direct naar inhoud van Artikel 3 Groen - 1
Plan: Kustwerk Nieuwvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpkustwerk12-VG02

Artikel 3 Groen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen of water rondom een hoogwaardig verblijfsrecreatiepark dat landschappelijk goed is ingepast in de omgeving door een gevarieerde randzone waarin opgaande streekeigen beplanting beeldbepalend is, al dan niet in combinatie met een waterpartij en passend binnen de beoogde kwaliteitsdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in de notitie kwaliteitsdoelstellingen die als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen;
  • b. water en voet- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens voor een ontsluiting;
  • d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Toelaatbare bebouwing
  • a. op deze gronden mogen worden gebouwd:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' uitsluitend lichtmasten met een neerwaartse lichtuitstraling;
    • 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' vlaggenmasten;
    • 3. terreinafscheidingen;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen, zijnde;

3.2.2 Bouwhoogte
  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,25 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doelen is slechts toegestaan indien voor het betreffende (deel)gebied:
    • 1. de benodigde waterberging is gerealiseerd, overeenkomstig de op basis van lid 3.4 verleende omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, met dien verstande dat:
      • a. voorzien is in voldoende waterberging voor het deelgebied met een minimum van 75 mm per m² verharding;
      • b. de waterberging gelijktijdig met of voorafgaand aan de ingebruikname is gerealiseerd;
      • c. de waterberging duurzaam in stand wordt gehouden;
    • 2. de benodigde landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd, overeenkomstig de op basis van lid 3.4 verleende omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, met dien verstande dat:
      • a. de landschappelijke inpassing binnen 1 jaar na ingebruikname van het betreffende (deel)gebied is gerealiseerd;
      • b. de landschappelijke inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • c. het graven of dempen van sloten, vijvers en waterpartijen;
  • d. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

3.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. ondergeschikte wijzigingen betreffen, ten opzichte van een eerder verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van de bestemming;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het inrichtingsplan past binnen de beoogde kwaliteitsdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in de notitie kwaliteitsdoelstellingen die als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ondergeschikte aanpassingen ten opzichte van bijlage 2, hoofdstuk 2 (Stedenbouwkundig Plan) en hoofdstuk 3 (Randen) toe te staan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de aanpassingen zijn noodzakelijk voor de nadere afstemming op de belangen van derden in de directe omgeving of in verband met een nadere detaillering van het inrichtingsplan;
  • b. er treden als gevolg van de aanpassingen geen nadelige effecten op voor de waterhuishouding;
  • c. alvorens de vergunning te verlenen is instemming verkregen van de waterbeheerder.