Kom Soerendonk

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1706.BPSRD6012-VAST
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Bedrijf

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 6 Bedrijventerrein

Artikel 7 Detailhandel

Artikel 8 Gemengd

Artikel 9 Groen

Artikel 10 Horeca

Artikel 11 Kantoor

Artikel 12 Maatschappelijk

Artikel 13 Recreatie

Artikel 14 Tuin

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 16 Water

Artikel 17 Wonen

Artikel 18 Wonen - Pompers

Artikel 19 Wonen - Schutje

Artikel 20 Leiding - Riool

Artikel 21 Waarde - Archeologie 3

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4

Artikel 23 Waarde - Archeologie 5

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Artikel 25 Algemene bouwregels

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

Artikel 30 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

Artikel 32 Slotregel

 

 

 

 

Bijlagen:

Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij wonen

Bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijven in de kom

Bijlage 3: Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Kom Soerendonk' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPSRD6012-VAST van de gemeente Cranendonck.

 

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 Aanbouw/uitbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6 Aan-huis-verbonden-beroep

De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.

 

1.7 Archeologisch onderzoek

In een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.

 

1.8 Archeologisch verwachtingsvol gebied

Door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.

 

1.9 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.

 

1.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11 Bebouwingspercentage

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.12 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

 

1.13 Bedrijfsverzamelgebouw

Gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere bedrijven.

 

1.14 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

 

1.15 Bestaand

  1. bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

  2. gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

 

1.16 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.17 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.18 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen en overkappingen.

 

1.19 Bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.20 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.21 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

 

1.22 Bouwlaag

Het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering.

 

1.23 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.24 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

 

1.25 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.26 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.27 Bruto vloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de ruimte of ruimtes die worden gebruikt ten dienste van een kantoor, winkel, horecagelegenheid of bedrijf, met inbegrip van de daarbij behorende opslag- en magazijnruimte en overige dienstruimten.

 

1.28 Carport

Een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

 

1.29 Coffeeshop

Een horeca-inrichting waar handel in en / of gebruik van softdrugs plaatsvindt.

 

1.30 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon of de architectuur.

 

1.31 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.32 Dienstverlening

Het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek (al dan niet door middel van een baliefunctie), met uitzondering van een seksinrichting.

 

1.33 Evenement

Al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.

 

1.34 Extensief recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming.

 

1.35 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.36 Geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

1.37 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.38 Horecabedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken of het exploiteren van zaalaccommodatie of nachtverblijf, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde begrippen Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

 

  1. Horeca 1 (daghoreca):

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarvan de activiteiten primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren of alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;

  1. Horeca 2 (maaltijd- en logiesverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;

  1. Horeca 3 (spijsverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische dranken en niet-alcoholische dranken voor nuttiging ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;

  1. Horeca 4 (drankverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars, al dan niet in combinatie met zaalverhuur;

  1. Horeca 5 (zware horeca):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken, nachtclubs en dancings.

 

1.39 Huishouden

Een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

 

1.40 Kantoor

Een gebouw dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord worden gestaan en geholpen.

 

1.41 Kunstwerken

Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

 

1.42 Landschappelijke inpassing

Inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

 

1.43 Lichte bedrijvigheid

Het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij wonen'.

 

1.44 Maatschappelijk

Educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder tevens begrepen een kinderdagverblijf en peuterspeelzaal, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.

 

1.45 Mantelzorg

Het bieden van zorg aan een of meer leden van het huishouden die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

1.46 Natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

 

1.47 Ondergeschikte detailhandel

Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, tot maximaal 20% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.

 

1.48 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

 

1.49 Ondersteunende horeca

Het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf, dit bedrijf heeft niet als hoofdbestemming 'Horeca'.

 

1.50 Ontmoetingsplaats

Plaats ingericht ten behoeve van het samenkomen van mensen met gelijke leeftijd, gezindheid of interesse, zoals jongeren en ouderen.

 

1.51 Overkapping

Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden.

 

1.52 Paardenbak

Een niet overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie van paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

 

1.53 Paracommercieel horecabedrijf

Een instelling die weliswaar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken verstrekt, maar dit doet als nevenactiviteit. De hoofdactiviteit ligt op een ander vlak. Het gaat daarbij om hoofdactiviteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levenbeschouwelijke of godsdienstige aard.

 

1.54 Peil

  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.55 Productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

1.56 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.57 Risicovolle inrichting

Inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

1.58 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.59 Vloeroppervlakte

De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

 

1.60 Voorgevel

De gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekgevel is er slechts sprake van één voorgevel).

 

1.61 Voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

 

1.62 Voorgevelrooilijn

De grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd en het verlengde daarvan.

 

1.63 Voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

1.64 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.

 

1.65 Wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

 

1.66 Woning

Een complex van ruimten, dienend voor de huisvesting van één huishouden waarbij de volgende onderverdeling van toepassing is:

  1. aaneengebouwde woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

  2. gestapelde woning: een woning of wooneenheid die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

  3. geschakelde woning: woning waarvan het hoofdgebouw door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden.

  4. twee-aaneengebouwde woning: een woning waarbij het hoofdgebouw aan één zijde een gemeenschappelijke wand heeft met het naastgelegen bij- of hoofdgebouw van een andere woning;

  5. vrijstaande woning: een woning waarbij het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met een bij- of hoofdgebouw van een andere woning;

  6. patiowoning: woning met een kleine ommuurde privé-buitenruimte;

  7. zorgwoning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.

 

1.67 Zolder

Ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afdekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

 

1.68 Zorgboerderij

Een gebouw waar woongelegenheid wordt geboden aan en activiteiten plaatsvinden voor mensen die zorg en begeleiding nodig hebben in de leefsituatie en de dagbesteding. Hierbij kan gedacht worden aan mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking of bijvoorbeeld burn-out klachten.

 

1.69 Zorginstelling

(Een gedeelte van) Een gebouw bedoeld voor zorgwoningen en/of groepswoningen, intramurale zorg (voorzieningen) en zorgondersteunende infrastructuur.

 

1.70 Zorgwonen

Het wonen in een zorgcentrum of zorgwoning.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

 

2.7 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 Bor juncto artikel 3 van bijlage 2 Bor, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelten van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.

 

2.8 De lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.

 

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m is.

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische doeleinden;

  2. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke waarden;

  3. een agrarische functie met natuur- en landschapswaarden;

  4. extensief recreatief medegebruik;

  5. landschappelijke inpassing;

  6. groenvoorzieningen;

  7. voorzieningen van algemeen nut;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,00 meter.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Schuilhutten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a voor het bouwen van schuilhutten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. per perceel is maximaal één schuilhut toegestaan;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop de schuilhut wordt gesitueerd, dient minimaal 2500 m² te bedragen;

  3. de oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 30 m² bedragen;

  4. de afstand tot de perceelsgrenzen dient minimaal 3,00 m te bedragen;

  5. de goothoogte mag maximaal 2,50 m bedragen;

  6. de bouwhoogte mag maximaal 3,00 m bedragen;

  7. voldaan wordt aan de "Beleidsregels Schuilhutten en Paardenbakken";

  8. een omgevingsvergunning als bedoeld in deze bepaling kan uitsluitend aan de eigenaar van het betreffende perceel worden verleend; per eigenaar kan maximaal één omgevingsvergunning als bedoeld in deze bepaling worden verleend.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. kamperen;

  2. opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het behoud van natuurlijke waarden.

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijven in de kom' zoals opgenomen in bijlage 2;

  2. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep;

  2. 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadeherstelbedrijf': een autoschadeherstelbedrijf;

  1. ondergeschikte, al dan niet productiegebonden detailhandel;

  2. groenvoorzieningen;

  3. voorzieningen van algemeen nut;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  4. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;

  5. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient aan één zijde tenminste 3,00 meter te bedragen. Indien de afstand op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan minder dan 3,00 meter bedraagt, geldt deze mindere afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens.

 

4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is per aanduiding maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;

  2. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden;

  3. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3,00 meter daarachter;

  4. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  5. de goothoogte bedraagt maximaal 7,00 meter;

  6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10,00 meter.

 

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. overkappingen mogen tot 1,50 meter voor de voorgevellijn worden gebouwd, mits de afstand tot de voorste perceelgrens minimaal 3,00 meter bedraagt en het voor de voorgevellijn gebouwde niet met enige wand omsloten is;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 60 m2;

  5. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 4,00 meter.

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 4.1 sub b onder 1;

  4. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte, al dan niet productiegebonden detailhandel als bedoeld in 4.1 sub c;

  5. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  6. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.

 

4.3.2 Ondergeschikte detailhandel

De omvang van ondergeschikte detailhandel bedraagt maximaal 20% van het vloeroppervlak met een maximum van 100 m2.

 

4.3.3 Aan-huis-verbonden beroep

Aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.4.1 Afwijken m.b.t. toestaan van activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a om activiteiten toe te laten die niet voorkomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijven in de kom', of om activiteiten toe te laten die in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijven in de kom' zijn vermeld in een categorie die in principe niet is toegestaan op het desbetreffende bouwperceel, mits:

  1. onderzoek aantoont dat de bedoelde activiteiten qua milieubelasting kunnen worden gelijkgesteld met de krachtens de bepalingen van dit plan ter plaatse toelaatbare categorie bedrijfsactiviteiten.

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met dien verstande dat het aantal woningen niet mag toenemen, mits:

  1. de niet-woonactiviteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet

  2. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  3. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  4. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

  5. aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast;

  6. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  7. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  8. de realisatie van de nieuwe woning(en) past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  9. de woningen worden gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel. Dit betekent dat ten minste sprake dient te zijn van voldoende waterberging. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij de gemeente en het Waterschap;

  10. de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen van algemeen nut zoals transformatorgebouwen, bouwwerken ten behoeve van de gasvoorziening, rioolgemaal en dergelijke;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 5,00 meter bedragen.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  2. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.

 

Artikel 6 Bedrijventerrein

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 2 en 3.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' zoals opgenomen in bijlage 3;

  2. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep;

  2. 'detailhandel': ondergeschikte detailhandel;

  3. 'bedrijf van categorie 3.2': bedrijven voor zover deze bedrijven voorkomen in categorie 3.2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' zoals opgenomen in bijlage 3;

  4. 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek': een timmerwerkfabriek;

  1. productiegebonden detailhandel;

  2. bedrijfsverzamelgebouwen, uitsluitend op percelen met een minimale perceelsgrootte van 2.500 m²;

  3. kantoren, uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering;

  4. wegen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;

  5. groenvoorzieningen;

  6. voorzieningen van algemeen nut;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3,00 meter daarachter;

  3. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 500 m² en maximaal 5.000 m²;

  4. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  6. de goothoogte van een gebouw bedraagt minimaal 2,50 meter;

  7. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan één zijde ten minste 5,00 meter te bedragen;

  8. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5,00 meter te bedragen;

  9. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 4,00 meter.

 

6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is per aanduiding maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;

  2. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gebouwd te worden;

  3. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3,00 meter daarachter;

  4. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  5. in afwijking van het bepaalde onder d mag de inhoud van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' niet meer bedragen dan is aangegeven;

  6. de goothoogte bedraagt maximaal 7,00 meter;

  7. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10,00 meter.

 

6.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. overkappingen mogen tot 1,50 meter voor de voorgevellijn worden gebouwd, mits de afstand tot de voorste perceelgrens minimaal 3,00 meter bedraagt en het voor de voorgevellijn gebouwde niet met enige wand omsloten is;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 75 m2;

  5. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter.

 

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,20 meter;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 4,00 meter.

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

 

6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. kantoren, met uitzondering van kantoren als bedoeld in 6.1 sub e;

  4. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel als bedoeld in 6.1 sub b onder 2 en productiegebonden detailhandel als bedoeld in 6.1 sub c;

  5. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 6.1 sub b onder 1;

  6. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

  7. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.

 

6.3.2 Productiegebonden detailhandel

De omvang van productiegebonden detailhandel bedraagt maximaal 30% van het vloeroppervlak.

 

6.3.3 Ondergeschikte detailhandel

Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is de uitoefening van ondergeschikte detailhandel toegestaan, mits de detailhandel een ondergeschikte activiteit betreft tot een maximale vloeroppervlakte van 20 m².

 

6.3.4 Aan-huis-verbonden beroep

Aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.4.1 Afwijken m.b.t. toestaan van activiteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 sub a en sub b onder 3 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf uit een hogere of lagere milieucategorie dan is toegestaan, of van een bedrijf dat niet is genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein', indien deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën, met dien verstande dat:

  1. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;

  2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

  3. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;

  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  5. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;

  6. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.

 

Artikel 7 Detailhandel

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'wonen': ten hoogste 2 woningen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep;

  2. 'dienstverlening': dienstverlening;

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt het maximale bebouwingspercentage zoals aangegeven in 7.2.1 onder b;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen;

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. (recreatief) nachtverbijf;

  2. wonen, met uitzondering van woningen als bedoeld in 7.1 sub b onder 1.

 

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.4.1 Afwijken m.b.t. functiewijziging naar grondgebonden woningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.1 voor een functiewijziging van detailhandel naar een grondgebonden woning, met dien verstande dat:

  1. de activiteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;

  2. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  3. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  4. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  5. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  6. de realisatie van de nieuwe woning(en) past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

 

 

Artikel 8 Gemengd

 

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een cursuscentrum;

  2. horecabedrijven uit de categorie Horeca 2, al dan niet in combinatie met zaalverhuur;

  3. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'wonen': 1 woning, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep;

  2. 'specifieke bouwaanduiding - woonboerderij': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. terrassen;

  2. erven en terreinen;

  3. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt het maximale bebouwingspercentage zoals aangegeven in 8.2.1 onder b;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 sub c onder 1 voor de verbouw van de als ‘specifieke bouwaanduiding - woonboerderij’ aangeduide bebouwing tot meerdere woningen of wooneenheden, met dien verstande dat:

  1. de breedte van een woning/wooneenheid niet minder dan 5,00 meter bedraagt en de inhoud niet minder dan 250 m³;

  2. onderdelen van woningen/wooneenheden en/of bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

  1. achter de oorspronkelijke achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m² groot en ten minste 5,00 meter diep;

  2. het bebouwingspercentage achter de achtergevelrooilijn mag niet meer dan 40% bedragen.

  1. het karakter van het boerderijtype behouden dient te blijven;

  2. er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen;

  3. de splitsing past binnen het geldende woningbouwcontingent.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. wonen, met uitzondering van woningen als bedoeld in 8.1 sub c onder 1;

  2. horeca in een andere horecacategorie dan bedoeld in 8.1 onder b.

 

8.4.2 Horeca

De omvang van horecabedrijven uit de categorie Horeca 2, al dan niet in combinatie met zaalverhuur, bedraagt maximaal 200 m2 bruto vloeroppervlakte.

 

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

8.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woonboerderij' geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

8.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.5.1 is niet van toepassing:

  1. voor zover het sloopwerkzaamheden betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;

  2. indien de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn in het kader van het gewone onderhoud en beheer van de bebouwing.

 

8.5.3 Toelaatbaarheid

  1. de in lid 8.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en/of economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  1. bermen;

  2. speelvoorzieningen;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. in- en uitritten;

  5. onverharde wegen;

  6. kunstwerken/standbeelden;

  7. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  9. voorzieningen van algemeen nut.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;

  3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

 

9.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. parkeren.

 

9.3.2 Monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente' staat bij het gebruik van de gronden en het gebouw de bescherming van de cultuurhistorische waarden voorop en zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.

 

 

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3.1 sub a voor de aanleg van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:

  1. de noodzaak voor de parkeerplaatsen aangetoond moet zijn;

  2. er geen onevenredige aantasting van het groen plaatsvindt.

 

 

Artikel 10 Horeca

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven uit de categorie Horeca 1 t/m 4;

  2. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'wonen': 1 woning, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep;

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. terrassen;

  2. erven en terreinen;

  3. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

10.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt het maximale bebouwingspercentage zoals aangegeven in 10.2.1 onder b;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

10.2.4 Afwijkingsbevoegdheid extra woning op benedenverdieping

Het bevoegd gezag is bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wonen' af te wijken van het bepaalde in 10.1 sub b onder 1 ten behoeve van de realisatie van een extra woning op de benedenverdieping bij een bestaande bovenwoning met dien verstande dat:

  1. de activiteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;

  2. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  3. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  4. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  5. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  6. de realisatie van de nieuwe woning past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. (recreatief) nachtverblijf, met uitzondering van horeca van categorie 2;

  2. wonen, met uitzondering van woningen als bedoeld in 10.1 sub b onder 1;

  3. horeca in een andere horecacategorie dan bedoeld in 10.1 onder a.

 

Artikel 11 Kantoor

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening;

  2. groenvoorzieningen;

  3. voorzieningen van algemeen nut;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

11.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt het maximale bebouwingspercentage zoals aangegeven in 11.2.1 onder b;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. (recreatief) nachtverblijf;

  2. wonen.

 

 

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van de bouw van maximaal twee vrijstaande woningen, mits:

  1. de niet-woonactiviteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet

  2. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  3. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  4. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

  5. aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast;

  6. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  7. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  8. de realisatie van de nieuwe woning(en) past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  9. de woningen worden gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel. Dit betekent dat ten minste sprake dient te zijn van voldoende waterberging. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij de gemeente en het Waterschap;

  10. de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 12 Maatschappelijk

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. zorgwonen;

  3. paracommerciële horeca;

  4. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'begraafplaats': een begraafplaats;

  2. ‘evenemententerrein’: evenementen;

  3. 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

12.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak geldt het maximale bebouwingspercentage zoals aangegeven in 12.2.1 onder b;

  4. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

 

12.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. (recreatief) nachtverblijf;

  2. wonen, met uitzondering van zorgwonen als bedoeld in 12.1 onder b;

  3. horeca, met uitzondering van horeca als bedoeld in 12.1 onder c;

 

12.3.2 Monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente' staat bij het gebruik van de gronden en het gebouw de bescherming van de cultuurhistorische waarden voorop en zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.

 

12.3.3 Evenementen

Op de gronden met de aanduiding 'evenemententerrein' zijn evenementen toegestaan, met dien verstande dat maximaal 1 evenement per maand, gedurende maximaal 4 aaneengesloten dagen en met een maximum van 12 dagen per jaar wordt georganiseerd.

 

Artikel 13 Recreatie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6,00 m.

 

 

Artikel 14 Tuin

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuin, behorende bij de op de aangrenzende woonbestemming gelegen hoofdgebouwen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. voorzieningen van algemeen nut;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden zijn geen hoofdgebouwen toegestaan.

 

14.2.2 Aan- en uitbouwen en overkappingen

Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter; indien in de afstand in de bestaande situatie meer dan 1,50 m bedraagt, geldt deze afstand als maximale diepte;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt;

  6. in afwijking van het bepaalde onder a, d en e zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' carports toegestaan.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.2.1 onder a en toegestaan worden dat erkers, entreeportalen en luifels mogen worden gebouwd achter de voorgevellijn, mits:

  1. het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet wordt aangetast,

  2. de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet;

  3. geen afbreuk wordt gedaan aan de benodigde parkeermogelijkheden op eigen terrein;

  4. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  4. terrassen, behorende bij aangrenzende horecagelegenheden;

  5. ambulante detailhandel en weekmarkten;

  6. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'evenemententerrein': evenementen;

  2. 'horeca van categorie 3': horecabedrijven in de categorie Horeca 3;

  3. 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  1. groenvoorzieningen;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

  1. erven en terreinen.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3' zijn gebouwen toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

  1. gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;

  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

15.2.2 Overstekende bouwonderdelen

Overstekende bouwonderdelen van bebouwing in de aangrenzende bestemming(en) in de vorm van luifels, zijn toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de overschrijding van de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;

  2. de afstand tot de weg mag niet minder bedragen dan 2,00 meter;

  3. de overstekende bouwonderdelen mogen zich op niet minder dan 3,20 meter boven peil bevinden.

 

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;

  2. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

 

 

15.3 Specifieke gebruiksregels

 

15.3.1 Evenementen

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn evenementen toegestaan, met dien verstande dat maximaal 2 evenementen per maand, gedurende maximaal 2 aaneengesloten dagen georganiseerd worden, met uitzondering van plaatselijke kermissen en carnavalsactiviteiten, met een maximale duur van één dag, rekening houdend met de aard van de activiteit en de te verwachten belasting voor de directe omgeving.

 

15.3.2 Monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente' staat bij het gebruik van de gronden en het gebouw de bescherming van de cultuurhistorische waarden voorop en zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.

 

 

Artikel 16 Water

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. infiltratievoorzieningen;

  5. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;

  6. groenvoorzieningen;

  7. voorzieningen van algemeen nut;

 

met de daarbij behorende

  1. wegen en paden.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen met een waterhuishoudkundige functie;

  2. de bouwhoogte van de onder a bedoelde gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter.

 

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

 

 

Artikel 17 Wonen

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen;

  3. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'detailhandel': detailhandel;

  2. 'dienstverlening': dienstverlening;

  3. 'horeca van categorie 3': horecabedrijven in de categorie Horeca 3;

  4. 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - yogaschool': een yogaschool;

  5. 'bedrijf aan huis': een bedrijf aan huis;

  6. 'specifieke vorm van bedrijf - stalling vrachtwagen': de stalling van een vrachtwagen;

  7. 'opslag': opslag;

  8. 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  9. 'specifieke vorm van waarde - monument rijk': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  10. 'specifieke bouwaanduiding - woonboerderij': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld;

  1. voorzieningen van algemeen nut;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat bij nieuwe woningen de benodigde waterberging verzekerd dient te zijn. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij gemeente en waterschap;

 

met de daarbij behorende

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

  2. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat:

  1. vrijstaande, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' gestapelde woningen zijn toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' uitsluitend patiowoningen zijn toegestaan;

 

 

  1. in afwijking van het bepaalde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd' uitsluitend woningen worden opgericht in de aangegeven bouwtypologiën, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' ook geschakelde woningen zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dient de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minimaal 3,00 m te bedragen;

  1. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – patio' mag het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedragen dan 85%;

  3. de voorgevel dient te worden opgericht in de naar de weg gekeerde bouwgrens.

 

17.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per woning niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;

  3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;

  4. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen;

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;

  2. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  1. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

 

 

  1. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  2. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3,00 meter bedraagt.

 

17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter;

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

17.3.1 Splitsing woonboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 sub a voor de verbouw van de als ‘specifieke bouwaanduiding - woonboerderij’ aangeduide bebouwing tot meerdere woningen of wooneenheden, met dien verstande dat:

  1. de breedte van een woning/wooneenheid niet minder dan 5,00 meter bedraagt en de inhoud niet minder dan 250 m³;

  2. onderdelen van woningen/wooneenheden en/of bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

  1. achter de oorspronkelijke achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m² groot en ten minste 5,00 meter diep;

  2. het bebouwingspercentage achter de achtergevelrooilijn mag niet meer dan 40% bedragen.

  1. het karakter van het boerderijtype behouden dient te blijven;

  2. er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen;

  3. de splitsing past binnen het geldende woningbouwcontingent.

 

17.3.2 Bouwen achter de bouwgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 sub e en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw maximaal 3,00 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt geplaatst, mits het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.

 

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

 

17.4.1 Aan-huis-verbonden-beroep

Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

17.4.2 Aan-huis-verbonden-bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' is een aan-huis-verbonden-bedrijf toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2. Indien een aan-huis-verbonden-bedrijf ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een grotere oppervlakte heeft, geldt deze oppervlakte + 10% als maximaal toelaatbare oppervlakte;

  2. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij woningen' of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

  3. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;

  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden bedrijf;

 

17.4.3 Monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument rijk' en 'specifieke vorm van waarde - monument gemeente' staat bij het gebruik van de gronden en het gebouw de bescherming van de cultuurhistorische waarden voorop en zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.

 

17.4.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lichte bedrijvigheid, uitgezonderd bedrijvigheid als bedoeld in 17.1 sub c onder 5 en 6;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, uitgezonderd horeca als bedoeld in 17.1 sub c onder 3.

 

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

17.5.1 Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.4.4 sub a voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  1. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  4. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;

  5. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij woningen' of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

  6. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;

  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, met dien verstande dat:

  1. het een onbebouwd bouwvlak betreft, waar binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;

  2. er binnen 5 jaar na sloop van een hoofdgebouw ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen nieuwe woonbebouwing is opgericht, danwel in oprichting is;

  3. er binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning minder wooneenheden zijn opgericht danwel in oprichting zijn dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan.

 

17.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

17.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woonboerderij' geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

17.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 17.7.1 is niet van toepassing:

  1. voor zover het sloopwerkzaamheden betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;

  2. indien de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn in het kader van het gewone onderhoud en beheer van de bebouwing.

 

17.7.3 Toelaatbaarheid

  1. de in lid 17.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.

  2. in afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en/of economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

 

Artikel 18 Wonen - Pompers

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Pompers' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen;

  3. voorzieningen van algemeen nut;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat bij nieuwe woningen de benodigde waterberging verzekerd dient te zijn. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij gemeente en waterschap;

 

met de daarbij behorende

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen.

 

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

  2. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;

  3. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  4. indien een bouwvlak aan één zijde grenst aan de bestemming 'Tuin' ex artikel 14, dient de gevel in betreffende bouwgrens te worden gebouwd;

  5. indien een bouwvlak aan meer zijden volledig grenst aan de bestemming 'Tuin' ex artikel 14 , geldt de onder d genoemde bepaling ook voor die bouwgrenzen;

  6. indien een bouwvlak niet grenst aan de bestemming 'Tuin' ex artikel 14 is de situering binnen het bouwvlak vrij;

  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3,00 meter bedragen;

  8. de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 400 en niet meer bedragen dan 500;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' dient de nokrichting haaks op de naar de weg toe gekeerde bouwgrens te worden gesitueerd;

  10. daar waar geen nokrichting is aangegeven dient de nokrichting parallel aan de naar de weg toe gekeerde bouwgrens te worden gesitueerd.

 

18.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot maximaal 25,00 meter achter de voorste bouwgrens mogenworden gesitueerd met dien verstande dat de overige regels ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in acht worden genomen;

  2. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens moeten worden gesitueerd;

  3. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op ten minste 3,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan moeten worden gebouwd;

  4. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 75 m² mag bedragen;

  5. het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de (oorspronkelijke) achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw maximaal 50% mag bedragen, waarbij het bepaalde in punt 4 in acht dient te worden genomen;

  6. de goothoogte niet meer dan 3,25 meter mag bedragen;

  7. de bouwhoogte mag niet meer dan 4,50 meter mag bedragen;

  8. op hoekpercelen dient de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die grenst aan het openbaar gebied, minimaal 3,00 meter te bedragen.

  1. overkappingen zijn toegestaan, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

  1. gebouwd op het bouwperceel, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

  2. de overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd;

  3. de overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn;

  4. voorzover de overkapping een carport betreft mag deze aan een derde zijde aan een carport, of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;

  5. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3,25 meter;

  6. de maximale oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2 , met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen) maximaal 75 m2 bedraagt.

  1. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achterste bouwgrens van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de maximale toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, vermeerderd worden met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m2.

 

18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter;

 

18.3 Specifieke gebruiksregels

 

18.3.1 Aan-huis-verbonden-beroep

Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

18.3.2 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  1. per bouwperceel dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;

  2. de oppervlakte van een parkeerplaats bedraagt ten minste 12,5 m²;

  3. een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen.

 

18.3.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lichte bedrijvigheid;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca.

 

18.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

18.4.1 Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3.3 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  1. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  4. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;

  5. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij woningen' of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

  6. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;

  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

Artikel 19 Wonen - Schutje

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen- Schutje' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan-huis-verbonden beroepen;

  3. ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'recreatie': recreatie in de vorm van paardensport, mensport, mentoerisme, overnachtingsmogelijkheden en ondersteunende horeca;

  2. 'zorgboerderij': een zorgboerderij;

  1. paardenbakken;

  2. voorzieningen van algemeen nut;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat bij nieuwe woningen de benodigde waterberging verzekerd dient te zijn. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij gemeente en waterschap;

 

met de daarbij behorende

  1. erven en terreinen;

  2. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

  2. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;

  3. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

  4. de voorgevel dient te worden opgericht in de naar de weg gekeerde bouwgrens;

 

19.2.2 Gebouwen ten behoeve van het recreatiebedrijf en de zorgboerderij

  1. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' gelden de volgende bepalingen:

  1. het aanduidingsvlak 'recreatie' mag volledig worden bebouwd;

  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 m;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,50 m;

  1. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' gelden de volgende bepalingen:

  1. het aanduidingsvlak 'zorgboerderij' mag volledig worden bebouwd;

  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,25 m;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

 

19.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3,00 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. de totale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, uitgezonderd gebouwde voorzieningen ten behoeve van de zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij', gebouwde voorzieningen ten behoeve van het recreatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' en paardenbakken, mag per woning niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²;

  2. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achterste bouwgrens van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m2 mag de maximale toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden vermeerd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m2;

  3. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het bouwvlak, maximaal 50% mag bedragen.

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter;

  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,00 meter;

  3. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen en het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m;

  4. overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;

  2. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

 

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter;

 

19.3 Specifieke gebruiksregels

 

19.3.1 Aan-huis-verbonden-beroep

Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

19.3.2 Recreatie

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is het gebruik van gronden en bebouwing voor dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden ten behoeve van een recreatiebedrijf toegestaan, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van recreatie mag niet meer bedragen dan 500 m2;

  2. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit die wordt uitgeoefend door de bewoners, al dan niet met een beperkt aantal werknemers;

  3. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden, dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;

  4. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  5. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten, zijnde paardensport, mensport, mentoerisme en overnachtingsmogelijkheden, mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

19.3.3 Ondersteunende horeca

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is ondersteunende horeca toegestaan, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 

  2. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en beslaat niet meer dan 49% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit, dit naar rato van doel en beschikbare ruimte met een maximum van 150 m²;

  3. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit waarbij ondersteunende horeca zowel dag- als avondhoreca mag omvatten; nachthoreca is niet toegestaan;

  4. de ondersteunende horecavoorziening is tijdens openingsuren van de hoofdactiviteit openbaar toegankelijk;

  5. de toegang tot de horeca-activiteit verloopt uitsluitend via het erf of de toegang van de hoofdactiviteit . Ten behoeve van de horeca-activiteit mag geen aparte ingang worden opgericht.

 

19.3.4 Zorgboerderij

Ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' is het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een zorgboerderij toegestaan, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een zorgboerderij mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  2. in opzet en ontwikkelingsperspectief moet het gaan om een kleinschalige activiteit die wordt uitgeoefend door de bewoners, al dan niet met een beperkt aantal werknemers;

  3. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve de zorgboerderij dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;

  4. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;

  5. het gebruik van de gronden voor activiteiten ten behoeve de zorgboerderij mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

 

19.3.5 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lichte bedrijvigheid;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, uitgezonderd horeca als bedoeld in 19.1 sub c onder 1.

 

19.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

19.4.1 Lichte bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3.5 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  1. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  4. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;

  5. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - milieucategorie 1 en 2 bij woningen' of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

  6. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;

  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

Artikel 20 Leiding - Riool

 

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding.

 

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

20.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3,00 meter.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de rioolwatertransportleiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende rioolwatertransportleiding.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

  5. diepploegen;

  6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;

  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

20.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  1. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

  4. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen.

 

20.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de rioolwatertransportleiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie 3

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

  1. Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een verstoringsdiepte van 0,30 meter en 0,50 meter bij agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.

 

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

21.4 Afwijken van de bouwregels

 

21.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 21.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

21.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

21.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 21.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

21.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.5.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en bij agrarische gebieden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,30 meter en bij agrarische gebieden 0,50 meter onder maaiveld.

 

21.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 21.5.1 is niet van toepassing:

  1. indien de verstoring zich beperkt tot 30 cm onder het oppervlak;

  2. indien de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;

  3. indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 21.4.1.

 

21.5.3 Toelaatbaarheid

  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 21.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.

  1. burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);

  2. voor zover de in 21.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

21.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

21.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

21.6.1 Verbod

Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 0,30 meter en 0,50 meter bij agrarische gebieden bedraagt.

 

21.6.2 Voorwaarden

  1. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

21.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

21.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

21.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;

  3. wordt verwijderd, dan wel;

  4. van bestemming wijzigt in 'Waarde – Archeologie 4', 'Waarde – Archeologie 5' of een andere dubbelbestemming;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

21.7.2 Advies

Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 21.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

  1. Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.

 

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

22.4 Afwijken van de bouwregels

 

22.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 22.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

22.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

22.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 22.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

22.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.5.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder het maaiveld.

 

22.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.5.1 is niet van toepassing:

  1. indien de verstoring zich beperkt tot 30 cm en 50 cm bij esdekken onder het maaiveld;

  2. indien de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;

  3. indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 500 m²;

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 22.4.1.

 

22.5.3 Toelaatbaarheid

  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 22.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.

  1. burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);

  2. voor zover de in 22.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

22.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

22.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

22.6.1 Verbod

Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.

 

22.6.2 Voorwaarden

  1. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

22.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

22.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

22.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;

  3. wordt verwijderd, dan wel;

  4. van bestemming wijzigt in 'Waarde – Archeologie 3', 'Waarde – Archeologie 5' of een andere dubbelbestemming;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

22.7.2 Advies

Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 22.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 5

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (gebied met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

  1. Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 2.500 m² en een verstoringsdiepte van 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a. kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden ten opzichte van het maaiveld;

  2. gebouwen tot maximaal 2,50 meter uit bestaande fundering worden opgericht.

 

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

23.4 Afwijken van de bouwregels

 

23.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 23.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

23.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

23.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 23.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

23.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.5.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld.

 

23.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 23.5.1 is niet van toepassing:

  1. indien de verstoring zich beperkt tot 30 cm en 50 cm bij esdekken onder maaiveld;

  2. indien de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;

  3. indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m²

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 23.4.1.

 

23.5.3 Toelaatbaarheid

  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 23.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.

  1. burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);

  2. voor zover de in 23.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

23.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

23.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

23.6.1 Verbod

Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2.500 m² en de diepte meer dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden bedraagt.

 

23.6.2 Voorwaarden

  1. aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

23.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

 

23.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

23.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;

  3. wordt verwijderd, dan wel;

  4. van bestemming wijzigt in 'Waarde – Archeologie 3', 'Waarde – Archeologie 4' of een andere dubbelbestemming;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

23.7.2 Advies

Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 23.7.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

 

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 25 Algemene bouwregels

 

25.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

 

25.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

25.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;

  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is een zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;

  2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen als bedoeld in 17.2.2, 18.2.2 of 19.2.3 in acht wordt genomen;

  3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;

  4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

  1. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4,00 meter onder peil.

 

25.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

 

25.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

25.2.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

25.2.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 25.2.1 en 25.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

 

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

 

26.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 23 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;

  3. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

 

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

 

27.1 Duikers

 

27.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - duiker' zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige duikers.

 

27.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 mag op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - duiker' niet worden gebouwd.

 

27.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.1.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de duiker;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de duiker.

 

 

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

 

28.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  1. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter;

  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40,00 meter, onder de volgende voorwaarden:

  1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:

  • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;

  • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.

  1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:

  • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;

  • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

 

28.2 Evenementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels om toe te staan dat evenementen of festiviteiten worden gehouden met een maximum van 3 evenementen of festiviteiten per locatie per jaar, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de sociale veiligheid;

  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

rekeninghoudend met de aard van de activiteit en de te verwachten belasting voor de directe omgeving.

 

28.3 Bed & breakfast

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;

  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier;

  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  5. aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;

  6. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.

 

28.4 Ontmoetingsplaatsen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van een gebouw dan wel het oprichten van een gebouw voor een ontmoetingsplaats, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 20 m2;

  2. de bouwhoogte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 3,00 meter.

 

28.5 Voorwaarden

  1. Een omgevingsverguning als bedoeld in 28.1 tot en met 28.4 kan uitsluitend worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

  2. Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:

  1. de bebouwingstypologie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, patio) wordt aangetast;

  2. de karakteristiek van de openbare ruimte onevenredig wordt aangetast;

  3. historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

 

 

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

 

29.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  3. het wijzigen van de in de bijlage opgenomen Staten van Bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;

  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

 

29.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ten behoeve van de bouw van maximaal 2 vrijstaande woningen, mits:

  1. de niet-woonactiviteit ter plaatse is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet

  2. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  3. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  4. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

  5. aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast;

  6. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  7. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  8. de realisatie van de nieuwe woning(en) past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  9. de woning(e)n worden gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel. Dit betekent dat ten minste sprake dient te zijn van voldoende waterberging. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij de gemeente en het Waterschap;

  10. de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

29.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen ten behoeve van de bouw van één woning, mits:

  1. de woning vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

  4. aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast;

  5. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  6. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  7. de realisatie van de nieuwe woning past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  8. de woning wordt gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel. Dit betekent dat ten minste sprake dient te zijn van voldoende waterberging. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij de gemeente en het Waterschap.

 

29.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen ten behoeve van de bouw van één woning, mits:

  1. de woning vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

  2. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;

  3. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;

  4. aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast;

  5. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  6. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  7. de realisatie van de nieuwe woning past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  8. de woning wordt gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel. Dit betekent dat ten minste sprake dient te zijn van voldoende waterberging. Voor het bepalen van de omvang van de waterberging dient advies ingewonnen te worden bij de gemeente en het Waterschap.

 

29.5 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' te wijzigen door het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van de bouw van één woning, mits:

  1. sprake is van een goede ruimtelijke ordening;

  2. de goot- en bouwhoogte in lijn is met omliggende woningen;

  3. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  4. de realisatie van de nieuwe woning past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  5. de woning wordt gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel;

  6. de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' van toepassing blijven.

 

29.6 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 5

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 5' te wijzigen door het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van de bouw van één woning, mits:

  1. sprake is van een goede ruimtelijke ordening;

  2. de goot- en bouwhoogte in lijn is met omliggende woningen;

  3. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  4. de realisatie van de nieuwe woning past binnen de regionale woningbouwprogrammering;

  5. de woning wordt gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen of diens opvolger van Waterschap De Dommel;

  6. de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' van toepassing blijven.

 

 

Artikel 30 Overige regels

 

30.1 Parkeren en laden/lossen

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  3. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

  4. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De parkeernormen van het CROW worden aangemerkt als gemeentelijk parkeerbeleid.

  5. Indien in de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 een concrete parkeernorm is opgenomen, geldt deze parkeernorm in afwijking van het bepaalde onder d als parkeernorm waaraan door het bevoegd gezag wordt getoetst.

  6. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 31 Overgangsrecht

 

31.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

  2. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

31.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

31.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

 

Artikel 32 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan 'Kom Soerendonk' van de gemeente Cranendonck.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vastgesteld: 13 december 2016