Plan: | Centrum Zevenbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.CentrumZevenbergen-BP40 |
De gemeente Moerdijk actualiseert momenteel een groot aantal verouderde bestemmingsplannen in haar gemeente. Naast de actualiseringsplicht welke voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, dienen bestemmingsplannen vanaf 1 januari 2010 ook digitaal raadpleegbaar te zijn.
Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen.
Het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft, rekening houdend met de nieuwe wet- en regelgeving en het gemeentelijke beleid.
Het plangebied betreft het centrum van Zevenbergen en wordt hoofdzakelijk begrensd door het geldende bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. De begrenzing van het bestemmingsplan wordt afgestemd op het geldend bestemmingsplan Centrum Zevenbergen met de volgende aanpassingen:
Het te ontwikkelen bestemmingsplan Centrum Zevenbergen wordt deels begrensd door de spoorlijn Roosendaal-Moerdijk. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen is deze spoorlijn opgenomen in het Basisnet. Dit betekent dat er afstanden gelden waarbinnen een nieuw bestemmingsplan geen kwetsbare objecten, zoals woningen, mag toestaan.
Het Basisnet is op 1 april 2015 van kracht geworden. De bijbehorende saneringsregeling is echter nog niet volledig uitgewerkt. Zo zijn de financiële consequenties nog onduidelijk zodat ook de financiële basis voor een nieuw ruimtelijk besluit onduidelijk is.
De gemeente Moerdijk heeft daarom besloten om het, op de onderstaande kaart aangegeven gebied, niet in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Hiervoor komt een nieuw ruimtelijk besluit zodra de impact van de saneringsregeling voldoende duidelijk is.
De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.
Plangrens bestemmingsplan
Voor Centrum Zevenbergen gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Goedgekeurd |
Centrum Zevenbergen | 17 december 2003 | 13 juli 2004 |
Centrum Zevenbergen, 1e herziening | 8 oktober 2009 | |
Marklandcollege, Zevenbergen | 24 oktober 2013 | |
Stationsstraat | 6 juni 2013 | |
11 aanleunwoningen De Westhoek | 8 november 2012 | |
Stoofstraat | 26 september 2013 | |
Lage Wipstraat en Langenoordstraat | 7 februari 2013 |
Het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft. Zoals gezegd is de nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening in acht genomen en tevens is uitgegaan van het gemeentelijke beleid.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, plangebied en planvorm van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Een beschrijving van het plangebied, de functionele aspecten en de gebiedsvisie staan centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een uiteenzetting van de juridische regeling gevolgd door een beschrijving van de realiserings- en uitvoeringsaspecten in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, de handhavingsaspecten en wordt verslag gedaan van het gevoerde vooroverleg.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) die samen met de structuurvisie in procedure is gebracht. Hiermee worden de belangen geborgd.
In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.
De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen in dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 in werking getreden. In het huidige Barro zijn opgenomen:
Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:
Daarnaast is de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Barro. Deze is alleen van belang indien stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.
Conclusie
Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan vormt het Barro geen belemmering.
Beleidskader
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:
Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het geldende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:
In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen in dit plan. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Beleidskader
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
Algemeen
In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal (voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval inhoudt dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)).
Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld.
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Stedelijke ontwikkeling
Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Centrum Zevenbergen heeft in de verordening ruimte in hoofdzaak de status van 'kern in landelijk gebied'. Dit is één van de aanduidingen binnen de beleidscategorie 'bestaande stedelijk gebieden'.
Verordening Ruimte 2014 (themakaart stedelijke ontwikkeling)
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien in dit bestemmingsplan (toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven). Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de verordening.
De Structuurvisie Moerdijk 2030 is op 9 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk. In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart.
Uitsnede structuurvisie
De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf.
De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Centrum Zevenbergen zijn:
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk.
Maatschappij
Wonen is een basisbehoefte. Het streven van de gemeente is: iedere woning levensloopbestendig, duurzaam en veilig. Door vergrijzing neemt het aantal ouderen toe en door veranderingen in de zorg zullen mensen langer thuis blijven wonen. Het is van belang om de bestaande woningvoorraad hierop aan te passen.
Speerpunten:
Woningbouwcapaciteit
Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends. Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Deze extra woningen vloeien voort uit de compensatieregeling voor huisvesting werknemers industrieterrein Moerdijk en de bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk (MoerdijkMeerMogelijk). Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 2250 woningen voor de periode tot 2025.
Economisch klimaat
Doel: Voldoende passende ruimte om te ondernemen
De gemeente zorgt voor voldoende passende ruimte om te ondernemen, voor bedrijven in de agrarische sector, de industrie, handel, bouw, transport & logistiek en dienstverlening. Daarbij wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Een bedrijf moet passen in de omgeving, waarbij oog is voor de effecten van en op omliggende functies. Het voorkomen van overlast op het gebied van milieu, geur en geluid etc., het zorgen voor een veilige werkomgeving en een goede, veilige bereikbaarheid (goederen en personen) maken hier deel van uit. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij op orde. Ruimtelijk kader is de Structuurvisie Gemeente Moerdijk 2030.
Leefomgeving
De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030.
Op 27 mei 2004 heeft de gemeenteraad besloten tot het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid in de verschillende bestemmingsplannen ten behoeve van het bieden van een huisvestingsvorm in aan- en uitbouwen en bijgebouwen van een woning, voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat om mantelzorg aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, zonder leeftijdsgrens. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan sociale woonwensen, kan langer zelfstandig worden gewoond en het voorkomt isolement en vereenzaming.
Het gebruik van een aan- of uitbouw en bijgebouw komt voor het verlenen van mantelzorg te vervallen zodra de noodzaak daartoe door verhuizing of overlijden niet meer aanwezig is.
Het lokaal vestigingsbeleid (2009) is gericht op de sectoren industrie, bouwnijverheid, groothandel, transport & logistiek en zakelijke dienstverlening. Het betreft vestigingsbeleid exclusief het Zeehaven- en Industrieterrein en het toekomstige LPM, die beiden een bovenregionale functie hebben. De ambitie van de gemeente Moerdijk is het streven naar een gezonde economische ontwikkeling, waarbij werkgelegenheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand gaan. Het vestigingsbeleid heeft als bouwsteen gediend voor de op te stellen ruimtelijke structuurvisie. Het dient tevens als handvat voor het prioriteren van gemeentelijke projecten en als input voor het maken van regionale afspraken op het gebied van bedrijventerreinen. Aanbod en vraag worden periodiek gemonitord.
In het lokaal vestigingsbeleid is er destijds voor gekozen om de huidige concentratie van bedrijvigheid in Zevenbergen en Dintelmond te behouden, waarbij nieuwvestiging van bedrijven gefaciliteerd wordt op de nieuwe ontwikkellocatie(s) bij Zevenbergen. De bestaande lokale bedrijventerreinen mogen beperkt uitgebreid worden, zolang andere functies in de directe omgeving hier geen hinder van ondervinden en zolang landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast. De locatie Stationsgebied Lage Zwaluwe heeft in het lokaal vestigingsbeleid een speciale status gekregen voor de ontwikkeling van een specialistisch werkmilieu.
In aanpassing hierop heeft de raad (in september 2014) ten aanzien van lokale bedrijventerreinen gekozen voor een concentratie van de nieuwe ruimte voor lokale bedrijvigheid en daarbij te kiezen voor Zevenbergen als hoofdkern voor het oostelijk gedeelte van de gemeente en Fijnaart als subkern in het westelijke gedeelte. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de Structuurvisie Moerdijk 2030.
Op 20 oktober 2008 is de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten gemeente Moerdijk vastgesteld. In het beleid is een regeling opgenomen voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers bij de agrarische bedrijven. In het buitengebied worden geen mogelijkheden geboden voor structurele huisvesting voor tijdelijke werknemers. Binnen de kernen in de gemeente wordt structurele huisvesting in specifieke gevallen wel mogelijk geacht. Er dient een beroep gedaan te worden op structurele huisvesting, indien:
Met betrekking tot het begrip ‘huishouden’ in relatie tot huisvesting van arbeidsmigranten heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan (200603867/1). De huisvesting van arbeidsmigranten staat bezien deze uitspraak op gespannen voet met de functie wonen, zoals gesteld in het bestemmingsplan. Het is dan ook niet mogelijk om binnen de bestemming wonen logies te verschaffen ten bate van structurele huisvesting. Structurele huisvesting binnen een pand in de kernen wordt dan ook gezien als een logiesfunctie in de zin van het bestemmingsplan. Daar waar de geldende bestemmingsplannen vestiging van een logiesgebouw mogelijk maken, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden welke het bestemmingsplan biedt ten bate van de structurele huisvesting. Wanneer een verzoek wordt gedaan voor een nieuwe locatie welke binnen het bestemmingsplan nog niet de mogelijkheid heeft voor vestiging van een logiesgebouw, wordt het verzoek voor medewerking aan de ontwikkeling door de gemeente in behandeling genomen. Hierbij wordt getoetst aan het beleidskader en wordt in ieder geval gelet op de volgende aspecten:
Wanneer de ontwikkeling positief wordt beoordeeld, kan medewerking worden verleend door een herziening van het bestemmingsplan.
Het beleid planologisch strijdig gebruik richt zich op de toepassing van de bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor afwijkingen zoals opgenomen in bestemmingsplannen (zogenoemde binnenplanse afwijkingen) op grond van artikel 3.6 lid 1 sub c Wro gelden primair de afwijkingscriteria zoals opgenomen in het desbetreffende bestemmingsplan. Dit beleid geldt voor binnenplanse afwijkingen slechts voor zover de criteria in het bestemmingsplan hiervoor aanknopingspunten bieden. Dit geldt met name voor de uitleg en toepassing van in het bestemmingsplan opgenomen kwalitatieve criteria.
Dit beleid is rechtstreeks doorvertaald in de regels van dit bestemmingplan.
Voor het gemeentelijk grondgebied van Moerdijk is een Parkeerbeleidsplan opgesteld. Doel van dit beleidsplan is een beleidsplan op hoofdlijnen, inclusief globaal maatregelenpakket en acties voor de komende (vier) jaren.
De gemeente Moerdijk maakt gebruik van haar eigen parkeernormen die zijn gebaseerd op de algemene kencijfers van het CROW. Daarbij is het beleidsuitgangspunt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein (binnen plangrenzen) worden gerealiseerd en dat deze om dubbelgebruik te stimuleren zoveel mogelijk openbaar toegankelijk zijn voor openbaar gebruik (zeker ten aanzien van bezoekersparkeren).
Het bestemmingsplan heeft voornamelijk een beheersfunctie. In de strategische visie en de structuurvisie worden enkele doelstellingen en verbeteringen voorgesteld. Er wordt geen actieve invulling gegeven aan deze opgaven voor Centrum Zevenbergen, maar er wordt wel ingezet op het concentreren van de centrumfuncties (compact centrum), zie paragraaf 3.3.2.
Overige doelstellingen kunnen veelal plaatsvinden binnen de kaders van dit conserverend bestemmingsplan.
Ontstaansgeschiedenis
Zevenbergen wordt in 1125 genoemd en kreeg in 1238 als gevolg van verleende stadsrechten muren en poorten. Een onderdeel van de omwalling, de Lobbekenstoren was in elk geval in de 18e eeuw nog aanwezig.
De stad is een zuiver voorbeeld van een 'bastidestadje' nabij een kasteel. De voor dit stadstype kenmerkende rechthoekige plattegrond is herkenbaar in de parallel aan de, thans gedempte maar rond 1530 gegraven, haven lopende straten als Langenoordstraat en Molenstraat. Aan de zuidzijde van de haven is een rechthoekig marktplein uitgespaard waaraan ook de middeleeuwse kerk ligt.
De omwalling werd met het kasteel na een langdurig beleg onder Philips van Bourgondië in 1427 gesloopt. Pas rond 1550 is dit kasteel herbouwd op een terrein ten westen van de Stationsstraat. Het verdween definitief in 1728. Van de omwalling resteert geen zichtbaar spoor, met uitzondering van de oude Lobbekenstoren nabij de Lobbekenstorenstraat.
In de bodem van het terrein tussen de Rooms Katholieke kerk, de percelen aan de Stationsstraat, de Markt en het speelterrein van de Neerhofschool, zijn bebouwingsresten aangetroffen. In de bodem van het terrein tussen de Neerhofstraat, het accountantskantoor aan de Pastoor van Kessellaan en de nieuwbouw van verzorgingstehuis Sancta Maria zijn middeleeuwse vondsten gedaan.
Zevenbergen was een belangrijke overslaghaven voor in de omgeving gewonnen turf en zout. Na de Elisabethsvloed van 1421 bleef zij op een eiland achter binnen het overstroomde gebied. Door latere bedijking herstelde de oude situatie zich vanaf de 16e eeuw.
Eind 15e eeuw verzandde de verbinding over water, waardoor de economische positie van de stad sterk achteruit ging. Het graven van een nieuwe haven in 1530 en het verbeteren van de Roode Vaart konden de achteruitgang niet tegenhouden. De stad had toen nog hoofdzakelijk een functie voor het agrarische achterland. Het verkeer naar Antwerpen bleef van betekenis tot het begin van de 19e eeuw.
De stad hoorde als Hollands gebied aanvankelijk tot het land van Strijen, kwam in 1649 in het bezit van het Huis van Oranje en bleef dat tot 1794. In 1815 werd het een zelfstandige gemeente binnen de provincie Noord-Brabant.
In de 18e en 19e eeuw was meekrap één van de belangrijkste handelsproducten. In 1851 stonden er vier meestoven, drie brouwerijen, twee grutterijen, twee looierijen, twee windkorenmolens en een rosmolen. Vanaf het midden van de 19e eeuw ging de teelt en verwerking van meekrap achteruit. Alleen de naam Stoofstraat herinnert hier nog aan. De suikerindustrie kwam op, waarvan Zevenbergen een belangrijk centrum was. In 1846 werd er de eerste fabriek gevestigd. In 1915 kwam de eerste coöperatieve fabriek tot stand.
Sinds 1988 is de enige overgebleven fabriek gesloten. Het buiten het centrum gelegen markante gebouw met twee schoorstenen bepaalt nog steeds het silhouet van de kom.
AI in de loop van de 19e eeuw vond op beperkte schaal uitbreiding plaats langs de Stationsstraat. Ten oosten van de kern werd in 1923 het uit 1915 daterende Julianaplantsoen bebouwd.
In 1940 ontstond ernstige oorlogsschade, die in 1942 hersteld werd. In 1944 werd nogmaals een groot deel van de kom verwoest. Vooral het oostelijk deel van de haven en de omgeving van de Markt werden zwaar geschonden. De vervangende nieuwbouw vond plaats in traditionele wederopbouwtrant, waardoor althans de visuele eenheid van het stadsbeeld is gebleven. De demping van de haven in 1970 betekent een ingrijpende verandering van het stadsbeeld.
Ruimtelijke structuur
Ondanks de demping van de Roode Vaart vormt deze historische lijn (haventracé) nog steeds de centrale drager van het centrum. Het Haveneind vormt één van de hoofdtoegangen van de binnenstad en heeft een pleinachtige opbouw omsloten door bebouwing. De directe relatie tussen de binnenstad en de Roode Vaart is echter verdwenen.
Het westelijk deel van de Noord- en Zuidhaven heeft - in aansluiting op het Haveneind - de functie van parkeerterrein. Het gedeelte van de haven tussen de Nieuwe Kerkstraat en de Markt vormt een hoogwaardig verblijfsgebied.
Ter hoogte van de Markt bevindt zich een rond gebouw, waarin een restaurant/café is gevestigd. Het gebouw heeft naar het westelijk deel van de Noord- en Zuid haven een open uitstraling: aan de zuid- en oostkant een gesloten karakter.
De Markt is één van de meest fraaie ruimten in de binnenstad. Bij de overgang naar de Molenstraat bevindt zich een open parkeerterrein, dat aan de randen beplant is.
De historische kern is verder herkenbaar door de straten evenwijdig aan het haventracé en de oude bebouwing. Deze bestaat vooral uit individueel herkenbare panden, die tezamen gesloten straatwanden vormen. Met betrekking tot de ruimtelijke structuur wordt het volgende opgemerkt:
Functionele structuur
Met betrekking tot de functionele opbouw wordt het volgende geconstateerd:
Groen en Water
Het plangebied heeft een overwegend stenig karakter. Aan de zuidkant van het centrum (Doelstraat, Markt en Julianaplantsoen) neemt het groen een markante positie binnen het straatbeeld in. De boom beplanting aan de Pastoor van Kessellaan is beeldbepalend en draagt in hoge mate bij aan de belevingswaarde. Voor de overige straten wordt het groen veelal door straatbomen bepaald.
Naast de groenvoorzieningen zijn er langs de randen van het plangebied enkele watergangen aanwezig:
Het Zwanengat ligt langs de zuidelijke plangrens.
Centrum Zevenbergen wordt omsloten door wegen:
De ontsluitende route voor Centrum Zevenbergen wordt gevormd door de Prins Hendrikstraat, Stationslaan, Pastoor van Kessellaan, Sint Jorisstraat en Kristallaan. Dit waarborgt enerzijds de overwegende verblijfsfunctie van het centrum door het weren van doorgaand verkeer en anderzijds een goede bereikbaarheid van het centrum. Het doorgaande verkeer wordt tevens geweerd door het ontbreken van een doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer over de Noord- en Zuidhaven en de vele éénrichtingsstraten.
Voor het langzame verkeer loopt er onder meer een route vanaf de Markt langs het verzorgings· en verpleegtehuis Sancta Maria naar het tennispark De Lobbelaer.
Voor het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen geldt het algemene uitgangspunt dat het een consoliderend karakter heeft waarbij bestaande functies positief worden bestemd.
De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit centrumgebied met aan de randen voornamelijk woningen en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur, concentratie van centrumfuncties en het behoud van het woon- en leefklimaat.
Behoud van de ruimtelijke structuur
De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt. Het beleid van de gemeente is verder gericht op behoud en versterking van groen- en waterstructuren. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.
Concentratie van centrumfuncties
De gemeente is al geruime tijd bezig met diverse projecten om de kwaliteit van het centrum van Zevenbergen te verhogen. Een onderdeel daarvan is het bepalen van de gewenste centrumstructuur. In het Masterplan Centrum Zevenbergen (2011) heeft de gemeenteraad gekozen voor een zogenaamde compacte winkelstructuur.
In het gebied van die compacte winkelstructuur heeft in het geldende bestemmingsplan een deel van de bebouwing de bestemming gemengd gebied. Het grootste verschil met de bestemming kernwinkelgebied (centrum) is dat functies verminderd uitwisselbaar zijn. Dit past vanzelfsprekend niet in de ontwikkelingsrichting die bestuurlijk is vastgelegd. Dit deel van het centrum heeft daarom de bestemming centrum gekregen, waardoor de gewenste ontwikkelingsrichtingen mogelijk zijn.
Handhaving van het woon- en leefklimaat
In het plangebied is wonen een belangrijke functie. Uitbreiding van de woonfunctie zou beperkt plaats kunnen vinden op enkele inbreidingslocaties, mits dit niet ten koste gaat van de aanwezige centrumfuncties. Mogelijke inbreidingslocaties voor woningbouw in de kern dienen dan ook zorgvuldig te worden benut.
Centrumfuncties
Voor het centrum is een flexibele centrumbestemming opgenomen. Deze bestemming is erop gericht de functies in de centrale winkelgebieden/-straten te regelen. Binnen deze bestemming is een mix van functies mogelijk waarbinnen detailhandel, horeca categorie 1a en b, kantoren, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening passend is. Functies zijn onderling uitwisselbaar, met uitzondering van gevoelige functies, zoals horeca van zwaardere categorieën. Deze zijn alleen toegestaan daar waar aangeduid.
Wonen is zowel op de begane grond als de verdieping toegestaan, waarbij het bestaande aantal leidend is.
De aanloopstraten zijn onder de bestemming Gemengd - 1 gebracht. Dienstverlening, kantoren, kleinschalige en maatschappelijke voorzieningen zijn uitwisselbaar. Detailhandel en horeca zijn aangeduid en niet uitwisselbaar gelet op het streven van een compact centrumgebied.
Buiten de winkel- en centrumgebieden en de bedrijventerreinen, is het streven erop gericht om functies die hinder veroorzaken voor de woonfunctie, zoveel mogelijk te beperken. Voor solitaire panden, die in uiterlijk en vormgeving als woonpand zijn te beschouwen (dus geen fabriekshallen of supermarktpanden) en die geldend bestemd zijn als bedrijf of winkel (met daaraan verbonden een woonfunctie), is de bestemming gewijzigd naar Wonen. Wel behoud een dergelijk - in gebruik zijnd - pand een aanduiding ten behoeve van het geldende bestemde gebruik. Voor horecagelegenheden is gelet op de ruimtelijke uitstraling een bestemming Horeca opgenomen.
Wonen
Er zijn enkele initiatieven bij de gemeente bekend voor nieuwe stedelijke functies. De gemeente staat positief ten opzichte van noodzakelijke en of gewenste stedelijke functies die een passende bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de woonomgeving. Wanneer er een verzoek wordt ingediend tot het realiseren van een functie zal dit beoordeeld worden. Gewenste initiatieven zullen een zelfstandige procedure doorlopen.
Binnen de bestemming Wonen zijn wel ondergeschikt aan de woonfunctie aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven mogelijk gemaakt. Hierdoor zijn veel (bedrijfs- en beroepsmatige) activiteiten rechtstreeks mogelijk.
Snippergroen
In de planperiode van het geldende bestemmingsplan zijn door de gemeente diverse stukjes 'snippergroen' verkocht of verhuurd aan bewoners voor het gebruik als 'tuin'. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als volgt bestemd in dit nieuwe bestemmingsplan. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als 'Tuin' bestemd en de verhuurde gronden zijn als 'Groen' of 'Verkeer-Verblijfsgebied' bestemd.
Inzichtelijk is gemaakt waar ten opzichte van de geïnventariseerde situatie strijdigheden en/of bijzonderheden ten opzichte het geldende bestemmingsplan zijn geconstateerd. Deze situaties zijn conform het geldende bestemmingsplan en de vergunde situatie overgenomen. Indien er sprake is van strijdig gebruik, dan is de planologisch gewenste situatie bestemd.
In Centrum Zevenbergen hebben in de periode 2003 tot 2014 enkele ontwikkelingen plaatsgevonden. In de onderstaande tabel is een overzicht hiervan opgenomen.
Adres | Soort bouwwerk/ bestemming | Procedure | |
Markt 12 | 2 appartementen | Binnenplanse ontheffing | |
Markt 13 | veranderen functie in café | 2.12 lid 1 sub 2 Wabo in afwijking 2.5 beleid planologisch strijdig gebruik |
|
Koningin Wilhelminastraat 2-4 | Bouwen van 6 appartementen | 19.2 WRO | |
Langenoordstraat 130a t/m 130d - Lage Wipstraat 101a t/m 101c | 7 appartementen met parkeerkelder | 19.2 WRO | |
Zuidhaven 121, 121a, 121b | veranderen van 1 winkel naar 3 winkelruimtes | Art. 4 lid 9 bijlage II Bor | |
Zuidhaven 173 | veranderen winkelpui | 19.2 WRO | |
Noordhaven 152/152a | veranderen winkelruimte | 3.23 Wro | |
Lage Wipstraat 96a t/m 96g en 98-98a t/m 98e en Korte Wipstraat 2 t/m 6 | 15 WRO |
Deze ontwikkelingen zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is de nieuwe systematiek aangehouden zoals opgenomen in het Handboek Moerdijk (februari 2014) en wordt invulling gegeven aan de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) die tevens is vertaald in het Handboek. Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter, dat wil zeggen dat het plan hoofdzakelijk alle bestaande functies in kaart brengt en/of dat alleen de mogelijkheden/ functies uit het hiervoor geldende bestemmingsplan zijn overgenomen.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en verbeelding en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'bedrijfswoning' en 'horeca van categorie 1'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.
Deze bestemming is gebruikt voor de verspreid liggende bedrijven in het plangebied. De toegestane bedrijfscategorie bedraagt ten hoogste bedrijven uit categorie 2.
Nutsvoorzieningen zijn specifiek aangeduid door middel van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De eisen ten aanzien van de maatvoering, zijn op de verbeelding weergegeven. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding gegeven aanduidingen. De eisen ten aanzien van de maatvoering van bedrijfswoningen staan in de regels vermeld.
Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen.
Deze bestemming is gebruikt voor het centrumgebied. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan. Op de begane grond zijn toegestaan de functies detailhandel, horeca categorie 1a en b, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening toegestaan. Wonen mag plaatsvinden op de verdiepingen, hier is tevens een beroep- en bedrijf aan huis onder voorwaarden mogelijk. Alleen daar waar aangeduid is horeca in een zwaardere categorie toegestaan.
Hiermee wordt recht gedaan aan de winkel- en verblijfsfunctie die dit gebied in hoofdzaak heeft. Wonen op de begane grond wordt hier dan ook niet toegestaan (tenzij planologisch al gegund en aanwezig).
Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 90% bedragen. De diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte.
Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen.
Middels afwijkingsbevoegdheden is het mogelijk om:
Artikel 5 Gemengd - 1 en Artikel 6 Gemengd - 2
Binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 zijn de gronden bestemd voor verschillende uitwisselbare functies. Deze bestemming is gebruikt bij gebieden met een gemengde opbouw.
In Gemengd - 1 zijn dienstverlening, kantoren, maatschappelijke en culturele voorzieningen bij recht toegestaan en overige functies zoals horeca en detailhandel waar aangeduid. Uitsluitend het bestaande wonen is toegestaan.
In Gemengd - 1 is de functie detailhandel slechts toegestaan op de bestaande locaties; indien deze functies eenmaal op de betreffende locatie is verdwenen en omgezet naar een andere functie, dan is het wederom terugomzetten naar detailhandel niet meer toegestaan (uitsterfconstructie).
Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 50% bedragen. De diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte.
Middels afwijkingsbevoegdheden is het mogelijk om:
De bestemming Gemengd - 2 is inhoudelijk gelijkluidend met de bepalingen uit het bestemmingsplan Stoofstraat,
De bestemming Groen is gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn echter niet toegestaan binnen de bestemming Groen.
Horecagelegenheden buiten het centrumgebied zijn voorzien van de bestemming Horeca. Horeca in categorie 1(a t/m c) is toegestaan. Voor de locatie van de Borgh is een aanduiding 'Horeca van categorie 3' en 'wonen' opgenomen gelet op de specifieke functies.
Gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd.
Solitaire kantoorgebouwen zijn voorzien van de bestemming kantoor. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De eisen ten aanzien van de maatvoering zijn op de verbeelding weergegeven.
Deze bestemming is gelegd op gronden voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen.
Zorgwonen is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'. Kerken en andere religieuze instellingen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'religie'. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erven en terreinen.
Bestaande dienstwoningen zijn verbaal opgenomen in de planregels.
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.
Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.
De sportvoorzieningen zijn bestemd als sport. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.
Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.
De voortuinen behorende bij de woningen zijn bestemd als tuin. Hier mogen ook parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. In de bestemming tuin mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gerealiseerd met uitzondering van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw.
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Ook zijn binnen deze bestemming terrassen mogelijk. De terrassen moeten voldoen aan de 'Beleidsregels terrassen gemeente Moerdijk' zoals door de gemeenteraad van Moerdijk op 27 juli 2010 zijn vastgesteld als uitwerking van de APV. Verder zijn binnen deze bestemming ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan.
Deze bestemming geldt voor de hoofdwatergang aan de zuidzijde van het plangebied.
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de geldende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de hoogte vastgelegd. Deze hoogte is afgestemd op de rechten uit de geldende bestemmingsplannen. Het kan hierbij zowel gaan om een goothoogte als een bouwhoogte.
Bij de grootte van de bouwvlakken is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde en rijenwoningen. De bouwvlakken bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen bedragen in principe 15 m bij 15 m. Als uitzondering hierop geldt, dat de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen. In sommige gevallen kan het dus voorkomen dat de afmetingen bij bouwvlakken van vrijstaande woningen afwijken van de bovengenoemde vuistregel. De diepte van bouwvlakken bij twee-aaneengebouwde en rijenwoningen bedraagt 10 m. In afwijking van deze vuistregel geldt dat het bouwvlak 12 m bedraagt, indien het desbetreffende perceel dieper is dan 25 m.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij wordt aangesloten bij de Moerdijkse standaard. Dit betekent dat maximaal 50% van het erf bebouwd mag worden met een maximum van 90 m².
Aan-huis-verbonden beroepen
Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn binnen de bestemming gebruiksregels opgenomen. Daarnaast zijn enkele voorzieningen zoals kantoren en detailhandel ter plaatse van de aanduidingen toegestaan.
Aanvullend zijn bestaande activiteiten zoals dienstverlening, bedrijf en kantoor toegestaan daar waar aangeduid. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om deze aanduidingen te kunnen verwijderen bij duurzame beëindiging van de betreffende functie.
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante afvalwatertransportleiding de bestemming Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 3, Artikel 19 Waarde - Archeologie 4 Artikel 20 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 21 Waarde - Archeologie 7
De gemeente heeft op 18 december 2014 voor het gehele grondgebied een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op basis van deze kaart zijn de archeologische bestemmingen opgesteld. Dit heeft geresulteerd in de volgende archeologische bestemmingen:
archeologische waarden worden beschermd door beperkingen te stellen aan bouwmogelijkheden op basis van de onderliggende bestemmingen. Hoe hoger de te verwachten archeologische waarden, hoe groter de beperkingen. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied.
Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Waterschap Brabantse Delta van toepassing is.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het Waterschap.
In het hoofdstuk algemene regels zijn regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden.
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 24 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Artikel 25 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een regeling opgenomen voor het gebruik dat als strijdig moet worden gezien.
Artikel 26 Algemene aanduidingsregels
Een gedeelte van het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Het betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen.
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.
Artikel 28 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
De wettelijke verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven.
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering (2009)" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
Tabel: richtafstanden volgens 'Bedrijven en milieuzonering 2009'
De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand.
Uitgangspunten milieucategorisering
Gezien de overwegend met woningen en centrumfuncties ingerichte kern met een aantal voorzieningen en slechts enkele bedrijfslocaties wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In het plangebied zijn uitsluitend bedrijven gevestigd in categorie 2. Op de verbeelding is opgenomen dat hier tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan, dit overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieucategorieën, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Zodoende wordt de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten via de planregels vastgelegd. Binnen het plangebied zijn de geldende mogelijkheden behouden. In de bestemming Centrum is in aanvulling daarop bij recht horeca categorie 1a en b toegestaan. Dit betreft 'lichte' horeca zoals een broodjeszaak of cafetaria en 'overige lichte' horeca zoals hotel-restaurant en bed & breakfast.
De horeca-activiteiten binnen het plangebied zijn geïnventariseerd en gecategoriseerd aan de hand van de begripsbepaling in de planregels (zie bijlage Staat van Horeca-activiteiten). Een nadere toelichting is te vinden in bijlage 5.
Binnen het plangebied komen enkele horeca-activiteiten voor overeenkomstig de geldende regelingen. Deze activiteiten veroorzaken geen onaanvaardbare milieuhinder voor het plangebied. Door het vastleggen van de toelaatbare categorieën horeca-activiteiten wordt ook in de toekomst milieuhinder voorkomen.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan, hetgeen inhoud dat er geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de reeds bestaande planologische mogelijkheden in het plan zijn opgenomen. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Indien bij een eventuele ontwikkeling van een locatie grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit of de bodemkwaliteitskaart.
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en derhalve staat de bodem- en grondwaterkwaliteit het bestemmingsplan niet in de weg.
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is omschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Het bestemmingsplan betreft het conserverend bestemmen van de bestaande bebouwing en functie. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt draagt het plan (vanzelfsprekend) niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en is het niet noodzakelijk een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten.
In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig dat de gemeente verder kijkt dan alleen haar juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving blijkt dat er geen knelpunten aanwezig zijn. Het overgrote deel van het plangebied van ten aanzien van stikstof (NO2) is te classificeren als “redelijk” (20-25 ug/m3). Slechts een klein deel wordt geclassificeerd als “redelijk” (20-21 ug/m3). Ten aanzien van fijnstof (PM10) wordt deel van het plangebied geclassificeerd als “redelijk” (20-21 ug/m3) en een deel “vrij matig” (21-22 ug/m3)
Stikstofdioxide, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015)
Fijnstof, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015)
Uit de afbeeldingen blijkt dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijnstof voldoen aan de wettelijke niveaus van respectievelijk 40 en 31,3 ìg/m³. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en draagt derhalve niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In december 2009 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd en vervolgens in 2010 en 2012 herzien. De in 2012 herziene versie geldt op dit moment als uitgangspunt. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een risicorelevante rijks- en vaarweg. Risicoberekeningen voor deze transportassen zijn niet noodzakelijk.
Aan de rand van het plangebied ligt de spoorlijn Dordrecht - Roosendaal. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de zone direct langs het spoort moet er rekening worden gehouden met ruimtelijke beperkingen. De gemeente Moerdijk zal in een apart paraplubestemmingsplan een regeling ten aanzien van het aspect externe veiligheid opnemen. Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt in de nabijheid van het spoort, heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de externe veiligheid.
Buisleidingen
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding en of overige buisleiding als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Risicoberekeningen zijn derhalve niet noodzakelijk.
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van een tweetal Bevi-inrichtingen, te weten: Shell Nederland Chemie B.V. en Emplacement Moerdijk. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de externe veiligheid. Gelet op de ligging in het invloedsgebied, zal verdere invulling gegeven moeten worden aan de verantwoordingsplicht met betrekking tot het groepsrisico. Deze groepsrisicoverantwoording is toegevoegd als bijlage bij het ruimtelijk besluit, zie bijlage 1.
Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de externe veiligheid.
De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten, schakelkasten en elektrische gemalen zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd of algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn nutsvoorzieningen omgevingsvergunningvrij indien zij binnen bepaalde afmetingen vallen (bijlage 2 van het Bor, artikel 2 lid 18). Eén nutsvoorziening in het plangebied is groter dan deze afmeting en daarom specifiek aangeduid. Binnen het plangebied is een afvalwaterleiding gelegen. Ter bescherming van de leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool´ opgenomen.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de invloed van het wegverkeerslawaai op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan is (er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats), is de regeling van afdeling 2 van hoofdstuk VI (nieuwe situaties) Wet geluidhinder niet van toepassing. Lid 3 van artikel 76 Wet geluidhinder bepaalt immers: 'Indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden het eerste en tweede lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn'.
Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.
In het kader van geluidhinder zijn geen nadelige gevolgen te verwachten voor onderhavig plan.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve worden geen nieuwe ontwikkelingen uitgevoerd en is geen sprake van nadelige gevolgen voor de waterhuishoudkundige toestand. Daarnaast neemt het verhard oppervlak niet toe. In paragraaf 3.1 is de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied beschreven. Alle binnen het plangebied aanwezige waterlichamen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water'.
Wel kan op basis van het bestemmingsplan worden gebouwd overeenkomstig de reeds bestaande bouwmogelijkheden. Bij nieuwbouw dient er rekening mee te worden gehouden dat er geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen worden gebruikt, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Tevens is het belangrijk dat toename van verharding niet leidt tot een versnelde afvoer van het regenwater. De ontwikkeling dient 'hydrologisch neutraal' te zijn en een toename in verhard oppervlak moet worden gecompenseerd.
In het kader van de waterhuishouding zijn er geen nadelige gevolgen te verwachten voor de waterhuishoudkundige toestand. Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' is conserverend en derhalve neemt het verhard oppervlak niet toe.
Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater wordt in onderhavig plan bestemd als 'Water'.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieen en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren.
Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Ten derde moet voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regeling. Bevoegd gezag is het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I).
In het kader van de Flora- en faunawet is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Indien als gevolg van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening schade aan beschermde soorten wordt toegebracht, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Het is daarbij van belang om te weten tot welke beschermingscategorie de aanwezige soorten behoren. De beschermde soorten zijn ingedeeld in vier categorieën:
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een bouwplan waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan verleend dient te worden alvorens dit plan uitgevoerd kan worden, dient onderzoek verricht te worden naar het effect van de handeling. Welke soorten (dieren en planten) zijn aanwezig in het gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in algemene soorten, zeldzame soorten en zeer zeldzame cq. bedreigde soorten.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet aan de orde zijn. Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, waarin geen ruimtelijke veranderingen worden mogelijk gemaakt waarin een overtreding van de Flora- en faunawet aan de orde zijn, zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Gezien de relatief grote afstand en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden.
Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Daarnaast bevinden er zich vanuit de diverse beleidskaders geen natuurgebieden welke planologische bescherming behoeven.
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend.
Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
De gemeente heeft het cultuurhistorisch beleid, waaronder archeologie, verankerd in de Erfgoedverordening (vastgesteld 18 december 2014).
Archeologie
Op 18 december 2014 is de archeologische beleidskaart verankerd in de Erfgoedverordening van de gemeente. De archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt de mogelijke archeologische waarde van deze gebieden met voorliggend bestemmingsplan beschermd.
Archeologische beleidskaart
Cultuurhistorie
Cultuurhistoriekaart Moerdijk
CHW 2010 (provincie Noord-Brabant)
Het gebied heeft een redelijk hoge historische waarde. De oorspronkelijke structuren zijn gaaf bewaard gebleven. Dit geldt plaatselijk ook voor de bebouwingbeelden, bestaande uit een functioneel gemengde bebouwing, merendeels tweelaags woonhuizen met haaks op de straat staande nokrichting. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in paragraaf 3.1.
Het plangebied valt deels binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Deze molen betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841.
Verder liggen binnen het plangebied verschillende gebouwen die zijn aangeduid als 'overige bouwwerken' en een aantal rijksmonumenten. Binnen het plangebied 'Centrum Zevenbergen' liggen een viertal gemeentelijke monumenten. Deze zijn: gereformeerde kern – Noordhaven 2; Villa “Waterloo” – Prins Hendrikstraat 4; Voormalig Koetshuis – Prins Hendrikstraat 10; Rooms-Katholieke kerk H. Bartholomeus – Markt 19.
Monumenten worden beschermd via de Monumentenwet 1988. Om doublures met de Monumentenwet 1988 te voorkomen zijn er geen beschermende regelingen opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Archeologie
Voor Centrum Zevenbergen geldt hoofdzakelijk beleidsadviesgebied 3 (stadskernen). Voor de overige delen in het centrum geldt beleidsadviesgebied 5 (hoge verwachtingswaarde) en op enkele plaatsen beleidsadviesgebied 4 (dorpskernen). Deze archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming. Het gebied aangewezen als archeologisch monument ligt hoofdzakelijk buiten het plangebied.
Cultuurhistorie
Voor de molenbiotoop is een beschermende regeling opgenomen.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan kan worden gezien als een consoliderend plan. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Gelet op het conserverende karakter is het bestemmingsplan niet ter inzage gelegd.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De provincie en Rijkswaterstaat hebben geen opmerkingen op het bestemmingsplan. Het Waterschap geeft aan dat ze graag zien dat in de toelichting wordt beschreven dat het plangebied binnen (de zonering) van een waterking ligt. In paragraaf 4.3.1 onder het kopje Waterstaat - Waterkering is dit beschreven. De Regionale Brandweer heeft in het kader van de verantwoording groepsrisico advies uitgebracht, zie bijlage 2.
De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende omgevingsvergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende omgevingsvergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.