direct naar inhoud van Artikel 8 Centrum - 1
Plan: Oldemarkt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.OldemarktBP-VA01

Artikel 8 Centrum - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld bij milieucategorie 1 en 2, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. risicovolle inrichtingen;
  • c. culturele voorzieningen;
  • d. (zakelijke) dienstverlening;
  • e. horeca van categorie 1;
  • f. horeca tot en met categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • g. horeca tot en met categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
  • h. kantoren;
  • i. maatschappelijke voorzieningen;
  • j. een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  • k. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. terrassen;
    • 3. parkeervoorzieningen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 35.1.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

met inachtneming van de volgende regels (8.2.2 tot en met 8.2.4).

8.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak is de bouw van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde uitsluitend toegestaan als zij horen bij een binnen hetzelfde bouwvlak aanwezige hoofdgebouw;
  • b. het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. per bouwvlak is het aantal bestaande, legale woningen toegestaan;
  • d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • f. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 7,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goot-hoogte geldt;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 11,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • h. voor de maatvoering van bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 8.2.3;
  • i. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 8.2.4.
8.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports mag maximaal bedragen:
    Oppervlakte bestaand bouwperceel   Toegestane oppervlakte bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'  
    Bouwperceel tot 350 m²   50 m²  
    Bouwperceel van 350 m² - 700 m²   70 m²  
    Bouwperceel van 700 m² - 1.000 m²   80 m²  
    Bouwperceel vanaf 1.000 m²   100 m²  
  • b. de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;
  • c. aangebouwde bijgebouwen worden met een plat dak afgedekt en vrijstaande bijgebouwen worden met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 8.2.4.
8.2.4 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. de carport wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een carport maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een carport maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 34.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
8.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 8.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  • b. gebouwen voor recreatieve bewoning;
  • c. woningsplitsing;
  • d. mantelzorg in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen;
  • e. vrijstaande bijgebouwen als logiesruimte;
  • f. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • g. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
8.5.2 Situering functies

De in artikel 8.1 genoemde functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond, met uitzondering van:

  • a. wonen.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.5, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen maximaal in totaal 75 m² bedraagt, met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan het bepaalde in artikel 8.2.3;
  • b. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
  • c. specifiek voor mantelzorg in bestaande vrijstaande bijgebouwen de volgende regels gelden:
    • 1. het vrijstaande bijgebouw dient binnen een afstand van 25,00 meter van de woning te zijn gesitueerd en een ruimtelijke eenheid te vormen met de woning;
    • 2. realisatie van de afhankelijke woonruimte binnen de woning inclusief de aangebouwde bijgebouwen niet mogelijk is;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.