Plan: | Garageboxen Nieuwe Markt, Echt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.OV20170156-VG01 |
De gemeente Echt-Susteren heeft op 4 juli 2016 besloten om onder voorwaarden principe-medewerking te verlenen aan onderhavig principeverzoek. Dit is per brief d.d. 8 juli 2016 aan de initiatiefnemer medegedeeld. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag voor de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Deze uitgebreide procedure is schematisch weergegeven in paragraaf 7.1
Impressie huidige situatie, doorgang naar het besluitgebied
Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de aanvraag om die omgevingsvergunning te verkrijgen omdat de toevoeging van garageboxen, een overdekte fietsenstalling en een serviceruimte volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de garageboxen en een serviceruimte. Daarbij wordt ingegaan op de voorwaarden die zijn gesteld vanuit de gemeente dat het geheel correct en veilig wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur aan de nieuwe markt en dat daaromtrent de benodigde verkeersmaatregelen worden genomen.
Het besluitgebied is gelegen nabij het centrum van de kern Echt en kan gezien worden als een inbreidingslocatie tussen de bebouwing en daarbij behorende tuinen van de straten: Molenstraat (westen), Gasthuistraat (noorden), Prins Hendrikstraat (oosten) en Nieuwe Markt (zuiden). Het gehele besluitgebied bestaat mome0nteel uit grasveld en heeft een oppervlakte van ongeveer 2400m2. De aansluiting naar de bestaande infrastructuur in combinatie met de bestaande parkeerplaats achter het flatgebouw hebben een gezamenlijke oppervlakte van 924m2.
Luchtfoto van het besluitgebied met de directe omgeving
Het betreft de kadastrale percelen gemeente Echt-Susteren, sectie K, nummers 4708 en 4709. De benodigde aansluiting op de bestaande infrastructuur zal worden gerealiseerd tussen het pand op de hoek van Nieuwe markt en het naastgelegen flatgebouw, kadastrale percelen, sectie K, nummers 2158 en 1032. De toekomstige aansluiting zal worden gecombineerd met de reeds bestaande aansluiting naar het parkeerterrein achter het flatgebouw. Echter zal de aansluiting opnieuw worden aangelegd en worden voorzien van nieuwe bestrating. Tevens is er voorzien in het opnieuw aanleggen van het parkeerterrein achter het flatgebouw, op deze manier ontstaat er een strakker en veiliger geheel.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Echt' met kadastrale percelen
Het besluitgebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied', dit is vastgesteld door de raad op 16 december 2015. Beide percelen vallen onder dit bestemmingsplan echter is er een verschil tussen beide percelen.
Op perceel K 4709 zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:
Op perceel K 4708 is de volgende bestemming van kracht:
Het bouwen van garageboxen op perceel 4709 is reeds toegestaan. Op 4708 is dit echter niet mogelijk daar er geen functieaanduiding garage en ook geen bouwvlak is opgenomen. Het bouwplan voor de garages op perceel 4708 sluit wel aan bij de bouwregels die gelden voor garageboxen binnen de bestemming wonen.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente Echt-Susteren. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en hoofdstuk 5 vormt de waterparagraaf. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de omgeving van het besluitgebied, het planvoornemen, de ontsluiting van het besluitgebied, parkeren en duurzaamheid.
Het besluitgebied is gelegen in de kern Echt in het noord-oosten van de gemeente Echt-Susteren. Het besluitgebied bevindt zich net ten oosten van het oude centrum van Echt. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit verschillende typen woningbouw en, met name ten zuiden van het besluitgebied, aan de Nieuwe Markt, vele voorziening welke van belang zijn voor de gehele kern. Het besluitgebied zelf bestaat enkel uit een grasveld dat gelegen is te midden van een bouwblok van verschillende typen woningen, de daarbij behorende tuinen en eventuele bijgebouwen in het westen noorden en oosten. Ten zuiden van het besluitgebied bevinden zich een 2 appartementencomplexen van 4 verdiepingen hoog waarin op de begane grond detailhandel en horeca is gevestigd. Binnen het besluitgebied zelf is momenteel geen sprake van bebouwing.
Het besluitgebied wordt ontsloten middels een reeds bestaande doorgang tussen de kadastrale percelen sectie K, nummers 2158 en 1032. Zie tevens foto in paragraaf 1.1Aanleiding. Deze doorgang komt direct uit op de Nieuwe Markt.
Impressies directe omgeving plangebied
Uitvergroting van het plangebied
Middels dit planvoornemen wordt de realisatie beoogd van verschillende typen garageboxen, de daarbij benodigde bestrating, een overdekte fietsenstalling en de aansluiting op de bestaande infrastructuur en het opnieuw bestraten van de parkeerplaats van het ten zuiden gelegen appartementencomplex.
Ter verduidelijking is onderstaande situatietekening ingevoegd.
Het betreft de volgende typen garages:
Plattegrond van de garageboxen
Voor- en zijaanzichten van de garageboxen
De bestaande doorgang naar de parkeerplaats van het appartementencomplex dat zich ten zuiden van het besluitgebied bevindt evenals deze parkeerplaats zelf zijn momenteel niet tot nauwelijks bestraat. De doorgang bestaat voornamelijk uit grind en de parkeerplaats uit grind en zand. In onderhavig planvoornemen wordt dit gebied volledig opnieuw bestraat en komt er een toegangspoort tot dit gebied met een verkeersdrempel daar net achter. Dit komt de uitstraling, de overzichtelijkheid en veiligheid van dit gebied ten goede en zal tevens bijdragen aan reductie van de geluidsoverlast. Auto's die over bestrating rijden veroorzaken namelijk minder geluid dan wanneer men over grind rijdt. Vanaf deze parkeerplaats kan men doorrijden naar de garageboxen, ook hier komt weer een toegangspoort met daarachter een verkeersdrempel. Beide gebieden krijgen naast nieuwe bestrating dus ook een toegangspoort, dit komt ten goede aan de veiligheid van beide afzonderlijke gebieden. Om de veiligheid nog meer te vergroten wordt gebruik gemaakt van camerabewaking welke gericht is op zowel de garageboxen als op de daarbij behorende buitenruimte.
De garages zijn aan de voorzijde (poortzijde) 2.75 m hoog. Het dak loopt vervolgens schuin op naar een hoogte van 3 meter tot 3.30 meter. De boxen worden opgetrokken uit betonnen panelen met het uiterlijk van de gemetselde donkerrode bakstenen. Op deze manier krijgen de garages een uitstraling van donkerrood metselwerk. De betreffende dakplaten worden in grijs/antraciet uitgevoerd en de deuren worden lichtgrijs.
Voorbeeld van soortgelijke garageboxen in de directe omgeving
Op bovenstaande foto is een voorbeeld te zien van garageboxen in de directe omgeving van het besluitgebied. Ook hier zijn recentelijk garageboxen gerealiseerd binnen een open ruimte te midden van bestaande bebouwing en daarbij behorende achtertuinen. De aansluiting van dit gebied op de bestaande infrastructuur is tevens gelegen aan de zuidkant en kom uit op de Prins Bernhardstraat te Echt.
In het principe-verzoek geeft de gemeente aan dat er verkeersmaatregelen genomen dienen te worden. Dit is nodig om, ook als de verkeersintensiteit stijgt, de veiligheid, de afwikkeling van het verkeer en een goede woon- en leefomgeving te kunnen blijven reguleren en garanderen.
Om aan de wens van de gemeente te voldoen worden een viertal maatregelen genomen. Een tweetal toegangspoorten en een tweetal verkeersdrempels. Aan het begin van de doorgang tussen het flatgebouw en het naastgelegen hoekpand komt een elektrisch bediende toegangspoort. Na 4 meter komt er een drempel als snelheidsremmende maatregel. Via voornoemde toegangspoort is er toegang tot de parkeergelegenheid aan de achterzijde van de winkels/appartementen, degenen die bij de garageboxen moeten zijn, moeten vervolgens nog een elektrisch bediende toegangspoort door. Pas dan komt men bij de nieuwe garageboxen en hier komt nog een extra drempel. Zowel de drempels als de toegangspoorten (gaan langzaam automatisch open) hebben een snelheidsremmende werking. Daarmee worden, door de afremmende werking, onveilige verkeerssituaties voorkomen en tevens kunnen alleen personen welke bevoegd zijn om in het gebied te komen het gebied betreden. De kans op onveilige verkeerssituaties, diefstal, vandalisme en overlast van bijvoorbeeld hangjeugd neemt hierdoor drastisch af.
Het besluitgebied wordt aan de zuidzijde ontsloten via de Nieuwe markt. Vanaf de Nieuwe Makrt is er onsluiting in zuidelijke richting via de Marktstraat naar de Peijerstraat en in noordelijke richting via de Molenstraat en de Kreijerstraat naar de Wilhelminalaan. De Peijerstraat en de Wilhelminalaan zijn twee belangrijke verbindingswegen welke van oost naar west door Echt lopen en welke aansluiting verschaffen tot de N276 in het oosten en de A2 in het westen. Er is dus sprake van een goede ontsluiting naar het hoofdwegennet.
In de directe omgeving zal sprake zijn van een lichte stijging van het aantal motorvoertuigen per etmaal. De bestaande infrastructuur heeft, in combinatie met de reeds omschreven verkeersmaatregelen, voldoende capaciteit om deze toename te verwerken zonder dat hierdoor opstoppingen en andere soorten van verkeershinder ontstaan. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de verwachtte toename van het aantal verkeerbewegingen.
Binnen de nieuwe situatie is er sprake van een toename van de bouwmassa. Er worden garageboxen en de daarbij behorende bestrating om het gebied te kunnen ontsluiten gerealiseerd. Inzake de privacy verandert er echter weinig daar alle garageboxen met de achterkant aan de aangrenzende tuinen zullen grenzen. Voor de betreffende tuinen is er dus weinig sprake van mogelijke overlast van bijvoorbeeld mensen die de tuinen in kunnen kijken of koplampen van auto's in de tuinen kunnen schijnen. Tevens zijn veel tuinen al voorzien van heggen of schuttingen waarachter de beoogde garages grotendeels zullen wegvallen. Bovendien geldt dat de garages een afschermende werking hebben en daarmee als buffer fungeren tussen het binnenterrein ter ontsluiting van de garages en de omliggende tuinen en woningen.
Bewoners van aangrenzende percelen zullen hier dus geen weinig tot geen hinder van ondervinden inzake de privacy. Ook ter plaatse van de aansluiting op de bestaande infrastructuur zullen er weinig gevolgen zijn ten aanzien van de privacy. Het betreffende perceel wordt namelijk afgeschermd door een heg en een schutting. Ook het flatgebouw aan de zuidzijde van het besluitgebied zal weinig hinder ondervinden. Daar de garages ook hier een afschermde werking hebben en er nog een bestaande parkeerplaats tussen ligt.
Het planvoornemen brengt geen grote negatieve gevolgen met zich mee betreffende de bezonning van de aangrenzende bebouwing en daarbij behorende tuinen. De bouwmassa bestaat namelijk enkel uit garageboxen en zal niet hoger uitkomen dan 3,3 meter, hetgeen een passende hoogte is voor een binnenterrein en sluit aan bij de gebruikelijke hoogte van bijbehorende bouwwerken in achtererfgebieden. Van het onevenredig wegnemen van zon en licht in omliggende tuinen en op de omliggende bebouwing is daarom geen sprake.
Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij wordt gestreefd naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hogere ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en in deze tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Echt-Susteren heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. De aanvraag van de omgevingsvergunning wordt hieraan getoetst.
Binnen het planvoornemen is sprake van de volgende duurzame oplossingen:
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in dit hoofdstuk in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in ruimtelijke plannen en besluiten. Door een toetsing aan Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen, zoals in onderhavige situatie, toegestaan kunnen worden. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ("decentraal, tenzij").
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen voorziet in de aanleg van garageboxen en betreft op nationaal niveau een kleinschalige ontwikkeling. Het planvoornemen heeft geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met deze ruimtelijke onderbouwing invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Betekenis voor het besluitgebied
Vanuit het SVIR zijn er geen beperkingen die gelden voor het planvoornemen, Het Barro voorziet dan ook niet in beperkingen voor dit planvoornemen
De ladder voor duurzame verstedelijking is een nadere invulling van het vereiste om door middel van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming tot ruimtelijke plannen te komen. Indien sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling' dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de drie treden van de ladder. Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de ladder te worden opgenomen in de toelichting van een bestemmingsplan. Dit vereiste geldt op basis van artikel 5.20 Bro ook voor ruimtelijke onderbouwingen.
De ladder voor duurzame verstedelijking, de bestaat uit de volgende stappen:
Alvorens te toetsen aan voornoemde drie tredes van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen voorziet in de bouw van garageboxen en wordt gezien de aard en omvang van de ontwikkeling niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Ondanks het feit dat de ladder daarmee formeel niet van toepassing is, is het in het kader van de uitvoerbaarheid wel van belang dat sprake is van een actuele behoefte. In de kern Echt bestaat deze behoefte. Binnen de kern is namelijk sprake van een hoge mate van verstedelijking. Tevens is er weinig ruimte om op percelen van bestaande woningen in omliggende straten garages, danwel parkeerplaatsen, te realiseren. Daarnaast heeft de initiatiefnemer aangeven dat er vanuit verschillende kanalen binnen de kern Echt sprake is van aantoonbare behoefte naar garageboxen. Het betreft de volgende behoeften:
In alle gevallen is reeds sprake van mondelinge overeenkomst. De initiatiefnemer is voornemens deze zaken schriftelijk vast te gaan leggen zodra de bouw van de garageboxen is aangevangen. Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat bijna 50% van de te realiseren garageboxen reeds bij voorbaat is verhuurd. Daarnaast kan gesteld worden dat gezien de verbeterende economische omstandigheden de vraag in de nabije toekomst nog verder zal toenemen. Er is dus sprake van voldoende behoefte naar garageboxen.
Het POL2014 is op 12 december 2014 vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones (zie navolgende tabel) met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarin de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen erop al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
Uitsnede kaart 1 Zonering Limburg (POL2014)
Het besluitgebied is onderdeel van bebouwd gebied en is aangeduid als 'overig bebouwd gebied'. Dit soort gebieden kenmerken zich als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.
Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen betreft een stedelijke voorziening binnnen de bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit het POL2014 welke gelden voor de betreffende zones waarbinnen het besluitgebied zich bevindt.
Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.
Uitsnede kaart 12 Ondergrond
Blijkens de Omgevingsverordening is het besluitgebied gelegen in de boringsvrije zone Roerdalslenk. Het is in dit gebied verboden om:
a. een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.
Betekenis voor het besluitgebied
Met onderhavig planvoornemen wordt niet voorzien in een boorput of bodemenergiesysteem. Daarnaast wordt er niet in de bodem gewerkt dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de gestelde uitgangspunten in de Omgevingsverordening Limburg.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben samen het initiatief genomen tot het opstellen van een Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Dit op basis van het in mei 2012 ondertekende Bestuursakkoord Wonen Midden-Limburg. Deze structuurvisie komt in plaats van de Regionale woonvisie 2010-2014. In de nieuwe structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd. Om de regio Midden-Limburg aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei.
Betekenis voor het besluitgebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in de bouw van 54 garageboxen, niet in de bouw van woningen. De richtcijfers vanuit de structuurvisie zijn in dit geval niet van invloed op dit planvoornemen. Wel komt het plavoornemen ten goede aan de kwaliteit van de woonomgeving. Er worden namelijk goed bereikbare overdekte parkeergelegenheden gecreeerd binnen het stedelijk centrum van Echt.
De gemeenteraad heeft op 18 december 2012 de Structuurvisie Echt-Susteren 2025 vastgesteld. De visie geeft op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting aan voor de hele gemeente Echt-Susteren. In het stedelijk gebied binnen de gemeente is sprake van een toenemende leegstand van woningen, bedrijfskavels en winkelpanden. Dit draagt niet bij aan de leefbaarheid van de gemeente. De structuurvisie is daarom opgebouwd als een flexibel plan dat met de benoeming van ruimtelijke principes en afwegingskaders handvaten biedt om de onzekere toekomst goed voorbereid tegemoet te treden. En dat kansen biedt om positief te reageren op initiatieven uit het veld, mits zij meer dan in het verleden respect hebben voor ons mooie landschap en de bestaande bebouwing én een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van een gebied.
Uitgangspunten in de structuurvisie voor het stedelijk gebied zijn:
Om de visie en ambities te realiseren, hanteert de gemeente bij al zijn ruimtelijke (locatie)keuzes zes leidende principes. Deze dragen ertoe bij dat meer dan tot nu toe het geval is geweest ruimtelijke kwaliteit leidend is bij het dagelijks handelen, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Vaak zal een combinatie van thema's bruikbaar zijn, waardoor een optimale belangenafweging wordt verkregen.
Betekenis voor het besluitgebied
Extra garages in het centrum van Echt maken deze kern aantrekkelijker. Meer bewoners en ondernemers hebben binnen dit planvoornemen namelijk kans op het huren van een garage in de omgeving van de eigen woning. Door een toename in de kwantiteit garages neemt de kwaliteit van wonen binnen de kern toe. Daarnaast worden deze garages gerealiseerd vanuit particulier initiatief en wordt er zorgvuldig omgegaan met ruimtegebruik gezien het feit er sprake is van duurzaam ruimtegebruik door inbreiding. Dit alles sluit aan bij de uitgangspunten en de leidende principes welke de gemeente hanteert vanuit de structuurvisie. Het gemeentelijke beleid zoals omschreven in de structuurvisie vormt dus geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In het principe-verzoek geeft de gemeente aan dat er verkeersmaatregelen genomen dienen te worden. Dit is nodig om, ook als de verkeersintensiteit stijgt, de veiligheid, de afwikkeling van het verkeer en een goede woon- en leefomgeving te kunnen blijven reguleren en garanderen. In paragrafen 2.4.1 en 2.4.2 zijn deze maatregelen reeds uiteengezet. De overige sectorale aspecten komen in dit hoofdstuk verder aan bod.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de ruimtelijke onderbouwing ter verantwoording van een afwijking van het bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek slechts noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruiksvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoeliger bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant geacht en wordt onderzoek niet noodzakelijk geacht. Bij nieuwe ontwikkelingen (bouwen/functiewijziging) binnen het besluitgebied dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde bodemgebruik.
Betekenis voor het besluitgebied
De gronden zijn in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd voor 'Wonen' en in gebruik als erf. Met de beoogde invulling met garageboxen krijgt de bodem geen gevoeligere gebruiksfunctie. Om die reden is geen bodemonderzoek nodig.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen. De garageboxen zijn namelijk niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten en het planvoornemen voorziet ook niet in de aanleg van een zoneringsplichtige (spoor)weg of een industrieterrein.
Daarnaast moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen gekeken worden naar het aspect goede ruimtelijke ordening. Er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen en eventueel andere gevoellige functies. Conform de Wro dient er in onderhavig geval daarom toch een akoestische afweging te worden gemaakt. Om die reden is er door onderzoekbureau Windmill een akoestischonderzoek uitgevoerd, rapportnummer P2016.507.01-06 datum 17 maart 2017. Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen de verkeersbewegingen vóór de realisatie van het plan en de verwachte verkeersbewegingen in de beoogde plansituatie. Het onderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
Ten behoeve van de nieuwe garageboxen vinden maximaal 75 voertuigbewegingen per etmaal plaats. Hierbij wordt er van uitgegaan dat 80% van de parkeerbewegingen overdag zullen plaatsvinden, 15% gedurende de avondperiode en 5% in de nachtperiode. Voor de totale verkeersaantrekkende werking van de appartementen is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Daarbij is er van uitgegaan dat de planlocatie is gelegen in een ‘weinig stedelijk’ gebied in de omgeving ‘centrum’. De conclusies uit het onderzoek luiden als volgt:
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
De richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie voor een “gemengd gebied” wordt ter plaatse van de omliggende woningen in de situatie na planrealisatie gerespecteerd. Ter plaatse van de noordgevel/achtergevel Molenstraat 2 neemt de geluidbelasting na planrealisatie toe in de avond- en nachtperiode. Echter de optredende geluidniveaus ter plaatse zijn niet significant en zijn veel lager dan de gestelde richtwaarden. Ter plaatse van de overige gevels van de Molenstraat 2 is na planrealisatie sprake van een afname van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ). Er is dus weliswaar sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen echter neemt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau af. Dit komt omdat de huidige grindverharding wordt vervangen door bestrating met een H-profiel welke een geluiddempende werking heeft.
Maximaal geluidniveau
Het maximale geluidniveau (L Amax) bedraagt na planrealisatie meer dan de richtwaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie voor een “gemengd gebied”. Ter plaatse van rekenpunt 2 (zuidgevel / voorgevel Molenstraat 2) neemt de geluidbelasting na planrealisatie toe in de dagperiode. Echter het optredende geluidniveau ter plaatse (66 dB(A) in de dagperiode) bedraagt lager dan de gestelde richtwaarde. Er is dus sprake van een lichte toename maar deze blijft binnen de beoordelingskaders. Voor het overige zijn de berekende waarden voor de plansituatie op dit rekenpunt, alsook op het rekenpunt 8 (oostgevel/zijgevel) gelijk aan of lager dan de waarden in de bestaande situatie. Op rekenpunt 19 is de geluidbelasting in de plansituatie hoger dan in de bestaande situatie, maar deze zijn lager dan de gestelde richtwaarden. Voor de overige woningen blijkt uit de berekeningen dat, waar het berekende maximale geluidniveau (LAmax) meer bedraagt dan de richtwaarde van 70 dB(A), geen toename wordt berekend. Geconcludeerd wordt dat de plansituatie niet leidt tot een wijziging van de geluidsituatie en daarmee is geen sprake van een verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat.
Indirecte hinder
Ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (verkeersaantrekkende werking) ondervinden de woningen gelegen aan de toegangsweg een geluidbelasting (indirecte hinder). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in stap 2 in de VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009 een richtwaarde van 50 dB(A) opgenomen met betrekking tot de indirecte hinder.
Betekenis voor het besluitgebied
Uit de berekening blijk dat wordt voldaan aan de geadviseerde richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie. De indirecte hinder vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Voor wat betreft potentiële lichthinder zijn er binnen dit planvoornemen twee vormen van verlichting die eventuele lichthinder kunnen veroorzaken voor de omliggende wooningen en daarbij behorende tuinen. Het betreft eventuele verlichting van het binnenterrein en de verlichting van auto's die van en naar de garages rijden.
Ten aanzien van de verlichting van het binnenterrein zal hinder zoveel mogelijk worden voorkomen door geen hoge lichtmasten te gebruiken en te kiezen voor slechts 4 armaturen die niet zorgen voor een afstraling die reikt tot in omliggende woningen of tuinen. Daarnaast zijn de betreffende armaturen voorzien van een bewegingsmelder. Er brandt dus enkel licht wanneer er gebruikers bij de garages aanwezig zijn. In het kader van de veiligheid hoeft de verlichting ook niet continu te branden omdat er twee toegangspoorten aanwezig zijn.
Inzake de verlichting van de af- en aan rijdende auto's wordt er ook weinig tot geen hinder verwacht voor de omliggende woningen en tuinen gezien het feit de garages zelf een afschermde werking hebben. Ook voor de woning naast de inrit van het besluitgebied wordt geen hinder verwacht. De aanwezige schutting en heg zijn dusdanig hoog dat deze het licht van de betreffende auto's zullen afschermen. Daartegenover staat het flatgebouw aan de andere kant van de inrit. Hier is sprake van enkel een blinde muur en wordt dus geen hinder verwacht. Ook voor het flatgebouw aan de zuidzijde van het besluitgebied geldt dat de garages een voldoende afschermde werking hebben met betrekking tot de lichtproductie van af- en aan rijdende auto's. Betreffende de auto's die het besluitgebied verlaten en uitkomen op de Nieuwe Markt geldt ook dat er geen hinder zal zijn inzake het licht van de koplampen. Die lichten schijnen hier namelijk uit over een ruime parkeerplaats. Aan de overkant van deze parkeerplaats bevindt zich het Gemeentehuis van Echt-Susteren. De afstand vanaf de uitrit tot aan het gemeentehuis is echter dusdanig groot dat hier geen hinder wordt verwacht.
Betekenis voor het besluitgebied
Op basis van bovenstaande informatie inzake eventuele lichthinder rondom het besluitgebied kan geconcludeerd worden dat er weinig tot geen sprake is van lichthinder.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) en 'In betekende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Betekenis voor het besluitgebied
Conform de in de vorige paragraaf uiteengezette cijfers omtrent de toename van het aantal verkeersbewegingen komt, vanuit de ASVV, het maximale aantal extra verkeerbewegingen uit op 75 per etmaal. Conform de cijfers van de initiatiefnemer komt het maximaal aantal uit op 50 extra bewegingen per etmaal. Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat een toename van 75 extra verkeerbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit van het besluitgebied en haar directe omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van de luchtkwaliteit.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Op grond van artikel 13 Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Uitsnede risicokaart
Betekenis voor het plangebied
Garageboxen zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI. Daarnaast zijn de garageboxen gezien het bepaalde in het BEVI niet aan te merken als een risicovolle inrichting. Door het planvoornemen ontstaat geen gevaar voor de directe omgeving en er vinden ook geen activiteiten plaats welke eventueel een gevaar zouden kunnen vormen voor de omgeving. Het aspect externe veiligheid vormt dus geen belemmering binnen dit planvoornemen. Volledigheidshalve kan worden vermeld dat het besluitgebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle inrichting, buisleiding of transportroute.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Een algemeen geaccepteerde uitgave om te kunnen beoordelen of een bepaalde functie inpasbaar is op de beoogde locatie is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009).
Betekenis voor het besluitgebied
Binnen dan wel in de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen bedrijven aanwezig en worden geen andere activiteiten ontplooid die van invloed kunnen zijn op onderhavig planvoornemen. De aspecten, geluid, licht en ontsluiting zijn reeds behandeld in dit hoofdstuk, hier wordt in deze paragraaf dan ook verder niet op ingegaan. Ten zuiden van het besluitgebied bevinden zich wel enkele winkels en horecagelegenheden. De aanwezigheid van deze voorzieningen vormt echter geen belemmering voor dit planvoornemen. Anderzijds vormt het planvoornemen geen belemmering voor de aanwezige winkels en horecagelegenheden.
Wel wordt er door met name bewoners van het flatgebouw en personeel van de betreffende winkels en horeca reeds gebruik gemaakt van de bestaande parkeergelegenheid ten noorden van het flatgebouw, ook dit veroorzaakt geen hinder binnen het besluitgebied. De situatie gaat er voor de bewoners en ondernemers in het flatgebouw juist op vooruit daar de bestaande parkeerplaats welke nu slecht bestraat is, geheel opnieuw bestraat zal worden en tevens voorzien zal worden van een toegangspoort. Hierdoor verbetert de kwaliteit, de bereikbaarheid en de veiligheid van de betreffende parkeerplaats.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De dichtsbijzinde natura-2000 gebiden zijn de 'Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop' (3500 meter) en de 'Grensmaas' (2500 meter). Gezien de aard van de onwikkelingen binnen dit planvoornemen en de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor deze gebieden.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
Betekenis voor het besluitgebied
Onderhavig planvoornemen voorziet in de aanleg van 54 garageboxen. Het besluitgebied bestaat voornamelijk uit een grasveld dat intensief wordt onderhouden / gemaaid. Daarmee kan de aanwezigheid van beschermde soorten in dit deel van het besluitgebied worden uitgesloten. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt voorts geen bebouwing gesloopt en er worden geen bomen en struiken gerooid. Daarnaast is het besluitgebied gelegen in het stedelijk centrum van Echt. Voor zover er in die omgeving al beschermde soorten aanwezig zijn, kan redelijkerwijs worden gesteld dat die niet zullen worden verstoord door onderhavig planvoornemen.
Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Het verdrag bepaalt dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk ongestoord dient te blijven. Mocht het niet anders mogelijk zijn dan dient er onderzoek plaats te vinden en moet de bodemverstoorder de kosten van dit onderzoek en eventuele vervolgmaatregelen dragen.
In september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is het verdrag van Malta juridisch vertaald. In deze wet staat eveneens aangegeven dat de gemeenten bevoegd gezag zijn en derhalve hiervoor beleid zullen moeten formuleren. De gemeenteraad heeft op 24 februari 2011 de archeologische verwachtingskaart (kaartnummer I-1) vastgesteld en in relatie hiermee ook de tabel "Kwantitatieve normen voor archeologisch onderzoek" vastgesteld. Nadien heeft nog een actualisatie van de beleidskaart plaatsgevonden. Het aspect archeologie is vertaald in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' en voor het aspect cultuurhistorie is recentelijk het nieuwe bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' vastgesteld.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart
Betekenis voor het besluitgebied
Binnen het besluitgebied is op basis van de archeologische verwachtingskaart geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk gebied'. Vanuit dit bestemmingsplan worden geen nadere regels gesteld ten aanzien van archeologie. Dit houdt in dat het aspect archeologie voor onderhavig besluitgebied niet aan de orde is. Echter, indien tijdens graafwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen dient dit, ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet, onverwijld te worden gemeld bij het bevoegd gezag. Dit zal als voorwaarde worden verbonden aan de vergunning.
Onlangs is het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' vastgesteld. Voor dit bestemmingsplan geldt dat voor onderhavig besluitgebied geen nadere regeling is opgenomen. Het aspect cultuurhistorie is dan ook niet aan de orde.
In het besluitgebied zijn geen leidingen gelegen welke een juridisch-planologische bescherming behoeven. Het besluitgebied is ook niet gelegen binnen de rooilijnen van de N295 en A2.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het besluitgebied is niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. Er is geen oppervlaktewater binnen het besluitgebied of de directe omgeving aanwezig. Ook is er geen sprake van ligging binnen een waterwingebied of grondwaterbescherminsgebied.
In de huidige situatie is het besluitgebied voorzien van voornamelijk gras en een onverharde parkeerplaats voorzien van grind. Voor het grasveld geldt dat het hemelwater op een natuurlijke manier de bodem in vloeit. Voor de bestaande parkeerplaats achter het flatgebouw geldt dat er reeds voorzieningen aanwezig zijn voor waterinfiltratie in de vorm van kolken die zijn aangesloten op de riolering. Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe. Het hemelwater komende vanaf de nieuwe garageboxen en de daarbij behorende verharding dient daarom binnen het besluitgebied te worden opgevangen en te worden geïnfiltreerd. De daarvoor te realiseren voorziening dient voldoende capaciteit te hebben zodat er geen hinder ontstaat ten tijde van regenval. Bij het berekenen van de infiltratievoorziening wordt ervan uitgegaan dat de hoeveelheid neerslag in de buffer geborgen moet kunnen worden en het overige neerslagwater in de ondergrond infiltreert.
Om te kunnen komen tot de juiste infiltratievoorziening is overleg gevoerd met de gemeente. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat als infiltratievoorziening gebruik zal worden gemaakt van lavastenen welke onder het plangebied in een trechtervormige kuil zullen worden aangelegd. Deze kuil wordt 3,5 meter diep, het grondwater bevindt zch op 4 meter diepte en tesamen met de terchtervorm van de kuil resulteerd dit in snellere infiltratie naar het grondwater. Naast het feit dat lavastenen zorgen voor een snellere infiltratie houden de stenen het water ook langer vast door hun absorberende werking en hebben ze een zelfreinigende werking waardoor er minder snel verstoppingen optreden. Vóór de lavastenen zal een zand- en vuilvang worden geïnstalleerd, zodat de werking van de stenen gegarandeerd blijft.
Voor het ontwerp van de infiltratievoorzieningen zal conform opgave van het waterschap Roer en Overmaas en naar aanleiding van het overleg met de gemeente rekening moeten worden gehouden met een bui T=25. Tevens moet bui T=100 doorgerekend worden om de overstortcapaciteit te bepalen. Bui T=25 komt conform de statistieken gemiddeld 1 maal per 25 jaar voor, bui T=100 eens per 100 jaar. De totale neerslaghoeveelheid bij bui T=25 bedraagt ca. 35 mm in 45 minuten, bij bui T=100 ca. 45 mm in 30 minuten. De capaciteit van het systeem moet toereikend zijn voor de totale verwachte hoeveelheid neerslag van bui T=25. Het betreffende verharde oppervlak waarvoor infiltratie zal moeten worden voorzein betreft ongeveer 2400m2. Voor de parkeerplaats achter het flatgebouw geldt dat er reeds voorzieningen getroffen zijn, deze oppervlakte wordt hier dan ook buiten beschouwing gelaten.
Voor T=25 geldt: 2400 x 0,05 = 120m3
Voor T=100 geldt: 2400 x 0,084 = 201,6m3
Het hemelwater bij een bui T=25 zal volledig geborgen worden middels de lavastenen (100 m3) met een overstort naar het plangebied zelf (45 m3). Binnen het plangebied is er sprake van een licht niveau verschil, de bestrating loopt af in de richting van de kolken die uitkomen op de lavastenen. Op deze manier is er ruimte voor 45m3 hemelwateropvang. Mocht het plangebied daarnaast onder water komen te staan dan zorgt de bestrating met H-profiel ervoor dat de het water sneller infiltreet. De wateropvang binnen het plagbied zelf komt in totaal op 145 m3. Dit is ruim voldoende om te kunnen volstaan in geval van een bui T=25 en hiermee wordt voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente. Mocht er sprake zijn van een bui T=100 dan stroomt het overtollige water de Nieuwe Markt op waar het uiteindelijk via het gescheiden rioolsysteem zal worden afgevoerd.
Beneden een oppervlakte van 2000m2 mag er een gemeentelijke afweging worden gemaakt ten aanzien van de wateraspecten. Aangezien het in dit geval gaat het om een oppervlakte van circa 2400m2 dient dit planvoornemen formeel te worden voorgelegd aan het waterschap voor wateradvies.
Naast het toetsen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de omgevingsvergunning ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.
Aangezien de garages in dit geval zijn aan te merken als een bouwplan (bouwen van een of meer hoofdgebouwen), is het voorgaande van toepassing op dit planvoornemen. Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer, tevens al eigenaar van perceel K 4708. Het naastgelegen perceel K 4709 is eigendom van de gemeente en dient dus aangekocht te worden door de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de gemeente worden gedekt via leges danwel middels de koopovereenkomst die de initiatiefnemer sluit met de gemeente inzake perceel K 4709. Daarnaast dient er een planschadeverhaalovereenkomst gesloten te worden.
Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een grasveld binnen de stedelijke kern van Echt. Momenteel bestaat er vraag naar garageboxen, deze is tevens onderbouwd in 3.2.3. Daarnaast dragen garageboxen bij aan een kwalitatieve woon- en leefomgeving omdat meer bewoners en ondernemers nu in de directe omgeving van hun huis of bedrijf gebruik kunnen maken van een garagebox. Daarnaast wordt er een bestaande parkeerplaats opnieuw bestraat en wordt het terrein middels 2 poorten afgesloten en dus meteen ook beveiligd.
Geconcludeerd kan dus worden dat het planvoornemen een ruimtelijke verbetering met zich meebrengt, er is behoefte aan garageboxen is en daarnaast ten goede komt aan de veiligheid binnen het besluitgebied. Er mag dus aangenomen worden dat er geen overwegenede bezwaren tegen het planvoornemen bestaan. De ruimtelijke onderbouwing wordt echter wel conform de procedure die voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning moet worden doorlopen, ter inzage gelegd. Gedurende die termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn zienswijze geven.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de aanvraag om de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Hierna is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.
Schema procedure
Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats. Aangezien het in onderhavig planvoornemen een beperkte afwijking van het bestemmingsplan betreft, waarbij een herontwikkeling plaatsvindt van een grasveld binnen de stedelijke kern van Echt tot 54 garageboxen zijn er geen Rijks of provinciale belangen in het geding. Vooroverleg wordt gezien de ondergeschikte aard van de ontwikkeling verder niet noodzakelijk geacht.
De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen.
Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf 5 mei 2017 tot en met 15 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op 26 juni 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren de omgevingsvergunning verleend.