direct naar inhoud van Regels
Plan: Giethoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Giethoorn' met identificatienummer NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01 van de gemeente Steenwijkerland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw/uitbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.8 achtergevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de van de weg of het water afgekeerde zijde en die in ruimtelijk opzicht de achterkant van het gebouw vormt.

1.9 agrarisch:

het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij, niet zijnde een agrarische nevenactiviteit.

1.11 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hieronder wordt mede verstaan een rietteeltbedrijf.

1.12 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.

1.13 agrarisch grondgebruik:

een agrarische activiteit waarvan de productie afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond.

1.14 agrarisch hobbymatig gebruik:

het telen van gewassen en/of het houden van dieren niet gericht op het voortbrengen van producten ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.15 agrarische nevenactiviteit:

het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.16 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.17 appartement:

een recreatief nachtverblijf in een (deel van een) gebouw of bijgebouw waarbij een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct van het voetgangersniveau, gewaarborgd is

1.18 appartementen:

boven dan wel beneden of naast elkaar gesitueerde recreatieve nachtverblijven in één gebouw of deel van een gebouw waarbij per recreatief nachtverblijf een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.19 archeologische deskundige:

de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.20 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.21 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.22 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.23 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.24 automatenhal/speelhal

een gebouw of een gedeelte van een gebouw welk is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.25 bebouwde kom in verband met archeologie:

voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 30 en artikel 31 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.

1.26 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.27 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.28 bed & breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande woongebouwen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.29 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.

1.30 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.31 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.32 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.33 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.34 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.35 begane grond:

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte.

1.36 bestaand:

de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.37 bestaand legaal bedrijf

Bedrijf dat was toegestaan krachtens de (voormalige) beheersverordening Giethoorn en feitelijk aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan

1.38 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.39 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.40 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.42 boerderijkamer:

appartement in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op een agrarisch bedrijf, ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.43 botenhuis:

een gebouw ten behoeve van het aanleggen en afmeren van boten.

1.44 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.45 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.46 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.47 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.48 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.49 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.50 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 brug:

een vaste (of beweegbare) verbinding voor het verkeer tussen twee punten die door water gescheiden zijn.

1.52 buitenopslag/open opslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

1.53 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.54 complementair daghorecabedrijf:

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren.

1.55 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.56 culturele voorzieningen:

een atelier, een expositieruimte, een reativiteitscentrum, een museum en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.57 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.58 cultuurlandschappelijke waarden:

waarden die ontstaan zijn door het gebruik van de gronden door de mens in de loop van de geschiedenis.

1.59 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.60 dak:

een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk.

1.61 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.62 detailhandel in volumineuze goederen/volumineuze detailhandel:

detailhandel die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een relatief groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair, meubelen, bouwmarkten en detailhandel in landbouwwerktuigen.

1.63 dienstverlening:

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.

1.64 draadomheining en draaderfafscheiding:

een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden.

1.65 eerste bouwlaag:

bouwlaag op de begane grond.

1.66 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.67 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven of tussen een erf en openbaar gebied is geplaatst.

1.68 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.69 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.70 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.71 gevellijn:

de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg of het water grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de verbeelding. Zie ook 1.158 voorgevel:

1.72 Gieterse / Hallenhuis boerderij:

boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0001.jpg"

1.73 groepsaccommodatie:

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers.

1.74 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering, al dan niet met beweiding, hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar zijn aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

1.75 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.76 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.77 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.

1.78 horeca van categorie 2:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.

1.79 horeca van categorie 3:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd, alsmede de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.

1.80 horeca van categorie 4:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van recreatief nachtverblijf met de daarbij behorende voorzieningen. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.81 horeca van categorie 5:

een inrichting die is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning).

1.82 jachthaven

afmeergelegenheid en ligplaats ten behoeve van pleziervaartuigen, daaronder tevens begrepen recreatief nachtverblijf.

1.83 kamelenrug:

kapvorm waarbij de hoger gelegen nok van het bedrijfsgedeelte (achterhuis) van een (voormalige) boerderij op een vloeiende wijze is verbonden met de lager gelegen nok van het woongedeelte (voorhuis).

1.84 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik.
1.85 kampeerterrein:

terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.86 kantoor

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.87 karakteristieke bebouwing

te handhaven gebouw of bouwwerk, dat vanwege zijn architectonische vormgeving, schaal en cultuurhistorische waarde als kenmerkend voor een gebied kan worden beschouwd.

1.88 karakteristieke beplanting

beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke kenmerkend is voor en past bij de omgeving.

1.89 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten.

1.90 kleinschalig kampeerterrein (mini-camping)

terrein of plaats met maximaal 15 kampeerplaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk kalenderjaar.

1.91 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in Bijlage 1 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.92 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die gebaseerd zijn op de karakteristieken van dat gebied, welke tot uitdrukking komen in ieder geval de gebiedseigen beplanting, de ontginningsstructuur en de gebiedseigen bebouwingskarakteristieken.

1.93 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.

1.94 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.95 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.96 manege:

een niet-agrarisch bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met paarden.

1.97 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.

1.98 mestsilo:

een silo, geen sleufsilo zijn, voor de opslag van de mest.

1.99 milieubelasting:

de beïnvloeding van de fysieke omgeving door het veroorzaken van lawaai, stank, hinder en/of door de uitworp van schadelijk (afval-)stoffen daarin.

1.100 milieucategorie:

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1. bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.101 monumenten:

alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet 1988, alsmede gemeentelijke monumenten.

1.102 natuurbeheer:

zorg voor onderhoud van het natuurlandschap.

1.103 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.104 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel.

1.105 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.106 oever:

de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering.

1.107 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.108 onderbouw/kelder:

een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.109 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.

1.110 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.

1.111 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.112 openbare nutsvoorziening:

een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.113 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.114 ornithologische waarde:

waarde voor vogels.

1.115 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.116 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.117 paardenbak:

een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.

1.118 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.119 parkeervoorzieningen:

een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  • b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein.
1.120 parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.121 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
  • d. voor bouwwerken die op het water zijn gebouwd maar waarvan de hoofdtoegang grenst aan het maaiveld en daarvandaan ook toegankelijk zijn wordt als peil gehanteerd:
      • indien bestaande beschoeiing aanwezig is de bovenzijde van die beschoeiing;
      • indien geen beschoeiing aanwezig de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw van de beschoeiing, buiten beschouwing blijven;
1.122 perifere detailhandel:

detailhandel in producten die qua aard en/of omvang van het aangeboden product niet past binnen binnenstedelijke winkelgebieden, waaronder in elk geval worden verstaan: woninginrichting mits niet groter dan 1.000 m², keukens en badkamers, inclusief tegels en sanitair, bouwmarkten, auto's, motoren, boten, caravans, tenten, tuincentra (inclusief dierenverzorgingsartikelen), autoaccessoires, in directe relatie met inbouw, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, brand- en explosiegevaarlijke stoffen en diversen, zoals zonwering, vijvers, zwembaden, tuinhuisjes.

1.123 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.124 pleziervaartuig:

een boot, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.125 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.126 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij welke is gericht op het fokken van paarden die bedoeld en geschikt zijn voor een specifieke taak, waaronder in ieder geval wordt begrepen hengstenstations, paardenmelkerijen, opfokbedrijven voor paarden en pony's, ook merriehouderijen of stoeterijen genaamd.

1.127 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.128 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.129 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.130 recreatief nachtverblijf:

verblijf door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.131 recreatief nachtverblijf (type 1):

een stacaravan, chalet, trekkershut of ander recreatief verblijf met maximaal 1 bouwlaag op een terrein, die naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken en uitsluitend is bestemd voor recreatief nachtverblijf.

1.132 recreatieve bewoning:

de bewoning door derden, die niet zijnde de eigenaar van de woning, voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

1.133 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief gebruik en waarvan de gebruikers elders hun woonverblijf hebben.

1.134 rondvaartboot:

een vaartuig dat bedrijfsmatig wordt gebruikt voor het vervoer van personen of beschikbaar wordt gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende dagrecreatie.

1.135 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.136 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.137 silo:

een bouwwerk dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarische bedrijf.

1.138 sleufsilo:

bouwwerk bestaande uit een (betonnen) keerwand en dichte vloerafdekking dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

1.139 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.

1.140 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in de bijlage 1. behorende bij deze regels.

1.141 statische opslag:

opslag van goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoals caravans, campers, boten en (klassieke) auto's.

1.142 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.143 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.144 terras:

een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten.

1.145 theeschenkerij:

een gebouw of een gedeelte daarvan waar overdag bedrijfsmatig niet alcoholhoudende dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

1.146 transportbedrijf:

een bedrijf gericht op het transport van goederen.

1.147 tuincentrum:

het bedrijfsmatig uitoefenen van detailhandelsactiviteiten ten behoeve van de verkoop van bloemen, planten, heesters en bomen alsmede de voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages benodigde hulpmiddelen en gereedschappen.

1.148 vaartuig:

alle soorten van varende en drijvende voorwerpen welke gebezigd kunnen worden e/of ingericht zijn voor vervoer te water van personen en /of goederen waaronder mede vaartuigen dienende tot beoefening van de watersport of in gebruik ten behoeve van de sportvisserij, evenals vaartuigen dienende tot uitvoering van werkzaamheden onder in of boven water zoals baggermolens, zandbakken,vlotten en drijvende inrichtingen, elevators, dokken, sleepboten, duwboten en daarmee gelijk te stellen vaartuigen alsmede woonschepen.

1.149 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan.

1.150 verblijfsrecreatie

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.151 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag, welke is gelegen ter plaatse van de begane grond.

1.152 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.

1.153 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, niet zijnde de netto-vloeroppervlakte.

1.154 vloeroppervlak:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijgebouwen op de begane grond.

1.155 voersilo:

een silo, geen sleufsilo zijnde, voor de opslag van voer.

1.156 volkstuin:

een perceel grond dat hetzij als siertuin, hetzij voor de teelt van voedingsgewassen of bloemen en heesters in gebruik is bij een particulier en geen deel uitmaakt van het bouwperceel waarop de woning van de gebruiker staat al dan niet deel uitmakend van een complex.

1.157 voorerf:

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

1.158 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water dan wel die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt. In voorkomende gevallen is de voorgevel op de verbeelding aangegeven middels de aanduiding 'gevellijn'.

1.159 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, die direct langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan, over de gehele breedte van het bouwperceel, getrokken kan worden;

1.160 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.161 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.

1.162 wellness:

activiteiten gericht op het lichamelijk welzijn van de mens in de breedste zin van het woord.

1.163 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.164 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen.

1.165 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, waaronder niet begrepen een caravan.

1.166 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals banken, verzekeringswezen, exploitatie van handel in onroerende zaken, adviesbureaus en verhuurbedrijven, met uitsluiting van detailhandel.

1.167 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de lengte van een bouwwerk, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de verticale diepte van een bouwwerk:

de diepte van een bouwwerk, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • c. het behoud, de bescherming van en/of het herstel van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in:
    • 1. de opstrekkende verkaveling van de percelen;
    • 2. de openheid van het gebied;
  • d. een kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. perceelsontsluitingswegen ten behoeve van het agrarisch bedrijfsmatige gebruik en ontsluiting van omliggende agrarische bedrijven en andere bouwpercelen;
    • 2. bruggen;
    • 3. recreatief medegebruik, voor zover dit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 3.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 3.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen géén bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,00 meter bedraagt;
  • b. bruggen met een bouwhoogte van maximaal 0,50 meter;
  • c. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken, uitsluitend voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 3.5.2, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 5,00 meter bedraagt;
  • d. voederruiven, drinkbakken en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  • e. een overkapping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping', met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter bedraagt.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
3.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 3.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. instandhouding van omliggende waarden;
  • f. ruimtelijke kwaliteit

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  • b. paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. minicamping;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. boom- en fruitteelt;
  • g. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen grond en bodemspecie;
  • h. buitenopslag voor zover geen opslag bedoeld in sub g, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • i. ligplaats voor vaartuigen, anders dan voor eigen gebruik;
  • j. verhuur van fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen;
  • k. verhuur van vaartuigen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van minicampings

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1, ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

  • a. het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;
  • b. nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied en EHS gebieden niet mogelijk zijn;
  • c. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;
  • d. uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
  • e. deze gronden direct aansluiten aan de bestemming
  • f. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • g. de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;
  • h. de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;
  • i. het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;
  • j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
    • 8. de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
3.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4 ten behoeve van het gebruik van gronden als paardenbak, met dien verstande dat:

  • a. de volledige paardenbak wordt gerealiseerd binnen een straal van 70 meter gemeten vanaf het aangrenzend en bijbehorend hoofdgebouw;
  • b. de paardenbak opeen minimale afstand van 50 meter gemeten vanaf woningen van derden dient te worden aangeleged;
  • c. de plaatsing van lichtmasten bij de paardenbak uitsluitend is toegestaan indien dit geen lichthinder tot gevolg heeft;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • e. de paardenbak een afmeting heeft van maximaal 20 x 40 meter;
  • f. de bouwhoogte van de paardenbak maximaal 1,50 meter bedraagt, uitgezonderd de hoogte van lichtmasten, die maximaal 5,00 meter bedraagt;
  • g. een paardenbak niet voor de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid'
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke en/of ecologische waarden;
    • 8. de waterstaatkundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de kavelstructuur;
  • b. het zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden;
  • c. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 50 m2;
  • d. het scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • e. het dempen of graven van sloten, vaarten, poelen en daarmee gelijk te stellen waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van walbeschoeiingen, niet zijnde bouwwerken en aanleggelegenheden;
  • g. het verrichten van exploratieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport- energie- en/of telecommunicatieleidingen, exclusief drainageleidingen, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
3.6.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

3.6.4 Inwinnen advies bevoegd waterschapsgezag

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 3.6.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de aanduiding 'parkeerterrein' op te nemen (met dien verstande dat dit parkeerterrein uitsluitend halfverhard mag zijn), met dien verstande dat een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden waarbij betrokken wordt:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden, welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

Indien deze waarden, functies en/of belangen onevenredig worden geschaad, mag aan de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing worden gegeven.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat op een grondgebonden agrarisch bedrijf maximaal 400 melkkoeien mogen worden gehouden met dien verstande dat indien voor een bedrijf voor de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend op grond waarvan een hoger aantal melkkoeien mag worden gehouden, dit aantal als maximum geldt;
  • b. agrarische dienstverlenende bedrijven;
  • c. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • d. een rietsnijdersbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – rietsnijder;
  • e. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. complementaire daghoreca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - daghoreca';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 4. bruggen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met artikel 38 en de bouwregels van artikel 4.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 4.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal een agrarisch bedrijf of agrarisch dienstverlenend bedrijf is toegestaan. Indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding 'relatie' is aangegeven worden deze vlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak;
  • b. één bedrijfswoning per bedrijf als bedoeld in sub a, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat mestsilo's en folie mestbassins uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' zijn toegestaan;

met inachtneming van de volgende regels (4.2.2 tot en met 4.2.6)

4.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 100%.

4.2.3 Bedrijfsgebouwen
  • a. gebouwen worden met een kap van minimaal 12° en maximaal 60 °afgedekt;
  • b. de goothoogte van een bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter, , met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 12,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
4.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³ of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 5,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
4.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports, bedraagt maximaal 75 m²;
  • b. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de naar de weg gekeerde gevel(s) de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningdan wel het verlengde daarvan;
  • c. bijgebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoninghet hoofdgebouw.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zinde

Voor het overige gelden de volgende regels: Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouw van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 meter;
    • 3. de oppervlakte van een overkapping is maximaal 20 m²;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' is maximaal één overkapping toegestaan waarvoor in afwijking van het bepaalde onder 2. en 3. geldt dat de oppervlakte en bouwhoogte van de overkapping maximaal de bestaande oppervlakte en bouwhoogte bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 10,00 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van erfafscheidingen voor de onder a. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de onder a. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt;
    • 2. de hoogte van sleufsilo's maximaal 2,00 meter bedraagt;
    • 3. de hoogte van mestsilo's maximaal 4,00 meter bedraagt;
    • 4. de hoogte van voersilo's maximaal 8,00 meter bedraagt;
  • d. in afwijking van het onder a. en b. bepaalde geldt indien binnen een bestemmingsvlak een bedrijfswoning aanwezig is en de afstand tussen de voorgevel van deze bedrijfswoning en de weg korter is dan de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de weg de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning als de onder a. en c. bedoelde voorgevelrooilijn.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
4.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 4.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. instandhouding van omliggende waarden;
  • f. ruimtelijke kwaliteit.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag plaatsvinden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Complementaire daghoreca bij agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - daghoreca' is een complementair daghorecabedrijf toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m2 (inclusief terras).

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gericht gebruik als bedoeld in artikel 4.1.1;
  • b. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • c. het huisvesten van meer dan 400 melkkoeien, of meer melkkoeien dan op grond van de omgevingsvergunning is toegestaan, op grondgebonden agrarische bedrijven;
  • d. ambachtelijke en/of industriële doeleinden, anders dan de in artikel 4.1.1 bedoelde bedrijvigheid;
  • e. detailhandel;
  • f. horeca, anders dan bedoelt in artikel 4.1.1;
  • g. groothandel, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • h. boom- en fruitteelt;
  • i. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 4.5.3;
  • j. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • k. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • l. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie;
  • m. buitenopslag voor zover geen opslag als bedoeld in sub 1., waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met uitzondering van mestbassins, met dien verstande dat de buitenopslag die noodzakelijk is voor het bestemming gerichte gebruik niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw plaatsvindt;
  • n. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw voor de bewoning;
  • o. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • p. ligplaats voor boten, anders dan voor eigen gebruik;
  • q. dagrecreatie;
  • r. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden.
4.5.3 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;
  • i. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • j. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.2, ten behoeve van de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, tot maximaal van 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • b. statische opslag, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • c. hoogwaardige recreatieve voorzieningen welke qua ruimtebeslag en arbeidsproductiviteit ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsfunctie;
  • d. groepsaccommodaties, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 30 slaapplekken;
  • e. complementaire daghoreca (inclusief terras), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 100 m²;
  • f. logiesverstrekking en bed & breakfast met een maximum van 10 slaapplaatsen;
  • g. toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 150 m²;
  • h. boerderijkamers, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 15 slaapplaatsen;
  • i. detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten, in de bestaande bebouwing tot maximaal 35% van de bedrijfsbebouwing tot een maximum van 25 m2;

met dien verstande dat:

    • 1. maximaal in totaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt gebruikt ten behoeve van de onder a t/m i genoemde nevenactiviteiten tezamen;
    • 2. de functies worden gevestigd in de bestaande bebouwing;
    • 3. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • de milieusituatie;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
    • 6. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
    • 7. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast
    • 8. omliggende functies niet worden gehinderd;
    • 9. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
    • 10. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
4.6.2 Afwijken van gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.2, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt.
4.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van minicampings

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.2, ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

  • a. het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;
  • b. nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied en EHS gebieden niet mogelijk zijn;
  • c. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;
  • d. uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
  • e. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • f. de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;
  • g. de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;
  • h. het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
    • 8. de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
  • j. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast .

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van lichte bedrijvigheid of statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij deze regels), en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, of statische opslag mits:

  • a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' de te beschermen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, zoals beschreven in de artikelen 33 t/m 38 niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop en tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. er geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken;
  • g. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • j. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • l. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • m. bij de wijziging in de bestemming 'Bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6 van deze regels.
4.7.2 Wijziging in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van hoogwaardige recreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van hoogwaardige recreatieve voorzieningen, zoals wellness- en relaxvoorzieningen, dagrecreatieve activiteiten voor groepen of routeondersteunende voorzieningen, mits:

  • a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' de te beschermen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, zoals beschreven in de artikelen 33 t/m 38 niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop en tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. er geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken;
  • g. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • j. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • l. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • m. bij de wijziging in de bestemming 'Recreatie' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 18 van deze regels.
4.7.3 Wijziging in de bestemming 'Recreatie' en/of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van overige recreatieve activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie' en/of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van overige recreatieve activiteiten op het gebied van logiesverstrekking en dagrecreatie, zoals bed en breakfast, groepsaccommodaties, complementaire daghoreca, toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten en educatie, al dan niet in combinatie met elkaar, mits:

  • a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' de te beschermen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, zoals beschreven in de artikelen 33 t/m 38 niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop en tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. er geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken;
  • g. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • j. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • l. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • m. bij de wijziging in de bestemming 'Recreatie' en/of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 18 en/of 20 van deze regels.
4.7.4 Wijziging in de bestemming 'Maatschappelijk'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van zorggerelateerde activiteiten, mits:

  • a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' de te beschermen cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, zoals beschreven in de artikelen 33 t/m 38 niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop en tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. er geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken;
  • g. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • j. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • l. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • m. bij de wijziging in de bestemming 'Maatschappelijk' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 16 van deze regels.
4.7.5 Wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' ten behoeve van wonen, indien;

  • a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. er geen nieuwe woning wordt toegevoegd, maar uitsluitend de bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • i. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • j. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • k. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • l. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22, 23, 26, en/of 27 van deze regels.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • c. behoud en ontwikkeling van de aanwezige waarden;
  • d. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde, tot uitdrukking komend in:
    • 1. het verkavelingspatroon;
    • 2. het kleinschalige karakter;
    • 3. het vrijwel ontbreken van bebouwing;
    • 4. de grote afwisseling in het landschap door de aanwezigheid van bomen, singels, riet, slootvegetatie en onland;
  • e. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarde, tot uitdrukking komend in:
    • 1. de waarde van de voorkomende vegetatie en fauna;
    • 2. het vochtige karakter van de gronden;
  • f. het realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;
  • g. een botenloods, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenloods';
  • h. een volkstuinencomplex, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bestaande perceelsontsluitingswegen ten behoeve van agrarisch bedrijfsmatig gebruik en ontsluiting van omliggende agrarische bedrijven en andere bouwpercelen;
    • 2. bruggen;
    • 3. recreatief medegebruik, voor zover dit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
    • 4. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 5.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 5.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan bedoeld in artikel 5.1.1.

5.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenloods'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenloods' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangeduide goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangeduide bouwhoogte.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
  • b. bruggen met een maximale bouwhoogte van 0,50 meter;
  • c. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het realiseren en/of instandhouden van de in artikel 5.1.1 genoemde natuur- en landschapselementen.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
5.3.2 Toepassingscriteria

De onder artikel 5.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. instandhouding van omliggende waarden.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' als bedoeld in artikel 5.1.1;
  • b. paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • e. boom- en fruitteelt;
  • f. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.
  • g. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie;
  • h. ligplaats voor vaartuigen, anders dan voor eigen gebruik;
  • i. verhuur van fietsen en adere recreatieve vervoermiddelen;
  • j. verhuur van vaartuigen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van minicampings

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1, ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

  • a. het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;
  • b. nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied en EHS gebieden niet mogelijk zijn;
  • c. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;
  • d. uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
  • e. deze gronden direct aansluiten aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • f. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • g. de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;
  • h. de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;
  • i. het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;
  • j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
    • 8. de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
  • k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
5.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 ten behoeve van het gebruik van gronden als paardenbak, met dien verstande dat:

  • a. de volledige paardenbak wordt gerealiseerd binnen een straal van 70 meter gemeten vanaf het aangrenzend en bijbehorend hoofdgebouw;
  • b. de paardenbak op een minimale afstand van 50 meter gemeten vanaf woningen van derden dient te worden aangelegd;
  • c. de plaatsing van lichtmasten bij de paardenbak uitsluitend is toegestaan indien dit geen lichthinder tot gevolg heeft;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • e. de paardenbak een afmeting heeft van maximaal 20 x 40 meter;
  • f. de bouwhoogte van de paardenbak maximaal 1,50 meter bedraagt, uitgezonderd de hoogte van lichtmasten, die maximaal 5,00 meter bedraagt;
  • g. een paardenbak niet voor de voorgevelrooilijn gesitueerd mag worden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke en/of ecologische waarden;
    • 8. de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
5.5.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van parkeerterrein

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 ten behoeve van het gebruik als parkeerterrein voor motorvoertuigen van (toeristische dag-)bezoekers met dien verstande dat:

  • a. dit gebruik uitsluitend kan worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • b. het parkeerterrein uitsluitend onverhard of halfverhard mag zijn;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van het parkeerterrein is gewaarborgd;
  • d. de agrarische gebruiksmogelijkheden van het betreffende perceel niet onevenredig worden be- of ingeperkt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke en/of ecologische waarden;
    • 8. de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden anders dan bedoeld in artikel 5.5.3 en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 50 m2;
  • b. het scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • c. het aanbrengen van (bovengrondse) leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het verrichten van exploratieboringen;
  • e. het draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • f. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van sloten, vaarten, poelen en daarmee gelijk te stellen waterpartijen en watergangen;
  • g. het ontginnen, verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • h. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • i. het vellen en/of rooien van bomen en andere houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van bomen en andere houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige bomen en andere houtopstanden;
  • j. zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden;
  • k. het vergraven van oevers;
  • l. het aanpassen van het waterprofiel van sloten voor verhoogde afvoer;
5.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
5.6.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.6.4 Inwinnen advies bevoegd waterschapsgezag

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 5.5.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging in de bestemming 'Water'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Water', ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  • b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  • d. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • e. bij de wijziging in de bestemming 'Water' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 25 van deze regels.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds legaal bestaande bedrijven, welke aanwezig zijn op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld bij milieucategorie 1 en 2, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. risicovolle inrichtingen;
  • c. volumineuze detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • d. volumineuze detailhandel in boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - volumineus boten';
  • e. een gemeentewerkplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf';
  • f. een timmerwerkfabriek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek', met dien verstande dat het productieoppervlak maximaal 200 m2 mag bedragen;
  • g. horeca tot en met categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • h. een museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
  • i. een werf voor pleziervaartuigen en rondvaartboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werf';
  • j. een kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  • k. complementaire daghoreca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - daghoreca';
  • l. een kantine ten behoeve van het aangrenzende recreatieve bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kantine';
  • m. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • n. een tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
  • o. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • p. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bijbehorende kantoorruimtes;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. bruggen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 6.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 6.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. een botenhuis, zowel binnen als buiten het bouwvlak, uitsluitend gelegen aan vaarbaar water;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (6.2.3 tot en met 6.2.7)

6.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 80 % met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt.

6.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 6.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • c. de goothoogte van een bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 13,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
6.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³ of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is,
  • c. de bedrijfswoning wordt op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelinge perceelsgrens gebouwd;
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • f. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • g. ter plaatse van de figuur 'gevellijn' wordt de voorgevel van de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd.
6.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen , met uitzondering van carports bedraagt maximaal 75 m²;
  • b. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • c. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
6.2.6 Botenhuizen

Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • b. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • c. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • d. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 25 m²;
  • e. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht.
6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt;
  • e. in afwijking van het onder b. en c. bepaalde geldt indien binnen een bestemmingsvlak een bedrijfswoning aanwezig is en de afstand tussen de voorgevel van deze bedrijfswoning en de weg korter is dan de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de weg de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning als de onder b. en c. bedoelde voorgevelrooilijn.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
6.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 6.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. instandhouding van omliggende waarden;
  • h. ruimtelijke kwaliteit.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.3 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • b. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag plaatsvinden;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
6.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.3, 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Complementaire daghoreca bij kinderboerderij

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - daghoreca' is een complementair daghorecabedrijf toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m2 (inclusief terras).

6.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.1.1;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gericht gebruik als bedoeld in artikel 6.1.1;
  • c. wonen, anders dan in de bedrijfswoning;
  • d. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • e. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 6.5.3;
  • f. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 6.1;
  • g. detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen), anders dan bedoeld in artikel 6.1.1;
  • h. shop-in-shop formules;
  • i. timmerwerkfabriek, anders dan bedoelt in artikel 6.1.1;
  • j. horeca, anders dan bedoelt in artikel 6.1.1;
  • k. zelfstandig kantoor, anders dan bedoeld in artikel 6.1.1;
  • l. buitenopslag, anders dan bedoeld in artikel 6.1.1, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' is opslag niet toegestaan.
6.5.3 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.2, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit naast de bedrijfsfunctie, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van productiegebonden detailhandel bedraagt maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 150 m²;
  • b. de oppervlakte van afhaalpunten van internetwinkels bedraagt maximaal 15 m², met dien verstande dat detailhandel anders dan in de aan het hoofdassortiment ondergeschikte artikelen niet is toegestaan;
  • c. etalages niet zijn toegestaan;
  • d. verkoop van etenswaren, dranken en genotsmiddelen niet is toegestaan;
  • e. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.2, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt, dan wel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 6.2.5 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Centrum' met de nadere aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', met dien verstande dat een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden waarbij betrokken wordt:

  • a. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • b. de aanwezigheid van een goed onderbouwd bedrijfsplan;
  • c. de mogelijkheid om op eigen terrein in de benodigde parkeerbehoefte te voorzien.

Artikel 7 Bedrijf - Botenloods

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Botenloods' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een botenloods ten behoeve van de opslag van boten, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. bruggen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 7.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Botenloods' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (7.2.2 tot en met 7.2.4).

7.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 100%.

7.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 7.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • c. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangeduide goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangeduide bouwhoogte;
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt;

7.3 Nadere eisen
7.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
7.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 7.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. instandhouding van omliggende waarden;
  • h. ruimtelijke kwaliteit.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gericht gebruik als bedoeld in artikel 7.1.1;
  • c. wonen;
  • d. opslag, anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;
  • e. gebouwen voor recreatieve bewoning;
  • f. detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen), anders dan bedoeld in artikel 7.1;
  • g. shop-in-shop formules;
  • h. horeca;
  • i. zelfstandig kantoor ;
  • j. buitenopslag, anders dan bedoeld in artikel 7.1.1, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bruggen;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 8.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 8.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (8.2.2 tot en met 8.2.4).

8.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100%.

8.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 8.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
8.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 meter bedraagt.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 8.1.1;
  • b. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • c. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • d. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 9 Bedrijf - Rietlandbeheer

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Rietlandbeheer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rietteelt;
  • b. rietopslag;
  • c. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 4. bruggen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 9.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 9.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Rietlandbeheer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één rietteeltbedrijf is toegestaan;
  • b. één bedrijfswoning per bedrijf als bedoeld in sub a., uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. een botenhuis, zowel binnen als buiten het bouwvlak, uitsluitend gelegen aan bevaarbaar water;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (9.2.2 tot en met 9.2.7).

9.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 80%.

9.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 9.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • c. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 7,50 meter;
9.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³ of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • c. de bedrijfswoning wordt op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelinge perceelsgrens gebouwd;
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter;
  • f. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
9.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
  • b. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • c. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
9.2.6 Botenhuizen

Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • b. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • c. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • d. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 25 m²;
  • e. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht;
9.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • b. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub c. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt;
  • e. in afwijking van het onder b. en c. bepaalde geldt indien binnen een bestemmingsvlak een bedrijfswoning aanwezig is en de afstand tussen de voorgevel van deze bedrijfswoning en de weg korter is dan de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de weg de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning als de onder b. en c. bedoelde voorgevelrooilijn.

9.3 Nadere eisen
9.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
9.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 9.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. instandhouding van omliggende waarden;
  • g. ruimtelijke kwaliteit.

9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.4 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • b. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag plaatsvinden;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
9.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.3, 9.2.4, 9.2.5 en 9.2.6 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 9.1.1;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 9.1.1 bedoelde bedrijvigheid;
  • a. wonen, anders dan in de bedrijfswoning;
  • b. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • c. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de bedrijfswoning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 9.5.2;
  • d. detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen);
  • e. groothandel, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • f. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • g. horeca;
  • h. buitenopslag, behoudens rietopslag en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. dagrecreatie, anders dan bedoeld in artikel 9.1.1;
  • j. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden.
9.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als bedrijfswoning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt, tot een maximum van 10 m2 .

9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.5, ten behoeve van de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2 zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, tot maximaal van 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • b. statische opslag, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • c. hoogwaardige recreatieve voorzieningen welke qua ruimtebeslag en arbeidsproductiviteit ondergeschikt zijn aan de rietteeltactiviteit;
  • d. groepsaccommodaties, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 30 slaapplaatsen;
  • e. complementaire daghoreca (inclusief terras), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 100 m²;
  • f. logiesverstrekking en bed & breakfast met een maximum van 10 slaapplaatsen;
  • g. toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 150 m²;
  • h. boerderijkamers, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 15 slaapplaatsen;

met dien verstande dat:

    • 1. maximaal in totaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt gebruikt ten behoeve van de onder a t/m h genoemde nevenactiviteiten tezamen;
    • 2. de functies worden gevestigd in de bestaande bebouwing;
    • 3. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • de milieusituatie;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
    • 6. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
    • 7. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
    • 8. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
    • 9. omliggende functies niet worden gehinderd.
9.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.5, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt, dan wel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 9.2.5 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2.

9.7 Wijzigingsbevoegdheid
9.7.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', en/of 'Tuin'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' en/of 'Tuin' ten behoeve van wonen, mits:

  • a. de agrarische / bedrijfsmatige functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
  • b. er sprake is van:
    • 1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, of;
    • 2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
    • 3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • c. er geen nieuwe woning wordt toegevoegd, maar uitsluitend de bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming. Daar waar geen bedrijfswoning is toegestaan, mag geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid;
  • d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing;
  • e. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • f. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • i. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • j. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • k. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • l. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', en/of 'Tuin' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22 en/of 26 van deze regels

Artikel 10 Bedrijventerrein

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds legaal bestaande bedrijven, welke aanwezig zijn op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1, 2 en 3.1, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. risicovolle inrichtingen;

en met dien verstande dat de volgende milieuzonering in acht wordt genomen:

Ter plaatse van de aanduiding:   zijn de volgende categorieën bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, toegestaan:  
'bedrijf tot en met categorie 2'   milieucategorie 1 tot en met 2  
'bedrijf tot en met categorie 3.1'   milieucategorie 1 tot en met 3.1  
  • c. kantoren, als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf, dan wel als onderdeel van een bedrijfsverzamelgebouw;
  • d. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
  • e. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. (ontsluitings)wegen en voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
    • 2. parkeervoorzieningen ten behoeve van de bedrijven;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. infiltratie- en bergingsvoorzieningen, inclusief benodigde voorzieningen voor voorbehandeling en risicobeperking in verband met het te infiltreren en/of te bergen water.
10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding genoemde aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (10.2.2 tot en met 10.2.6).

10.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraagt 100%.

10.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 10.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 2500 m²;
  • b. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg of het water gekeerde bouwgrens;
  • c. de gebouwen worden op een afstand van minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • d. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • e. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 6,50 meter,
  • f. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 10,00 meter.
10.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³ of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
10.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports mag maximaal 50 m² bedragen;
  • b. bijgebouwen worden op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gebouwd;
  • c. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
10.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt;
  • d. in afwijking van het onder b. en c. bepaalde geldt indien binnen een bestemmingsvlak een bedrijfswoning aanwezig is en de afstand tussen de voorgevel van deze bedrijfswoning en de weg korter is dan de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de weg de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning als de onder a. en b. bedoelde voorgevelrooilijn.

10.3 Nadere eisen
10.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
10.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 10.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 10.2.4 ten behoeve van het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag plaatsvinden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. het woon- en leefklimaat;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
  • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
10.4.2 Afwijken van de bouwregels ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.6 ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:

  • a. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • b. belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40,00 meter bedraagt.
10.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een groter bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.2 sub f voor een gebouw met een grotere oppervlakte, met dien verstande dat:

  • d. de oppervlakte van het gebouw maximaal 4000 m² bedraagt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
10.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 10.2.3, 10.2.4 en 10.2.5 voor het verminderen van de dakhelling tot 0° met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het gebruik van gronden en opstallen voor het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 10.1.1;
  • b. wonen, anders dan in de bedrijfswoning;
  • c. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • d. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 10.5.2;
  • e. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen) anders dan bedoeld in artikel 10.1.1;
  • g. shop-in-shop formules;
  • h. horeca;
  • i. zelfstandig kantoor;
  • j. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
10.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.5.1, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit naast de bedrijfsfunctie, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak bedraagt, tot een maximum van 150 m²;
  • b. de oppervlakte van afhaalpunten van internetwinkels maximaal 15 m² bedraagt, met dien verstande dat detailhandel anders dan in de aan het hoofdassortiment ondergeschikte artikelen niet is toegestaan;
  • c. etalages niet zijn toegestaan;
  • d. verkoop van etenswaren, dranken en genotsmiddelen uitgesloten is, tenzij het ter plaatse vervaardigde producten betreft;
  • e. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.5, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt.

Artikel 11 Bos

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. structurele beplanting;
  • e. één recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt

  • 1. recreatief medegebruik, voor zover dit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
  • 2. fiets- en voetpaden
11.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 11.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 11.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd, ander dan bedoeld in 11.1.1

11.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goot- en nokhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestande goot- en nokhoogte.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. gebouwd mogen worden bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
    • 3. behorende tot de recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
    • 4. behorende tot het straatmeubilair;
    • 5. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water,
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2,50 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt;
  • c. de bouw van overkappingen is niet toegestaan.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren van ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' als bedoeld in artikel 11.1.1;
  • b. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie;
  • c. horecadoeleinden;
  • d. detailhandel;
  • e. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 11.1.1.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven of ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • c. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen en/of oppervlaktewater;
  • d. het draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het vellen en/of rooien van bomen en andere houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van bomen en andere houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige bomen en andere houtopstanden.
11.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
11.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 11.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

11.4.4 Advies

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 11.4.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren;
  • c. wanneer er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 11.4.1, sub d.
11.4.5 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1, sub e. wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie van gekapte bomen herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van een schriftelijk advies van de Monumentencommissie van kan worden afgezien.

Artikel 12 Centrum

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel en de montage van ter plaatse verkochte artikelen, uitsluitend in de eerste bouwlaag;
  • b. dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag;
  • c. horeca tot en met categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3', met dien verstande dat horeca van categorie 3 uitsluitend is toegestaan in de eerste bouwlaag;
  • d. horeca tot en met categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4';
  • e. wonen,

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. bruggen;
    • 4. terrassen ten behoeve van de onder sub c. en d. genoemde horecabedrijven;
    • 5. parkeervoorzieningen;
    • 6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 12.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. in de daarbij behorende bijgebouwen, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 12.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (12.2.3 tot en met 12.2.5).

12.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %.

12.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 12.2.1, sub. a gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
  • b. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • c. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goothoogte' de goothoogte minimaal en maximaal de aangeduide minimale en maximale goothoogte bedraagt;
12.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 50 m²;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter;
  • d. de afstand van een bijgebouw tot de zijdelinge perceelgrens bedraagt minimaal 1,00 meter, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd.
12.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.

12.3 Nadere eisen
12.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
12.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 12.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.3 en 12.2.4, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
12.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 sub d. ten behoeve van een hogere goothoogte met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  • b. de hogere goot over maximaal 50 % van de gevelbreedte wordt gerealiseerd.
12.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de bouw van meer woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.3, sub b voor het bouwen van meer woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonheden' dan het volgens deze aanduiding aangegeven maximum aantal, met dien verstande dat:

  • a. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • b. de te realiseren woning elk afzonderlijk een inhoud hebben van minimaal 250 m³;
  • c. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 12.1.1;
  • b. detailhandel op de verdieping;
  • c. horecabedrijf, anders dan bedoeld in artikel 12.1.1;
  • d. mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
  • e. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 12.1.1;
  • f. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. volumineuze detailhandel.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel op de verdieping

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.5, ten behoeve van het toestaan van detailhandel in andere bouwlagen dan de begane grond, mits:

  • a. de functies van de ruimten op de verdieping bij het bedrijf op de begane grond horen. Het ontstaan van een afzonderlijk bedrijf op de verdieping is niet toegestaan;
  • b. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • c. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een horecabedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.5, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, elders dan ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3', mits:

  • a. het een horecabedrijf van maximaal categorie 3 betreft;
  • b. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • c. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.5, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt.

Artikel 13 Gemengd - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. culturele voorzieningen;
  • b. (zakelijke) dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. maatschappelijke voorzieningen;
  • e. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • f. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - atelier';
  • g. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en dan uitsluitend in de eerste bouwlaag;
  • h. horeca tot en met categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' en dan uitsluitend in de eerste bouwlaag;
  • i. complementaire daghoreca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - daghoreca';
  • j. een theetuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – theetuin';
  • k. een speelhal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - speelhal';
  • l. wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • m. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. bruggen;
    • 4. terrassen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 13.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 13.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 13.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

met inachtneming van de volgende regels (13.2.2 tot en met13.2.6 ).

13.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100%.

13.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 13.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal het aantal bestaande, legale woningen toegestaan, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal, met dien verstande dat er binnen de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woningen mogen worden gebouwd;
  • b. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • c. de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal 6,00 meter of maximaal de bestaande hoogte indien deze hoogte hoger is, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goothoogte' de goothoogte minimaal en maximaal de aangeduide minimale en maximale goothoogte bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 9,00 meter of maximaal de bestaande hoogte indien deze hoogte hoger is, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het gebouw;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
13.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt:
    Oppervlakte bestaand bouwperceel
     
    Oppervlakte bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'  
    Bouwperceel tot 350 m²   50 m²  
    Bouwperceel van 350 m² - 700 m²   70 m²  
    Bouwperceel van 700 m² - 1.000 m²   80 m²  
    Bouwperceel vanaf 1.000 m²   100 m²  
  • b. voor bouwpercelen met de aanduiding 'detailhandel' geldt in afwijking van het bepaalde in sub a. dat indien de bijgebouwen zijn bedoeld voor opslag ten behoeve van de detailhandel de oppervlakte aan bijgebouwen binnen de aanduiding bijgewbouwen maximaal 150 m2 bedraagt, ongeacht de oppervlakte van het bouwperceel;
  • c. de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;
  • d. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • f. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
13.2.5 Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – botenhuis' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goot- en nokhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en nokhoogte.
13.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.

13.3 Nadere eisen
13.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
13.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 13.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1, sub a ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak al dan niet in combinatie met het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde woning binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van de woning na uitbreiding maximaal 750 m3 bedraagt;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • d. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
13.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.3 en 13.2.4, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Complementaire daghoreca

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – daghoreca' is een complementair daghorecabedrijf toegestaan uitsluitend in de vorm van de productie en verkoop van consumptie-ijs met een maximale oppervlakte van 100 m2 (inclusief terras);

13.5.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 13.1.1;
  • b. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • c. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen anders dan bedoeld in artikel 13.5.3;
  • d. woningsplitsing;
  • e. mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
  • f. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 13.1;
  • g. horeca, anders dan bedoeld in artikel 13.1 en artikel 13.5.1;
  • h. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatie.

13.5.3 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.5, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden bedrijven (Bijlage 2 bij deze regels), met dien verstande dat:

  • a. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • c. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en artikel 13.5.3 en 13.6.3 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • d. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • e. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • f. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
  • g. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • h. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
13.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.5, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt, dan wel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 13.2.3 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2.
13.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.5, ten behoeve van complementaire daghoreca, bij een woning of een detailhandelsfunctie met dien verstande dat:

  • a. de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de hoofdgebouw dan wel de woning of in een bijgebouw;
  • b. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • c. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikel 13.5.3 en 13.6.1 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • d. de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;
  • e. de woon- of detailhandelsfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning of detailhandel niet wezenlijk wordt aangetast;
  • f. bij complementaire daghoreca bij een woning minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf en bij complementaire daghoreca bij een detailhandelsfunctie het horecabedrijf onderdeel uitmaakt van de verkoopvloeroppervlakte en niet plaatsvindt in een aparte ruimte;
  • g. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • h. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


Artikel 14 Groen

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en speelvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden, perceelontsluitingswegen en andere voorzieningen;
  • b. structurele beplantingen;
  • c. een speelterrein, ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein';
  • d. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – botenhuis';
  • e. een verkeersontsluiting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bruggen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. herdenkingsmonumenten;
14.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 14.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'botenhuis';
  • b. gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. overige gebouwen ten dienste van de bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak''
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in 14.1 genoemde bestemming;

met inachtneming van de volgende regels (14.2.2 tot en met 14.2.5).

14.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'botenhuis'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'botenhuis' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goot- en nokhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en nokhoogte.
14.2.3 Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • b. de oppervlakte van deze gebouwen bedraagt maximaal 15 m2.
14.2.4 Regels voor overige gebouwen ten dienste van de bestemming

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 14.2.1 sub c gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag tot maximaal 100% bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
14.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. gebouwd mogen worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
    • 3. behorende tot het straatmeubilair;
    • 4. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water,
    • 5. in de vorm van:
      • speelvoorzieningen;
      • herdenkingsmonumenten;
      • erfafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt;
  • c. de bouw van overkappingen is niet toegestaan.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.3, ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. de aanleg en exploitatie van terrassen;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, anders dan bedoeld in artikel 14.1.1.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels
14.5.1 Afwijken van de gebruiksregels voor het verbreden van wegen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.1 ten behoeve van het verbreden van aan de bestemming grenzende wegen of voor de aanleg van fietspaden, onder de voorwaarden dat:

  • a. de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;
  • b. de verbreding binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse past;
  • c. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
14.5.2 Afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van parkeerplaatsen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.1 ten behoeve van het realiseren van parkeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de parkeerbehoefte is aangetoond;
  • b. de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;
  • c. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • d. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • e. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad

Indien en voor zover de gronden zijn aangeduid als 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' geldt bovendien dat:

  • f. de parkeerplaatsen uitsluitend met halfverharding uitgevoerd mogen worden.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1', ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Groen' grenzende tuin, met dien verstande dat:

  • a. er geen bouwvlak voor een nieuwe woning wordt toegestaan;
  • b. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de omliggende en bestaande woning(en) gegarandeerd kan worden;
  • c. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
    • 5. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
  • e. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22, 23, 26, en/of 27 van deze regels.

Artikel 15 Horeca

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca van categorie 1, 2 en 3;
  • b. horeca tot en met categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4';
  • c. horeca tot en met categorie 5, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 5';
  • d. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • e. een bed-and-breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed- breakfast';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend opslag;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend een parkeerterrein, met dien verstande dat dit parkeerterrein uitsluitend halfverhard mag zijn;
  • h. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • i. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • j. appartementen voor verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • k. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • l. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. bruggen;
    • 4. terrassen voor de onder sub a. tot en met d. genoemde horecabedrijven;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 15.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 15.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
  • c. de bij de bedrijfswoning horende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding ' bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (15.2.2 tot en met 15.2.7).

15.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt.

15.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld artikel 15.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 7 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 10 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • d. voor het bouwen van appartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen' geldt dat het aantal appartementen bedraagt niet meer dan het aantal bestaande legale appartementen;
15.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³, dan wel maximaal de bestaande inhoud;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
15.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports mag maximaal 50 m² bedragen;
  • b. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • c. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
15.2.6 Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – botenhuis' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goot- en nokhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en nokhoogte.
15.2.7 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.

15.3 Nadere eisen
15.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
15.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 15.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.4 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • b. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • d. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
15.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 15.2.3, 15.2.4 en 15.2.5, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 15.1.1;
  • b. horeca, anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;
  • c. wonen, anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;
  • d. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • e. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;
  • f. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • g. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;
  • h. ambachtelijke en/of industriële doeleinden .

15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.5, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt.
15.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een horecabedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.5, ten behoeve van de vestiging van een horecabedrijf, elders dan ter plaatse van de aanduidingen 'horeca tot en met categorie 4'en 'horeca tot en met categorie 5' mits:

  • a. het een horecabedrijf van maximaal categorie 3 betreft;
  • b. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • c. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.7 Wijzigingsbevoegdheid
15.7.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Horeca” bij beëindiging van het horecabedrijf te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' ten behoeve van wonen, mits:

  • a. de nieuwe woning(en) wordt/worden gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing
  • b. indien een bedrijfswoning aanwezig is ,deze bedrijfswoning (ook) wordt omgezet naar een woonbestemming;
  • c. er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede landschappelijke inpassing van de (nieuwe) bebouwing;
  • d. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • g. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • h. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • i. omliggende (bedrijfs)functies niet worden gehinderd;
  • j. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22, 23, 26 en/of 27 van deze regels

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm of ten behoeve van:

  • a. bibliotheek;
  • b. gezondheidszorg;
  • c. jeugd- en kinderopvang;
  • d. onderwijs;
  • e. sociaal-culturele doeleinden;
  • f. openbare dienstverlening;
  • g. religie;
  • h. verenigingsleven;
  • i. welzijnsinstelling;
  • j. zorginstelling;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. bruggen;
    • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
16.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 16.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 16.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 16.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

met inachtneming van de volgende regels (16.2.2 tot en met 16.2.5).

16.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt.

16.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de gebouwen als bedoeld in artikel 16.2.1, sub a gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 10 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
16.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
  • b. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • c. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
16.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen en lichtmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
      • voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
      • achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.
    • 2. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter bedraagt.

16.3 Nadere eisen
16.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
16.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 16.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1 en 16.2.3, ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. bij onderwijs voldoende onbebouwde buitenruimte resteert ten behoeve van speelruimte;
  • b. de goothoogte van gebouwen maximaal 9,00 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 16,00 meter bedraagt;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • e. het gebouw en/of uitbreiding daarvan niet ligt binnen aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn'.
16.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 16.2.3 en 16.2.4ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

16.5 Specifieke gebruiksregels
16.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondeirng van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 16.1.1
  • b. wonen, anders dan bedoeld in artikel 16.1.1
  • c. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca, anders dan bedoeld in artikel 16.1.1
  • f. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke waarden, tot uitdrukking komend in:
    • 1. de waarde van de voorkomende vegetatie;
    • 2. de aanwezige ornithologische waarde;
    • 3. het vochtige karakter van de gronden;
  • b. instandhouding, versterking en ontwikkeling van landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in:
    • 1. de grote afwisseling in het landschap;
    • 2. het aanwezige micro-reliëf;
  • c. instandhouding, versterking en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden;
  • d. instandhouding, versterking en ontwikkeling van archeologische waarden;
  • e. natuureducatie;
  • f. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • g. bestaand agrarisch gebruik;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens voor een parkeerterrein, met dien verstande dat dit parkeerterrein uitsluitend halfverhard mag zijn;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. recreatief medegebruik;
    • 2. bruggen;
    • 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
17.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 36 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 17.2 gelden de krachtens artikel 36 tot en met 32 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 6.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd maar zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met inachtneming van de volgende regels (17.2.2).

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. gebouwd mogen worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. behorende tot de recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
    • 3. behorende tot het straatmeubilair;
    • 4. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
    • 5. bestaande uit bruggen en erfafscheidingen.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt en de bouwhoogte van bruggen maximaal 0,50 meter bedraagt.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken voor natuurbeheer en recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.1, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut, materiaalberging, observatiepost, voederberging of voederruif, en bouwwerken, geen gebouw zijnde ter ondersteuning van het recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 4,00 meter bedraagt;
  • b. de oppervlakte maximaal 10 m2 bedraagt.

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' als bedoeld in artikel 17.1.1;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • c. sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege, ligplaats en speelweide;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • f. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen, met uitzondering van vlaggenmasten;
  • g. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen, waaronder begrepen boogkassen en regenkappen, en hagelnetten;
  • h. het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het verrichten van exploratie- en exploratieboringen ten behoeve van de delfstoffenwinning;
  • f. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bosstroken en/of grasbanen;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het vellen en/of rooien van bomen en andere houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van bomen en andere houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige bomen en andere houtopstanden.
17.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 17.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming.
17.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17.5.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 17.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

17.5.4 Advies

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 17.5.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren;
  • c. wanneer er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 17.5.1, sub d;

Artikel 18 Recreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. verblijfsrecreatie in appartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • c. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • d. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bijbehorende wegen en paden
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. bruggen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 18.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, ten behoeve van de in artikel 18.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning per bouwperceel, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 18.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (18.2.2 tot en met 18.2.6).

18.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %.

18.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld artikel 18.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 7,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt.
  • d. voor het bouwen van appartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen' geldt dat het aantal appartementen bedraagt niet meer dan het aantal bestaande legale appartementen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder sub b. en c. gelden binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis' de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 2,00 meter;
    • 2. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter.
18.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
18.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 50 m² bedragen;
  • b. bijgebouwen worden gebouwd op ten minste 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • c. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
18.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.
  • d. overkappingen worden uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd.

18.3 Nadere eisen
18.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
18.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 18.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.1, sub a ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een bestaande woning binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3;;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • d. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • e. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
18.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18.2.3, 18.2.4 en 18.2.5, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

18.5 Specifieke gebruiksregels
18.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, anders dan bedoeld in artikel 18.1, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gericht gebruik als bedoeld in artikel 18.1.1;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. detailhandel;
  • d. horecadoeleinden, anders dan bedoeld in artikel 18.1;
  • e. wonen, anders dan het gebruik als bedrijfswoning;
  • f. recreatief nachtverblijf en verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan bedoeld in artikel 18.1

18.6 Afwijken van de gebruiksregels
18.6.1 Horeca van categorie 2

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.5, ten behoeve van horeca van categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2’,met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • b. de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;
  • c. de totale oppervlakte die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten wordt afgestemd op de mogelijkheid om op eigen terrein in voldoende mate te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte, met dien verstande dat het bedrijfsvloeroppervlak van het horecabedrijf inclusief terras in ieder geval niet meer bedraagt dan 220 m2;
  • d. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Recreatie - Jachthaven

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. jachthaven;
  • b. opslag en stalling van boten;
  • c. verkoop van pleziervaartuigen en daaraan aanverwante watersportartikelen;
  • d. water;
  • e. bij een jachthaven behorende voorzieningen, waaronder begrepen aanlegsteigers, sanitaire voorzieningen, kantoorvoorzieningen, uitstalruimten, werkplaatsen voor onderhoud en reparatie van boten en andere dienstruimten met daarbij behorende activiteiten waaronder begrepen het onderhoud en de reparatie van boten;
  • f. horeca tot en met categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis', alleen een botenhuis;
  • h. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • i. een kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • j. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bijbehorende wegen en paden;
    • 3. groenvoorzieningen en tuinen;
    • 4. bruggen;
    • 5. walbeschoeiingen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
19.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 19.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 19.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning per bouwperceel, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 19.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak'

met inachtneming van de volgende regels (19.2.2 tot en met 19.2.6).

19.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %.

19.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld artikel 19.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 7,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • d. voor de bouw van een botenhuis gelden in afwijking van het bepaalde onder sub b. en c. binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis' de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 2,00 meter;
    • 2. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 1. en 2. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en 'maximale bouwhoogte' voor een botenhuis de aangeduide maximale gootehoogte en bouwhoogte geldt.
19.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
19.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 50 m² bedragen;
  • b. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
19.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt in afwijking van artikel 19.2, sub d uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de naar de weg de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2,00 meter bedraagt;
    • 2. lichtmasten, starttorens, en scheepvaarttekens, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter bedraagt.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.3 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • b. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ bedraagt;
  • d. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden
19.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.3, 19.2.4 en 19.2.5, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Recreatief nachtverblijf
  • a. Recreatief nachtverblijf is slechts toegestaan in een pleziervaartuig en ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' in een kampeermiddel voor de duur van 2 x 24 uur.
19.4.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 19.1.1 en het plaatsen van kampeermiddelen binnen de aanduiding 'kampeerterrein' als bedoeld in artikel 19.1.1;
  • b. buitenopslag, anders dan bedoeld in artikel 19.1;
  • c. detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 19.1;
  • d. recreatief nachtverblijf, anders dan bedoeld in artikel 19.4.1
  • e. horecadoeleinden, anders dan bedoeld in artikel 19.1;
  • f. wonen, anders dan in de bedrijfswoning.

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • b. verblijfsrecreatie in recreatiewoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • c. verblijfsrecreatie in appartementen met inpandige botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementenhotel';
  • d. verblijfsrecreatie in appartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  • e. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. recreatieve voorzieningen zoals een speeltuin, dagstrand en midgetgolfbaan;
  • g. horeca van categorie 1 en 2, ondergeschikt en inherent aan de verblijfsrecreatieve functie;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bijbehorende wegen en paden;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. speelterreinen;
    • 5. bruggen;
    • 6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
20.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 20.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 20.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 20.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. één bedrijfswoning per bouwperceel, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 20.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (20.2.2 tot en met 20.2.6).

20.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %.

20.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld artikel 20.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mag maximaal één recreatiewoning worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen ter plaatse van aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' niet meer bedraagt dan aangegeven aantal recreatiewoningen;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning bedraagt, inclusief eventuele inpandige berging, maximaal 300 m³ of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • c. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 7,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementenhotel' mag het aantal appartementen maximaal 20 bedragen en mag de inhoud van een appartement, exclusief inpandig botenhuis, maximaal 300 m3 bedragen.
  • g. voor het bouwen van appartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen' geldt dat het aantal appartementen niet meer bedraagt dan het aantal bestaande legale appartementen;
20.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
20.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 50 m²;
  • b. de dakhelling van een dak van een bijgebouw bedraagt minimaal 30° en maximaal 60;
  • c. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,50 meter,
  • d. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
20.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouw van overkappingen gelden de volgen de regels:
    • 1. bij de bedrijfswoning is een overkapping toegestaan met in acht name van de volgende regels:
      • een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd;
      • de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 meter;
      • de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 20 m²;
    • 2. per recreatiewoning is maximaal één overkapping toegestaan met in acht name van de volgende regels:
      • de hoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3,00 meter;
      • de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 20 m2;
      • de overkapping wordt uitsluitend aangebouwd aan de recreatiewoning;
      • de afstand tussen de overkapping en een ander recreatiewoning bedraagt minimaal 3,00 meter;
    • 3. voor het overige is de bouw van overkappingen niet toegestaan
  • b. de hoogte van sport- en speeltoestellen, lichtmasten, vlaggenmasten en slagbomen bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat sport- en speeltoestellen op bouwpercelen waar slechts een recreatiewoning is toegestaan achter de voorgevelrooilijn van deze recreatiewoning worden gebouwd ;
  • c. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.

20.3 Nadere eisen
20.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
20.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 20.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 20.2.1, sub b ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak van de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • b. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ bedraagt;
  • d. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden
20.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.2.3, 20.2.4 en 20.2.5 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 20.1.1 en het plaatsen van kampeermiddelen binnen de aanduiding 'kampeerterrein' als bedoeld in artikel 20.1.1;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • c. permanente bewoning, anders dan het gebruik als bedrijfswoning en het gebruik als bedoeld in artikel 20.5.3;
  • d. mantelzorg in de bedrijfswoning en/of in de bijgebouwen;
  • e. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 20.5.3;
  • f. minicamping;
  • g. detailhandel;
  • h. horecadoeleinden, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.1.1.
20.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
20.5.3 Permanente bewoning bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in artikel 20.5.1 sub c is het gebruik van een bedrijfswoning als woning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wonen', met dien verstande dat op het moment dat dit gebruik eindigt, weer uitsluitend het gebruik als bedrijfswoning is toegestaan.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.5, ten behoeve van mantelzorg in de bedrijfswoning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt.

Artikel 21 Sport

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten, met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren;
  • b. de bevordering, de organisatie en de uitoefening van de recreatieve schaatssport op natuurijs, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • c. evenementen waarbij voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 21.5.2;
  • d. horeca van categorie 1 en 2, ondergeschikt en inherent aan de uitoefening van de sportactiviteiten en de onder sub b bedoelde activiteiten ten behoeve van schaatssport;
  • e. een zend- en ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. bijbehorende wegen en paden;
    • 3. tribunes
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. bruggen;
    • 6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
21.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 21.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 21.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. een zend- en ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 21.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (21.2.2 tot en met 21.2.4).

21.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

Het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt.

21.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld artikel 21.2.1, sub a. gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goothoogte' de goothoogte minimaal en maximaal de aangeduide minimale en maximale goothoogte bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 8,00 meter,
21.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Voor de bouw van overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. buiten het bouwvlak mag maximaal 25,00 m2 per bestemmingsvlak aan overkappingen worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • b. ter plaatse van de aanduiding de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' bedraagt de bouwhoogte van de zend- en ontvangstinstallatie bedraagt maximaal 40 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter bedraagt;
    • 2. lichtmasten met een bouwhoogte van maximaal 18,00 meter uitsluitend ter vervanging van bestaande lichtmasten en maximaal 8,00 meter indien het geen vervanging van een bestaande lichtmast betreft;
    • 3. ballenvangers, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter bedraagt.

21.3 Nadere eisen
21.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
21.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 21.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. instandhouding van omliggende waarden;
  • i. ruimtelijke kwaliteit.

21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 21.2.3 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 21.1.1;
  • b. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • c. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca, anders dan bedoeld in artikel 21.1, sub d;
  • f. gebouwen voor (recreatieve) bewoning.
21.5.2 Evenementen

Evenementen zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het evenement is toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • b. het evenement duurt maximaal 15 dagen aaneengesloten, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  • c. een locatie wordt niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement gebruikt;
  • d. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  • e. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • f. er vindt geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaats;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien;
  • h. het evenement leidt niet tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond.

Artikel 22 Tuin

22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. parkeren
  • c. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

22.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 22.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn van het aangrenzende hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevelrooilijn van het aangrenzende hoofdgebouw maximaal 2,00 meter bedraagt;
  • b. botenhuizen, met dien verstande dat:
    • 1. een botenhuis uitsluitend aan bevaarbaar water wordt gebouwd;
    • 2. de goothoogte van een botenhuis maximaal 3,50 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van een botenhuis maximaal 4,00 meter bedraagt;
    • 4. een botenhuis met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° wordt afgedekt;
    • 5. de oppervlakte van een botenhuis maximaal 25 m² bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt;
    • 6. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht, met inbegrip van de bouw van een botenhuis krachtens artikel 25.3.3;
  • c. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  • d. erkers, luifels, balkons en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens binnen de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter

22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 22.2.1 onder b., ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 21.1.1;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

Artikel 23 Tuin - 1

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. structurele beplantingen;
  • c. hoogopgaande, afschermende beplanting;
  • d. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarde, tot uitdrukking komend in:
    • 1. het verkavelingspatroon;
    • 2. het aanwezige micro-reliëf;
    • 3. het kleinschalige karakter;
    • 4. het vrijwel ontbreken van bebouwing;
    • 5. de grote afwisseling in het landschap door de aanwezigheid van bomen, singels, riet, slootvegetatie en onland;
  • e. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke waarde, tot uitdrukking komend in:
    • 1. de waarde van de voorkomende vegetatie en fauna;
    • 2. de aanwezige ornithologische waarde;
    • 3. het vochtige karakter van de gronden;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
23.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 45.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 23.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 23.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

23.3 Specifieke gebruiksregels
23.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. erf bij een op een aangrenzend perceel of perceelsgedeelte gelegen hoofdgebouw;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  • c. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het graven, vergraven en dempen van oevers, vaarten, sloten en andere watergangen en oppervlaktewater;
  • c. het aanbrengen van walbeschoeiingen en aanleggelegenheden;
  • d. het aanlegen of verharden van paden, het aanbrengen van verharding voor zitgelegenheden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het vellen en/of rooien van bomen en andere houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van bomen en andere houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige bomen en andere houtopstanden.
23.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 23.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
23.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 23.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 23.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

23.4.4 Advies

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 23.4.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren.

Artikel 24 Verkeer

24.1 Bestemmingsomschrijving
24.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen';
  • e. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • f. een zend- en ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is uitsluitend een parkeerterrein toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - halfverharding' of de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' dit parkeerterrein uitsluitend halfverhard mag zijn;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. straatmeubilair;
    • 3. kunstwerken;
    • 4. herdenkingsmonumenten
    • 5. afvalinzameling;
    • 6. nutsvoorzieningen;
    • 7. bruggen;
    • 8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
24.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 24.1 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 24.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. de volgende gebouwen:
    • 1. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen';
    • 2. een gebouw ten behoeve van opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
    • 3. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 24.1 genoemde bestemming,
  • c. met inachtneming van de volgende regels (24.2.2 tot en met 24.2.3).
24.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van de onder artikel 24.2.1, sub a. bedoelde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouw van garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen' gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
    • 3. de dakhelling mag niet minder dan 10º en niet meer dan 70º bedragen.
  • b. voor het gebouw ten behoeve van opslag ter plaatsen van de aanduiding 'opslag' gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan de bestaande goothoogte;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande bouwhoogte.
  • c. voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen geldende de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
    • 2. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2.
24.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. gebouwd mogen worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
    • 3. behorende tot het straatmeubilair;
    • 4. ten behoeve van speelvoorzieningen;
    • 5. ten behoeve van afvalinzameling;
    • 6. kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
    • 7. voorwerpen betreffende de beeldende kunsten;
    • 8. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
    • 9. met sub 1 t/m 8 vergelijkbare bouwwerken;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 10,00 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' bedraagt de bouwhoogte van de zend- en ontvangstinstallatie bedraagt maximaal 40 meter;
  • d. de bouwhoogte van de onder sub b. bedoelde bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 10,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van een openbaar toilet maximaal 2,50 meter bedraagt.

24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid
24.4.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en/of 'Tuin'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Tuin' en/of 'Tuin - 1' ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Verkeer' grenzende tuin, met dien verstande dat:

  • a. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de omliggende en bestaande woning(en) gegarandeerd kan worden;
  • b. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
    • 5. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse
  • d. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2','Tuin' en/of 'Tuin - 1' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 22, 23, 26 en/of 27 van deze regels.

Artikel 25 Water

25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sloten, vaarten, grachten en ander oppervlaktewater;
  • b. verkeer te water;
  • c. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterberging met de bijbehorende bermen en taluds;
  • d. aanlegsteigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger';
  • e. ligplaatsen ten behoeve van een jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
  • f. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • g. een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis';
  • h. een punterhaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - punterhaven';
  • i. watersportvoorzieningen;
  • j. bruggen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • k. een verkeersontsluiting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • l. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.
25.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 25.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 25.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. botenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis';
  • b. bouwwerken geen gebouwen ten behoeve van de in artikel 25.1 genoemde bestemming;

met inachtneming van de volgende regels.

25.2.2 Botenhuizen
  • a. Voor de bouw van botenhuizen ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis' gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,00 meter;
    • 3. de oppervlakte bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
    • 4. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.
25.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd:
    • 1. bruggen;
    • 2. aanlegsteigers;
    • 3. verkeerstekens;
  • b. voor de bouw van bruggen gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' bedraagt::
      • de bouwhoogte van een brug maximaal de bestaande bouwhoogte;
      • de doorvaarthoogte van een brug minimaal de bestaande doorvaarthoogte;
    • 2. buiten de onder 1. bedoelde functieaanduiding bedraagt:
      • de breedte van het loopvlak van een brug maximaal 1,20 meter;
      • de doorvaarthoogte minimaal 2,25 meter bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 3,00 meter , of de bestaande hoogte indien deze meer dan 3,00 meter bedraagt
  • c. voor de bouw van (aanleg)steigers gelden de volgende regels:
    • 1. aanlegsteigers mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen 'jachthaven' en 'aanlegsteigers';
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van verkeerstekens bedraagt maximaal 3,00 meter.

25.3 Afwijken van de bouwregels
25.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 25.2.3, ten behoeve van het bouwen van aanlegsteigers, kademuren en oeverbeschoeiingen, met dien verstande dat:

  • a. kademuren en oeverbeschoeiingen noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van waterbeheer;
  • b. deze aanlegsteigers, kademuren en walbeschoeiingen vanuit landschappelijk/stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar zijn;
  • c. de doorvaartmogelijkheden voor het verkeer te water niet onevenredig worden aangetast.
25.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 25.2.1 ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
25.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van botenhuizen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 25.2.1 ten behoeve van het oprichten van botenhuizen bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. een botenhuis uitsluitend in of aan bevaarbaar water wordt gebouwd;
  • b. de goothoogte van een botenhuis maximaal 2,50 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een botenhuis maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • d. een botenhuis met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° wordt afgedekt;
  • e. de oppervlakte van een botenhuis maximaal 25 m² bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt;
  • f. de afstand tussen het botenhuis en de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' van het bouwperceel ten behoeve waarvan het botenhuis wordt opgericht niet meer dan 50 meter bedraagt;
  • g. op een onder sub f. bedoeld bouwperceel nog geen botenhuis aanwezig is;
  • h. er maximaal één botenhuis per bouwperceel mag worden opgericht;
  • i. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • j. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het verleggen van watergangen.
  • b. het graven, vergraven en dempen van oevers, vaarten, sloten en andere watergangen en oppervlaktewater;
25.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 25.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
25.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 25.4.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 25.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

25.4.4 Advies

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1, sub a. en b. te verlenen, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 26 Wonen - 1

26.1 Bestemmingsomschrijving
26.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • b. de exploitatie en verhuur van rondvaartboten en de verhuur van pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur';
  • c. woonwagenstandplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. appartementen voor verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartement';
    • 2. een theetuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – theetuin';
    • 3. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - atelier';
    • 4. een kinderdagverblijf voor de opvang van maximaal zes kinderen , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf';
    • 5. een receptie behorende bij het naastgelegen recreatieve bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - receptie'
    • 6. een praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
    • 7. een accuservicebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - accuservice;
    • 8. een zeilmakerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zeilmakerij';
    • 9. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 10. tuinen;
    • 11. groenvoorzieningen;
    • 12. bruggen;
    • 13. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
26.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 33 tot en met 38 en de bouwregels van artikel 25.2 gelden de krachtens artikel 33 tot en met 38 gestelde bouwregels.

Voor zover ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie Beulakerweg' een strijdigheid bestaat tussen de bouwregels van artikel 32 en de bouwregels van artikel 26.2 gelden krachtens 32 gestelde bouwregels.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen'. Indien tussen aanduidingen 'bijgebouwen' de aanduiding 'relatie' is aangegeven, worden deze vlakken aangemerkt als één aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. appartementen als onderdeel van de woning of in een bijgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartement';
  • d. woonwagens en de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 26.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • f. een botenhuis, zowel binnen als buiten het bouwvlak, uitsluitend gelegen aan bevaarbaar water;

met inachtneming van de volgende regels (26.2.2.tot en met 26.2.9).

26.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraag maximaal 100 %.

26.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 26.2.1 sub a. gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal het aantal bestaande, legale woningen toegestaan, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' is de nokrichting van een woning haaks op de weg gericht;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' mag de afstand van de vrijstaande zijde van een woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedragen dan 5,00 meter;
  • e. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
  • f. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • g. de bouwhoogte van een woning bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • h. woningen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt.
26.2.4 Woonwagenstandplaats

Voor de bouw van de in artikel 26.2.1, sub b bedoelde woonwagens gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' mogen maximaal twee woonwagens worden gebouwd;
  • b. de woonwagens worden uitsluitend vrijstaand gebouwd;
  • c. de goothoogte van een woonwagen bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • d. de bouwhoogte van een woonwagen bedraagt maximaal 5,00 meter.
26.2.5 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    Oppervlak bestaand bouwperceel   Toegestane oppervlakte bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen"  
    Bouwperceel tot 350 m2   50 m2  
    Bouwperceel van 350 m2 - 700 m2   70 m2  
    Bouwperceel van 700 m2 - 1.000 m2   80 m2  
    Bouwperceel vanaf 1.000 m2   100 m2  
  • b. de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;
  • c. bijgebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' maximaal 3,50 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze regel niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' mag de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 2,00 meter;
26.2.6 Botenhuizen

Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • b. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • c. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • d. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 25 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt;
  • e. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht, met inbegrip van de bouw van een botenhuis krachtens artikel 25.3.3, met dien verstande dat de bouw van een botenhuis ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding – botenhuis' voor dit maximum niet wordt meegerekend;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met d. gelden voor de bouw van een botenhuis ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - botenhuis' de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van het botenhuis mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. de goot- en nokhoogte van het botenhuis mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en nokhoogte.
26.2.7 Appartementen

Voor de bouw van in artikel 26.2.1. sub c. bedoelde appartementen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – appartement' is maximaal één appartement toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal' het weergegeven aantal appartementen is toegestaan;
  • b. het onder a. bedoelde appartement mag inpandig in de woning of in of als bijgebouw worden gebouwd met dien verstande dat de bouwregels voor woningen en bijgebouwen van artikel 26.2.3 en 26.2.5 van overeenkomstige toepassing zijn.
26.2.8 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.
26.2.9 Saneringsregeling

Voor zover de oppervlakte aan bestaande bijgebouwen de maximale oppervlakte zoals vermeld in artikel 26.2.5 onder a. overschrijdt, mag indien het meerdere wordt gesloopt, 75% van de gesloopte oppervlakte van een gebouw worden teruggebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • b. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

26.3 Nadere eisen
26.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
26.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 26.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. instandhouding van omliggende waarden;
  • h. ruimtelijke kwaliteit.

26.4 Afwijken van de bouwregels
26.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.2.1 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde woning binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van de woning na uitbreiding maximaal 750 m3 bedraagt;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • d. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
26.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 26.2.2, 26.2.5 en 26.2.6, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
26.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de oppervlakte aan bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur' en 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - atelier' en omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.2.5 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rondvaart- en botenverhuur' de oppervlakte van bijgebouwen ten behoeve van de opslag van boten mag worden uitgebreid naar 150 m2, 
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - atelier' de oppervlakte van bijgebouwen ten behoeve van een atelier mag worden uitgebreid naar 150 m2;
  • d. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

26.5 Specifieke gebruiksregels
26.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 26.1;
  • b. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 26.5.2;
  • c. woningsplitsing;
  • d. het samenvoegen van woningen;
  • e. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • f. mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
  • g. verblijfsrecreatie en recreatief nachtverblijf, anders dan bedoeld in artikel 26.1.1;
  • h. detailhandel;
  • i. horeca;
  • j. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en anders dan bedoeld in artikel 26.1.
26.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en), met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 26.1.1, sub 1 tot en met 4, 26.6.1, 26.6.2, 26.6.3 en/of 26.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
26.5.3 Uitsterfregeling verblijfsrecreatie

In afwijking van het bepaalde in artikel 26.5.1, onder g mag het huidige gebruik van gronden en de daarop aanwezige gebouwen voor maximaal twee recreatie appartementen ter plaatse van de aanduiding “specifiek vorm van recreatie – appartementen II” worden voortgezet met dien verstande dat indien dit gebruik eindigt weer uitsluitend het gebruik als wonen als bedoeld in artikel 26.1.1 en de daarbij horende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde als bedoeld in artikel 26.2.1 is toegestaan.

26.6 Afwijken van de gebruiksregels
26.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden bedrijven (Bijlage 2 bij deze regels), met dien verstande dat:
    • 1. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
    • 2. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
    • 3. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 26.1.1, sub 1 tot en met 4, 26.5.2, 26.6.2, 26.6.3 en/of 26.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
    • 4. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
    • 5. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
    • 6. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
    • 7. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
    • 8. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
    • 9. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
  • b. Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bestaand aan huis verbonden bedrijf wordt gelijkgesteld met de omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a.
26.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel als ondergeschikte activiteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a. de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 26.1.1, sub 1 tot en met 4, 26.5.2, 26.6.1, 26.6.3 en/of 26.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;
  • f. etalages niet zijn toegestaan;
  • g. verkoopruimten zijn enkel toegestaan op de begane grond;
  • h. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;
  • i. verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;
  • j. vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;
  • k. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
26.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van complementaire daghoreca, met dien verstande dat:

  • a. de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;
  • b. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • c. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 26.1.1, sub 1 tot en met 4, 26.5.2, 26.6.1, 26.6.2 en/of 26.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • d. de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;
  • e. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • f. minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;
  • g. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • h. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
26.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.5 , ten behoeve van een bed en breakfast, met dien verstande dat:

  • a. er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;
  • b. de slaapplaatsen moeten worden gerealiseerd in het hoofdgebouw (de woning);
  • c. maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfastactiviteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 26.1.1, sub 1 tot en met 4, 26.5.2, 26.6.1, 26.6.2 en/of 26.6.3 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • f. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • g. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • h. omliggende functies niet worden gehinderd.
26.6.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt, dan wel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 26.2.5 en/of 26.4.1 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2.
26.6.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van splitsing van bestaande woningen, met dien verstande dat:

  • a. de te splitsen woning een inhoud heeft van minimaal 600 m³;
  • b. de woningen na splitsing elk afzonderlijk een inhoud hebben van minimaal 250 m³;
  • c. de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;
  • e. de inhoud en oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mag worden vergroot;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de parkeerbalans;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
26.6.7 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 26.5, ten behoeve van het samenvoegen van woningen, met dien verstande dat:

  • a. de samenvoeging vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. samenvoeging van woningen in een rij aaneengesloten soortgelijke woningen is niet toegestaan;
  • c. de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;
  • d. de totale inhoud en oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet worden vergroot;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 27 Wonen - 2

27.1 Bestemmingsomschrijving
27.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. bijbehorende ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. tuinen;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. bruggen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
27.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 27.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • d. een botenhuis, zowel binnen als buiten het bouwvlak, uitsluitend gelegen aan bevaarbaar water;

met inachtneming van de volgende regels (27.2.2 tot en met 27.2.7)

27.2.2 Maximale oppervlakte aan bebouwing binnen bouwvlak

De oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 100 % met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt.

27.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 27.2.1 sub a. en d. gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal het aantal bestaande, legale woningen toegestaan, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' is de nokrichting van een woning haaks op de weg gericht;
  • e. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
  • f. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goothoogte' de goothoogte minimaal en maximaal de aangeduide minimale en maximale goothoogte bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van een woning bedraagt maximaal 9,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
  • h. woningen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt.
27.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    Oppervlakte bestaande bouwperceel   Toegestane oppervlakte bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen"  
    Bouwperceel tot 350 m2   50 m2  
    Bouwperceel van 350 m2 - 700 m2   70 m2  
    Bouwperceel van 700 m2 - 1.000 m2   80 m2  
    Bouwperceel vanaf 1.000 m2   100 m2  
  • b. de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;
  • c. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30o en maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
27.2.5 Botenhuizen

Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • b. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 4,00 meter;
  • c. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  • d. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 25 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt;
  • e. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht, met inbegrip van de bouw van een botenhuis krachtens artikel 25.3.3, met dien verstande dat de bouw van een botenhuis ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding – botenhuis' voor dit maximum niet wordt meegerekend;
27.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. een overkapping wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een overkapping maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte:
    • 1. voor de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt, en,
    • 2. achter de onder sub b. bedoelde voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedraagt.
27.2.7 Saneringsregeling

Voor zover de bestaande oppervlakte aan legale bijgebouwen de maximale oppervlakte zoals vermeld in artikel 27.2.4 onder a. overschrijdt, mag indien het meerdere wordt gesloopt, 75% van de gesloopte oppervlakte van een gebouw worden teruggebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • b. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

27.3 Nadere eisen
27.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1 nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
27.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 27.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. instandhouding van omliggende waarden;
  • h. ruimtelijke kwaliteit.

27.4 Afwijken van de bouwregels
27.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.2.2 ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:

  • a. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een al gebouwde woning binnen het bouwvlak;
  • b. de inhoud van de woning na uitbreiding maximaal 750 m3 bedraagt;
  • c. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn is toegestaan;
  • d. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  • e. de uitbreiding uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mag plaatsvinden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
27.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.3, 27.2.4 en 27.2.5, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

27.5 Specifieke gebruiksregels
27.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik als bedoeld in artikel 27.1;
  • b. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 27.5.2;
  • c. woningsplitsing;
  • d. het samenvoegen van woningen;
  • e. mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
  • f. verblijfsrecreatie en recreatief nachtverblijf, anders dan bedoeld in artikel 27.1;
  • g. detailhandel;
  • h. horeca;
  • i. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.
27.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

27.6 Afwijken van de gebruiksregels
27.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden bedrijven (Bijlage 2 bij deze regels), met dien verstande dat:
    • 1. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
    • 2. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
    • 3. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 27.5.2, 27.6.2, 27.6.3 en/of 27.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
    • 4. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
    • 5. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
    • 6. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
    • 7. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
    • 8. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
    • 9. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
  • b. Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bestaand aan huis verbonden bedrijf wordt gelijkgesteld met de omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a.
27.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel als ondergeschikte activiteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a. de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 27.5.2, 27.6.1, 27.6.3 en/of 27.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;
  • f. etalages niet zijn toegestaan;
  • g. verkoopruimten zijn enkel toegestaan op de begane grond;
  • h. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;
  • i. verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;
  • j. vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;
  • k. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
27.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van complementaire daghoreca, met dien verstande dat:

  • a. de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;
  • b. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  • c. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 27.5.2, 27.6.1, 27.6.2 en/of 27.6.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen; ;
  • d. de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;
  • e. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • f. minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;
  • g. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • h. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
27.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.5 , ten behoeve van een bed en breakfast, met dien verstande dat:

  • a. er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;
  • b. de slaapplaatsen moeten worden gerealiseerd in het hoofdgebouw (de woning);
  • c. maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfastactiviteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 27.5.2, 27.6.1, 27.6.2 en/of 27.6.3 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • f. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  • g. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • h. omliggende functies niet worden gehinderd.
27.6.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bestaande bijgebouwen in totaal maximaal 75 m² bedraagt, dan wel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 27.2.3 en/of 27.4.1 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2.
27.6.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van splitsing van bestaande woningen, met dien verstande dat:

  • a. de te splitsen woning een inhoud heeft van minimaal 600 m³;
  • b. de woningen na splitsing elk afzonderlijk een inhoud hebben van minimaal 250 m³;
  • c. de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;
  • e. de inhoud en oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mag worden vergroot;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de parkeerbalans;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
27.6.7 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 27.5, ten behoeve van het samenvoegen van woningen, met dien verstande dat:

  • a. de samenvoeging vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • b. samenvoeging van woningen in een rij aaneengesloten soortgelijke woningen is niet toegestaan;
  • c. de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;
  • d. de totale inhoud en oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet worden vergroot;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 28 Wonen - Garage

28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - Garage' aangewezen gronden zijn bestemd voor garageboxen ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en fietsen.

28.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Garage' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. garageboxen;

met inachtneming van de volgende regels (28.2.2)

28.2.2 Regels voor het bouwen van garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg of het water gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangeduide gevellijn wordt gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van garageboxen bedraagt maximaal 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte en maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en bouwhoogte geldt
  • c. de inhoud van een garagebox bedraagt maximaal 60 m3.

28.3 Specifieke gebruiksregels
28.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, anders dan inherent aan de stalling van motorvoertuigen en fietsen;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • c. bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte;
  • d. permanente bewoning;
  • e. verblijfsrecreatie en recreatief nachtverblijf.

Artikel 29 Leiding - Riool

29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding en de daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - riool'.

29.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

29.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in 29.1 bedoelde leiding(en) met een oppervlakte van maximaal 15 m2;
  • b. met een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter.

29.3 Afwijken van de bouwregels
29.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 29.2.1, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het doelmatig functioneren van de in artikel 29.1 bedoelde leiding niet wordt aangetast en de veiligheid van deze leiding niet wordt geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  • d. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, woelen, mengen, diepploegen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem en/of het aanleggen van drainage en/of het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 29.1 bedoelde leiding(en);
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen en andere wateren.
29.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 29.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
29.4.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 29.4.1 kan alleen worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 29.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. daarover vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 1

30.1 Bestemmingsomschrijving
30.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

30.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 100 m² en/of de bestaande fundering niet wordt benut, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
30.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 50 centimeter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 100 m² beslaat.
30.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 30.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
30.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 30.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

30.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
30.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 30.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 2

31.1 Bestemmingsomschrijving
31.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

31.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:
      • met een oppervlakte groter dan 250 m² wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom, dan wel,
      • met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom,
    • 1. dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
      • de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
      • in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
      • in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
31.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

voorzover de ingreep:

    • 1. dieper gaat dan 50 centimeter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom;
    • 2. dieper gaat dan 50 centimeter benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.
31.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 31.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
31.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 31.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

31.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
31.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 31.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 32 Waarde - Cultuurhistorie Beulakerweg

32.1 Bestemmingsomschrijving
32.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie Beulakerweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, met de monumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en zoals vastgelegd in Bijlage 3 'overzicht monumenten', en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

32.1.2 Waarden

De waarden komen als volgt tot uitdrukking:

  • a. afwisselend open en meer gesloten bebouwingslint met een lange smalle opstrekkende verkaveling.
  • b. verspringingen in de voorgevelrooilijn.
  • c. de hoofdbebouwing op de weg georiënteerd.
  • d. bebouwing is over het algemeen vrijstaand en opgebouwd uit 1 bouwlaag met kap.
  • e. de voorgevel is over het algemeen verticaal ingedeeld.
  • f. bijgebouwen zijn ten opzichte van het hoofdgebouw zodanig gesitueerd dat hoofdgebouw en. bijgebouwen met elkaar een samenhangend geheel vormen, waarbij de bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw zijn gesitueerd.
32.2 Bouwregels
32.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie Beulakerweg' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling daarop de volgende regels van artikel 32.2.2. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen zijn onderstaande bouwregels niet van toepassing.

32.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevels van hoofdgebouwen worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de (dichtstbijzijnde) weg gekeerde bouwgrens;
  • b. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • c. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 8 Kappenkaart Beulakerweg Kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding 'kamelenrug' [kr] dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen van bouwwerken

Voor zover krachtens de onderliggende bestemming een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels

  • a. ten behoeve van het plat afdekken van een gebouw, geldt dat deze vergunning alleen kan worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen tot een oppervlakte van 25 m² per bouwperceel;
  • b. ten behoeve van buiten het bouwvlak uitbreiden van een al gebouwde woning of bedrijfswoning geldt dat deze vergunning alleen kan worden verleen indien aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de (bedrijfs)woning blijft na uitbreiding voldoen aan de voor deze woning krachtens de onderliggende bestemming geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning blijft behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie Beulakerweg' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • g. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
32.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 32.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
32.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 32.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

32.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

32.4.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 32.4.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 32.4.4 van kan worden afgezien;
32.4.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 32.4.2 tot en met 32.4.5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33 Waarde - Middenbuurt Noordzijde

33.1 Bestemmingsomschrijving
33.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Middenbuurt Noordzijde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 33.1.2 met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen als bedoeld in Artikel 3 tot en met 31 zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

33.1.2 Waarden

De waarden van het beschermde dorpsgezicht komen als volgt tot uitdrukking:

a Algemene waarden Middenbuurt Noordzijde
  • 1. Een patroon van opvaarten, met kavels haaks op de Kerkweg, een variabele breedtemaat tussen de opvaarten.
  • 2. De Dorpsgracht ligt in het noordelijke gedeelte achter de bebouwing ten oosten van de Kerkweg.
  • 3. Langs de Kerkweg een open eenzijdig bebouwingslint dat op de Kerkweg is georiënteerd. Het bebouwingslint heeft doorzichten naar het omliggende gebied (sterke verweving van bebouwing en landschap).
  • 4. Het noordwestelijke gedeelte van de Kerkweg grenst aan de open Gieterse polder waarvan het rechte slotenpatroon oost-west georiënteerd is. In dit gedeelte van de polder ligt er één sloot direct naast en evenwijdig aan de Kerkweg.
  • 5. Ten oosten van de Kerkweg begint achter het bebouwingslint het open veenlandschap waar de rietlanden een onderdeel van uitmaken.
b Specifieke waarden Middenbuurt Noordzijde
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels ten opzichte van elkaar
- Voorgevels van de hoofdbebouwing zijn georienteerd op de Kerkweg
de kavels liggen haaks ten opzichte van het Kerkweg  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0002.png"
- Vrijstaande bebouwing gelegen op kavels die soms worden gescheiden door opvaarten.  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Bouwhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet
- Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
- Karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessenaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - Maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
- Geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen zijn omgeven door een lage haag in gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- Zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven
- Gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
33.2 Bouwregels
33.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Middenbuurt Noordzijde' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling op en/of in afwijking van de bouwregels van die onderliggende bestemming de volgende regels van artikel 33.2.2 tot en met artikel 33.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

33.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd;
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding kamelenrug' dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60;°
  • f. gebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 33.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
33.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1' geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 33.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting
33.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 33.1.2;
  • c. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • e. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • f. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • g. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub, 19.2.3, sub d en 25.2.2.
33.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen, met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', is maximaal 1,00 meter breed.
33.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 33.2.2 tot en met 33.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

33.3 Nadere eisen
33.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 33.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
33.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden dan wel het garanderen van een onbelemmerde doorvaart. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 33.3.1 sub a. t/m e. wordt de Monumentencommissie gehoord.

33.4 Afwijken van de bouwregels
33.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 33.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 33.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
33.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
    • 1. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens artikel 33.2.2., onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • d. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend vor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
33.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 33.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

33.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Middenbuurt Noordzijde' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het wijzigen van kleur- en/of materiaalgebruik van bouwwerken;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • h. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
33.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 33.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
33.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 33.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

33.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

33.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 33.5.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 33.5.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 33.5.4 van kan worden afgezien;

33.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 33.5.2tot en met 33.5.5 van overeenkomstige toepassing.

33.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
33.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Middenbuurt Noordzijde' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

33.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 33.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
33.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 33.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
33.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 33.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

 

Artikel 34 Waarde - Middenbuurt Zuidzijde

34.1 Bestemmingsomschrijving
34.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Middenbuurt Zuidzijde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 34.1.2 met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen als bedoeld in artikel 3 tot en met 31 zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

34.1.2 Waarden

De waarden van het beschermde dorpsgezicht komen als volgt tot uitdrukking:

a Algemene waarden Middenbuurt Zuidzijde
  • 1. De Dorpsgracht ligt evenwijdig vrijwel naast de Kerkweg. Langs de Dorpsgracht en de Kerkweg is in de openbare ruimte laanbeplanting aanwezig.
  • 2. Een open tweezijdig bebouwingslint langs de Kerkweg en de Dorpsgracht. De oriëntatie van de bebouwing is haaks op de Kerkweg. De Deukten en De Bramen takken in oost-west richting aan.
  • 3. Door de verspreide bebouwingsclusters, ontstaan er aan de oostzijde van de Kerkweg open ruimten met richting Bovenwijde en aan westzijde van de Kerkweg vergezichten over de open Gieterse Polder (een sterke verweving tussen landschap en bebouwing).
  • 4. Een aantal percelen is niet via weg ontsloten.
b Specifieke waarden Middenbuurt Zuidzijde
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels ten opzichte van elkaar
Voorgevels van de hoofdbebouwing zijn georienteerd op de Kerkweg
de kavels liggen haaks ten opzichte van het Kerkweg  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0003.png"
- Vrijstaande bebouwing gelegen op kavels die soms worden gescheiden door opvaarten.  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Bouwhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
- Hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet

Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de
- karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
- karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessennaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - Maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
- Geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen zijn omgeven door een lage haag in gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- Zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven
- Gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
Openbare Ruimte   - De Kerkweg heeft een groene inrichting met afwisselend bomenrijen, hagen en grasbermen  

34.2 Bouwregels
34.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Middenbuurt Zuidzijde' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling op en/of in afwijking van de bouwregels van die onderliggende bestemming de volgende regels van artikel 34.2.2 tot en met artikel 34.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

34.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd;
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding 'kamelenrug' [kr] dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60°;
  • f. gebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 34.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
34.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1' geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 34.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting.
34.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 34.1.2;
  • c. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • e. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • f. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • g. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub, 19.2.3, sub d en 25.2.2.
34.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen, met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', is maximaal 1,00 meter breed.
34.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 34.2.2tot en met 34.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

34.3 Nadere eisen
34.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 34.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
34.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en het behoud van voldoende doorvaartmogelijkheden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 34.3.1 sub a. tot en met f. wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

34.4 Afwijken van de bouwregels
34.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 34.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 34.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
34.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 34.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
  • d. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens de artikel 34.2.2, onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 1. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 2. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • e. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend voor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
34.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 34.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Middenbuurt Zuidzijde' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het wijzigen van kleur- en/of materiaalgebruik van bouwwerken;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • h. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
34.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 34.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
34.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 34.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

34.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

34.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 34.5.1genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 34.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlag e 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 34.5.4van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 34.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 34.5.4van kan worden afgezien;
34.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bescherming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 34.5.2 tot en met 34.5.5 van overeenkomstige toepassing.

34.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
34.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Middenbuurt Zuidzijde' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

34.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 34.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd
34.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 34.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
34.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 34.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

 

Artikel 35 Waarde - Noordeinde Molenweg

35.1 Bestemmingsomschrijving
35.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Noordeinde Molenweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 35.1.2 met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen als bedoeld in Artikel 3 en 31 zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

35.1.2 Waarden

De waarden van het beschermd dorpsgezicht als volgt tot uitdrukking:

a Algemene waarden Noordeinde Molenweg
  • 1. Een patroon van opvaarten, met kavels (schuin) haaks op het pad, een variabele breedtemaat tussen de opvaarten en opvaarten van verschillende breedte.
  • 2. Langs de Molenweg een open tweezijdig bebouwingslint, dat zich aan noordzijde van de Dorpsgracht afsplitst. Het bebouwingslint heeft dorozichten naar het omliggende gebied (sterke verweving van bebouwing en landschap).
  • 3. Achter de westelijke lintbebouwing van het pad ligt een 'tweede' gracht, de Thyssengracht. Achter de oostelijke lintbebouwing ligt het Molengat.
  • 4. Waar de Molenweg oost-west is georiënteerd, ligt de bebouwing op het acherste deel van de kavel, waarbij de bebouwing wel op de Molenweg zijn gericht.
  • 5. De bebouwingsdichtheid ten westen van het pad is hoger dan de bebouwingsdichtheid ten oosten van het pad. Door deze lagere bebouwingsdichtheid ontstaan er vergezichten naar het Molengat.
  • 6. Aan de westzijde van het pad doorzichten naar een kleinschalig binnen gebied dat doorloopt dot aan de Beulakerweg. Dit kleinschalige binnen gebied heeft een half open structuur waarin agrarische gronden, rietlanden en enkele bosstroken elkaar afwisselen.
b Specifieke waarden Noordeinde Molenweg
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels ten opzichte van elkaar
- De hoofdbebouwing staat enigszins schuin ten opzichte van de Molenweg
- Voorgevels van de hoofdbebouwing zijn georienteerd op de Molenweg  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0004.png"
- Vrijstaande bebouwing gelegen op kavels die soms worden gescheiden door opvaarten.  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Bouwhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
- Hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet
- Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de
karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessenaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - Maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
- Geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen die grenzen aan de Molenweg, worden van deze weg gescheiden door een lage haag (max 1 meter hoog), bestaande uit streekeigen beplanting
- Voor- en zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
Openbare Ruimte   - De oevers hebben een natuurlijke groene uitstraling en zijn voorzien van begeleidende gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- In of aan de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en vlonders etc. worden aangebracht
- Oeverbeschoeiingen zijn van donker hout
de Gieterse bruggen zijn qua breedte afgestemd op het voetgangersverkeer en hebben een loopvlak van maximaal 1 meter breed. De hoogte van de bruggen is afgestemd op de hooivaart. De bruggen zijn uitgevoerd in hout en donker(bruin) van kleur. De leuningen op de brug zijn ook van hout en hebben een lichte kleurstelling
- De vonders die de opvaarten overbruggen hebben een donker houten loopvlak en houten leuningen in een lichte kleurstelling en zijn uitneembaar.  
35.2 Bouwregels
35.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Noordeinde Molenweg' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling op en/of in afwijking van de bouwregels van die onderliggende bestemming de volgende regels van artikel 35.2.2 tot en met artikel 35.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

35.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd.
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding kamelenrug' dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60;°
  • f. gebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 35.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
35.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1 geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 35.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting.
35.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 35.1.2;
  • c. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • e. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • f. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • g. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub e, 19.2.3, sub d en 25.2.2 sub f.
35.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen, met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', is maximaal 1,00 meter breed.
35.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 35.2.2 tot en met 35.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

35.3 Nadere eisen
35.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 35.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
35.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en het behoud van voldoende doorvaartmogelijkheden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 35.3.1 sub a. tot en met f. wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

35.4 Afwijken van de bouwregels
35.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 35.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 35.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
35.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
    • 1. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens de artikel 35.2.2, onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • d. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend voor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
35.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 35.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Noordeinde Molenweg' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het wijzigen van kleur- en/of materiaalgebruik van bouwwerken;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • h. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
35.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 35.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
35.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 35.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

35.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

35.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 35.5.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 35.5.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 35.5.4 van kan worden afgezien;
35.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 35.5.2 tot en met 35.5.5 van overeenkomstige toepassing.

35.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
35.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Noordeinde Molenweg' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

35.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 35.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
35.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 35.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
35.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 35.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

Artikel 36 Waarde - Noordeinde Noorderpad

36.1 Bestemmingsomschrijving
36.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Noordeinde Noorderpad' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 36.1.2, met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

36.1.2 Waarden

De waarden van het beschermd dorpsgezicht als volgt tot uitdrukking:

a Algemene waarden Noordeinde Noorderpad
  • 1. Een patroon van grachten, opvaarten, paden en bruggen, met een variabele breedte van de Dorpsgracht en een variabele breedtemaat tussen de opvaarten.
  • 2. Langs de Dorpsgracht een open tweezijdig bebouwingslint, met doorzichten naar het omliggende gebied (sterke verweving van bebouwing en landschap).
  • 3. De verkavelingsstructuur wordt gekenmerkt door lange, diepe kavels die met de smalle zijde grenzen aan de Dorpsgracht en onderling gescheiden worden door opvaarten ("huuspollen").
  • 4. De Dorpsgracht vormt de groene ruggengraat van het dorp, waarbij de groene oevers aan de openbare zijde worden begeleid door inheemse boomsoorten.
  • 5. De meeste percelen worden ontsloten via het water en zijn niet via de weg bereikbaar.
  • 6. De Appensteeg vormt de noordelijke beëindiging van dit gebied. De steeg ligt haaks op de Dorpsgracht, waardoor een harde rand ontstaat in relatie tot het omliggende landschap.
  • 7. De bebouwingscluster van 't Klooster ligt als een afgelegen, groene enclave aan de Kloostergracht, op enige afstand van de Dorpsgracht.
b Specifieke waarden Noordeinde Noorderpad
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Grote verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels te opzichte van elkaar.
- Langs de Dorpsgracht zijn de voorgevels georiënteerd op de Dorpsgracht.
- Aan de Appensteeg en in 't Klooster zijn de voorgevels georiënteerd op de steeg.  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0005.png"
- Vrijstaand, veelal op huuspollen. Dit zijn verhoogde percelen tussen opvaarten. De opvaarten liggen haaks op de gracht en ontsluiten het perceel  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Boowuhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
- Hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet
- Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de:
- karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
- karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessenaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen die grenzen aan het pad langs de Dorpsgracht, worden van dit pad gescheiden door een lage haag (max 1 meter hoog), bestaande uit streekeigen beplanting
- Voor- en zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven
- Gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
Openbare ruimte   - De oevers hebben een natuurlijke groene uitstraling en zijn voorzien van begeleidende gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- In of aan de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en vlonders etc. worden aangebracht
- Oeverbeschoeiingen zijn van donker hout
- De Gieterse bruggen zijn qua breedte afgestemd op het voetgangersverkeer en hebben een loopvlak van maximaal 1 meter breed. De hoogte van de bruggen is afgestemd op de hooivaart. De bruggen zijn uitgevoerd in hout en donker(bruin) van kleur. De leuningen op de brug zijn ook van hout en hebben een lichte kleurstelling
- De vonders die de opvaarten overbruggen hebben een donker houten loopvlak en houten leuningen in een lichte kleurstelling en zijn uitneembaar.  
36.2 Bouwregels
36.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Noordeinde Noorderpad' aangewezen gronden gelden, alleen wanner er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling daarop en mogelijk in afwijking daarvan de volgende regels van artikel 36.2.2 tot en met artikel 36.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

36.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd;
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding kamelenrug' dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60;°
  • f. gebouwen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 36.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    Woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.

36.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1' geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 36.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting.
36.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 36.1.2;
  • c. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • e. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • f. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • g. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub e, 19.2.3, sub d en 25.2.2.
36.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht, mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen, met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'bug', is maximaal 1,00 meter breed.
36.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 36.2.2 tot en met 36.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

36.3 Nadere eisen
36.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 36.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
36.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en het behoud van voldoende doorvaartmogelijkheden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 36.3.1 sub a. tot en met f. wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

36.4 Afwijken van de bouwregels
36.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 36.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 36.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
36.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
    • 1. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens artikel 36.2.2 onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • d. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend voor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
36.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 36.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Noordeinde Noorderpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • g. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
36.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 36.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning
36.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 36.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

36.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

36.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 36.5.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 36.5.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 34.5.4 van kan worden afgezien;

36.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 36.5.2 tot en met 36.5.5 van overeenkomstige toepassing.

36.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
36.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Noordeinde Noorderpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

36.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 36.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
36.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 36.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
36.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 36.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

Artikel 37 Waarde - Zuideinde Binnenpad

37.1 Bestemmingsomschrijving
37.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Zuideinde Binnenpad' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 37.1.2 met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen als bedoeld in Artikel 3 tot en met 31 zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

37.1.2 Waarden

De waarden van het beschermd dorpsgezicht komen als volgt tot uitdrukking:

a Algemene waarden Zuideinde Binnenpad
  • 1. Een patroon van grachten, opvaarten, paden en bruggen, met een variabele breedte van de Dorpsgracht en een variabele breedtemaat tussen de opvaarten.
  • 2. Een open tweezijdig dicht bebouwd bebouwingslint langs de Dorpsgracht, met hier een daar doorzichten naar het omliggende gebied. De Dorpsgracht wordt eenzijdig begeleid door een pad.
  • 3. De meeste percelen langs de Dorpsgracht worden ontsloten via het water en zijn niet via de weg bereikbaar. De percelen ten westen van de Dorpsgracht zijn via het Binnenpad lopend of per fiets bereikbaar.
  • 4. De panden zijn georiënteerd op de Dorpsgracht en staan met hun voorgevel haaks op deze gracht.
  • 5. De Dorpsgracht vormt de groene ruggengraat van het dorp, waarbij de groene oevers aan de openbare zijde worden begeleid door inheemse boomsoorten.
  • 6. Er bevinden zich tussen de Bovenwijde en het bebouwingslint aan de oostzijde van de Dorpsgracht open ruimten. Deze open ruimten worden afgewisseld door percelen met riet en enkele percelen bos.
  • 7. Ten westen van de Dorpsgracht begint achter de bebouwing het open polderlandschap.
b Specifieke waarden Zuideinde Binnenpad
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels ten opzichte van elkaar
- Voorgevels van de hoofdbebouwing zijn georiënteerd op de Dorpsgracht
- De kavels liggen haaks ten opzichte van de Dorpsgracht  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0006.png"
- Vrijstaand, veelal op huuspollen. Dit zijn verhoogde percelen tussen opvaarten. De opvaarten liggen haaks op de gracht en ontsluiten het perceel.  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Bouwhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
- Hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet
- Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de
- Karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
- Karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessenaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - Maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
- Geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen die grenzen aan het pad langs de Dorpsgracht, worden van dit pad gescheiden door een lage haag (max 1 meter hoog), bestaande uit streekeigen beplanting
- Voor- en zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven
- Gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
Openbare Ruimte   - De oevers hebben een natuurlijke groene uitstraling en zijn voorzien van begeleidende gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- In of aan de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en vlonders etc. worden aangebracht
- Oeverbeschoeiingen zijn van donker hout
- De Gieterse bruggen zijn qua breedte afgestemd op het voetgangersverkeer en hebben een loopvlak van maximaal 1 meter breed. De hoogte van de bruggen is afgestemd op de hooivaart. De bruggen zijn uitgevoerd in hout en donker(bruin) van kleur. De leuningen op de brug zijn ook van hout en hebben een lichte kleurstelling
- De vonders die de opvaarten overbruggen hebben een donker houten loopvlak en houten leuningen in een lichte kleurstelling en zijn uitneembaar  
37.2 Bouwregels
37.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Zuideinde Binnenpad' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling op en/of in afwijking van de bouwregels van die onderliggende bestemming de volgende regels van artikel 37.2.2 tot en met artikel 37.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

37.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd;
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding kamelenrug' dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60°;
  • f. gebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 37.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
37.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1' geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 37.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting.
37.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 37.1.2;
  • c. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 20 m2;
  • d. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • e. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • f. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • g. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub e 19.2.3, sub d en 25.2.2.
37.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervalkte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen, met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', is maximaal 1,00 meter breed.
37.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 37.2.2 tot en met 37.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

37.3 Nadere eisen
37.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 37.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
37.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en het behoud van voldoende doorvaartmogelijkheden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 37.3.1 sub a. tot en met f. wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

37.4 Afwijken van de bouwregels
37.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 37.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 37.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
37.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 37.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
    • 1. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens de artikel 37.2.2, onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • d. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend voor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
37.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 37.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

37.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Zuideinde Binnenpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het wijzigen van kleur- en/of materiaalgebruik van bouwwerken;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • h. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
37.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 37.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
37.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 37.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

37.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

37.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 37.5.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 37.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 37.5.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 37.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 37.5.4 van kan worden afgezien;
37.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 37.5.2 tot en met 37.5.5 van overeenkomstige toepassing.

37.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
37.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Zuideinde Binnenpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

37.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 37.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
37.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 37.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
37.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 37.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

 

Artikel 38 Waarde - Zuideinde Zuiderpad

38.1 Bestemmingsomschrijving
38.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Zuideinde Zuiderpad' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuren en ruimtelijke kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht, als nader beschreven in 38.1.2 met ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' de monumenten, zoals nader beschreven in Bijlage 3 (overzicht monumenten) en ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de karakteristieke panden.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen in de diverse bestemmingen als bedoeld in Artikel 3 tot en met 31 zijn de desbetreffende regels voor zover niet strijdig met dit artikel van toepassing.

38.1.2 Waarden

De waarden van het beschermd dorpsgezicht komen als volgt tot uitdrukking

a Algemene waarden Zuideinde Zuiderpad
  • 1. Een patroon van grachten, sloten, paden en bruggen, met een variabele breedte van de Dorpsgracht.
  • 2. De Dorpsgracht vormt de groene ruggengraat van het dorp, waarbij de groene oevers aan de openbare zijde worden begeleid door inheemse boomsoorten.
  • 3. De verkavelingsstructuur wordt gekenmerkt door lange, diepe kavels die met de smalle zijde grenzen aan de Dorpsgracht en onderling gescheiden door opvaarten ("huuspollen").
  • 4. Een open tweezijdig bebouwingslint langs de Dorpsgracht, waardoor er doorzichten naar het omliggende gebied ontstaan. De bebouwing is haaks op de Dorpsgracht georiënteerd.
  • 5. De Frensensteeg en de Peterssteeg takken haaks op de gracht aan, de Frensensteeg buigt aan de oostzijde om in een weg achter de kavels langs, parallel aan de gracht.
  • 6. Een aantal percelen is niet per weg ontsloten.
b Specifieke waarden Zuideinde Zuiderpad
Bebouwing, erf- en tuininrichting    
Rooilijn en oriëntatie   - Verspringingen in de voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing op de kavels ten opzichte van elkaar
- Voorgevels van de hoofdbebouwing zijn georiënteerd op de Dorpsgracht
- De kavels liggen haaks ten opzichte van de Dorpsgracht  
Bebouwingstypologie   - Gieterse /Hallenhuis boerderijen, met voor- en achterhuis: boerderijtype met smal voorhuis en breder, driebeukig achterhuis. De overgang tussen het voor- het achterhuis wordt gekenmerkt door een vloeiende overgang, de zogenaamde kamelenrug.
afbeelding "i_NL.IMRO.1708.Giethoorn-VA01_0007.png"
- Vrijstaand, veelal op huuspollen. Dit zijn verhoogde percelen tussen opvaarten. De opvaarten liggen haaks op de gracht en ontsluiten het perceel.  
Bouwhoogte en nokrichting voorhuis   - Eén bouwlaag met kap
- Duidelijk lager dan het achterhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Bouwhoogte en nokrichting achterhuis   - Eén bouwlaag met hoge kap
- Duidelijk hoger dan voorhuis
- Voor de kapvormen en de nokrichting wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)  
Aan- en uitbouwen   - Zijn duidelijk architectonisch ondergeschikt ten opzichte van het hoofdgebouw
- Zijn bescheiden van omvang  
Bijgebouwen   - Zijn informeel gesitueerd, maar t.o.v. hoofdgebouw zo gesitueerd dat hoofdgebouw en bijgebouw een geheel vormen
- Staan achter op de erven,
in ieder geval achter het voorhuis
- Hebben een kap
- De nokrichting is evenwijdig aan die van het hoofdgebouw, tenzij er een andere nokrichting is aangegeven in Bijlage 7 bij de regels (Kappenkaart Beschermd dorpsgezicht Giethoorn)
- Kleurstelling, zowel van gevels als dak, is donker (zwart, bruin, bruinrood) met bijv. antracietkleurige keramische pannen of riet
- Kenmerkend voor Giethoorn zijn verder de
- Karakteristieke donker houten kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd
- Karakteristieke bakstenen bakhuisjes met pannendaken  
Botenhuizen   - Hebben een lessenaars dak
- Wanden in donkerbruin of zwart hout, dakbedekking donker van kleur  
Dakkapellen   - Maximaal één, gesitueerd op het voordakvlak van het voorhuis
- Bescheiden van omvang en uitstraling  
Materiaalgebruik voorhuis   - Baksteen; topgevels eventueel in hout
- Keramische pannen of rieten daken met nokvorsten of rietrollen
- Geen daklijsten bij rieten kap, bij
pannendak wel, uitgevoerd in hout
- Kozijnen hout, draaiende of schuivende delen en details van hout  
Materiaalgebruik achterhuis   - Gepotdekseld hout of bakstenen gevels
- Rieten kap met antracietkleurige nokvorsten of rietrol
- Geen daklijsten
- Kozijnen: hout. Draaiende of schuivende delen in dezelfde kleurstelling als de rest van het kozijn  
Erf- en tuininrichting   - Voor- en zijtuinen hebben weinig tot geen (half)verharding. De (half)verharding is uitgevoerd in gedekte kleuren
- Voortuinen die grenzen aan het pad langs de Dorpsgracht, worden van dit pad gescheiden door een lage haag (max 1 meter hoog), bestaande uit streekeigen beplanting
- Voor- en zijtuinen die rechtstreeks grenzen aan water hebben geen erfafscheiding, het gazon loopt door tot de rand van het water/de oeverbeschoeiing. Langs de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, vlonders, trappen etc. worden aangebracht. De natuurlijke groene uitstraling moet behouden blijven
- Gebiedseigen beplantingen (zie tabellen in Bijlage 5)
- Oeverbeschoeiingen dienen van donker hout te zijn  
Openbare Ruimte   - De oevers hebben een natuurlijke groene uitstraling en zijn voorzien van begeleidende gebiedseigen beplanting (zie tabellen in Bijlage 5)
- In of aan de oevers van de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en vlonders etc. worden aangebracht
- Oeverbeschoeiingen zijn van donker hout
- De Gieterse bruggen zijn qua breedte afgestemd op het voetgangersverkeer en hebben een loopvlak van maximaal 1 meter breed. De hoogte van de bruggen is afgestemd op de hooivaart. De bruggen zijn uitgevoerd in hout en donker(bruin) van kleur. De leuningen op de brug zijn ook van hout en hebben een lichte kleurstelling
- De vonders die de opvaarten overbruggen hebben een donker houten loopvlak en houten leuningen in een lichte kleurstelling en zijn uitneembaar.  
38.2 Bouwregels
38.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Zuideinde Zuiderpad' aangewezen gronden gelden, alleen wanneer er bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, in aanvulling op en/of in afwijking van de bouwregels van die onderliggende bestemming de volgende regels van artikel 38.2.2tot en met artikel 38.2.5. Indien de onderliggende bestemming niet voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van gebouwen en/of bijgebouwen zijn onderstaande bouwregels voor deze bouwwerken niet van toepassing.

38.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet minder dan het bestaande aantal;
  • b. ter plaatse van de figuur 'gevellijn 'wordt de voorgevel van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning in de met deze figuur aangegeven gevellijn gebouwd;
  • c. voor zover in een bestemmingsvlak voor een bedrijfswoning met de figuur gevellijn een gevellijn is aangegeven maar in dat vlak geen gevellijn is aangegeven voor het hoofdgebouw, wordt de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de aangeduide gevellijn van de (toegestane) bedrijfswoning geplaatst;
  • d. voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden gebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting. Ter plaatse van de op de kappenkaart aangegeven aanduiding kamelenrug' dient de kamelenrug als kapvorm te worden gehandhaafd;
  • e. voor zover gebouwen niet zijn weergegeven op de onder bedoelde kappenkaart worden gebouwen gebouwd met een kap van minimaal 30° en maximaal 60°;
  • f. gebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 38.1.2;
  • g. voor de goot- en nokhoogtes van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfswoningen en een gebouw als bedoeld in artikel 13.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 7,50 meter;
    • 2. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 3,50 meter;
    • 3. de goot- en nokhoogte van een gebouw niet zijnde een (bedrijfs)woning, een recreatiewoning of een gebouw als bedoeld in artikel 8.2.3, 9.2.3, 19.2.3 en 21.2.3 bedragen respectievelijk maximaal 3,50 en 10,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte geldt;
  • h. de inhoud van een woning of een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan:
    Inhoud bestaande (bedrijfs)woning   Maximaal toegestane inhoud (bedrijfs)woning  
    woning tot 400 m3   Maximaal 400 m3  
    Woning van 400 m3 - 600 m3   Maximaal 600 m3  
    Woning van meer dan 600 m3   De bestaande inhoud  
  • i. voor de bouw van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de bestemming 'Tuin' is de bouw van een erker niet toegestaan;
    • 2. overschrijding van de grenzen van het bouwvlak is niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag het hoofdgebouw ten opzichte van de bestaande situatie qua situering, oppervlakte, bouwvolume en maatvoering niet worden gewijzigd.
38.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw op een bouwperceel bedraagt maximaal 50 m2. Voor zover bijgebouwen worden gebouwd op bouwpercelen met de bestemming 'Wonen - 1' geldt verder dat de oppervlakte aan bijgebouwen bovendien niet meer dan 80 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning op een bouwperceel bedraagt binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50 m2;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning, uitgezonderd bestaande bijgebouwen. Een bestaand bijgebouw mag op dezelfde locatie worden vervangen door een nieuw bijgebouw;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd met worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 38.1.2;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. bijgebouwen worden gebouwd met een kap met een dakhelling van minimaal 30°;
  • g. de nokrichting van een bijgebouw is gelijk/evenwijdig aan de nokrichting van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning. Voor zover weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 7 Kappenkaart beschermd dorpsgezicht Giethoorn worden bijgebouwen gebouwd met een kap waarvan de nokrichting en vorm in overeenstemming is met op die kappenkaart aangeduide vorm en nokrichting.
38.2.4 Botenhuizen

Voor de bouw van botenhuizen gelden de volgende regels:

  • a. botenhuizen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw;
  • b. botenhuizen worden gebouwd met materialen en in kleurstellingen zoals aangegeven in artikel 38.1.2;
  • c. een botenhuis wordt gebouwd met een lessenaarskap;
  • d. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • e. de nokhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • f. deze regels sub a., c., d. en e. gelden niet voor botenhuizen als bedoeld in artikel 14.2.2, 15.2.6, 18.2.3, sub e,19.2.3, sub d en 25.2.2.
38.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de achtergevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan van het hoofdgebouw of de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 15 m2;
  • c. per bouwperceel is maximaal één overkapping en één vlaggenmast toegestaan;
  • d. op voorerven van bouwpercelen langs de Dorpsgracht en aan oevers met de bestemming Groen langs de Dorpsgracht mogen geen steigers, trappen en trapconstructies of vlonders worden gebouwd;
  • e. luifels en balkons aan of bij gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. het loopvlak van bruggen met uitzondering van bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', is maximaal 1,00 mter breed.
38.2.6 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk als bedoeld in artikel 38.2.2 tot en met 38.2.5 wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

38.3 Nadere eisen
38.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 45.1, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in artikel 38.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en omvang (lengte-/breedteverhouding) van bouwwerken;
  • b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
  • c. de afmetingen en indeling van gevelopeningen;
  • d. het materiaalgebruik voor gevels en dakbedekking;
  • e. het verhardingsmateriaal van wegen, paden, parkeerterreinen en terrassen;
  • f. de doorvaarthoogte van bruggen.
38.3.2 Toepassingscriteria

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en het behoud van voldoende doorvaartmogelijkheden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 38.3.1 sub a. tot en met f. wordt door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

38.4 Afwijken van de bouwregels
38.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 38.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), waaronder begrepen de in die bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht buiten toepassing verklaarde bouwregels en afwijkingsmogelijkheden voor de bouw van bouwwerken, met dien verstande dat :

  • a. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie;
  • b. de afwijking niet leidt tot een wezenlijke verandering of onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. voldaan wordt aan de in artikel 38.4.2 genoemde afwijkingsvoorwaarden.
38.4.2 Afwijkingsvoorwaarden

Voor de het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 38.4.1 gelden de volgende afwijkingsvoorwaarden:

  • a. een omgevingsvergunning voor het plat afdekken van gebouwen kan uitsluitend worden verleend voor het plat afdekken van aangebouwde bijgebouwen over een oppervlakte van maximaal 25 m2;
  • b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor de bouw van botenhuizen in of langs de Dorpsgracht;
  • c. een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van de uitbreiding van een al gebouwde (bedrijfs)woning kan uitsluitend worden verleend indien:
    • 1. de woning na uitbreiding blijft voldoen aan de voor deze woning krachtens de artikel 38.2.2, onderdeel g geldende maximale inhoudsmaat;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke woning behouden blijft;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • d. een omgevingsvergunning voor de bouw van een brug buiten de functieaanduiding 'brug' kan uitsluitend worden verleend voor een brug met een loopvlak van 1,20 meter breed.
38.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 38.2.2 onder a, ten behoeve van het samenvoegen van woningen als bedoeld in en onder dezelfde voorwaarden als in artikel 26.6.7.

38.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
38.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Zuideinde Zuiderpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren, ontginnen of afgraven van gronden;
  • b. het planten, vellen, rooien of verwijderen van bomen, groenstructuren, hagen of andere karakteristieke beplanten dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van deze beplanting tot gevolg kunnen hebben ;
  • c. het dempen, graven, vergraven of verleggen van oevers, sloten, grachten, poelen, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van walbeschoeiingen, geen bouwwerken, geen gebouw zijnde en aanbrengen van aanlegggelegenheden;
  • e. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen voor zover het een oppervlakte van meer dan 20 m2 betreft;
  • f. het wijzigen van kleur- en/of materiaalgebruik van bouwwerken;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • h. het aanbrengen van (bovengrondse) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, constructies, installaties en apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
38.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 38.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden die in overeenstemming zijn met een op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening verleende vergunning.
38.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 38.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

38.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.5.1, sub a. tot en met e. te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie en voor wat betreft de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.5.1, sub c. tevens bij het bevoegde waterschapsgezag.

38.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan aan de in artikel 38.5.1 genoemde omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied met dien verstande dat:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 38.5.1, sub b. voor het verwijderen van beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat ter compensatie herplanting met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels) plaatsvindt, tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 38.5.4 van kan worden afgezien;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 38.5.1, sub b. voor het aanbrengen van nieuwe beplanting slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de beplanting plaatsvindt met gebiedseigen beplanting als opgenomen in het overzicht gebiedseigen beplanting (Bijlage 5 bij deze regels), tenzij hier op grond van het advies van de Monumentencommissie als bedoeld in artikel 38.5.4 van kan worden afgezien;
38.5.6 Vergunningplicht werken en werkzaamheden onderliggende bestemming

Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.5.1 waarvoor krachtens de onderliggende bestemmingen al een omgevingsvergunning is vereist, zijn artikel 38.5.2 tot en met 38.5.5 van overeenkomstige toepassing.

38.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
38.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Zuideinde Zuiderpad' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

38.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 38.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
38.6.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 38.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Hiervan is uitsluitend sprake indien:

  • a. het bouwwerken of delen van bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek dan wel cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde plaatsvindt;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk in redelijkheid niet (langer) is te handhaven;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm dan wel de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijziging aan het bouwwerk kan worden hersteld.
38.6.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 38.6.1 te verlenen wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie.

 

Artikel 39 Waterstaat - Waterkering

39.1 Bestemmingsomschrijving
39.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. primaire waterkering;
  • b. regionale waterkering;
  • c. hoofdwatergang;
  • d. watergang;
  • e. behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. terreinen.
39.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 46.1.

39.2 Bouwregels
39.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

39.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter bedraagt.

39.3 Afwijken van de bouwregels
39.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 39.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij het bevoegd waterschapsgezag;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;
    • 8. de waterstaats- en huishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

39.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
39.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen en afgraven van de gronden
  • b. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen;
  • c. het wijzigen van het waterpeil;
  • d. het dempen van watergangen;
  • e. het verwijderen en aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
39.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 39.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
39.4.3 Voorwaarden

De in 39.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij het bevoegde waterschapsgezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 40 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 41 Algemene bouwregels

41.1 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of uitbreiden van gebouwen wordt, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, slechts verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bewoners/gebruikers en - indien van toepassing – voor werknemers en bezoekers. Deze parkeergelegenheid moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Het voorzien in voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn vastgelegd in de 'Notitie parkeernormen Steenwijkerland'. Indien deze beleidsregels na vaststelling van het bestemmingsplan worden gewijzigd, moet worden voldaan aan de(parkeer) normen van deze gewijzigde beleidsregels.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a indien:
    • 1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. op andere wijze in de nodige parkeer-of stallingsruimte wordt voorzien. Realisatie van parkeerplaatsen op de voor de voor 'Natuur' aangewezen gronden is daarbij uitgesloten;
  • c. Indien de gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'overige zone – uitzondering parkeernormering' is het bepaalde in lid a niet van toepassing.

Artikel 42 Algemene gebruiksregels

42.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

42.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straatprostitutie;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens.

Artikel 43 Algemene aanduidingsregels

43.1 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn'

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn' zijn de gronden mede bedoeld voor behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd dorpsgezicht, zoals dit nader tot uitdrukking komt in artikel 33 tot en met 38, conform het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Giethoorn (Bijlage 4 bij de regels).

43.2 'overige zone - cultuurhistorie Beulakerweg'

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie Beulakerweg' zijn de gronden mede bedoeld voor behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing), patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld) en gebieden, zoals dit nader tot uitdrukking komt in artikel 32.

Artikel 44 Algemene afwijkingsregels

44.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

44.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, behoudens op de voor de voor 'Natuur' aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

44.3 Omgevingsvergunning evenementen

Het bevoegd gezag kan, behoudens op de voor de voor 'Natuur' aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, mits:

  • a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  • c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  • d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  • e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  • g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
  • h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
  • i. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  • j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
  • k. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

44.4 Masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering

Het bevoegd gezag kan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht Giethoorn', behoudens op de voor de voor 'Natuur', 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:

  • a. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • b. belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40,00 meter bedraagt.

44.5 Botenhuizen

Het bevoegd gezag kan, behoudens op de voor de voor 'Natuur' aangewezen gronden en met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen van de bouw- en/of gebruiksregels voor het herbouwen en vervangen van de van bestaande, legale botenhuizen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan de bestaande goothoogte;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bestaande bouwhoogte.

44.6 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

Artikel 45 Algemene procedureregels

45.1 Procedure nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 46 Overige regels

46.1 Voorrangsregels
46.1.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

46.1.2 Prioritering dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 47 Overgangsrecht

47.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

47.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 48 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Giethoorn'.