direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening De Pompers 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPSRD6013-VAS1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Herziening De Pompers 2015" met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPSRD6013-VAS1 van de gemeente Cranendonck.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.7 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 archeologische waarde

een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 bestaande situatie:
  • t.a.v. bebouwing:
    bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, danwel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie en/of geringere afmetingen visueel onderscheidt.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 carport:

een op de grond staande overkapping van een bouwlaag bij een bestaande woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag die rechtstreeks wordt ontsloten vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.26 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.29 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.30 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.31 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.32 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.33 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot van het gebouw en dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel.

1.34 tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het op de verbeelding aangewezen bouwvlak.

1.35 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan een naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.37 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.38 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.39 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.

1.40 zijgevellijn:

de lijn waarin de zijgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 het bebouwd oppervlak van een perceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder geschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, inclusief;
  • b. verharding;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van erkers bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • b. de erker mag over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 50% van de diepte van de tuin, gemeten ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • d. de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten en andere palen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Parkeren

Op de gronden die zijn gelegen tussen de zijgevellijnen van het hoofdgebouw behorende bij het bouwperceel mogen geen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroep;
  • c. tuinen, erven en verharding;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is weergegeven;
  • c. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan;
  • d. de breedte van de voorste bouwperceelgrens dient minimaal 15 meter te bedragen;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de bouwgrens met de bestemming 'Tuin' ex Artikel 3;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • g. het hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap;
  • h. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • i. de dakhelling van het hoofdgebouw mag niet minder resp. meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)' is aangegeven;
  • j. ondergronds bouwen is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • d. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per woning niet meer bedragen dan:
    • 1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;
    • 2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
    • 3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;
    • 4. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;
  • g. afstand tussen een bijgebouw en het hoofdgebouw mag ter plaatse van percelen grenzend aan het buitengebied, niet meer bedragen dan 10,00 meter;
  • h. bij vrijstaande woningen dient één der zijstroken vrij te blijven van bebouwing tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25,00 meter achter de voorgevellijn, tenzij de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3,00 meter bedraagt. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de genoemde 25,00 meter en 3,00 meter, geldt deze afstand als minimale afstand;
  • i. overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;
    • 2. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;
  • c. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.
4.3.2 Aan huis gebonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis gebonden beroep;
  • d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
4.3.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • b. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  • c. gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
  • d. gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • e. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • f. het zelfstandig gebruik van gebouwen ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.3 sub e en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Het bevoegd gezag kan een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte onverwijld intrekken, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

4.4.2 Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.3 sub f voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  • b. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • d. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;
  • e. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;
  • f. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;
  • g. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat:

  • a. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • b. ondergronds bouwen slechts onder bebouwd oppervlak is toegestaan.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% vanhet betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

De hierboven geregelde afwijkingen kunnen worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:

  • de bebouwingskarakteristiek (vrijstaand) wordt aangetast;
  • de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;
  • historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Herziening De Pompers 2015 van de gemeente Cranendonck.