direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Diergaarderbosweg 4 Maria Hoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het toevoegen van een woonbestemming op het perceel ten zuiden van Diergaarderbosweg 4 te Maria Hoop. Dit perceel heeft reeds de bestemming "Wonen" en behoort bij de woning op het adres Diergaarderbosweg 4. Op deze plek stond voorheen een bijgebouw (een in 1978 vergunde schuur / loods) behorende bij de woning op Diergaarderbosweg 4. De gewenste seniorenwoning op voornoemd perceel is reeds gerealiseerd; hiertoe is het bijgebouw uit 1978 gesloopt en er is een gebouw gerealiseerd bestaande uit één bouwlaag met daarin alle voorzieningen ten behoeve van een burgerwoning.

Het legaliseren van de ontstane seniorenwoning leidt tot het toevoegen van één extra woning op deze locatie, waarvoor een wooncontingent nodig is. Dit contingent is gevonden op de locatie Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren, waar 3 wooncontingenten aanwezig zijn voor 2 woningen. Het derde wooncontingent is dus beschikbaar zal worden overgeheveld naar de locatie Diergaarderbosweg 4 te Maria Hoop.

Om de nieuwe seniorenwoning aan de Diergaarderbosweg 4 te Maria-Hoop in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen en tegelijkertijd één bouwtitel (wooncontingent) aan Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren weg te bestemmen, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied bestaat uit 2 delen:

  • Deelgebied 1: Diergaarderbosweg 4 Maria-Hoop, kadastraal bekend gemeente Echt sectie X nummer 435, met een oppervlakte van 533 m2
  • Deelgebied 2: Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren, kadastraal bekend gemeente Echt sectie G nummers 729 en 730, met een totale oppervlakte van 1690 m2

Op onderstaande figuur zijn beide plangebieden aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0002.jpg"

Figuur: plangebieden

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De delen van het plangebied zijn gelegen in het op 26 mei 2016 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Stedelijk gebied. Beide plandelen hebben hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met een archeologische dubbelbestemming (3 respectievelijk 1) en een bouwvlak ten behoeve van bestaande (legaal gerealiseerde) woningen. Ter plaatse van de Diergaarderbosweg 4 geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk' en ter plaatse van Maasheuvel 31/35 geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Het pand Maasheuvel 31 heeft in het bestemmingsplan Cultuurhistorie Echt-Susteren (vastgesteld op 22 september 2016) ook nog de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen met de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

Op onderstaande figuur zijn de uitsneden van de vigerende verbeeldingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0003.jpg"

Figuur: Uitsnede bestemmingsplanDiergaarderbosweg 4

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0004.jpg"

Figuur: Uitsneden bestemmingsplannen Maasheuvel 31-35  

Binnen deze bestemming is het toevoegen van woningen niet toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste woning aan de Diergaarderbosweg 4 niet gelegaliseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project, waarvan ook het wegbestemmen van één bouwtitel aan Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren deel uitmaakt.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het project. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 5 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 6.

Gelet op het ontbreken van enige planologische impact van het schrappen van één bouwtitel op de locatie Maasheuvel 31 - 35 te Roosteren, zal een uitvoerige beschouwing van dit plandeel in het vervolg van deze plantoelichting in het algemeen achterwege blijven en zal gefocust worden op de Diergaarderbosweg 4 te Maria-Hoop, waar de ontwikkeling zal plaatsvinden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De ontwikkellocatie aan de Diergaarderbosweg is gesitueerd ten westen van de kern Maria-Hoop en is geheel gelegen aan de achterzijde van de woonbebouwing, welke onderdeel is van het dichte bebouwingslint aan de Vlaskuilseweg. De Diergaarderbosweg markeert, samen met het westelijk deel van de Vlaskuilseweg, de grens tussen de woonbebouwing van Maria-Hoop aan de ene zijde en het bosgebied aan de andere zijde. Op onderstaande luchtfoto is dit goed te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0005.jpg"

Figuur: Luchtfoto Diergaarderbosweg e.o. Maria-Hoop

Op deze plek stond voorheen een bijgebouw (een in 1978 vergunde schuur / loods) behorende bij de woning op Diergaarderbosweg 4. Deze schuur was echter inpandig al in gebruik genomen als woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0006.jpg"

Figuur: huidige bebouwingssituatie ten zuiden van de woning Diergaarderbosweg 4

De feitelijke indeling van de inmiddels gesloopte bebouwing is onderstaand weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0007.jpg"

Figuur: situatieschets en feitelijke indeling schuur (bestaande situatie)

De locatie waar één bouwtitel wegbestemd zal worden, is gelegen in het centrum van Roosteren, aan de Maasheuvel 31-35.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0008.jpg"

Figuur: Luchtfoto Maasheuvel 31-35 Roosteren

Aan de Maasheuvel 31-35 staan 2 woningen, terwijl er op de peildatum van het vigerende bestemmingsplan hier 3 woningen waren. Eén van de bouwtitels, waar nu feitelijk geen woning meer aanwezig is, zal middels de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan worden wegbestemd, zodat hier in de toekomst ook geen woning meer kan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0009.jpg"

Figuur: bestaande bebouwing Maasheuvel 31-35 Roosteren

2.2 Toekomstige situatie

Aan de bebouwingssituatie binnen het plangebied deel B wijzigt niets.

Binnen plangebied deel A is de gewenste woning feitelijk reeds gerealiseerd; hiertoe is het bijgebouw uit 1978 gesloopt en er is een gebouw gerealiseerd bestaande uit één bouwlaag met daarin alle voorzieningen ten behoeve van een burgerwoning. Het vooraanzicht van deze woning is onderstaand weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0010.jpg"

Figuur: vooraanzicht nieuwe woning

De woning van het type seniorenwoning wordt gerealiseerd in een bouwmassa van circa 9,2 x 19 meter en is afgedekt met een plat dak. Het voorste deel van de bebouwing is een garage/berging en de woning zelf is aan de achterzijde van het gebouw gesitueerd. Onderstaand zijn de nieuwe indeling en de gevelaanzichten weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0011.jpg"

Figuur: plattegrond indeling woning en erf

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0012.jpg"

Figuur: gevelaanzichten

Het legaliseren van de ontstane woning leidt tot het toevoegen van één extra woning op deze locatie, waarvoor een wooncontingent nodig is. Dit contingent is gevonden op de locatie Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren, waar 3 wooncontingenten aanwezig zijn voor 2 woningen. Het derde wooncontingent is dus beschikbaar zal worden overgeheveld naar de locatie Diergaarderbosweg 4 te Maria Hoop.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van één toe te voegen woning binnen de bebouwde kom van Maria Hoop, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft; de ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de bouwlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0013.jpg" Figuur: Uitsnede POL-kaart 1

De gronden in het overig bebouwd gebied betreffen gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien de bevolkingsgroei in Noord- en Midden-Limburg na 2030 stagneert. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.

Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) én er al sprake is van een woonbestemming (zij het zonder toereikende aanduiding), is er geen strijdigheid met het POL 2014. Tevens wordt één bouwtitel binnen de gemeente Echt-Susteren, te weten aan de Maasheuvel 31-35 te Roosteren, wegbestemd, zodat er per saldo geen sprake zal zijn van toename van het aantal woningen binnen de gemeente.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 2, 5 en 6 van toepassing. Ten behoeve van de toekenning van de nieuwe woningbouwtitel aan de Diergaarderbosweg zal één bouwtitel binnen de gemeente Echt-Susteren, te weten aan de Maasheuvel 31-35 te Roosteren, worden wegbestemd, zodat er per saldo geen sprake zal zijn van toename van het aantal woningen binnen de gemeente.

Voor het plangebied zijn er, afgezien van boringsvrije zone van de Roerdalslenk ter plaatse van de Diergaarderbosweg, verder geen beperking opgenomen.

Binnen de Roerdalslenk is het verboden een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei en werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

Omdat deze activiteit niet voorzien is als onderdeel van onderhavig project, is de boringsvrije zone geen belemmering voor het plan. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.3 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg

De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 (Bouwen aan de toekomst) is op 9 juli 2019 door de gemeenteraad van de gemeente Echt- Susteren vastgesteld. Centrale thema's in de woonvisie zijn de bouwambities voor de komende jaren en de nog steeds noodzakelijke sanering van plancapaciteit. De Structuurvisie Wonen richt zich primair op wonen. Er dient aanvullend aandacht uit te blijven gaan naar het thema Wonen en Zorg. Als grondslag voor het opstellen van de Structuurvisie is in 2018 een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan woningen en de wensen van de inwoners. De woonbehoefte ontstaat echter niet alleen door wensen maar ook vanuit noodzaak (zorgbehoefte). Feit is dat iedereen zo lang mogelijk thuis blijft wonen, dit graag zo lang mogelijk wil en ook moet vanwege het feit dat men minder snel in aanmerking komt voor een aanleunwoning of wonen in een zorgcentrum.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de legalisering van een woning welke feitelijk een uitvloeisel is van een vraag naar woonruimte welke geschikt is voor de doelgroep senioren.

In de woning bevindt het gehele programma zich op de begane grond en is er een ruime garage waarin voldoende plaats is voor het stallen van hulpmiddelen voor senioren.

Op eigen perceel is ruimte voor het parkeren van 2 voertuigen, zowel achter elkaar, maar deze kunnen ook naast elkaar worden gesitueerd.

Dat het project voorziet in een behoefte aan een seniorenwoning lijdt geen twijfel, nu deze woning al is gerealiseerd vanuit een feitelijke noodzaak.

Hieruit volgt dat het project aansluit bij de uitgangspunten van de regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Echt-Susteren 2025

De gemeenteraad heeft op 12 december 2012 de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 (Ontwikkelen met kwaliteit)' vastgesteld, met als doel om die ontwikkelingen toe te staan die de kwaliteiten van het buitengebied en de kernen per saldo ook zullen verbeteren. In de structuurvisie is voor zowel het buitengebied als het stedelijk gebied een aantal ambities opgenomen. De ambities voor het in casu relevante stedelijk gebied luiden daarbij als volgt:

  • 1. Realisatie van een woningvoorraad die kwantitatief en kwalitatief aansluit op de vraag;
  • 2. Gericht ruimtegebruik voor en door alle type bedrijven;
  • 3. Concentratie van verstedelijking gericht op behoud van een onderscheidend detailhandelsaanbod;
  • 4. Concentratie en combinatie van maatschappelijke voorzieningen;
  • 5. Behoud van (be)leefbare kernen;
  • 6. Optimale bereikbaarheid van stedelijke functies;
  • 7. Het zijn van een veilige en duurzame gemeente.

Het algemene beleidsuitgangspunt voor het aspect wonen is dat in het stedelijk gebied de nadruk ligt op inbreiden, herstructureren en temporiseren en waarbij wordt ingezet op reductie van (onbenutte) particuliere bouwrechten. Voor woningbouwplannen zijn de volgende afwegingscriteria geformuleerd (achter het criterium is aangegeven of en hoe het project hieraan voldoet):

  • Juridisch harde plannen waarover al met derden ontwikkelingsafspraken zijn gemaakt, hebben voorrang boven de minder harde plannen, zijnde de potentiële nog niet uitgewerkte plannen voor uitleggebieden en de initiatiefplannen; er is in die zin sprake van een serieus, hard plan dat het bevoegd gezag zijn principe-akkoord heeft uitgesproken voor dit project van beperkte omvang.
  • Inbreiden en herstructureren vóór uitbreiden; in casu is er sprake van inbreiding binnen de bebouwing in het 'stedelijk' gebied.
  • Woningbouw afstemmen op kwalitatieve behoefte in relatie tot de bestaande voorraad (doelgroepenbenadering: senioren, starters, zorg, nultreden, huur/koop, gestapeld/grondgebonden etc.); er is/wordt gebouwd naar een eigen behoefte.
  • Concurrentie tussen plannen voorkomen; deze seniorenwoning vormt geen echte concurrentie voor grotere bouwprojecten.
  • Nieuwbouw het liefst bij voorzieningen en/of op een knooppunt van openbaar vervoer; op een afstand van bijna 800 meter ten zuiden van het plangebied bevinden zich aan de Waldfeuchterbaan bushaltes (Lijn 792) welke de kernen Maria-Hoop en Echt met elkaar verbinden. Voorzieningen zoals winkels (eerste levensbehoeften), medische en zorgvoorzieningen zijn niet aanwezig. Hiervoor zijn de bewoners aangewezen op Pey of Echt.
  • Initiatief moet iets toevoegen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (bv. behoud of ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, voorkomen leegstand en verpaupering, komen tot beter stedenbouwkundig geheel, komen tot bijzondere (kleinschalige) woonmilieus etc.); de grote schuur zal functioneel worden gebruikt als (senioren)woning, waardoor verpaupering kan worden voorkomen. Met onderhavige ontwikkelingen zijn geen specifieke waarden in het geding, zoals aan de orde zal komen in hoofdstuk 4.
  • Per kern moeten er concrete bouwmogelijkheden zijn in de planperiode; in casu niet van toepassing.
  • Initiatief moet geen onaanvaardbare of niet-oplosbare knelpunten opleveren vanuit externe veiligheid; zoals in hoofdstuk 4 aan de orde zal komen, is externe veiligheid in casu geen issue.
  • Initiatief moet geen belemmeringen hebben van milieutechnische en milieuhygiënische overwegingen (geluid, fijnstof etc.); zoals in hoofdstuk 4 aan de orde zal komen, zijn de milieuaspecten in casu evenmin een issue.
  • Het absolute streven is per saldo niet meer woningen aan de voorraad toe te voegen; bij voorkeur vindt verdunning plaats. Om hieraan te voldoen, zal een woningbouwtitel aan de Maasheuvel 31-35 te Roosteren worden wegbestemd, zodat daar de verdunning plaatsvindt, om de toename van het aantal woningbouwitels in Maria Hoop met één te verantwoorden.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities, uitgangspunten en principes van de structuurvisie.

3.4.2 Bestemmingsplan

Zoals in paragraaf 1.3 al is aangegeven, zijn de delen van het plangebied gelegen in het op 26 mei 2016 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Stedelijk gebied. Beide plandelen hebben hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met een archeologische dubbelbestemming (3 respectievelijk 1) en een bouwvlak ten behoeve van bestaande (legaal gerealiseerde) woningen. Ter plaatse van de Diergaarderbosweg 4 geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - roerdalslenk' en ter plaatse van Maasheuvel 31/35 geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Het pand Maasheuvel 31 heeft in het bestemmingsplan Cultuurhistorie Echt-Susteren (vastgesteld op 22 september 2016) ook nog de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen met de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

Binnen deze bestemming is het toevoegen van woningen niet toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste woning aan de Diergaarderbosweg 4 niet gelegaliseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project, waarvan ook het wegbestemmen van één bouwtitel aan Maasheuvel 31 t/m 35 te Roosteren deel uitmaakt.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling aansluit aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 'een oppervlakte van 100 hectare of meer' of 'een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat' (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Onderhavig project betreft de legalisatie van één woning. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde, zodat het in casu niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk.

4.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied aan de Diergaarderbosweg 4 te Maria Hoop een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van één woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning de nieuwe functie kan worden gelegaliseerd, zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 29 september 2020 is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV; de rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.

Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:

'Het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie.

De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

4.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Diergaarderbosweg en de Vlaskuilseweg kennen een relatief lage verkeersintensiteit aangezien er weinig verkeersaantrekkende functies langs deze wegen aanwezig zijn en de Diergaarderbosweg zelf een straat is welke verboden is voor gemotoriseerd verkeer. De maximaal toegestane snelheid bedraagt aan de Vlaskuilseweg 30 km/uur.

De woning is niet gelegen binnen de geluidszone van enige weg in de omgeving van het plangebied.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is om deze reden niet noodzakelijk. Vanwege het feit dat de Diergaarderbosweg zelf geen gemotoriseerd verkeer toelaat, is het evenmin noodzakelijk om de gevelbelasting te berekenen in het kader van het aantonen van een goed woon- en leefklimaat.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Roermond-Sittard bevindt zich op een afstand van bijna 6 km van het plangebied. Enige akoestische impact op het plangebied is redelijkerwijs niet te verwachten.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met één nieuwe woning dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

4.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied aan de Diergaarderbosweg 4 ligt enerzijds tussen woonbebouwing welke de grens vormt van de bebouwde kom van Maria Hoop en anderzijds tegen een bosgebied.

Op de Vlaskuilseweg 19a rust een bedrijfsbestemming ten behoeve van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. De richtafstand bij deze bestemming bedraagt 30 meter; de feitelijke afstand bedraagt bijna 90 meter, zodat gesteld kan worden dat beide functies elkaar niet belemmeren.

Het meest nabijgelegen agrarisch bedrijfsbestemming bevindt zich aan de Waldfeuchterbaan 59, op een afstand van circa 730 meter vanaf het plangebied. Op een afstand van circa 870 meter van het plangebied ligt, aan de Vlaskuilseweg 90, een paardenhouderij.

Beide agrarische (niet intensieve) bedrijven hebben een milieuzone welke niet groter is dan 100 meter. Gelet op het feit dat de feitelijke afstand tot aan de Diergaarderbosweg 4 veel meer bedraagt dan 100 meter, worden beide agrarische bedrijven niet beperkt in hun ontwikkeling en anderzijds belemmeren ze ook niet de komst van de nieuwe woning.

Overige vormen van bedrijvigheid betreffen aan huis verbonden beroepen en bedrijven welke zowel qua omvang als qua impact passend zijn in een woonomgeving en leveren dus geen belemmeringen op voor de nieuwe woonfunctie.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat er over en weer geen belemmeringen zijn.

4.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg (zie onderstaand) liggen in de directe omgeving (in een straal van 1 km) van het plangebied aan de Diergaarderbosweg geen risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0014.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart Limburg

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied zijn dit de N274, N276 en de N572.

Het plangebied bevindt zich op een afstand van meer dan 1,5 km van de deze wegen, zodat van gevaar in het kader van externe veiligheid geen sprake is.

Er is in de omgeving van de plangebied (binnen een straal van 1 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. De meest nabijgelegen leiding van NV Gasunie ligt op meer dan 2,5 km vanaf het plangebied en vormt vanwege deze ruime afstand geen enkele belemmering voor het project.

4.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Echt-Susteren als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, buffering en afvoer

Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Aangezien het een planologisch nieuwe ontwikkeling betreft, zal de gehele verharding worden afgekoppeld. Het afvoerend verhard oppervlak bedraagt ongeveer 450 m2 (bebouwing én substantiële hoeveelheid erfverharding). Van deze verharding zal 100 m2 worden verwijderd en vervangen worden door een goed infiltrerende grindlaag. Hierdoor zal maximaal 350 m2 verharding resteren waarvoor infiltratie op eigen terrein dient te worden voorzien.

Grondwater

De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit tussen de 40-80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van ruim 24 meter boven NAP, net als de omliggende gronden.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied (straal van 800 meter) bevinden zich geen waterlopen.

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater.

Binnen het plangebied dient een afvoerend verhard oppervlak ten belope van 350 m2 te worden afgekoppeld.

De gronden bestaan uit vorstvaaggronden; lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt zicht op meer dan 140 cm en de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 160 cm.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening dient te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100.

Kwantiteitsberekening

Neerslag T=100   100 mm neerslag/m2  
Te verwerken   350 m2 x 0,1 m = 35 m3  


Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal binnen het plangebied een infiltratievoorziening worden gerealiseerd. Het hemelwater dat op de bestrating (klinkers) neerslaat, zal afvloeien in de richting van het deel van het erf dat met grind wordt verhard. Hier kan het hemelwater in de bodem trekken. De bebouwing met een bebouwd oppervlak van 175 m2 zal worden afgekoppeld en dit hemelwater zal geleid worden naar een wadi-achtige voorziening op het voorerf welke een oppervlakte zal krijgen van circa 30 m2 en een gemiddelde diepte van 50 cm. Op onderstaande afbeelding is deze wadi opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0015.jpg"

Figuur: hemelwaterinfiltratievoorziening

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Echt-Susteren streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

4.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

4.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop) bevindt zich op een afstand van 800 m vanaf het plangebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied is allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.

Tevens is op basis van het Aerius-rekenprogramma de depositie op Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop berekend; ook hieruit blijkt dat de depositie niet hoger is dan hoger dan 0,00 mol/ha/j.

De Aeriusberekening is als bijlage aan de plantoelichting toegevoegd.

4.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Plangebied deel A is op dit moment reeds bebouwd, welke bouwmassa middels onderhavig bestemmingsplan wordt gelegaliseerd. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.

Gelet op het feit dat er als gevolg van een legalisatie geen sprake meer is van een potentiële verstoring van ecologische waarden heeft het uitvoeren van een ecologisch onderzoek in dit stadium geen meerwaarde.

Ter plaatse van plangebied deel B is geen enkele sprake van een verstoring van ecologische waarden, op welke wijze dan ook.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


De gemeente Echt-Susteren heeft een archeologische (verwachtings)waardenkaart vastgesteld voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend.

Op basis van de archeologische (verwachtings)waardenkaart geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, zoals op onderstaande uitsnede is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0016.jpg"

Figuur: uitsnede uit archeologische (verwachtings)waardenkaart

Het onderzoekskader dat door de gemeente Echt-Susteren is opgesteld toont aan dat in dergelijke gebieden vanuit het aspect archeologie geen restricties zijn verbonden aan bodemingrepen welke een omvang hebben van minder dan 500 m2 , zodat geconcludeerd kan worden dat voor de locatie aan de Diergaarderbosweg 4 geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0017.jpg"

Figuur: kwantitatieve normen archeologisch onderzoek

Voor de locatie Maasheuvel 31-35 geldt dat hier überhaupt geen fysieke ontwikkeling plaatsvindt, waardoor er geen sprake kan zijn van een verstoring. Voor deze locatie is het aspect cultuurhistorie echter wél van belang.


Cultuurhistorische waarden van een gebied worden bepaald door de aanwezigheid van historisch bouwkunst (rijks - en/of gemeentelijke monumenten), historische stedenbouw (historische ruimtelijke structuren), oude of jonge cultuurlandschappen, archeologische vindplaatsen en/of archeologische verwachtingswaarden.

Op 22 september 2016 is het bestemmingsplan Cultuurhistorie Echt-Susteren opgesteld. Om de historisch waardevolle panden (beeldbepalende panden) te beschermen is een regeling in dit bestemmingsplan opgenomen.

Bij de inventarisatie van beeldbepalende panden speelden naast een algemene architectuur- en bouwhistorische invalshoek (afwezigheid van spouw, intactheid van het object) vooral de cultuurhistorische betekenis (lokale sociaal-maatschappelijke betekenis van het pand en zijn bewoners) en de kenmerkendheid voor het lokale gebouwde erfgoed (zoals de poorten in Nieuwstadt) een rol. De inventarisatie besloeg de periode tot en met 1940 en voor de kern Echt de periode tot en met 1950. Deze database is aangevuld met de inventarisatie van kerkgebouwen van na 1940 in Limburg.

In het kader van de waardering werden op meerdere criteria scores toegekend, te weten zichtbaarheid vanaf de weg, relatie met historische gebeurtenis, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, samenhang/context en representativiteit. Kwam een totaalscore boven de 80 uit, dan wordt het pand van gemeentelijk belang geacht. Op de verbeelding zijn deze panden aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek' binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Het pand Maasheuvel 31, oorspronkelijk gerealiseerd in 1880 als boerderij, heeft deze waardering 'karakteristiek' gekregen.

Omdat op deze locatie geen sloop, bouw of verbouw plaatsvindt, worden de cultuurhistorische waarden niet aangetast.

In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden één op één doorvertaald cq overgenomen.

4.8 Verkeer en parkeren

4.8.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten op de Diergaarderbosweg. De Diergaarderbosweg, welke over gaat in de Hakbosserveldweg, zijn beiden (deels onverharde) wegen waar een verbod voor gemotoriseerd verkeer geldt. De Diergaarderbosweg wordt gebruikt voor de twee bestaande woningen welke hieraan zijn gesitueerd en straks ook door de bewoners van de planologisch nieuwe seniorenwoning. Deze weg sluit aan op de Vlaskuilseweg waar de maximaal toegestane snelheid a 30 km/uur bedraagt. De Waldfeuchterbaan (weg met fietsstroken aan beide zijden) kent een maximum snelheid van 60 km/uur en leidt het verkeer naar de provinciale wegen, die de grotere ontsluiting vormt naar het omliggende gebied.

Op een afstand van bijna 800 meter ten zuiden van het plangebied bevinden zich aan de Waldfeuchterbaan bushaltes (Lijn 792) welke de kernen Maria-Hoop en Echt met elkaar verbinden.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

4.8.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van het gemeentelijke parkeerbeleid dat ook is gekoppeld aan de planregels, bedraagt voor grondgebonden, vrijstaande koopwoningen in het weinig stedelijke deel van het buitengebied minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen op eigen terrein. De inpandige parkeerruimte wordt niet meegerekend.

Gelet op de beperkte omvang van de seniorenwoning is het verplichten tot de aanleg van meer dan 2 parkeerplaatsen op eigen terrein niet proportioneel, nu de woning door niet meer dan 2 personen bewoond kan worden. Om die reden kan van de parkeernorm van 2,8 worden afgeweken.

Op onderstaande afbeelding is de beschikbare ruimte weergegeven voor het parkeren van voertuigen. Omdat het 'achter elkaar parkeren' beschouwd wordt als één parkeerplaats, is een extra parkeerplaats ingetekend, om aan te tonen dat hiervoor in ieder geval voldoende ruimte beschikbaar is. De parkeerplaatsen zullen in ieder geval een maat hebben van 2,5 x 5 m (per plaats). Hiermee wordt voldaan aan de in casu redelijke parkeernorm.

Echter, er blijft fysieke ruimte over om op de opricht langs de woning een derde apart toegankelijke parkeerplek in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1711.BP20210403-VG01_0018.jpg"

Figuur: parkeerplaatsen Diergaarderbosweg 4

4.9 Duurzaamheid

Bij de realisatie van de woning zijn duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater, afkoppelen van hemelwater, gebruik van zonne-energie ten behoeve van elektriciteit en warm water, gasloos bouwen en gebruik van aardwarmte en warmte-terugwin-installaties zijn duurzaamheidsmaatregelen welke in de aanvraag om de omgevingsvergunning aandacht zullen krijgen. Op welke manier deze duurzaamheidsmaatregelen in de aanvraag verwerkt gaan worden, is op voorhand nog niet uitgekristalliseerd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden aan de Diergaarderbosweg 4 te Maria Hoop zijn in eigendom van de initiatiefnemer; ten aanzien van de gronden aan de Maasheuvel 31-35 te Roosteren heeft initiatiefnemer een overeenkomst gesloten met desbetreffende grondeigenaar.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Echt-Susteren en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Echt-Susteren komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot herziening van het bestemmingsplan heeft met ingang van 19 maart 2021 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

6.2 Toelichting op de verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

6.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Wonen (Artikel 3)

In artikel 3 is de hoofdbestemming opgenomen: ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een ruime woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie 1 en 3 (Artikel 4 en 5)

In artikel 4 en 5 worden de, mogelijk, in de bodem aanwezige cultuurhistorische of archeologische waarden beschermd en worden regels gesteld ingeval er omvangrijke grondroeringen zijn voorzien.

Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 6)

In artikel 6 worden de aanwezige cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden beschermd.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.