direct naar inhoud van 5.6 Bodem
Plan: Bestemmingsplan De Pompers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPSRD6003-VAST

5.6 Bodem

5.6.1 Bodemopbouw

Volgens de bodemkaart van Nederland, blad 57 Oost, 58 West (Stiboka, 1972) bestaat de bodem ter plaatse van de locatie uit een hoge zwarte enkeerdgrond met leemarm en zwak lemig fijn zand (zEZ21).

In april 2004 heeft Grontmij een bodemkartering uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit veldonderzoek kan de bodemopbouw ter plaatse van de locatie als volgt worden geschematiseerd:

  • 4. 0,0 – 0,75 à 1,5 m-mv: matig humeus, matig fijn, matig siltig zand (teelaardelaag);
  • 5. 0,75 à 1,5 – >3,5 m-mv: matig fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig zand.

Lokaal zijn leembrokken en resten veen aangetroffen.

Ter plaatse van enkele boringen is op een diepte van circa 2,5 m -mv een 20 cm dik leemlaagje aangetroffen. In een boring is op van 1,8 tot 2,2 m –mv (maximale boordiepte) veen aangetroffen.

De waterdoorlatendheid van de ondergrond is op twee locaties tot 1,5 m -mv bepaald. Op beide locaties bedroeg de infiltratiesnelheid ca. 5 m/d. Daarnaast is tijdens de kartering de doorlatendheid van de bodemlagen geschat. In de teelaardelaag is de doorlatendheid geschat op 0,5 à 1,0 m/d. De waterdoorlatendheid van de daaronder gelegen lagen wordt geschat variërend tussen de 1 en 5 m/dag.

Op basis van de schattingen en bepalingen van de waterdoorlatendheid van de bodem worden de infiltratiemogelijkheden in het plangebied beoordeeld als redelijk tot goed. Ter plaatse van enkele boringen is op een diepte van circa 2,5 m –mv een 20 cm dik leemlaagje aangetroffen. Door de diepe ligging en het beperkte voorkomen wordt geen invloed op de infiltratiecapaciteit verwacht.

5.6.2 Milieuhygiënische kwaliteit

Vanwege de voorgenomen woningbouwontwikkeling in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hierin wordt de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgesteld. Het milieuhygiënisch onderzoek is beschreven in het rapport “Verkennend bodemonderzoek; locatie “De Pompers” te Soerendonk, gemeente Cranendonck”(Grontmij, 7 juli 2004, 163766/LaWa/R001).

Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit vooronderzoek wordt de onderzoekshypothese opgesteld en wordt de te volgen onderzoeksstrategie bepaald. In dit geval is op basis van de beschikbare informatie het plangebied als 'onverdachte locatie' aangemerkt. Naast het vooronderzoek heeft op basis van deze hypothese het daadwerkelijke veldonderzoek plaatsgevonden.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het plangebied opgestelde hypothese “onverdachte locatie” strikt genomen niet juist is. Uit informatie van de gemeente komen verhoogde gehalten aan zink in het grondwater veelvuldig voor, als gevolg van het gebruik van zinkassen in wegen in de regio. In overleg met de gemeente worden de aangetroffen verhoogde gehalten aan zink in het grondwater gezien als verhoogde achtergrondgehalten. Aangezien slechts sprake is van verhoogde achtergrondwaarden aan zware metalen in het grondwater (met name zink) is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Grond ter plaatse van de te slopen agrarische opstallen Van Sevenbornlaan 2

Aangezien de twee te slopen opstallen nog aanwezig zijn, zijn onder deze bebouwing geen boringen verricht en peilbuizen uitgezet. Na de sloop van de stallen dient een aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ter plaatse van dit perceel hebben, voor zover bekend, geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, voor zover nu bekend, geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woningbouwlocatie. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast in een ander werk, is een partijkeuring conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk.