluidsluwe gevel, dat wil zeggen een gevel waarop de geluidsbelasting minder dan 48 dB bedraagt. Volgens de systematiek van de Wet geluidhinder zou in dergelijke situatie een hogere waarde verleend kunnen worden. Hieruit wordt geconcludeerd dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Bovendien is het mogelijk maatregelen te treffen om het woon- en leefklimaat verder te verbeteren. Zo kunnen de minder geluidsgevoelige ruimten, zoals de badkamer en de keuken, aan de zijde met de hoge geluidsbelasting gerealiseerd worden. Verder kan rondom de tuinen van de twee-onder-een-kap woningen een schutting of muur gebouwd worden waardoor geluidsbelasting in de tuin verder wordt gereduceerd. Tot slot kunnen de gevelmaatregelen worden getroffen om de gevels beter te isoleren.

De centrale vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt de volgende afweging gemaakt:

  • de geluidsbelasting ter plaatse van twee woningen is weliswaar aan de hoge kant, maar past binnen de bandbreedte van de Wet geluidhinder. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat;
  • er kunnen maatregelen worden getroffen om de geluidsbelasting verder te reduceren;
  • het plan is maatschappelijk van belang.

Op basis van deze afweging wordt geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van industrielawaai. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

5.1.6.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.

Om mensen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.

Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht. Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0012.png"

Uit paragraaf 3.4 volgt dat het plan tot 54 voertuigbewegingen leidt. In bovenstaande berekening is uitgegaan van 75 voertuigbewegingen (dit is dus een "conservatieve" aanname). Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht c.q. het plan niet in betekenende mate luchtverontreiniging veroorzaakt.

Aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.rijksoverheid.nl) kan worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Onderstaande afbeeldingen geven de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen NO2 en PM10 voor het jaar 2011 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0013.jpg"

NSL-monitoringstool (2011)

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage

5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

5.1.7.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D11.2 zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. De omvang van het plan bevat 9 woningen en blijft dus ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Zonder nader onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.7.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie

5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

De gemeente Bernheze heeft voor haar grondgebied de Nota Archeologiebeleid gemeente Bernheze, met bijbehorende beleidskaart vastgesteld. De volgende afbeelding is een uitsnede uit deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1721.BPDenTol-vg01_0014.jpg"

uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Bernheze

5.2.1.2 Analyse

Uit de kaart volgt dat het plangebied in twee verschillende zones ligt:

  • gebieden van hoge archeologische waarde, waarvoor een onderzoeksplicht geldt voor een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m²;
  • gebieden met een middelhoge archeologische verwachting, waarvoor een onderzoeksplicht geldt voor een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m².

Deze zones zijn in het vigerende bestemmingsplan vertaald naar de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

In kaartbijlage 8 zijn deze twee dubbelbestemmingen geprojecteerd op de geplande situatie. Hieruit blijkt dat er sprake is van een grotere verstoringsoppervlakte binnen de gebieden van hoge archeologische waarde. Het initiatief is daarom voorgelegd aan het Monumentenhuis Brabant, zie bijlage 9. Het Monumentenhuis Brabant sluit niet uit dat binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn. Zij adviseert daarom bij grondwerkzaamheden dieper dan 1 m -mv een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding tijdens de graafwerkzaamheden, waabij dat laatste de voorkeur heeft.

Ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van het vigerend bestemmingsplan is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan staat dat hier een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding noodzakelijk is ingeval van grondwerkzaamheden dieper dan 1 m -mv.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie

5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant bevat het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Nader onderzoek is dus niet noodzakelijk.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Flora en fauna

5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing. De Natuurbeschermingswet 1998 beschermt waardevolle natuurgebieden. De Flora- en faunawet bevat een soortenbescherming.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 kent tevens een zogenaamde 'externe werking', wat betekent dat ook projecten buiten Natura 2000-gebieden vergunningplichtig kunnen zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Gezien de aard en de beperkte omvang van het plan, en de afstand (> 10 kilometer) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) is het niet aannemelijk dat het plan negatieve effecten heeft op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Het plangebied bestaat in de huidige situatie deels uit een parkeerterrein en deels uit een grasveld. In een eerder stadium van de planvorming zijn de te kappen bomen voor deze ontwikkeling reeds gekapt. De nu nog in het plangebied aanwezige bomen blijven behouden. Binnen het plangebied worden geen beschermde soorten verwacht, gezien de huidige inrichting en het huidige gebruik als parkeerterrein. Een nader onderzoek naar het aspect flora en fauna is dus niet noodzakelijk.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf betreft een beschrijving van zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

5.3.2.1 Nationaal en provinciaal beleid

Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in:

  • Het Nationaal Waterplan;
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015;
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

5.3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Bernheze voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is mede het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan opgesteld. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn doelstellingen en maatregelen in de waterketen opgenomen, waartoe de gemeente wettelijk verplicht is. In een waterplan worden extra, niet wettelijk verplichte maatregelen opgenomen, die nodig zijn om de gewenste inrichting en functioneren van water in de gemeente Bernheze te kunnen bereiken. De gemeente Bernheze heeft hiertoe een integraal waterplan vastgesteld. Centrale doelstelling van dit waterplan is: "Het ontwikkelen van een integrale visie in de omgang met water in de breedste zin van het woord". Het integrale aspect betekent dat het gehele systeem van grond- en oppervlaktewater centraal staat, inclusief aan- en afvoer van water. De keten van drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering wordt in de visie betrokken daar waar deze het watersysteem beïnvloedt.

Voor de hierna beschreven onderzoekslocaties zijn de informatie en maatregelen vanuit het waterbeheerplan "Werken met water, voor nu en later", het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan gebruikt bij het opstellen van de waterparagraaf.

5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2010 - 2015;
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’.
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend wijzigingsplan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer”
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Watersysteem

5.3.3.1 Maaiveld

Het plangebied is ingemeten door een terreinmeter, zie bijlage 10. Uit de metingen blijkt dat de hoogte van het plangebied varieert tussen de 8,4 en 8,9 m +NAP.

Het peil van de toekomstige bestrating is gepland op 8,55 + NAP. De bouwkavels op respectievelijk 8,60 m + NAP, 8,65 m + NAP en 8,75 m + NAP.

5.3.3.2 Bodem

Bodemopbouw
Het verkennend bodemonderzoek, zie bijlage 3, wijst uit dat de bodem is opgebouwd uit zand. Tot een diepte van 0,9 tot 1,5 m -mv is een humushoudende laag aangetroffen. In de ondergrond zit op een diepte van 2,5 tot 2,8 m -mv een leemlaag, die mogelijk voor schijngrondwaterstanden zorgt.

Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem met diep in de ondergrond een leemlaag. De waterdoorlatendheid van een zandbodem is in het algemeen als redelijk tot goed te kwalificeren.

5.3.3.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.4 Grondwater

In 2007 is bij de aanleg van het riool in de Zijlstraat, een straat ten noorden van het plangebied, de grondwaterstand gemeten op 5,83 tot 6,34 m +NAP.

Tijdens het verkennend bodemonderzoek, zie bijlage 3, is een grondwaterstand gemeten van 2,1 m -mv.

Uit de gemeentelijke grondwaterkaart volgt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) circa 6,6 tot 6,9 m +NAP bedraagt. De terreinhoogte varieert van circa 8,4 tot 8,9 m +NAP.

Op basis van bovenstaande informatie wordt de aanname gedaan dat de GHG op circa 6,7 m+NAP zit.

5.3.4 Hemelwater

5.3.4.1 Verhard oppervlak

Het totaal verhard oppervlak in de nieuwe situatie bedraagt circa 3.050 m2 en bestaat uit de volgende oppervlakten:

  • de verharding van de openbare ruimte;
  • de bebouwing;
  • het onbebouwde terrein van de patio's wordt als 100% verhard gerekend;
  • het onbebouwde terrein van de tweekapper wordt als 25% verhard gerekend.

Het bestaande verhard oppervlak wordt echter niet meegenomen voor de berekening van de benodigde waterberging.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Met behulp van de HNO-tool van het waterschap is de benodigde bergingscapaciteit berekend. De resultaten van de berekening (inclusief invoerparameters) zijn weergegeven in bijlage 11.

De benodigde berging voor T=10+10% en T = 100 + 10% bedraagt respectievelijk 122 m3 en 46 m3.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

Na een eerste analyse bleek dat het aspect water nader onderzocht moest worden. De gemeente heeft daarom Heijmans Integrale Projecten gevraagd een rioleringsopzet te maken. Uitgangspunten van dit ontwerp zijn:

  • infiltratie is niet mogelijk, daarom wordt gekozen voor buffering met kratten en afvoer naar het riool;
  • de kratten worden onder de parkeerplaatsen in de zuidoosthoek van het plangebied nabij de Hoofdstraat gerealiseerd;
  • kratten worden ontworpen op een bui van T= 10 + 10%;
  • een bui van T = 100 + 10% wordt afgevoerd naar het riool;
  • aangenomen wordt dat de GHG op 6,70 m + NAP zit;
  • de bodem van de kratten zit op 7,20 m + NAP;
  • de kratten hebben een gronddekking van minimaal 0,6 m;
  • de kratten hebben een oppervlakte van circa 150 m2 en een bergend vermogen van circa 120 m3.

Het regenwaterriool wordt nabij de aansluiting op de Hoofdstraat voorzien van een stuwput. Het teveel aan water bij T=100+10% kan overstorten op het (toekomstige) regenwaterriool in de Hoofdstraat.

5.3.5 Afvalwater

Het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal via een nieuw aan te leggen rioolbuis op de bestaande riolering in de Hoofdstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Conclusie

De volgende conclusies kunnen worden getrokken

  • 1. Het plangebied ligt hoog en droog genoeg. De GHG ligt op circa 1,5 m -mv.
  • 2. Het hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. Via een IT-riool kan het water in de bodem infiltreren.
  • 3. Het afvalwater wordt geloosd via een riolering onder de nieuwe weg naar de bestaande riolering in de Hoofdstraat.
  • 4. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.
  • 5. Het waterschap heeft geen specifieke belangen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan betreft een aantal aspecten. Eerst moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond; is er behoefte voor de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgens moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, beschikt de gemeente over voldoende financiële middelen om de plannen te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid blijkt uit de gemeentelijke grondexploitatie. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid Wro, is onderdeel van de grondexploitatie.

6.1 Behoefte

Ondanks de huidige (slechte) situatie op de woningmarkt, is de verwachting dat er voldoende vraag naar nieuwe woningen is, zoals ook blijkt uit het gemeentelijke . woonbeleid, zie paragraaf 4.3. Daarbij dienen de eerste tekenen van herstel op de woningmarkt zich aan.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het plan is aangetoond. Er is voldoende vraag naar de woningen en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd, zoals blijkt uit de gemeentelijke grondexploitatie.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Toetsing plan aan wijzigingsregels

De voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 28.12 van het vigerende bestemmingsplan De Kommen van Bernheze. Hieronder wordt voorliggend initiatief aan de voorwaarden uit dit artikel getoetst:

28.12 Wro-zone - wijzigingsgebied - 9 (Hoofdstraat 68 Heeswijk-Dinther)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘wrozone - wijzigingsgebied - 9’, de bestemming(en) te wijzigen in de bestemmingen “Groen”, “Tuin”, “Verkeer” en “Wonen”, met dien verstande dat:

  • a. het aantal te realiseren woningen in overeenstemming is met het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • b. de uitvoerbaarheid van de bestemmingen wordt aangetoond;
  • c. de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • d. er geen onevenredig nadelige gevolgen mogen ontstaan voor het woonmilieu;
  • e. het parkeren in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij horende parkeernormen;
  • f. er een planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten;
  • g. er geen afbreuk mag worden gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • h. geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden;
  • i. aansluiting wordt gezocht bij de regels van de bestemmingen “Wonen” en “Tuin” zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

ad a.   Uit paragraaf 4.3 blijkt dat het aantal te realiseren woningen overeenstemt met het gemeentelijke huisvestingsbeleid.  
ad b.   Uit de toelichting van dit wijzigingsplan volgt dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is.  
ad c.   Uit de toelichting van dit wijzigingsplan volgt dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.  
ad d.   Uit hoofdstuk 5 volgt dat het plan voldoet aan alle milieuaspecten.  
ad e.   Uit paragraaf 3.3 volgt dat binnen het plan voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.  
ad f.   De gemeente heeft een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer.  
ad g.   Welstand heeft ingestemd met het bouwplan. Het plan past in de omgeving en tast de ruimtelijke kwaliteit niet aan.  
ad h.   Uit paragraaf 5.2.2 volgt dat het plan geen cultuurhistorische waarden aantast.  
ad i.   De regels van voorliggend wijzigingsplan zijn afgestemd op de regels van het vigerende bestemmingsplan De Kommen van Bernheze.  

Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden voor de wijziging wordt voldaan.

7.2 Planregels

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van een
wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het
bestemmingsplan “De Kommen van Bernheze" (NL.IMRO.1721.BPKommenBernheze-VG01), vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juni 2011.

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en
wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels. Het wijzigingsplan vormt daarom geen zelfstandig bestemmingsplan.

De gronden gelegen binnen het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen', waarbinnen negen woningen zijn toegestaan, en de bestemming 'Verkeer'. De bestemming 'Maatschappelijk' wordt verwijderd.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 2. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 3. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan

8.1 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 13 februari 2014 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingekomen. Deze zienswijze is verwerkt in de zienswijzennotitie die als bijlage 12 is opgenomen.